direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lomanskamp 2 Beuningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.00BP0014-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Niehof B.V. (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om in Beuningen aansluitend aan de woonbuurt Lomanskamp landbouwgrond te herontwikkelen als woningbouwlocatie. De Lomanskamp wordt doorgetrokken tot de Beuningerstraat. Aan de doorgetrokken straat worden vervolgens 12 nieuwe bouwkavels gecreëerd die voor zowel vrijstaande als twee-aaneen gebouwde woningen geschikt zijn. De uitbreiding van de Lomanskamp met 12 woningen staat bekend als Lomanskamp 2.

De gemeente Losser heeft middels een principebesluit aangegeven dat zij, onder voorwaarden, in kan stemmen met de ontwikkeling van Lomanskamp 2 in Beuningen. De plannen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de plannen te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan vereist.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Beuningen is gelegen vlak bij de doorgaande provinciale weg N342 (Denekamperstraat) tussen Oldenzaal en Denekamp. Het dorp ligt een ruime kilometer ten zuiden van Denekamp. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Beuningen. Het ligt in het buitengebied grenzend aan de bestaande bebouwing van het kerkdorp.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

Het plangebied, Lomanskamp 2, ligt aan de zuidzijde van het kerkdorp. Het gebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Beuningerstraat. Aan de westzijde ligt de straat Lomanskamp met recent gebouwde woningen (De Lomanskamp). Aan de noordzijde van het plangebied ligt het voormalige agrarische erf aan de Beuningerstraat 59. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrenst door een oude houtsingel. In onderstaande figuur staat de ligging van de Lomanskamp 2 in Beuningen weergegeven op een luchtfoto uit 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0002.png"

Figuur 1.2 begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Een kleine strook aan de noordwestzijde van het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Beuningen 2015'. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Tuin'. Daarnaast loopt hier de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' door het plangebied.

Voor het grootste gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingplan 'Buitengebied' welke is vastgesteld op 19 maart 2013. Daarnaast zijn de veegplannen uit 2013 en 2015 en verzamelplan 2016, voor zover relevant, van toepassing. Aan de gronden is primair de bestemming 'Agrarisch -2' toegekend met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De voor 'Agrarisch -2' aangewezen gronden (lichtgroene kleur) zijn bestemd voor het agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, natuurontwikkeling en beheer, extensieve dagrecreatie, cultuurhistorische waarden, nutsvoorzieningen, wegen en paden en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen deze bestemming. De bestemming 'Agrarisch -2' kent voor verschillende werkzaamheden een vergunningenstelsel voor de activiteit aanleggen.

Daarnaast loopt door het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' en is een deel van de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Daarnaast is de Partiële herziening 'Buitengebied, verzamelplan 2016' op 20 juni 2017 vastgesteld. De herziening is onherroepelijk en heeft betrekking op wijziging van de verbeelding van een aantal percelen in het buitengebied op verzoek van inwoners alsmede het herstellen van enkele omissies in het bestemmingsplan Buitengebied dat op 19 maart 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De herziening heeft in ontwerp ter inzage gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0003.png"

Figuur 1.3: Vigerende planologische regimes (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Geconcludeerd wordt dat het geldende planologische regime geen mogelijkheid biedt tot de realisatie van de uitleglocatie Lomanskamp 2 met de bijbehorende 12 woningbouwkavels. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Lomanskamp 2 Beuningen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0168.00BP0014-0401)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het huidige Beuningen ontwikkelde zich als een kerkdorp, rond de in 1948 gebouwde kerk. De Beuningerstraat slingert als doorgaande weg door het dorp en vormt het historische lint. Via deze weg worden drie kleine woonbuurten ontsloten die na elkaar zijn gebouwd: de Pastoor Bolscherstraat, de Broeninkskamp en de Lomanskamp. Kenmerkend is dat vrijwel alle woningen met hun achtertuin aan het landschap grenzen en veelal zijn omgeven door een groene rand van opgaande beplanting. Mede ook door de vele bomen tussen de woningen heeft het dorp een groene uitstraling.

Het plangebied ligt in het buitengebied aan de rand van de kern Beuningen. Momenteel is het in gebruik als grasland/paardenwei behorend bij het voormalige agrarische erf aan de Beuningerstraat 59. Tussen deze woning en het plangebied is een forse houtwal aanwezig van diverse soorten bomen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Beuningerstraat. Buiten de bebouwde kom is dit een weg met een maximum snelheid van 60km/h. Ter hoogte van het plangebied begint de bebouwde kom van Beuningen en betreft het een 30km/h-zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0004.png"

Figuur 2.1: Zicht op het plangebied vanaf de Beuningerstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0005.png"

Figuur 2.2: Zicht op het plangebied vanaf de Lomanskamp

Aan de zuidzijde vormt een oude, karakteristieke houtsingel de grens van het plangebied. Deze singel begeleidt de toegangsweg naar het woonerf aan de Schoolweg 1 die ten zuidwesten van het plangebied ligt. Aan de westzijde ligt de straat Lomanskamp met recent gebouwde woningen (De Lomanskamp). Deze straat loopt momenteel dood ter hoogte van het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het voormalige agrarische erf aan de Beuningerstraat 59. Aan de zuidzijde ligt een oude houtsingel welke de toegangsweg naar het woonerf aan de Schoolweg 1 begeleidt. De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als grasland. Van zuidwest naar noordoost ligt midden door het plangebied onder de grond een brandstofleiding van defensie.

2.2 Toekomstige situatie

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt die voorziet in 12 woningbouwkavels. Om deze te ontsluiten wordt de straat Lomanskamp inclusief de stoep doorgetrokken tot aan de Beuningerstraat. Vanaf de doorgetrokken Lomanskamp zijn de diverse kavels te bereiken. Aan de noordzijde betreffen dit 5 relatief kleine kavels met oppervlaktes tussen de 260 en de 420 m². Deze kavels zijn circa 25 meter diep. Hier zijn zowel vrijstaande als twee-aaneen gebouwde woningen mogelijk. De woningen liggen wat verder van de weg af omdat net ten noorden van de weg een brandstofleiding onder de grond ligt. Om die reden wordt tussen de weg en de nieuwe kavels meer ruimte voor openbaar groen gecreëerd. Hier hebben ook 10 openbare parkeerplaatsen hun plek die haaks op de weg komen te liggen. Elk perceel krijgt een eigen oprit tussen het openbare groen.

De kavels aan de zuidzijde van de straat zijn ruimer van opzet. De oppervlaktes variëren tussen de circa 450 en de 800 m². In tegenstelling tot de 5 kavels aan de andere kant grenzen deze bouwkavels wel direct aan de straat. Er is ruimte voor 7 woningen. De woningen zijn licht gedraaid ten opzichte van elkaar. De definitieve ligging is afhankelijk van diverse (omgevings)factoren. Het bestemmingsplan geeft de ruimte voor de nodige diversiteit. De afstand tot de weg kan verschillen, evenals de typologie en de hoek ten opzichte van de weg. Dit kunnen zowel vrijstaande als twee-aaneen gebouwde woningen zijn. De kaveldiepte ligt tussen de 30 en de 40 meter. Aan de achterzijde grenst het bouwperceel aan een strook groen dat wordt meeverkocht met de kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0006.png"

Figuur 2.3: Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Landschappelijke inpassing

De ontsluiting (F) van het gebied wordt gerealiseerd door de bestaande ontsluiting van de Lomanskamp I te verlengen en uit te laten komen op de Beuningerstraat. Aan de zuidkant van de ontsluiting wordt een voetpad aangelegd zodat bewoners, maar ook inwoners uit Beuningen zelf, een dorpsommetje kunnen maken. Uitgekomen op de Beuningerstraat kan er gebruik worden gemaakt van het bestaande voetpad aan de overzijde of, indien dit niet gewenst is, moet er een alternatief worden gevonden langs de paardenweide (V).

Met de uitbreiding in het verlengde van de Lomanskamp dient rekening te worden gehouden met het behoud van het zicht op erf Loman en het in stand houden van doorzichten naar het omliggende landschap. De belangrijkste landschappelijke dragers (I) van het gebied blijven behouden. De bestaande houtsingel aan de zuidkant (Q) wordt niet alleen behouden, maar ook versterkt door jonge aanplant. De nieuwe woningen worden daarmee beter afgeschermd en een belangrijke drager van het gebied wordt versterkt. De versterking draagt tevens bij aan een betere herkenning van het gebied. Om bestaande bomen meer ruimte te kunnen geven dient 1 minder vitale eik te worden gekapt. Het kappen geeft ook een verhoogde kans van aanslaan voor de nieuwe beplanting. Om te waarborgen dat deze houtsingel wordt versterkt en in stand gehouden is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In het straatbeeld zelf wordt verder geen beplanting aangebracht om binnen de bestaande houtopstanden (I) en de nieuwe aanplant (J/P/Q) een open ruimte te behouden. Aan de noordzijde van het plangebied dient een bestaande beuk geveld te worden. Behoud van de boom is onmogelijk gelet op de positionering op de nieuw uit te geven kavel. Het zou de woonkwaliteit ernstig hinderen.

Elke kavel heeft wel een voorwaardelijke verplichting aan de straatkant. Om eenheid, rust in een landschappelijk straatbeeld te krijgen, worden alle voortuinen voorzien van een beukenhaag (D) (Fagus sylvatica). Bewoners hebben wel de vrije keuze over de verdere invulling van de tuin evenals de materiaalkeuze voor de oprit. Te midden van het plan komen enkele parkeerplaatsen (U) zodat bezoekers de mogelijkheid hebben om te kunnen parkeren. Vanaf de Beuningerstraat is er sprake van een zekere openheid richting de eerste woningen. Aan de noordzijde een te behouden paardenweide, aan de zuidoostelijke zijde een wadi om hemelwater te kunnen bergen.

De nieuwe aanplant (J/P/Q) bestaat uit hazelaar, meidoorn, inlandse vogelkers, lijsterbes en krent. De aan te planten maat bedraagt tenminste 80-100 en de aanplant wordt uitgevoerd in een driehoeksverband met een pootafstand van 1 meter. Alle hagen bestaan uit Fagus sylvatica met een minimale maat 60-80 met 5 stuks per strekkende meter. Het landschapsplan inclusief legenda is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Een onderbouwing hiervan is in een ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen en als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Type woningen

De 12 woningen in het plan zullen in verschijningsvorm aansluiten bij de woningen op de Lomanskamp I. Gedacht wordt aan de volgende uitgangspunten:

Hoofdvorm:

  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving.
  • In geval van een uitbreiding, verbouw of renovatie wordt deze afgestemd op het bestaande bouwwerk.

Architectuurstijl en gevelcompositie:

  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit maar is passen in het straatbeeld.
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen (ramen, balkons, etc.) zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd.
  • Bij verbouw en renovatie is de oorspronkelijke gevelopbouw, compositie en detail het uitgangspunt.

Materiaal en kleurgebruik

  • Uitgangspunt is het oorspronkelijke kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst.
  • Het gebruik van goedkoop uitziende materiaal zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke is niet toegestaan.

Detaillering:

  • De detaillering is zorgvuldig en afgestemd op de architectuur.


In Bijlage 2 zijn referentiebeelden opgenomen van de nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen. Voor wat betreft het hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland wordt opgemerkt dat het tracé ten zuiden van Enschede is geprojecteerd. Van enige belemmeringen of aantasting van dat tracé is eveneens vanwege de ligging van het plangebied dan ook geen sprake.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Tot 1 juli 2017 diende de toelichting een onderbouwing te bevatten waarin de 'actuele regionale behoefte' werd beschreven. Per 1 juli is dit gewijzigd in een onderbouwing van de 'behoefte'. Deze aanpassing is het gevolg van een verschil van interpretatie van de regio. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden afgewogen.

Onderhavig plan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 12 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals een weg en groen mogelijk.

Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing behoefte

Kwantitatieve behoefte
De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Losser) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente.  Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren mogen bouwen.

De gemeente Losser wil gaan voor een realistisch bouwprogramma, passend bij de kwantitatieve en kwalitatieve vraag. De kwantitatieve woningbehoefte voor de gemeente Losser tussen 2017 en 2026 bedraagt 710 woningen. De totale harde plancapaciteit bedraagt op 1 januari 2017 553 woningen. Dat betekent dat er nog een additionele woningbouwbehoefte van 157 woningen binnen de gemeente Losser resteert. Met het realiseren van 12 woningen in Beuningen blijft de gemeente binnen het beschikbare aantal. Regionaal is afgesproken dat overleg met buurgemeenten nodig is bij ontwikkelingen met meer dan 25 woningen. Ondanks dat heeft er toch overleg plaatsgevonden met de buurgemeenten Dinkelland en Oldenzaal over het plan. Beide gemeenten gaven aan zich te kunnen vinden in het plan voor de bouw van 12 woningen in Beuningen en deze te zien als passend in de actuele regionale behoefte. Geconcludeerd wordt dat er in kwantitatieve zin ruimte bestaat voor de ontwikkeling van 12 woningen.

Kwalitatieve behoefte
Een uitgangspunt van de gemeente is dat zij wil bouwen voor de lokale behoefte passend bij de dorpsvisie. In het dorp Beuningen bedraagt de harde plancapaciteit op dit moment 0 woningen. Dit terwijl er vanuit de bewoners van Beuningen wel behoefte is aan bouwkavels om in woningen voor de eigen dorpsgenoten te voorzien.

Als het gaat om de kwalitatieve behoefte dan blijkt dat er binnen Losser sprake is van een veranderende samenstelling van huishoudens. Enerzijds wordt daarbij opgemerkt dat er door jongeren schaarste in het beschikbare woningaanbod wordt ervaren. In Beuningen wonen relatief de meeste jongeren (gemiddelde huishoudensgrootte: 3,05 in 2015), waarvoor geen woningen beschikbaar zijn. Deze doelgroep richt zich in de koopsector in meerderheid op de prijsklasse € 100.000,- tot € 250.000,-. Anderzijds is er een groeiende groep senioren die de wens hebben om zo lang mogelijk in een eigen woning te blijven wonen. De kwaliteit van de woning (levensloopgeschikte woning) is voor deze doelgroep een prioriteit. Uiteindelijk is het de vraag in hoeverre de behoefte op basis van trends zich uiteindelijk vertaald in de daadwerkelijke bouw van woningen. Daarom wordt er hier voor gekozen om voor de locatie Lomanskamp 2 voldoende flexibiliteit in de programmering aan te brengen. Gezien de specifieke doelgroepen (starters, oudere doorstromers) is er qua verkaveling voor deels betaalbare kavels gekozen. Minimaal 4 van de woningen betreffen halfvrijstaande woningen met een maximale 'vrij op naam-prijs' van € 200.000,-. Geconcludeerd wordt dat er voor de gemeente Losser sprake is van een actuele regionale behoefte, waarvan een lokale behoefte voorkomt uit de woonwensen van de inwoners van Beuningen.

Toetsing mogelijkheden bestaand stedelijk gebied

Indien de stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt dient te worden onderbouwd dat er binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is voor deze ontwikkeling. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Beuningen en is momenteel in gebruik als agrarische grond. De gronden worden beperkt omgeven door een stedenbouwkundige samenstel van bebouwing en infrastructuur. Daarmee wordt het plangebied niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Bekeken moet worden of de ontwikkeling wel binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Beuningen is qua omvang een relatief kleine kern. Er zijn geen locaties bekend (leegstaande bedrijven, kantoren, terreinen) die voor herstructurering in aanmerking komen. Bovendien zijn er eveneens weinig open plekken die voor de gewenste woningbouw in aanmerking komen. Voor zover bekend is er maar één inbreidingslocatie in beeld waarover al geruime tijd wordt gesproken. Het gaat dan om de locatie achter café Sterrebos. Deze locatie is relatief klein en ligt aan de achterzijde van het café, ingeklemd tussen de achterzijde van het café, de begraafplaats en de achtertuinen van woningen. Vanuit stedenbouwkundig opzicht is de plek met de rug naar het dorp gekeerd. Bovendien kent het perceel meerdere hoogopgaande bomen waarvan het behoud wenselijk is voor de groene uitstraling van het kerkdorp. Het is dan ook niet reëel om te verwachten dat binnen de planperiode op deze locatie in de woningbehoefte zal worden voorzien. Indien daarmee niet kan worden voorzien in de woningbouwbehoefte in Beuningen is het wenselijk de blik te verleggen naar een uitleggebied. Daarmee is de Lomanskamp 2 als verlengstuk van de laatste uitleglocatie Lomanskamp de meest voor de hand liggende optie. De stedenbouwkundige structuur van de bestaande Lomanskamp eindigt nu met een doodlopende weg in een weiland.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing. Eerst wordt het gebruik van de ruimte geoptimaliseerd, dan wordt de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzocht en dan pas wordt de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Vanuit de Omgevingsverordening zijn een aantal uitgangspunten van toepassing op de ontwikkeling die onderliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze worden hieronder nader uiteengezet en getoetst.

Actueel onderzoek woningbouw De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave van nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn.

Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen, is het van belang om prognoses en planning regelmatig bij te kunnen stellen. Daarom is de basis van de provinciale sturing op woningbouwprogrammering het actueel onderzoek woningbouw van gemeenten.

In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen voorzien als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

De Woonvisie Losser 2016 en verder is op 11 oktober 2016 vastgesteld. Onderdeel daarvan was een actueel inzicht in de woningmarkt. Afgesproken is dat in de periode 2017-2026 nog 710 woningen mogen worden gerealiseerd. Daarvan zijn 553 woningen opgenomen in vastgestelde bestemmingsplannen. Er kunnen er dus nog 157 woningen worden toegevoegd.

De aantallen woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de gemeentelijke Woonvisie en de woningbouwafspraken die zijn gemaakt met de provincie en de buurgemeenten. Daarmee wordt voldaan aan deze regel uit de verordening.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik Om het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde groene omgeving scherp te houden, wordt door de provincie gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Er wordt hiermee de verplichting opgelegd om eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Op basis van artikel 2.1.3 van de verordening voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

    • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Deze regel uit de omgevingsverordening sluit aan bij trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat er in Beuningen geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied die geschikt (te maken) is voor herstructurering en/of transformatie ten behoeve van 12 grondgebonden woningen. Het betreffen hier 12 grondgebonden woningbouwkavels. Deze beoogde woningbouwopgave kan evenmin door meervoudig ruimtegebruik worden gerealiseerd. Daarom wordt geconcludeerd dat met dit initiatief wordt voldaan aan het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Nationaal landschap Noordoost-Twente
Het plangebied is gelegen binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Dit landschap betreft een afwisselend en kleinschalig landschap met grote hoogteverschillen, bronnen, beken, houtwallen, bossen en landgoederen. Je vindt hier een van de oudste landschapstypes van Nederland: het essenlandschap. De essen, de akkerbouwgebieden van het oude landschap, herken je aan een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. In artikel 2.6.3 van de omgevinsverordening staat bestemmingsplan alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap voorzien als deze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap. De kernkwaliteiten zoals die in de omgevingsverordening zijn beschreven zijn:

  • a. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • b. de grote mate van kleinschaligheid;
  • c. het groene karakter.

Het plangebied betreft een kleinschalig agrarisch gebied met aan de randen veel groen. De ontwikkeling ligt tegen de dorpsrand van Beuningen waarbij een bestaande wijk wordt doorgetrokken. Zoals in het landschapsplan te zien is blijft de groene omzooming van het plangebied behouden en wordt deze waar mogelijk versterkt. Daarmee blijft het kleinschalige groene karakter ook bewaard. het plan voldoet daarmee aan het gestelde in artikel 2.6.3 van de omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0007.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het plan voor de realisatie van 12 woningen wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.

Zoals ook weergegeven in paragraaf 3.2.1 wordt met de ontwikkeling voldaan aan de uitgangspunten van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, locatie is omcirkeld (bron: overijssel.nl)

De locatie is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.

Het plan bestaat uit de realisatie van 12 grondgebonden woningen voor starters- en doorstromers als afronding van de kern Beuningen. Het initiatief is niet in strijd met het ontwikkelingsperspectief, maar zal na realisatie wel tot het stedelijk gebied gaan behoren. Zoals reeds eerder gemotiveerd is er binnen het stedelijk gebied van Beuningen geen ruimte om te voorzien in de woningbouwbehoefte.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes (zie figuur 3.3). '

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag (bron: overijssel.nl)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het plangebied kent geen duidelijk reliëf. In de stedenbouwkundige opzet is ruimte gereserveerd voor water en groenvoorzieningen. Er wordt daarmee voldoende mogelijkheden gecreëerd om regenwater te laten infiltreren. Aan de oostzijde wordt een Wadi aangelegd. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de kenmerken van het watersysteem ter plaatse. Er is een waterhuishoudkundigplan opgesteld, waarin de waterhuishoudkundige uitgangspunten van de ontwikkeling zijn beschreven. Zie voor het waterhuishuidkundigplan Bijlage 7 bij de toelichting.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap (bron: overijssel.nl)

Het oude hoevenlandschap kenmerkt zich door verspreid liggende erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Het beoogde bouwplan voor de Lomanskamp 2 volgt de bestaande stedenbouwkundige structuur. In feite is het een afronding van de bestaande Lomanskamp (Lomanskamp 1) en draagt het bij aan een afronding van de bebouwde kom van Beuningen. De kenmerkende bestaande houtsingel ten zuiden van het plangebied vormt reeds een natuurlijke afscheiding tussen het landelijke gebied en Beuningen. Deze blijft in het plan behouden. Het plan doet op voorhand geen afbreuk aan de kleinschaligheid en/of het groene karakter van het gebied.

laag van de beleving In de laag van de beleving is het gebied gekenmerkt als 'donkerte'. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0011.png"

Figuur 3.5: Laag van de beleving (bron: overijssel.nl)

De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel: de natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De donkerte wordt gekoesterd als kwaliteit.

Het is de ambitie om de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Stedelijke functies en infrastructuur dienen daarom zo veel mogelijk te worden gebundeld in de 'lichte' gebieden.

Het plan voor de Lomanskamp 2 grenst aan de bestaande woonkern van Beuningen. Daarmee is er sprake van bundeling van licht veroorzakende stedelijke functie. Daarnaast blijft het plangebied ten aanzien van de verspreiding van licht richting het 'donkere' buitengebied voor een deel verdekt achter een robuuste houtwal aan de zuidzijde.

Stedelijke laag Het plangebied ligt niet in de stedelijke laag. Binnen deze laag heeft het gebied geen kenmerken. Daarom blijft deze laag buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Losser

De gemeente Losser heeft op 16 oktober 2018 de Structuurvisie Losser vastgesteld. In de structuurvisie zijn voor Beuningen twee ontwikkellocaties voor nieuwe woningen beschreven:

  • 1. Lomanskamp 2: dit betreft de laatste uitbreiding van de kern Beuningen aan de zuidzijde;
  • 2. Landgoed Singraven: dit betreft de ontwikkeling van een tweetal erven binnen het landgoed Singraven, gesitueerd op de hoek Beuningerstraat – Borgbosweg.

Met de uitbreiding in het verlengde van de Lomanskamp dient rekening gehouden te worden met het behoud van zicht op erf Loman en het in stand houden van doorzichten naar het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0012.png"

Figuur 3.6: Visie Beuningen (Bron: ontwerp Structuurvisie Losser)

Toetsing

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Structuurvisie Losser. Met Lomanskamp 2 kan worden voorzien in de lokale behoefte voor inwoners van Beuningen, zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit in het dorp. Met het plan wordt het zicht op het erf Loman behouden evenals de doorzichten naar het buitengebied.

3.3.2 Woonvisie Losser 2016 en verder

De gemeenteraad van de gemeente Losser heeft op 11 oktober 2016 de 'Woonvisie Losser 2016 en verder' vastgesteld. In de woonvisie heeft de gemeente haar visie en ambitie voor de komende jaren verwoord. De gemeente kiest ervoor om (beheersbaar) begeleiden van en het anticiperen op demografische ontwikkelingen in de gemeente. Het is zaak om zo goed mogelijk voorbereid te zijn en te zorgen voor een goede woonkwaliteit die past bij de veranderende samenstelling van de Losserse bevolking (o.a. vergrijzing).

Visie en ambities

De visie en ambities van de gemeente Losser zijn uitgesplitst in vijf punten, te weten:

  • 3. Kiezen voor begeleiden in plaats van bestrijden;
  • 4. Kiezen voor de bestaande woningvoorraad;
  • 5. Intelligente groei van de woningvoorraad;
  • 6. Vitale gemeenschappen in de kernen;
  • 7. Kiezen voor duurzaam wonen.

In combinatie met de kwalitatieve verbetering van de bestaande voorraad voegt de gemeente beperkt extra woningen toe. De mate van deze toename dient in lijn te zijn met de autonome groei van de huishoudens in Losser en de daadwerkelijke marktvraag. Voor de vitaliteit van de kernen is het van belang dat ook jongeren een plek blijven houden. In Beuningen zijn momenteel geen kavels beschikbaar voor woningbouw. Het plan biedt jongeren de kans in Beuningen te blijven wonen wat bijdraagt aan de vitaliteit van het dorp. Het plan is daarmee van grote maatschappelijke waarde voor het dorp Beuningen.

Per 1 januari 2017 zijn nieuwe woonafspraken met de provincie Overijssel afgesproken. De gemeente Losser mag in de periode 2017 tot en met 2026 onder voorwaarden nog 710 woningen realiseren. Per 1 januari 2017 waren er in de harde plancapaciteit 553 woningen beschikbaar. Daarmee is er binnen de gemeente Losser nog ruimte voor het toevoegen van 157 woningen. Met het realiseren van 12 woningen in Beuningen blijft de gemeente binnen het beschikbare aantal woningen.

Het gericht toevoegen van 12 woningen op de Lomanskamp 2 past daarmee binnen de visie en ambitie uit de woonvisie.

Herijking woningbouwprogramma

De gemeente Losser wil gaan voor een realistisch bouwprogramma, passend bij de kwantitatieve en kwalitatieve vraag. Het huidige programma vraagt om herijking en prioritering om te zorgen voor een goede balans tussen vraag en aanbod: keuzes zijn noodzakelijk. Elke twee jaar wordt in regioverband bepaald hoe de balans tussen vraag en aanbod er uitziet en bepaald de gemeente op basis daarvan haar strategie. Om een goede afstemming tussen nieuwe of gewijzigde plannen te maken hanteert de gemeente een afwegingskader, bestaande uit drie onderdelen:

  • 1. Beoordeling/weging maatschappelijke waarde woningbouwplan;
  • 2. Beoordeling/weging financiële/juridische aspecten;
  • 3. Beoordeling/weging politieke/bestuurlijke aspecten.

Plannen staan op ‘doorgaan’ wanneer zij bijdragen aan het publiek belang. Dit betekent dat het plan positief is beoordeeld op maatschappelijke waarde (1). Het uitgangspunt is dat het maatschappelijk/publiek belang voorrang heeft op het private belang. Bij plannen die onvoldoende maatschappelijk waarde (1) hebben, is de financieel/juridische en politiek/bestuurlijke weging belangrijk. De uitkomsten hiervan (2 + 3) zijn bepalend voor de te volgen strategie: is het wenselijk om dit project te stoppen. Uitgangspunt is dat het gemeentebelang voorrang heeft. Hieronder worden de beoordelingscriteria voor de maatschappelijke waarde van het woningbouwplan doorlopen:

  • Inbreiding en vervanging/vernieuwing van bestaande woningen gaan voor uitbreiding;

In de kern van Beuningen zijn geen inbreidingslocaties aanwezig die geschikt zijn voor woningbouw.

  • Variatie en kwaliteit: toevoegen wat er nog niet of onvoldoende is

Er is een wensprogramma woningbouw 2015-2025 opgesteld. Het wensprogramma zorgt dat nieuwbouwwoningen aansluiten bij de behoefte. Gezien de kwalitatieve verdeling van woningbouw zoals opgenomen in de woonvisie worden er minimaal 4 halfvrijstaande woningen met een maximale 'vrij op naam-prijs' van € 200.000,- gerealiseerd. Daarnaast wordt voor de locatie Lomanskamp 2 ingezet op het aanbrengen van voldoende flexibiliteit in het woningbouwprogramma, zodat hierop bij een veranderde vraag/nieuwe wensen en inzichten in de toekomst kan worden ingespeeld.

  • Afronding lopend plan gaat voor nieuw plan of initiatief

De realisatie van Lomanskamp 2 volgt de bestaande stedenbouwkundige structuur en is een afronding van het eerdere uitbreidingsplan van Beuningen, Lomanskamp 1.

  • Levensloopbestendig: uitgangspunt is alle nieuwe woningen levensloopbestendig gezien de demografische ontwikkeling

De kavels en de woningen zijn ruim van opzet waarbij er aan de achterzijde de mogelijkheid bestaat om meerdere voorzieningen op de beneden verdieping te realiseren. Om die manier zijn de woningen voor meerdere doelgroepen, al dan niet met beperkingen, geschikt of geschikt te maken. 

  • Kwantitatief en kwalitatief aansluiten bij uitgangspunten woonvisie en de woningbehoefte

Per 1 januari 2017 zijn nieuwe woonafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. De gemeente Losser mag in de periode 2017 tot en met 2026 onder voorwaarden nog 710 woningen realiseren. Per 1 januari 2017 bedraagt het aantal vastgestelde woningbouwplannen 553 woningen. Met het realiseren van 12 woningen in Beuningen blijft de gemeente binnen het beschikbare aantal woningen.

  • Passend bij dorpsvisie en lokale behoefte

De dorpsraad van Beuningen vindt het van groot belang dat er nieuwe kavels beschikbaar komen om te voorzien in de lokale behoefte. In de concept structuurvisie had de gemeente Losser de uitbreiding van de Lomanskamp al in 2012 opgenomen.

  • Overig gemeentebelang.

Voor de hele gemeenschap is het van belang dat er jongeren in het dorp blijven wonen. Dit is in het belang van zowel de school en het verenigingsleven in het dorp alsook voor het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in de gemeente/regio.

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan Lomanskamp 2 positief bijdraagt aan het publiek belang/maatschappelijke waarde. Daarmee past het plan binnen de 'Woonvisie Losser 2016 en verder'.

Toetsing

In het kader van de ladder van duurzame verstedelijking uit de Bro hoeft per 1 juli 2017 niet meer de actuele regionale behoefte onderbouwd te worden. Dit begrip is per 1 juli 2017 aangepast naar de term 'behoefte'. Regionaal is afgesproken dat overleg met buurgemeenten nodig is bij ontwikkelingen met meer dan 25 woningen. Ondanks dat hebben we toch overleg gepleegd met de buurgemeenten Dinkelland en Oldenzaal. Beide gemeenten gaven aan geen problemen te hebben met de bouw van 12 woningen in Beuningen en deze te zien als passend in de actuele regionale behoefte.

3.3.3 Casco-benadering Noordoost Twente

Met de Casco-benadering in Noordoost Twente (2012) beschikken de provincie Overijssel en de gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. De casco-benadering regelt het verwijderen en compenseren van lijnvormige landschapselementen zoals vermeld op de casco kaart. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de casco kaart voor het plangebied weergegeven.

Lomanskamp 2 maakt deel uit van het kampenlandschap. De houtsingel ten zuiden van het plangebied is aangeduid als casco element en dient dan ook behouden te blijven. Voorliggend plan voorziet niet in aantasting van dit element, zodat er geen strijdigheid met de casco-benadering is. Uit de casco kaart blijkt bovendien dat het wenselijk is nieuwe casco elementen te realiseren langs de Beuningerstraat (oostzijde plangebied) en in het verlengde van de singel aan de zuidzijde van het plangebied. Met de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp voor de Lomanskamp 2 is het daarom wenselijk bij die landschappelijke elementen aan te sluiten. Daarmee draagt het plan op positieve wijze bij aan de uitvoering van de casco-benadering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0013.png"

Figuur 6: Cascokaart Noordoost Twente (Bron: Atlas Overijssel)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage 3 van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de bouw van 12 woningen met daarbij behorende voorzieningen zoals wegen, groenvoorzieningen en voorzieningen in het kader van de waterhuishouding.

De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (D11.2). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Het genoemde maximum aantal geldt als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de toelichting.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruim onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Sinds 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij het ontwikkelen van een klein ruimtelijk plan is een aanmeldnotitie nodig.

Conclusie

Voor het onderhavige bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In een aanmeldnotitie zijn de milieueffecten van het plan in beeld gebracht. Conclusie van de rapportage is dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op het milieu. Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft de gemeenteraad naar aanleiding van de aanmeldnotitie op 17 juli 2018 besloten dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. De aanmeldnotitie en het raadsbesluit zijn daarbij als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan worden gevoegd.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Aan de Harbertweg 2 in Beuningen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het betreft hier een grondgebonden rundveebedrijf. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering valt het fokken en houden van rundvee onder milieucategorie 3.2. De grootste minimale afstand van het bedrijf tot gevoelige objecten wordt bepaald door het aspect 'geur'. Hiervoor geldt een richtafstand van minimaal 100 meter. Voor geluid en stof geldt een indicatieve afstand van 30 meter. De afstand van de rand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot aan het bouwvlak van de nieuwe woningen bedraagt circa 110 meter. Het bouwvlak ligt dus buiten de milieuzonering van het agrarisch bedrijf. Wel ligt deze zonering over een deel van het bestemmingsvlak wonen waar bijgebouwen kunnen worden opgericht. Voor dit gebied zal een aanduiding worden opgenomen dat er geen geurgevoelige objecten kunnen worden opgericht. Daarmee wordt voldaan aan de geadviseerde afstand van 100 meter tussen de bedrijfsactiviteiten en de geplande milieugevoelige functies.

Met de ontwikkeling van de Lomanskamp 2 wordt dit agrarisch bedrijf niet in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Het bedrijf heeft nu een bouwvlak van 1 hectare. Minder dan de helft van het bouwvlak is momenteel in gebruik. Het bedrijf heeft dus ruime uitbreidingsmogelijkheden op het eigen bouwvlak. Daar komt bij dat bij een eventuele uitbreiding van het bedrijf richting de Lomanskamp de woningen aan de Schoolweg 1 en de Beuningerstraat 57 de beperkende factor zijn.

In de omgeving zijn geen andere bedrijven die een negatieve invloed kunnen hebben op het woon- en leefklimaat.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Voor het aspect geur moet worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Het meest nabijgelegen bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf ligt aan de Harbertweg 2 in Beuningen. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen. De geurgevoelige objecten (de woningen) liggen na realisering in de bebouwde kom van Beuningen, waardoor uitgegaan dient te worden van een minimale afstand van 100 meter, gemeten vanaf het agrarische bouwvlak. De afstand van de rand van het agrarische bouwvlak tot het bouwvlak voor de nieuwe woningen bedraagt meer dan 100 meter, namelijk minimaal circa 110 meter. Wel ligt deze zonering over een deel van het bestemmingsvlak wonen waar bijgebouwen kunnen worden opgericht. Voor dit gebied zal een aanduiding worden opgenomen dat er geen geurgevoelige objecten kunnen worden opgericht.

Het bouwplan voor Lomanskamp 2 leidt niet tot belemmeringen met betrekking tot uitbreidingsmogelijkheden voor dit bedrijf, omdat er reeds op kortere afstand woonpercelen zijn gelegen (Beuningerstraat 57/ Schoolweg 1 te Beuningen). Daarnaast kan door de afstand van de woningbouwontwikkeling tot het agrarische bouwvlak worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Geofoxx, 1 juni 2017, documentkenmerk 20170569_a1RAP) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 4. Er is geen reden om aan te nemen dat activiteiten op en in de nabijheid van de locatie hebben geleid tot bodemverontreiniging en daarmee tot aantasting van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. Daarom is gekozen voor de onderzoeksstategie voor een milieuhygiënische onverdachte locatie.

In totaal zijn er 13 ondiepe boringen (tot 0,5 m onder maaiveld), 4 diepe boringen (tot 2 m onder maaiveld) en 2 peilbuizen geplaatst.

Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn in de bodem geen bodemvreemde materialen waargenomen. De zuurgraad (pH) en elektrische geleidbaarheid (EC, relatief hoog) van het grondwatermonster wijken niet af van de gemiddelde waarden voor een soortgelijke bodem. Bij het chemisch onderzoek is in mengmonster 5 (MM5) van de kleilagen in de ondergrond een gehalte kobalt aangetoond die hoger is dan de desbetreffende achtergrondwaarde. In de overige mengmonsters van zowel de boven – als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 zijn concentraties zware metalen aangetoond die hoger zijn dan desbetreffende streefwaarde. In het grondwater in peilbuis 1 zijn geen verhoogde concentraties aangetoond.

De licht verhoogde concentratie in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong. De oorzaak van de licht verhoogde gehalten aan kobalt is niet bekend. Op basis hiervan bestaat geen reden om nader onderzoek uit te voeren. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgesteld en heeft geen consequenties voor wat betreft de voorgenomen woonfunctie.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Beuningerstraat. In het kader van de woningbouwontwikkeling is door Buijvoets bouw en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Beuningerstraat.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

De 48 dB geluidcontour van de Beuningerstraat op een maatgevende waarneemhoogte van 4.5 m (verdieping) ligt op 28 m uit de as van de weg. De bouwblokken van de woningen liggen op een ruimere afstand dan de berekende 48 dB contour zodat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor het plan is voor het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5.

Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen. Het dichtstbijzijnde bedrijf in de omgeving is het agrarisch bedrijf aan de Habertweg 2. Ten aanzien van het aspect geldt een minimale afstand tot geluidgevoelige objecten van 30 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Geconcludeerd wordt dat voor het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de realisatie van de woningen worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd.

Er worden 12 woningen, waarvan 6 twee onder een kap woningen en 6 vrijstaande woningen gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor halfvrijstaande woningen bedraagt 7,8 per woning en voor vrijstaande woningen wordt uitgegaan van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat per dag 96 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0015.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 96 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 89 voertuigbewegingen.

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0016.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart met in het rood de buisleiding (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied een buisleiding van de Defensie Pijleiding Organisatie (DPO) ligt. De buisleiding is onderdeel van een Europees netwerk van buisleidingen voor de transport van brandstoffen. Ter hoogte van de buisleiding is een strook van 10 meter (5 meter uit de as aan beide zijden) bestemd als beschermingszone voor deze buisleiding. Binnen deze beschermingszone zijn minder bouwmogelijkheden en gelden extra voorschriften bij het uitvoeren van werken. Een omgevingsvergunning kan enkel worden afgegeven indien er een positief schriftelijk advies van de leidingbeheerder is afgegeven. De leiding en de belemmeringsstrook waren dan ook een randvoorwaarde waar rekening mee is gehouden bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp en de landschappelijke inpassing. Voor de leiding geldt een risicocontour (PR 10-6) van 0 meter.

Groepsrisico

Het GR is de cumulatieve kans dat per jaar tenminste tien mensen slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt weergegeven in een zogenaamde f/N-curve waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde waaraan getoetst wordt. Tauw heeft een berekening uitgevoerd van het groepsrisico in de huidige en de nieuwe situatie. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Berekend is dat er in de huidige situatie geen sprake is van een groepsrisico, omdat het berekend aantal slachtoffers lager is dan 10. Voor de beoogde situatie waarbij sprake zal zijn van 12 woningen, is het maximaal aantal slachtoffers 2. Omdat ook in deze beoogde situatie sprake is van een berekend aantal slachtoffers lager dan 10, is ook hier geen sprake van een groepsrisico.

Op basis van onderhavige QRA kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van het aspect externe veiligheid van de buisleiding geen belemmering is voor de bestemmingsplanwijziging en het realiseren van een 12-tal woningen in het plangebied. Wel dient hierbij rekening gehouden te worden met de belemmeringenstrook van vijf meter, welke vrijgehouden dient te worden van bebouwing.

Uit de risicokaart blijkt dat er behalve de bovengenoemde buisleiding geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Door Stegginkinfra is een waterhuishoudkundigplan opgesteld waarin de uitgangspunten ten aanzien van water zijn bepaald. Het waterhuishoudkundigplan is bijgevoegd in Bijlage 7 bij de toelichting. Het doel voor het opstellen van een waterhuishoudkundigplan is het geven van een complete en geïntegreerde beschrijving van het totale waterhuishoudkundige systeem, inclusief het ontwerp van het vuilwater riool en hemelwatersysteem voor het te ontwikkelen plan. Het waterhuishoudkundigplan voorziet in de voorlopige ontwerpen van twee systemen, de droogweerafvoer en de hemelwaterstructuur. Met het waterhuishoudkundigplan is rekening gehouden met eisen van het Waterschap Vechtstromen en eisen van de gemeente Losser.

Hemelwaterafvoer
Om in dit plan aan de eisen m.b.t. de hemelwaterberging/infiltratie te voldoen is er ook gekeken naar het 1 e plan van Lomanskamp. Hier wordt het hemelwater van de woning middels een apart stelsel naar de erfgrens gebracht waarna deze overstort op het openbare gebied. Het hemelwater van het openbare gebied wordt middels afschot in de verharding naar de rijbaan gevoerd. Waarna het middels afschot in de rijbaan richting de Beurningerstraat gevoerd zal worden. Hier zal een wadi gecreëerd moeten worden om het water op te vangen alvorens het in de watergang komt.

Zoals in figuur 4.4 is weergegeven neemt door de ontwikkeling het verhard oppervlak met circa 2.684 m² toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0017.png"

Figuur 4.4: af te koppelen oppervlakten

In totaal dient het hemelwater dat op een verhard oppervlak valt te worden geborgen/geïnfiltreerd. Het hemelwater wordt in een wadi geborgen. Doordat de ondergrond slecht/niet doorlatend is, zal er een voorziening getroffen moeten worden zodat de wadi niet constant vol water staat. Er is gekozen om een drainage onderin de bodem van de wadi aan te leggen. Deze wordt aangesloten op de overstortput die geplaatst dient te worden. Deze overstortput heeft tevens als functie dat het waterpeil in de wadi niet hoger dan 30 cm wordt. De afvoer van de overstort gaat richting de watergang langs de Beurningerstraat. De wadi dient 30 cm dieper dan het nieuwe profiel te worden ontgraven. Deze 30 cm dient later te worden aangevuld met schrale grond. Dit om dichtslibben van de bodem zo lang mogelijk uit te stellen. Onder deze laag van schrale grond dient een drain aangebracht te worden. Deze dient in een koffer van 30x30 cm drainagezand gelegd te worden.


Riolering en afvalwater
Het afvalwater neemt door de ontwikkeling toe. In het openbare gebied zal nieuwe riolering worden aangelegd. Hierbij wordt het beleid toegepast om bij deze projecten duurzame rioleringssystemen aan te leggen, waarbij schoon en vuil water van elkaar gescheiden blijven. Voor het afvalwater wordt aparte vuilwaterriolering aangelegd. In eerste instantie is voor deze ontwikkeling gekeken of het vuilwater afgevoerd kan worden onder vrij verval richting het riool dat is gelegen in de Pastoor Bolscherstraat. Hiervoor is een klic-melding gedaan. In bijlage 2a van het waterhuishoudkundigplan het riool te zien ten opzichte van diverse nutsvoorzieningen. Hieruit is de conclusie getrokken dat het riool teveel risico's met zich mee brengt om deze langs de Beurningerstraat te leggen. Mede omdat hier een leiding van het DPO ligt, en hoogspanning kabels aanwezig zijn. De woningen worden op een gedeelte vrij verval riool aangesloten, waar het op het laagste punt in een pomp put terecht komt. Vanuit deze pomp put wordt het middels drukriolering geloosd op het bestaande DWA-riool in Lomanskamp.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Natuurbank Overijssel, 24 mei 2017, project 1112, versie 1.0) , zie ook Bijlage 8. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
De woningen in het plangebied liggen op ruim 230 meter van de dichtstbijzijnde NNN. Het realiseren van de 12 woningen heeft helemaal geen invloed op het NNN. Aan de overzijde van de Beuningerstraat op circa 45 meter van de geplande woningen zijn de gronden aangewezen als Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). Dit maakt geen onderdeel uit van de NNN. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Dinkelland, ligt op ruim 560 meter ten noordoosten van het plangebied.

Conform de Wet natuurbescherming dient de voorgenomen ingreep te worden getoetst op (mogelijk) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura-2000 gebied. Bij de toetsing is waar mogelijk onderscheid gemaakt in permanente verstoringsfactoren (gebruiksfase) en tijdelijke verstoringsfactoren (aanlegfase). Tot permanente verstoringsfactoren die mogelijk een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied behoort de stikstofdepositie. Door de bewoning van de nieuwe woningen zal het inwonertal van Beuningen toenemen met een toename van de verkeersintensiteit op de wegen in de omgeving van het plangebied tot gevolg.

Gedurende de bouw (realisatiefase) treden er mogelijk effecten op zoals een tijdelijke toename van concentraties aan luchtverontreinigende stoffen. Tijdelijk zal er werkverkeer rijden van en naar het plangebied. Het gaat om een beperkt aantal verkeersbewegingen. Samen met de (vaak mobiele) bronnen die bij de bouw gebruikt worden, leiden deze verkeersbewegingen en de inzet van mobiele bronnen mogelijk tot stikstofdepositie op Natura2000gebied.

Met behulp van het programma Aerius Caluculator is de totale stikstofemissies (ammoniak (NH3) en stikstofofoxide (NOx)) berekend die wordt uitgestoten tijdens de aanleg en gebruiksfase. Op basis van deze berekende emissie is de depositie op beschermde Habitattypen en Habitatsoorten in Natura2000-gebied (mol/ha/jaar) berekend. De Aerius berekening is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting.

Uit de Aerius berekening blijkt dat de totale stikstofemissie (zowel NOx als NH3) op Natura2000-gebied Dinkelland (en andere Natura2000-gebieden), als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteit, is volgens Aerius Calculator nergens hoger dan de grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Dit geld voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Op 11 april 2018 is de meest recente lijst met Natura2000-gebieden gepresenteerd met gebieden waarvan de grenswaarde verlaagd is van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. Op deze lijst staat niet het Natura2000-gebied Dinkelland. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming, voor het aspect depositie NOx en NH3. Er hoeft geen PAS-vergunning aangevraagd te worden en er hoeft geen melding gedaan te worden in het kader van de PAS.

Beschermde soorten
De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen vernielen en weghalen.

Het plangebied bestaat uit agrarisch cultuurland, een kavelgrenssloot en een moestuin met enkele opgaande zomereiken. Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Er zijn geen andere soortgroepen in het plangebied vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd.
Er nestelen vermoedelijk ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van opgaande beplanting, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.

Verschillende grondgebonden zoogdier-, vleermuis- en amfibieënsoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er vaste rust- of voortplantingslocaties. De functie als foerageergebied blijft door uitvoering van de voorgenomen activiteiten behouden en voor de grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen.

Conclusie:
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermde gebieden. De Wnb en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning in het kader van soort- of gebiedsbescherming aangevraagd te worden. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek en de Aerius berekening, heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988 Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, zodra deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In dit overgangsrecht wordt weer verwezen naar de artikelen in de Monumentenwet 1988.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie
De gemeente Losser beschikt niet over een eigen gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Gebruik wordt gemaakt van de verwachtingskaart die is opgesteld in
het kader van de herinrichting Losser-Noord. Hierop ligt het zuidwestelijk deel van het
plangebied in een zone met een hoge verwachting (bruin); het noordoostelijk deel ligt in
een zone met een lage verwachting (lichtgeel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.00BP0014-0401_0018.png" Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Losser)

Toets

De westelijke helft van het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2000 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter. Het plangebied heeft een omvang van 10.940 m². De diepte van de geplande verstoring reikt vermoedelijk overwegend niet dieper dan ongeveer 100 cm –mv. Rioleringsbuizen kunnen dieper aangelegd worden. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het vigerende gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven.

Door Laagland Archeologie V.O.F. is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Samengevat zijn de resultaten van dit onderzoek als volgt. In het gehele plangebied liggen onder een zanddek op gemiddeld 1 meter diepte of minder leem- en kleilagen en bodemkundig gezien zijn er met uitzondering in één boring geen podzolbodems aangetroffen. Vermoedelijk zijn er beekeerdbodems aanwezig geweest die door latere grondwerken ten behoeve van de landbouw zijn omgewerkt. De onderzoeksvragen met betrekking tot het veldonderzoek kunnen in beperkte mate worden beantwoord:

De bovengrond bestaat uit een zandpakket waarin een bouwvoor en deels een geroerd grondpakket aanwezig is. Vermoedelijk gaat het om verspoelde zanden die zijn afgezet door de Dinkel. Het zand ligt op een leem- en kleipakket. Vermoedelijk ligt het plangebied in een nevengeul van het laatglaciale vlechtende riviersysteem van de Dinkel. Het is daarom mogelijk dat zowel het zand- als het kleipakket in de laatste fase van de laatste ijstijd zijn afgezet. De afzettingen behoren dan tot de Formatie van Boxtel en het Laagpakket van Tilligte (het leem- en kleipakket).

Er zijn geen eenduidige afdekkende natuurlijke en antropogene lagen aanwezig. De bovenste laag van het zandpakket is omgewerkt tot een bouwvoor of is tot op wat grotere diepte omgewerkt.

De diepte van recente bodemverstoringen is ruim meer dan een meter ter plaatse van de in het plangebied liggende pijpleiding waarvan de oorspronkelijke sleufbreedte niet bekend is. Voor het overige is er in diverse boringen nog enige bodemverstoring.

Op basis hiervan moet het verwachtingsmodel voor het gehele plangebied worden bijgesteld naar een lage verwachting voor alle perioden.

De geplande werkzaamheden zullen tot in de onverstoorde C-horizont reiken. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Om deze reden is vervolgonderzoek met betrekking tot archeologie niet nodig.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet) . Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

4.11.1 Verkeer

De 12 nieuwe woningen worden ontsloten via de Lomanskamp op de Beuningerstraat. Het plan voorziet in het doortrekken van de bestaande Lomanskamp tot aan de Beuningerstraat. Ter hoogte van de aansluiting wordt een klein plateau aangelegd en wordt de bord van de bebouwde kom in zuidelijke richting verplaatst. De straat zelf zal worden ingericht als 30 km/h zone. Met deze aansluiting is het voor de hele Lomanskamp mogelijk om via 2 routes de Beuningerstraat te bereiken.

Verkeerskundige effecten ontwikkeling
In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig tot niet stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.

Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 6 vrijstaande woningen en 6 twee-ondereen kap woningen worden gerealiseerd. Voor twee-ondereen kap woningen geldt een kencijfer van 7,8 en voor vrijstaande woningen geldt een kencijfer van 8,2 verkeersbewegingen. Dit betekent dat op basis van het bouwplan voor 6 twee-ondereen kap woningen 6 vrijstaande woningen er 96 verkeersbewegingen ten gevolgen van het plan zullen plaatsvinden.

Deze beperkte toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de 12 woningen kan eenvoudig via de Lomanskamp en de Beuningerstraat worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

4.11.2 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. Hierbij worden de CROW parkeerkencijfers als uitgangspunt gebruikt.

Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt er van uit gegaan dat het plangebied valt onder 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' omgeving. Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 6 vrijstaande woningen en 6 twee-ondereen kap woningen worden gerealiseerd. Voor de vrijstaande woningen geldt dat per woning 2,3 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Voor een twee-ondereen kap woning geldt een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Deze normen zijn inclusief bezoekersparkeren (0,3).

Dit betekent dat er conform de CROW parkeercijfers in totaal 27 parkeerplaatsen ((6 x 2,3) + (6 x 2,2)) in het plangebied gerealiseerd moeten worden.

Te realiseren parkeerplaatsen
Het uitgangspunt is dat voor de woonpercelen het parkeren op eigen erf gaat plaatsvinden. Bij de 7 woningen aan de zuidzijde van de Lomanskamp wordt een dubbele oprit met garage gerealiseerd. Voor de 5 percelen ten noorden van de Lomanskamp is ruimte voor een garage met een enkele oprit. Op basis van de kengetallen van CROW geldt dat op dit type percelen in totaal 17 parkeerplaatsen op eigen erf kunnen parkeren. Omdat er in in totaal 27 parkeerplaatsen nodig zijn betekent dat er minimaal 10 parkeerplaatsen extra in het openbaar gebied nodig zijn.

In de vrij te houden zone van de buisleiding wordt een parkeerstrook van 6 en een parkeerstrook van 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden er dus 10 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de norm.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' in dit plan opgenomen. Verder is er nog een dubbelbestemming en een gebiedsaanduiding opgenomen.

Enkelbestemmingen

  • Agrarisch

Het weiland aan de noordzijde blijft evenals in de bestaande situatie bestemd als 'Agrarisch-2'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere agrarisch cultuurgrond.

  • Groen

Alle structurele en begeleidende groen en parkeervoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, spelen (speelvoorzieningen), parkeerstroken waterhuishoudkundige voorzieningen zoals wadi's met daar bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen. De groenstrook aan de zuidzijde is middels een aanduiding uitsluitend bestemd voor groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens geldt voor deze strook een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en in stand houding van landschapsmaatregelen uit het landschapsplan.

  • Tuin

De bestemming 'Tuin' is onder andere bestemd voor tuinen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen en heeft een relatie met de aangrenzende woonbestemming, ten behoeve waarvan onder voorwaarden mag worden gebouwd.

Verkeer - Verblijfsgebied

De openbare weg inclusief de stoep hebben de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' gekregen.

  • Wonen

De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming wonen zijn bestemd voor vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen. Nieuwe aan huis verbonden beroepen / bedrijven zijn onder voorwaarden toegestaan met omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het bewonen van de woning door twee huishoudens, het gebruik van een bijgebouw voor bed and breakfast en voor mantelzorg. Bij landelijke wetgeving over mantelzorg wordt pas aan de bestemmingsplanbepaling over mantelzorg getoetst, indien de mantelzorg niet past binnen de landelijke regelgeving. De bestemmingsplanbepaling kan dus wel aanvullend werken aan de landelijke regelgeving over mantelzorg.

Voor woningen is de regeling voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen het meest relevant. De bepalingen dienen op dezelfde manier te worden uitgelegd als elders in de gemeente waar vergelijkbare bepalingen gelden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
"Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn." Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Rijksvastgoedbedrijf
Op 20 maart 2018 heeft het Rijksvastgoedbedrijf een reactie gestuurd op het bestemmingsplan Lomanskamp 2 Beuningen. De ligging van de ondergrondse brandstofleiding en de ter weerszijde daarvan geldende belemmeringenstrook (aan weerszijden 5 meter) is op de juiste wijze opgenomen op de verbeelding. Daarnaast zijn in artikel 8.1. van de regels adequate voorschriften ten behoeve van de bescherming van de leiding opgenomen. Het ontwerp bestemmingsplan geeft het Rijksvastgoedbedrijf echter aanleiding tot het maken van de volgende twee opmerkingen:

  • 1. In de toelichting is aandacht besteed aan de externe veiligheid van de brandstofleiding. Daarbij is evenwel slechts ingegaan op het Plaatsgebonden Risico. Terecht wordt gesteld dat voor het Plaatsgebonden Risico een toetsingsafstand van 0 meter geldt. In het bestemmingsplan is evenwel geen aandacht besteed aan het Groepsrisico. Op grond van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen is de gemeente verantwoordelijk voor de toetsing van het Groepsrisico in nieuwe en gewijzigde situaties. Een dergelijke analyse dient te worden uitgevoerd indien nieuwe woonbebouwing gerealiseerd wordt binnen een aandachtsstrook van 31 meter ter weerszijde van de leiding. Doel van deze regeling is te voorkomen dat woonbebouwing in onaanvaardbare mate oprukt in de richting van de leiding. Het Rijksvastgoedbedrijf verzoekt dan ook alsnog een analyse betreffende de Groepsrisico uit te laten voeren en de resultaten daarvan op te nemen in de toelichting.
  • 2. Blijkens de verbeelding zijn onder de dubbelbestemming Leiding - Brandstof de enkelbestemmingen Tuin en Groen geprojecteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft bezwaar tegen het realiseren van de bestemming Tuin onder de beschermingsstrook van de brandstofleiding. Als gevolg van de relatief ondiepe ligging (60 cm) van de brandstofleiding bestaat het gevaar dat door uitvoering van werkzaamheden door particulieren (bijvoorbeeld bij het plaatsen van afrasteringen) beschadiging van de leiding optreedt. Bij het realiseren van de bestemming Groen is dit risico niet aanwezig. Het Rijksvastgoedbedrijf verzoekt daarom het plan zodanig te wijzigen dat de beschermingsstrook (ter plaatse van de woningen) geheel binnen de bestemming Groen is gelegen.


Gemeentelijke reactie
De analyse betreffende de Groepsrisico is alsnog uitgevoerd. Het onderzoek en de resultaten daarvan zijn opgenomen in de toelichting. Daarnaast is de verbeelding gewijzigd waarbij de enkelbestemming niet meer is opgenomen ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Brandstof. De tuinbestemming sluit nu aan op de begrenzing van de dubbelbestemming Leiding - Brandstof en heeft een breedte van 3 meter. Daarachter ligt evenwijdig aan de branstofleiding de woonbestemming.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan op 27 februari 2018 voor vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en met de provincie gemaakte woonafspraken. Hiemee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap Vechtstromen

In het kader van het watertoetsproces is er een waterhuishuidkundigplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de eisen van het Waterschap Vechtstromen. Op 4 april 2018 heeft het Waterschap een reactie gegeven op het bestemmingsplan. Het Waterschap geeft aan dat zij sinds vorig jaar een aangescherpte norm voor de benodigde waterberging hanteert vanwege de nieuwe inzichten in de klimaatontwikkeling, waardoor rekening moet worden gehouden met intensievere buien met grotere neerslaghoeveelheden. De in het plan gehanteerde 40 mm regenbui is gebaseerd op de oude norm, terwijl tegenwoordig een berging noodzakelijk wordt geacht voor een 55 mm regenbui. Het Waterschap adviseert om de waterberging in de geprojecteerde wadi te verruimen, zodat 55 mm neerslag op verhard oppervlak kan worden geborgen.

Gemeentelijke reactie
Het waterhuishoudkundigplan is hier op aangepast.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 juli voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie schriftelijke zienswijzen binnengekomen. De ingekomen zienswijzen gaven geen aanleiding tot aanpassing van de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. De toelichting is op diverse onderdelen wel aangepast. De zienswijzennota is als bijlage opgenomen bij het raadsvoorstel.