Plan: | Beuningen, Pastoor Bolscherstraat |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.00BP0012PH02-0301 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om op een tweetal onbebouwde percelen aan de Pastoor Bolscherstraat in Beuningen twee vrijstaande doelgroeponafhankelijke woningen te realiseren. De realisatie van twee woningen is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Beuningen 2015' niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied is gelegen in het noordoosten van de kern Beuningen. Het plangebied is gelegen op het overgangsgebied van de bebouwde kom en het buitengebied en staat kadastraal bekend als gemeente Losser, sectie A, nummer 3025, 3026 en 3030. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door agrarische (weide)gronden. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de tuin/bebouwing van het perceel Pastoor Bolscherstraat 28. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Pastoor Bolscherstraat en aan de noordwestzijde door de tuinen van de woningen aan de Oude Dijk. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Beuningen 2015', vastgesteld op 15 december 2015. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Beuningen, 2015' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Wat de bouwregels betreft geldt dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak gebouwd dient te worden. Aangezien er voor het plangebied geen bouwvlak is opgenomen is de realisatie van twee woningen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Beuningen, Pastoor Bolscherstraat' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Beuningen is een kleine plattelandskern in het noorden van de gemeente Losser. Het dorp is gelegen in de mooie omgeving van het Dinkeldal. Het dorp ligt tegen het landgoed Singraven aan. Dit landgoed is in de middeleeuwen ontstaan als riddergoed (1381). Het landgoed is in beheer bij een stichting en biedt mogelijkheden voor verschillende activiteiten. Het omringende landschap wordt getypeerd als zeer waardevol voor het dorp.
Het dorp heeft een oude geschiedenis en is ontstaan als marke en hoorde aanvankelijk tot het kerspel Denekamp. Het huidige Beuningen ontwikkelde zich als een kerkdorp, rond de in 1948 gebouwde kerk. De Beuningerstraat slingert als doorgaande weg door het dorp en vormt het historische lint. Via deze weg worden drie kleine woonbuurten ontsloten die na elkaar zijn gebouwd: de Pastoor Bolscherstraat, de Broeninkskamp en de Lomanskamp. Kenmerkend is dat vrijwel alle woningen met hun achtertuin aan het landschap grenzen en veelal zijn omgeven door een groene rand van opgaande beplanting. Mede ook door de vele bomen tussen de woningen heeft het dorp een groene uitstraling.
In de loop der tijd is het woningaanbod in Beuningen verder uitgebreid door de realisatie van drie woonbuurten tussen de historische invalswegen en de ontsluitingswegen van Beuningen. Deze woongebieden zijn minder bepalend voor de karakteristiek van Beuningen en vormt een doorsnee van de stedenbouwkundige stromingen en de Nederlandse architectuur van de periode van 1970 tot heden. De eerste uitbreiding is in de jaren ’70 van de twintigste eeuw gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Beuningen aan de Pastoor Bolscherstraat. Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland/tuin behorende bij de naastgelegen woningen aan de Pastoor Bolscherstraat 15 en als tuin behorende bij de woning aan Pastoor Bolscherstraat 28. In figuur 2.1 is een aanzicht van het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 is tevens een luchtfoto weergegeven van het plangebied.
Figuur 2.1: Huidige situatie Pastoor Bolscherstraat (bron: Cyclomedia)
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied (bron: Cyclomedia)
De initiatiefnemers, eigenaren van de woningen aan de Pastoor Bolscherstraat 15 en de Pastoor Bolscherstraat 28, zijn voornemens om op het grasveld/tuin behorende bij de woningen twee vrijstaande doelgroeponafhankelijke woningen te realiseren. Doelgroeponafhankelijke woningen zijn woningen waarbij alle primaire ruimten (woonruimte, kookruimte, hoofdslaapruimte, badruimte en toiletruimte) op dezelfde bouwlaag liggen (nultredenwoningen) of waarbij alle primaire ruimten bereikbaar zijn met een huislift (géén traplift) en de kapconstructie ruimte biedt voor het realiseren van extra slaapruimte.
Als gevolg van de bouw van twee doelgroeponafhankelijke woningen worden de bestaande woningen verkocht. Door de verkoop van de bestaande woningen wordt doorstroming op de lokale woningmarkt bevorderd.
Hoewel er nog geen concreet bouwplan van de woningen bekend is, wensen de initiatiefnemers qua maatvoering aan te sluiten bij de omliggende bebouwing. Het bouwvlak van de nieuw te bouwen doelgroeponafhankelijke woningen heeft een breedte van 12 meter en een diepte van 16 meter. Deze ruimere oppervlakte is noodzakelijk aangezien de primaire ruimten (woonruimte, kookruimte, hoofdslaapruimte, badruimte en toiletruimte) op dezelfde bouwlaag (begane grond) gelegen zijn. In figuur 2.3 is een situatietekening van de bouwlocatie van de woningen weergegeven.
Figuur 2.3: Situatietekening gewenste situatie (bron: initiatiefnemer)
De situatietekening van de bouwlocatie van de woningen in figuur 2.3 houdt rekening met de bestaande boomgaard in het plangebied. Om de bestaande boomgaard in het plangebied te behouden is de situering van de noordwestelijke gelegen woning van belang. Om de boomgaard te behouden is het gewenst om de woning - met inachtneming van de aan te houden afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens - zo dicht mogelijk tegen de noordwestelijke perceelsgrens te plaatsen zodat de boomgaard grotendeels behouden kan blijven. Hiermee wordt ook rekening gehouden met de wens van de buren om zoveel als mogelijk bomen te sparen en de woningen niet te dicht op elkaar te zetten, waardoor een groene doorkijk vanuit de straat blijft behouden. In onderstaande figuur 2.4 is een foto van de boomgaard weergegeven.
Figuur 2.4: Foto boomgaard (bron: initiatiefnemer)
Daarnaast wenst de initiatiefnemer het bouwvlak van de oostelijk gelegen woning onder een kleine hoek te plaatsen. Daarmee wordt een optimale plaatsing op het zuidwesten voor een passiefhuis bewerkstelligd. Daarmee kan zoveel als mogelijk een permanent goed binnenklimaat worden geborgd doordat het de warmte van het zonlicht binnen krijgt en houdt. Tevens zorgt de situering van die woning voor het behoud van zoveel mogelijk bestaande bomen en sluit het beter aan bij het buitengebied. Bij deze woningen wenst de initiatiefnemer aan de voorzijde (ter plaatse van de 'S') een carport te realiseren voor de voorgevel. Om de carport voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogelijk te maken is ter plaatse van de gewenste bouwlocatie van de carport de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' opgenomen.
Bij de de noordwestelijk gelegen woning wenst de initiatiefnemer een carport of garage met een oppervlakte van circa 15 m2 voor de voorgevel van de woning te realiseren. Om dit mogelijk te maken is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw' opgenomen. Het perceel 3027 is omgeving met een schutting. De schutting ontneemt het zicht op de garage/carport en deels ook het zicht op de woning.
De woningen worden via een gemeenschappelijke in- en uitrit ontsloten op de Pastoor Bolscherstraat. De twee bestaande parkeerplaatsen voor het plangebied kunnen daardoor behouden blijven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee doelgroeponafhankelijke woningen op een onbebouwde grond die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 en 3.4.2 wordt de realisatie van de twee doelgroeponafhankelijke woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Losser. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe levensloopbestendige woningen en zorgt het plan voor doorstroming op de woningmarkt. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Aangezien voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woningen binnen bestaand stedelijk gebied, geldt ingevolge de jurisprudentie dat het plan niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan derhalve achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Wel wordt opgemerkt dat de Raad van State in bovengenoemde uitspraak heeft bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder Groene Omgeving verstaan: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
De nieuwbouwlocatie van de twee doelgroeponafhankelijke woningen zijn in het vigerende bestemmingsplan gelegen op gronden die reeds bestemd zijn voor 'Wonen'. Deze bestemming maakt onder meer woningen en binnenstedelijke infrastructuur mogelijk. Dergelijke voorzieningen worden op basis van de verordening gezien als stedelijke functies en voldoen aan het begrip 'bestaand bebouwd gebied'. Van een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving is als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen sprake.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Losser heeft op 6 juli 2021 de Woonvisie 2021 - 2031 gemeente Losser vastgesteld. In de woonvisie van Losser zijn onder andere de regionale afspraken die de gemeenten in Twente samen met de provincie Overijssel op 25 maart 2021 hebben ondertekend, verwerkt. De toevoeging van twee woningen binnen het plangebied past binnen het in de Woonvisie 2021-2031 opgenomen woningbouwprogramma. Dit plan voldoet dan ook aan het bepaalde in artikel 2.2.2. van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt voor een deel binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en voor een deel binnen de 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'. Daarnaast is het plangebied geheel gelegen binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Er zijn gebieden binnen de Zone Ondernemen met Natuur en Water die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.
Het nationaal landschap Noordoost-Twente is een gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook willen we de recreatieve toegankelijkheid vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek.
De initiatiefnemer is voornemens om twee doelgroeponafhankelijke woningen te bouwen waarbij de woning deels binnen het ontwikkelperspectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken valt en deels binnen de Zone ondernemen met Natuur en water buiten het Natuurnetwerk Nederland. In het bestemmingsplan Beuningen 2015 is het plangebied reeds voorzien van de bestemming 'Wonen' waardoor de gronden in het plangebied in de huidige situatie op basis van het provinciaal beleid al gerekend wordt tot het bestaand bebouwd gebied. Van gronden die kunnen worden ingezet voor kwaliteitsdoelen voor natuur en water is dan ook geen sprake. De nieuwe woningen worden gerealiseerd voor een actuele zich voordoende behoefte; de initiatiefnemers bouwen immers voor hun eigen woningbehoefte. Als gevolg van de bouw van de nieuwe woningen worden de bestaande woningen van de initiatiefnemers verkocht, wat de lokale doorstroming bevordert.
Kenmerkend voor de kern Beuningen is dat de randen van de kern vrijwel overal omzoomd zijn door bomen. Om dit kenmerk te behouden houdt de nieuwe bouwlocatie van de woningen (zoals is weergegeven in paragraaf 2.2) rekening met de bestaande bomen in het plangebied. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Aangezien het plangebied in de huidige situatie reeds is ingericht als een bestaand woonperceel zijn de kenmerken van de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap niet meer aanwezig en kunnen deze ook niet in redelijkheid worden teruggebracht. Gelet hierop wordt opgemerkt dat voor het plangebied aansluiting gezocht kan worden bij de kenmerken van de Woonwijken 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen centra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Het plan maakt de bouw van twee doelgroeponafhankelijke woningen met een fors bouwvlak mogelijk. Het bouwvlak van de nieuw te bouwen woningen heeft een breedte van 12 meter en een diepte van 16 meter. Deze ruimere oppervlakte is noodzakelijk aangezien de primaire ruimten (woonruimte, kookruimte, hoofdslaapruimte, badruimte en toiletruimte) op dezelfde bouwlaag (begane grond) gelegen zijn.
Om de bestaande boomgaard in het plangebied te behouden is de situering van de noordwestelijke gelegen woning van belang (zie paragraaf 2.2). Om de boomgaard te behouden is het gewenst om de woning - met inachtneming van de aan te houden afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens - zo dicht mogelijk tegen de noordwestelijke perceelsgrens te plaatsen zodat de boomgaard grotendeels behouden blijft.
Het bouwvlak van de oostelijk gelegen woning wordt onder een kleine hoek geplaatst. Daarmee wordt een optimale plaatsing op het zuidwesten voor een passiefhuis bewerkstelligd. Daarmee kan zoveel als mogelijk een permanent goed binnenklimaat worden geborgd doordat het de warmte van het zonlicht binnen krijgt en houdt. Tevens zorgt de situering van die woning voor het behoud van zoveel mogelijk bestaande bomen en sluit het beter aan bij de overgang naar het buitengebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd dat het plan past binnen het karakter van het woongebied van Beuningen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In 2021 ondertekenden de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025. Daarin staat hoe de provincie en de Twentse gemeenten de woningbouwopgave in Twente voor elkaar willen krijgen met als doel: een woningmarkt waar vraag en aanbod in evenwicht zijn.
De grootste opgaven die in de Regionale Woonagenda is opgenomen is het toevoegen van circa 20.000 tot 22.000 woningen in Twente.
De te verwachten huishoudgroei tussen 2020 en 2030 behoeft een programmering van 15.000 woningen tot 2030. Dat is de lokale behoefte voor de regio Twente. Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/- opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie/- opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030.
Om de forse woningbouwambitie van 60.000 woningen in Overijssel te halen, kent Twente een flinke versnellingsopgave. Een opgave die voor de regio Twente goed op te pakken moet zijn vanwege het innovatieve karakter van de sterke bouwsector. In de woonagenda wordt de volgende lokale en regionale woonprogrammering onderscheiden bij het realiseren van de opgave:
Om de versnelling vorm te geven doet een aantal Twentse gemeenten al een beroep op het aanjaagteam vanuit de provincie. Andere gemeenten zijn voornemens om dat te doen. Tevens worden in de woonagenda de Twentse sleutelgebieden en -projecten aangewezen. Daarbij wordt in de woonagenda gewerkt met ruimtelijke strategieën. Een drietal ruimtelijke strategieën wordt hierin onderscheiden:
Voor de kern Beuningen geldt dat wordt aangesloten bij de ruimtelijke strategie/ruimtelijk DNA van Losser: buiten wonen in het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn woonmilieus die gekoesterd worden en waar kwaliteiten aanwezig zijn die zoveel mogelijk behouden moeten worden. Ook worden kansen gezien om wonen als vliegwiel in te zetten om de vitaliteit van de dorpen en linten te versterken en en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven kracht bij te zetten. Bij vrijkomende agrarische bebouwing worden bijvoorbeeld kansen gezien om nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. Daarnaast worden kansen gezien om in de kernen met centrum dorpse woonmilieus woningen toe te voegen om daarmee de vitaliteit en de economie van de kernen kracht bij te zetten.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in twee doelgroeponafhankelijke woningen voor een actuele zich voordoende behoefte in Beuningen. Als gevolg van de bouw van deze woningen worden de bestaande woningen verkocht. Door de verkoop van de bestaande woningen wordt doorstroming op de lokale woningmarkt bevorderd. Daarmee wordt aangesloten bij lokale woonwensen en wordt tevens voorzien in een concrete woningvraag zoals is opgenomen in de Woonvisie van de gemeente Losser (zie paragraaf 3.4.2). Het plan past binnen de uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025.
Op 16 oktober 2018 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Losser vastgesteld. De structuurvisie Losser geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente en vormt een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende jaren. De structuurvisie geeft richting aan de wijze waarop ruimtelijke kwaliteiten binnen de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële en gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.
Bouwen naar wensen en behoeften
Losser is een gemeente die de komende jaren wat betreft inwoneraantal niet sterk zal groeien. Uitbreiding en herontwikkeling van de woningvoorraad zal gericht zijn op de wensen en de behoeften. Naast kwantitatief blijft de gemeente kijken naar kwaliteit. De gemeente wil bouwen voor de inwoners die hier juist oud willen worden, in een passende woning. Dat geldt ook voor starters die hier gezinnen stichten en een passende woning wensen. De doelstellingen ten aanzien van kwaliteit en kwantiteit woningbouwprogrammering worden afgestemd op basis van de Primos cijfers.
Woningbouwprogramma
In de RWP Twente (d.d. april 2017) is afgesproken dat de gemeente Losser maximaal 710 woningen in de periode 2017 tot en met 2026 mag bouwen.
De langetermijnprognose van Primos 2016 laat zien dat de gemeente Losser na 2026 een dalend aantal huishoudens kent. Deze langetermijnprognose is aanleiding te veronderstellen dat de beoogde 710 woningen in de periode 2017 en met 2026 een afronding is van uitbreiding van de woningvoorraad. De gemeenteraad heeft daarom binnen deze uitbreiding een zekere prioritering aangegeven, overeenkomstig het afwegingskader in de ‘Woonvisie Losser 2016 en verder’ om toekomstig flexibel in te kunnen spelen op zich veranderende omstandigheden. Wanneer zich nieuwe woningbouwplannen voordoen, zal binnen de prioritering afgewogen moeten worden of elders plancapaciteit ingetrokken moet worden. Uitgangspunt is dat daarbij in principe geen plannen met hogere prioriteit geschrapt worden.
Visie en ontwikkelingsrichting
Wonen
In de kern Beuningen is beperkt ruimte voor nieuwe woningen. De volgende locaties komen hiervoor in aanmerking:
Overig
De belangrijkste aanvullende opgaven voor Beuningen worden hieronder uiteengezet.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan worden twee doelgroeponafhankelijke woningen gerealiseerd. Door de bouw van twee nieuwe woningen ontstaat stedenbouwkundig gezien een afronding van het geheel. De groene lobbenstructuur wordt door het plan niet aangetast. De bouw van de nieuwe woningen vindt plaats op gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin behorende bij de naastgelegen woningen. Met de situering van de nieuwe woningen is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de bestaande bomen. Daarmee blijft het groene karakter van de omgeving behouden. Als gevolg van het plan is er geen sprake van verdichting. Het plan past naar aard en omvang bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Er is geen sprake van bebouwing op te krappe percelen.
Ten aanzien van het woningbouwprogramma van de gemeente Losser wordt opgemerkt dat er in Beuningen nog beperkt behoefte is aan nieuwe woningen (zie paragraaf 3.4.2). Als gevolg van de bouw van twee doelgroeponafhankelijke woningen worden de bestaande woningen verkocht, waarbij de intentie bestaat om de bestaande woningen te verkopen waarmee de doorstroming op de woningmarkt wordt bevorderd. Er wordt derhalve voorzien in een actuele behoefte waardoor gebouwd wordt voor de wensen en behoeften uit de samenleving. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de Structuurvisie van de gemeente Losser.
Op 6 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Losser de Woonvisie 2021 - 2031 gemeente Losser vastgesteld en is het beleid op het gebied van wonen voor de komende tien jaar vastgelegd. Met het woonbeleid wil de gemeente Losser voorzien in voldoende, geschikte huisvesting van haar inwoners jong en oud. Bovendien ziet de gemeente wonen als vliegwiel voor vitaliteit en leefbaarheid van haar kernen. Dat betekent dat de gemeente inzet op activiteiten op vele fronten: nieuwbouw, herstructurering, wonen en zorg, betaalbaarheid, duurzaamheid. Bovendien levert de gemeente een bijdrage aan het inlopen van de woningtekorten, zoals die in de Twentse Woonagenda zijn benoemd.
De visie op Losser als woongemeente bepaalt voor een belangrijk deel de ambities van het woonbeleid. Voor de gemeente Losser geldt onder andere de volgende (relevante) visiepunten:
Ten aanzien van het nieuwbouwprogramma geldt dat in de gemeente Losser de komende tien jaar gemiddeld zo'n 65 tot 70 woningen per jaar moeten worden toegevoegd. Op grond van de beschikbare woningbehoefte-onderzoeken verdeelt de gemeente dit als volgt naar woningsegmenten en doelgroepen:
Figuur 3.4: Indicatief nieuwbouwprogramma 2021 - 2031 gemeente Losser (bron: gemeente Losser)
De behoefte aan levensloopgeschikte woningen kan worden vervuld door de bouw van doelgroep onafhankelijke woningen, grondgebonden of in de vorm van appartementen. Doelgroepen zijn hier zowel starters als senioren.
Voor de kern Beuningen geldt dat er plancapaciteit aanwezig is voor maximaal 33 woningen, waarvan 12 hard. Er is dus de komende 10 jaar nog noodzaak om meer plancapaciteit hard te maken. Het hoofdaccent geldt dat er gebouwd wordt voor starters/jongeren.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee doelgroeponafhankelijke woningen op een onbebouwd perceel tussen de Pastoor Bolscherstraat 15 en 28 te Beuningen. De nieuwe woningen voorzien in een concrete behoefte aan een doelgroeponafhankelijke woning (levensloopbestendig) voor de eigenaren van de Pastoor Bolscherstraat 15 en 28. Als gevolg van de nieuwbouw zullen de bestaande woningen (nr. 15 en 28) worden verkocht. Het plan voorziet derhalve in een concrete behoefte aan nieuwe woningen en levert tevens een bijdrage aan de doorstroming, doordat de huidige woningen van de initiatiefnemers worden verkocht en beschikbaar komen op de lokale woningmarkt. Daarmee wordt tevens de vitaliteit en leefbaarheid van de kern versterkt.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten die zijn verwoord in de Woonvisie 2021 - 2031 van de gemeente Losser.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het
Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant. Op basis van de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2020:1832) lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van twee woningen op een onbebouwd perceel. Het perceel is gelegen binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied en is gelegen tussen twee vrijstaande woningen. De nieuwe woningen vormen in stedenbouwkundig opzicht een afronding van het straatbeeld en sluiten qua bouwregels aan bij de naastgelegen woningen (o.a. maximum goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter). Derhalve past de realisatie van twee nieuwe woningen in de huidige stedenbouwkundige opzet van de omgeving.
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan heeft betrekking op de toevoeging van twee woningen op gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin (bestemming Wonen). De toename van de bebouwde oppervlakte is gering en kan, gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied aan de Pastoor Bolscherstraat is gelegen binnen de bestaande woonwijk van Beuningen. In de kern Beuningen is overwegend de woonfunctie aanwezig. Centraal in de kern Beuningen zijn nog enkele maatschappelijke functies (school en kerk) en een horecagelegenheid aanwezig. De directe omgeving van het plangebied wordt vooral gedomineerd door woningen. Derhalve geldt dat het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'rustige woonwijk'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich aan de Oude Dijk 69 te Beuningen een loodgietersbedrijf (installatietechniek) waarvoor een maximum oppervlakte geldt van 180 m2. Op grond van de VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering kan voor de werkzaamheden van het loodgietersbedrijf worden aangesloten bij de richtafstanden die gelden voor “Aannemersbedrijven met werkplaats met een bedrijfsoppervlakte kleiner dan 1000 m2”, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter.
De afstand van de dichtstbijzijnde gevel van de nieuwe woning tot aan de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loodgieter' bedraagt 28 meter. Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand die geldt. De diensten van het loodgietersbedrijf vinden veelal op locatie van derden plaats. Op de locatie aan de Oude Dijk 69 bestaan de werkzaamheden vooral uit een kantoor ten behoeve van het bedrijf, opslag en het laden en lossen van de bedrijfsbussen. De impact op de omgeving is derhalve zeer gering. De werkzaamheden die de meeste impact hebben op de omgeving (het laden en lossen van de bedrijfsbussen) vinden plaats aan de zijde van de Oude Dijk, op een afstand van ten minste 44 meter van de nieuwe woning. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het loodgietersbedrijf meerdere woningen direct naast en binnen de richtafstand van 30 meter aanwezig. Aangezien het bedrijf moet voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt het bedrijf al in zekere mate beperkt in haar bedrijfsvoering. Gelet op de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op de locatie en de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid van het bedrijf, wordt geacht dat de nieuwe woningen geen hinder ondervinden van het bedrijf.
Voor de overige milieubelastende bestemmingen (o.a. Horeca en Maatschappelijk) gelden de volgende afstanden (daarbij worden de afstanden gemeten vanaf de dichtsbijzijnde gevel van de nieuwe woning tot aan de grens van de bestemming van de milieubelastende functie):
Op basis van de VNG-uitgave geldt voor de voornoemde milieubelastende functies een richtafstand van 30 meter. Gelet op de gemeten afstand kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Voor het aspect geur moet worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Het meest nabijgelegen bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf ligt aan de Harbertweg 2 in Beuningen. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen. De geurgevoelige objecten (de woningen) liggen na realisering in de bebouwde kom van Beuningen, waardoor uitgegaan dient te worden van een minimale afstand van 100 meter, gemeten vanaf het agrarische bouwvlak. De afstand van de rand van het agrarische bouwvlak tot het bouwvlak voor de nieuwe woningen bedraagt meer dan 100 meter, namelijk minimaal 340 meter.
Het aspect 'geur' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Om te onderzoeken of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe woonfunctie is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is grotendeels onbebouwd en onverhard. Het onbebouwde deel is begroeid met gras en groenstroken en is in gebruik als tuin (Pastoor Bolscherstraat 15 en 28). Het bodemonderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 13 boringen verricht, waarvan er 3 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig grof, zwak siltig, zwak humeus zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 1.42 m-mv.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) is een licht verhoogd gehalte aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 in Bijlage 1. In de boven- en ondergrond (BG I en BG II en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Pastoor Bolscherstraat binnen de kern Beuningen. Binnen de kern Beuningen geldt een 30-km zone waardoor het plangebied niet is gelegen binnen een wettelijke geluidszone van de wegen binnen de kern Beuningen. Ten aanzien van het wegverkeer op de Pastoor Bolscherstraat geldt tevens dat er enkel sprake is van bestemmingsverkeer, aangezien de Pastoor Bolscherstraat een doodlopende weg betreft. Het plangebied is gelegen aan het eind van de Pastoor Bolscherstraat waardoor het aantal verkeersbewegingen in de nabijheid van de woning zeer gering is. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan
Railverkeerslawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg aanwezig. Het plangebied ligt derhalve niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Het aspect 'railverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen geluidgezoneerd industrieterrein aanwezig. Het aspect 'industrielawaai' vormt eveneens geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor de realisatie van twee woningen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens kan de realisatie van twee woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 160 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 160 meter ligt een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). De buisleiding is onderdeel van een Europees netwerk van buisleidingen voor de transport van brandstoffen. Ter hoogte van de buisleiding is een strook van 10 meter (5 meter uit de as aan beide zijden) bestemd als beschermingszone voor deze buisleiding. Binnen deze beschermingszone zijn minder bouwmogelijkheden en gelden extra voorschriften bij het uitvoeren van werken. Een omgevingsvergunning kan enkel worden afgegeven indien er een positief schriftelijk advies van de leidingbeheerder is afgegeven. Voor de leiding geldt een risicocontour (PR 10-6) van 0 meter. Gelet op de onderlinge afstand van het plangebied tot aan de buisleiding geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 25 februari 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de korte procedure. De standaard waterparagraaf is van toepassing. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Qua riolering en waterhuishouding moet rekening worden gehouden met het afkoppelen op de Pastoor Bolscherstraat. In het kader van het project 'afkoppelen Pastoor Bolscherstraat' wordt het bestaande verhard oppervlak afgekoppeld en naar alle waarschijnlijkheid aangesloten op een infiltratieriool. Het hemelwater van de nieuwe vrijstaande woningen wordt op eigen terrein opgevangen en verwerkt of bovengronds te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Het beleid van de gemeente Losser is om bij binnenstedelijke ontwikkelingen minimaal 20 mm aan hemelwater op eigen terrein te kunnen infiltreren, waarbij de waterberging aantoonbaar zodanig moet werken dat deze binnen 24 uur weer als waterberging beschikbaar is. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt concreet inzicht gegeven in de waterberging en de maatregelen.
De kosten voor het aansluiten op het riool worden via een separate aanvraag geregeld. De bestaande beplanting en overstort (inclusief besturingskast en overstortleiding) naast het nieuwe oprit (zie figuur 4.4 in paragraaf 4.11) worden gehandhaafd.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een 'goede ruimtelijke ordening' als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor grootschalige ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: her-begrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 53 meter afstand van het plangebied. In figuur 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: Natuurbank Overijssel)
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000-gebied
De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat al jaren achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is hard nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa en in Nederland steeds eenvormiger wordt. Daartoe is in 1979 de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen hebben twee componenten: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk. De Nederlandse bijdrage aan dit Europese netwerk van beschermde natuurgebieden bestaat uit ruim 160 gebieden.
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 570 meter afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Dinkelland. In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Natuurbank Overijssel)
Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt toe als gevolg van de bewoning van de nieuwe woningen. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en toename verkeer in gebruiksfase kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de gebruiksfase.
Tijdens de gebruiksfase kan op een aantal mogelijke manieren stikstof vrijkomen:
De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2021. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat geacht wordt dat de appartementen dan pas bewoonbaar zullen zijn. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In Bijlage 3 is de AERIUS-berekening opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven:
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de woningen bedraagt in totaal 3,6 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2021 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
Als gevolg van de bouw van twee nieuwe woningen kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. De quickscan natuurwaarden is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In Bijlage 4 worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het plangebied op 13 april 2022 tijdens de daglichtperiode (ochtend) bezocht. Het onderzoeksgebied is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de schuur gesloopt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De initiatiefnemer zal geen werkzaamheden uitvoeren tijdens de voortplantingsperiode. Tevens worden andere beschermde dieren weggejaagd alvorens de werkzaamheden gestart worden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De Wet op de archeologische Monumentenzorg leidt tot de verplichting om bij ruimtelijke ingrepen, waarbij grondwerkzaamheden verricht worden, de archeologische waarde van het betreffende terrein te onderzoeken. Dit voordat tot deze grondwerkzaamheden wordt overgegaan.
Toets
In de erfgoedverordening gemeente Losser is de kern van Beuningen aangeduid met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In onderstaande figuur 4.5 is een uitsnede van de verwachtingskaart weergegeven.
Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Losser)
In de verordening is opgenomen dat het verboden is om in een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 30 cm onder het oppervlakte te verstoren. Het verbod is niet van toepassing indien sprake is van een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee doelgroeponafhankelijke woningen mogelijk. Als gevolg van het plan worden geen bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 0,3 meter uitgevoerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Pastoor Bolscherstraat. Het plan maakt de realisatie van twee doelgroeponafhankelijke woningen mogelijk. De nieuwe woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen gezamenlijk in- en uitrit. Deze wordt via het kadastrale perceel Losser, sectie A, nummer 3026 op de bestaande infrastructuur aan de Pastoor Bolscherstraat aangelegd. Als gevolg hiervan hoeven er geen aanpassingen aan het tussenliggende groen, parkeren en de rioolpomp plaats te vinden. In onderstaande figuur 4.6 is het gezamenlijke in- en uitrit weergegeven.
Figuur 4.6: Situatietekening plan (bron: initiatiefnemer)
De Pastoor Bolscherstraat betreft een doodlopende wijkontsluitingsweg die de aanliggende woningen ontsluit op de Beuningerstraat, die de kern Beuningen verbindt met de provinciale weg N342 en de kern De Lutte. Om de (gemiddelde) verkeersgeneratie en parkeerbehoefte van een plan te kunnen bepalen heeft het CROW de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Voor de berekening van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voor een vrijstaande woning geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per woning. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt derhalve 17,2 verkeersbewegingen per dag. Vanwege het bestaande karakter van de Pastoor Bolscherstraat kan de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.
Ten aanzien van het parkeren geldt op grond van de CROW-publicatie een gemiddelde parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt derhalve 5 parkeerplaatsen (2 * 2,3 = 4,6). Dit betekent dat minimaal twee auto's op eigen terrein gerealiseerd moeten worden en het aandeel bezoekers (0,3 parkeerplaats per woning) in de openbare ruimte opgevangen mag worden. Dit houdt in dat een vlak van 5 x 5 meter (25 m2) voor twee auto's naast elkaar of een strook van 10 x 3 meter (30 m2) gerealiseerd moet worden als oprit/inrit om te kunnen voorzien in twee parkeerplaatsen op eigen terrein.
Vanaf het nieuw aan te leggen uitrit bedraagt de afstand tot aan de nieuw te bouwen carport/garage van de noordwestelijk gelegen nieuwe woning 25 meter. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw' een garage of carport te realiseren met een oppervlakte van 20 m2. De breedte van het oprit (en tevens de breedte tussen de woning en de zijdelingse perceelgrens) bedraagt 3 meter en is circa 25 meter lang. Derhalve kan voorzien worden in de eigen parkeerbehoefte.
Voor de oostelijke nieuwe bouwkavel kan tevens voorzien worden in twee parkeerplaatsen naast elkaar of een oprit waar twee auto's achter elkaar geparkeerd worden. Ter hoogte van de 'specifieke bouwaanduiding - carport' bedraagt bedraagt de afstand tot de uitrit minimaal 16 meter en kan tevens voorzien worden in een breedte van 3 meter. Hoewel voor beide nieuwe woningen nog geen concreet bouwplan inclusief oprit uitgewerkt is kan geconcludeerd worden dat op beide percelen ruimte is om:
Er is op het perceel voldoende ruimte om zowel in de eigen parkeerbehoefte als het aandeel bezoekers te kunnen voorzien. Daarnaast zijn naast de nieuwe inrit/uitrit twee parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. In de algemene bouwregels worden de regels voor parkeer-, laad- en losactiviteiten en de bestaande maten beschreven.
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi's daaronder begrepen. Aan huis verbonden beroepen / bedrijven kunnen door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan. Dit geldt ook voor het bewonen van de woning door twee huishoudens en het gebruik van een bijgebouw voor bed and breakfast.
Wat de bouwregels betreft geldt dat een hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd moet worden. De goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen. De bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen. De woningen dienen vrijstaand gebouw te worden.
Ten aanzien van de situering van de bijgebouwen is bepaald dat deze op een afstand van minimaal 4 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde van deze gevel dienen te worden gebouwd. De maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 65 m2. Per hoofdgebouw mag ten hoogste één carport worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 20 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd. Daarnaast mag de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 1 m bedragen. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - carport' is een carport voor de voorgevel en het verlengde daarvan toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouw' is een carport, aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 20 m2 mag bedragen en de bouwhoogte en goothoogte ten hoogste 3 m bedragen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.
Waterschap Vechtstromen
Op 25 februari 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de korte procedure. De standaard waterparagraaf is van toepassing. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.