Plan: | Beuningen, woningbouw achter Beuningerstraat 71 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0168.00BP0012PH01-0301 |
In de kern van het dorp Beuningen is achter de Beuningerstraat 65 en 71 een plan ontwikkeld ten behoeve van de ontwikkeling van 6 starterswoningen. De initiatiefnemer is voornemens de ruimte achter café-restaurant 't Sterrebos in te richten als woongebied. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Beuningen is een kleine plattelandskern in het noorden van de gemeente Losser. Het dorp is gelegen vlak bij de doorgaande provinciale weg N342 (Denekamperstraat) tussen Oldenzaal en Denekamp. Het dorp ligt een ruime kilometer ten zuiden van Denekamp. Het plangebied is gelegen aan de Beuningerstraat, midden in de kern nabij de voorzieningen van het dorp. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Losser, sectie A, perceelsnummers 1358, 3282, 3502, 3503, 3504 en 3505. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied blauw omcirkeld (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart met luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied wordt aan de noord en oostzijde begrenst door de Beuningerstraat en de woning aan de Beuningerstraat 65, aan de zuidzijde door een basisschool en aan de noord-westzijde door het kerkhof. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied blauw omkaderd (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Beuningen 2015'. Het bestemmingplan 'Beuningen 2015' is door de gemeenteraad van Losser op 15 december 2015 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Beuningen 2015' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Horeca', 'Wonen' en 'Groen' met een klein gedeelte 'Tuin' bestemming toegekend. De locatie van horecagelegenheid 't Sterrebos kent de enkelbestemming 'Horeca', twee bouwvlakken, de aanduiding bedrijfswoning en een maatvoering (maximum bouwhoogte 10 meter, maximum goothoogte van 4 meter). Een klein gebied binnen dit perceel kent de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca – toerisme'. De horecagelegenheid heeft de mogelijkheid tot uitbreidingen en het toevoegen van een bedrijfswoning op basis van het vigerende bestemmingsplan. Naast de horeca gelegenheid is zuidoostelijk het perceel Beuningerstraat 65 gelegen dat de enkelbestemming 'Wonen' kent. Voor de voorgevelrooilijn is de bestemming 'Tuin' aanwezig.
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor horecabedrijven met een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en een infopunt toerisme en winkel in streekproducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - toerisme'. De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en de voor ' Tuin ' aangewezen gronden zijn bestemd voor een tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen en gebouwen, erkers en ingangspartijen ten dienste van de aangrenzende bestemming ' Wonen '.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om zes woningen toe te voegen aan de woningvoorraad van de kern Beuningen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Beuningen, woningbouw achter Beuningerstraat 71' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het huidige Beuningen ontwikkelde zich als een kerkdorp, rond de in 1948 gebouwde kerk. De Beuningerstraat slingert als doorgaande weg door het dorp en vormt het historische lint. Via deze weg worden drie kleine woonbuurten ontsloten die na elkaar zijn gebouwd: de Pastoor Bolscherstraat, de Broeninkskamp en de Lomanskamp. Kenmerkend is dat vrijwel alle woningen met hun achtertuin aan het landschap grenzen en veelal zijn omgeven door een groene rand van opgaande beplanting. Mede ook door de vele bomen tussen de woningen heeft het dorp een groene uitstraling.
In de huidige situatie is er aan de Beuningerstraat 65 sprake van een woonhuis en een bijgebouw. Aan de Beuningerstraat 71 is café-restaurant 't Sterrebos aanwezig met aan de voorzijde het terras en aan de zijkant de parkeerplaatsen. Het achterterrein van 't Sterrebos is tot nu toe nog onbebouwd gebleven. Initiatiefnemer is niet meer voornemens de gronden te gaan gebruiken voor een eventuele uitbreiding van het café-restaurant, dan wel voor de bouw van een vrijstaande bedrijfwoning. Onderstaand een weergave van de huidige situatie.
Figuur 2.1: Huidige situatie horecagelegenheid waar aan de achterzijde woningen zullen worden toegevoegd (bron: Google Maps)
In Beuningen is er vraag naar woningen voor zowel starters als voor ouderen. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van een zestal woningen, met kavels van tussen de circa 300m2 en 400m2. Het betreffen twee-onder-een-kap woningen. De doelgroep voor deze woningen bestaat hoofdzakelijk uit starters uit Beuningen.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Leferink architecten)
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt die voorziet in zes woningbouwkavels. De woningen zijn te bereiken via de inrit aan de Beuningerstraat, tussen de Beuningerstraat nummer 65 en 71 in. De erftoegangsweg betreft een private weg naar de woningen en geen openbaar toegankelijk gebied. Het plangebied is groen ingekaderd door bestaande bomen die het woongebied een groen karakter geven. Op het plein worden een aantal passende bomen geplant die de besloten sfeer benadrukken. Daarnaast zijn er waterhuishoudkundige voorzieningen getroffen zoals de aanleg van wadi's. In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd voor de woningen.
Café en restaurant 't Sterrebos zal blijven bestaan in de vorm zoals deze momenteel aanwezig is. De entree en het terras blijven gesitueerd aan de Beuningerstraat. Aan de zijkant van het bestaande pand blijven de parkeerplaatsen voor zowel auto's als fietsen en andere tweewielers gesitueerd. De achterzijde van het horecaterrein wordt begrenst met een bijgebouw voor opslag.
Belang groen
Het groene karakter van de gronden in het plangebied zijn belangrijk voor de identiteit en kwaliteit van de leefomgeving van het dorp Beuningen, het zorgt voor structuur en oriëntatie in het dorp. Deze groene kwaliteit wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezige bomen. Om deze waarde c.q. het bomenbestand voor nu en de toekomst te behouden zijn voor de behoudenswaardige bomen in dit bestemmingsplan regels opgenomen die strekken tot de bescherming van deze bomen. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Bomen' dienen de bestaande bomen behouden te blijven. Onderstaand de inventarisatie van de bestaande bomen, de te vellen bomen (rood omkaderd) en de te behouden bomen (groen ingetekend) ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Leferink architecten)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van zes woningen voor starters en/of senioren. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 en 3.3.2 wordt de realisatie van de zes woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Losser. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe (levensloopbestendige) woningen voor zowel starters als senioren. Daarmee past het plan binnen de het gemeentelijke woonbeleid en de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van zes woningen.
Gelet op het aantal van zes woningen is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden en gebiedspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
Relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn in dit geval artikel 2.1.2, 2.1.3, 2.1.5. en artikel 2.2.2 lid 1 t/m 4. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Middels het principe van concentratie is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van 6 woningbouwkavels op een inbreidingslocatie in Beuningen. Deze woningen voorzien in een lokale behoefte om voor de inwoners van Beuningen voldoende woningbouwkavels beschikbaar te hebben. Er wordt voldaan aan het principe van concentratie.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' staat ervoor dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. De nieuwbouwlocatie van de zes woningen is in het vigerende bestemmingsplan gelegen op gronden die reeds bestemd zijn voor 'Horeca', Wonen' en 'Groen'. Deze bestemmingen maken onder meer horecafuncties, woningen, groen en binnenstedelijke infrastructuur mogelijk. Dergelijke voorzieningen worden op basis van de verordening gezien als stedelijke functies en voldoen aan het begrip 'bestaand bebouwd gebied'. Van een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving is als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen sprake.
Artikel 2.1.5. Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.5 van de verordening is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Dit onderdeel is toegelicht in paragraaf 3.2 waarbij toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Daarnaast is in het inrichtingsplan aandacht bestaat aan het behouden van het groene karakter van de plek. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat de ontwikkeling als passend kan worden aangemerkt.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hieronder beschreven:
Doorwerking voor voorliggend plan:
In artikel 2.2.2 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
De gemeente Losser heeft op 6 juli 2021 de Woonvisie 2021 - 2031 gemeente Losser vastgesteld. In de woonvisie van Losser zijn onder andere de regionale afspraken die de gemeenten in Twente samen met de provincie Overijssel op 25 maart 2021 hebben ondertekend en verwerkt zijn in de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025, verwerkt. Daarin zijn tevens 150 woningen begrepen die op grond van de Regionale Woonagenda Twente noodzakelijk zijn voor het inlopen van de woningtekorten. Voor de kern Beuningen wordt aangegeven dat er plancapaciteit aanwezig is voor maximaal 33 woningen, waarvan 12 hard. De berekende behoefte is maximaal 25 woningen. Er is de komende 10 jaar nog noodzaak om meer plancapaciteit hard te maken.
Onderhavig plan betreft een inbreidingslocatie voor de ontwikkeling van 6 woningen in de kern Beuningen in de gemeente Losser. De nieuwe toe te voegen woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte (zie paragraaf 3.3.3) in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Deze ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijk woonvisie en binnen de woonafspraken zoals overeengekomen met andere Twentse gemeenten en de provincie Overijssel. Gelet op vorenstaande is de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het gebied dat is aangemerkt als 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. Door voorgenomen ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied een woongebied met 6 woningen toegevoegd aan de kern Beuningen. Het plan bestaat uit de realisatie van zes grondgebonden woningen voor starters. Daarbij zullen de gronden achter café-restaurant 't Sterrebos en een deel van de naastgelegen woonbestemming getransformeerd worden tot woongebied in het groen voor de lokale behoefte. Gesteld wordt dat het project goed aansluit op de ambities binnen het perspectief en aansluit op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een relëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms zijn deze gebieden ver van elkaar verwijderd en soms zijn deze zijn ze vlak bij elkaar gelegen. De ambitie voor gebieden met het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' is om de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door het een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Nieuwe ontwikkelingen moeten dan ook bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het waterysteem. Daarnaast is bij ontwikkelingen de vorm van het landschap het uitgangspunt.
Toets
De gronden binnen het plangebied zijn midden in de kern van Beuningen gelegen. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is nog herkenbaar door de wat hogere ligging van het dorp ten opzichte van de beekgronden waar de Dinkel stroomt. In het plan wordt de beplanting afgestemd op de eigenschappen van de natuurlijke ondergrond. Het hemelwater dat van het verhard oppervlak stroomt zal worden opgevangen in een wadi. De gronden op een dekzandvlakte zijn geschikt om het water in het wadi te laten infilteren in de bodem. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Deze ontwikkelingsruimte werd gevonden bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot het oude hoevenlandschap, dat bestaat lijkt op het essenlandschap, maar kleinschaliger, individueler en jonger is. De ambitie is om dit kleinschalige en afwisselende landschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan kunnen deze bijdragen aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren (groenstructuren en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang van de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen (erven met erfbeplanting). Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelinge bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid van erven en erfroutes.
Toets
Het plangebied was voorheen gelegen aan de rand van een kamp die begrenst werd door groen. Het groene karakter van de plek is door de jaren heen behouden gebleven ondanks de bestaande bestemming ten behoeve van de horeca gelegenheid en de bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning. De woningen zullen zo veel mogelijk worden ingepast in het bestaande groen. Het groen dat verwijderd wordt zal vervangen worden door nieuwe aanplant. De gronden liggen wat hoger in het landschap in vergelijking met de gronden richting het beekdal. Derhalve is de ondergrond geschikt om het hemelwater door een wadi in de grond te laten infiltreren.
Stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met de gebiedstypen ‘Bebouwingsschil 1900-1955’ en ‘Woonwijken 1955 – nu’. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is rood omkaderd weergegeven.
Figuur 3.5: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Woonwijken 1900 - 1955
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met individuele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. De wijken op basis van de fabrieksdorp /tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes. Stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. De stadsassen doorkruisen deze bebouwingsschil veelal en vormen belangrijke verbindingsassen tussen de stedelijke centra, stationsgebieden en het hoofdinfrastructuurnetwerk rond de steden.
Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.
‘Woonwijken 1955 – nu’
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen centra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezins woningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de ‘Stedelijke laag’
Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is zowel vanuit functioneel als stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving. Het plan voorziet in zes grondgebonden woningen, bestaande uit één bouwlaag en kap. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving. Op deze wijze gaat de nieuwe bebouwing goed op in het huidige straatbeeld. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de ‘Stedelijke laag’.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het plangebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.6: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel: de natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De donkerte wordt gekoesterd als kwaliteit.
Het is de ambitie om de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Stedelijke functies en infrastructuur dienen daarom zo veel mogelijk te worden gebundeld in de 'lichte' gebieden.
De voorgenomen ontwikkeling ligt midden in de bestaande woonkern van Beuningen. Daarmee is er sprake van bundeling van licht veroorzakende stedelijke functies. Daarnaast draagt de toevoeging van zes extra woningen slechts in zeer geringe mate bij aan het toenemen van de hoeveelheid licht.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In 2021 ondertekenden de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025. Daarin staat hoe de provincie en de Twentse gemeenten de woningbouwopgave in Twente voor elkaar willen krijgen met als doel: een woningmarkt waar vraag en aanbod in evenwicht zijn.
De grootste opgaven die in de Regionale Woonagenda is opgenomen is het toevoegen van circa 20.000 tot 22.000 woningen in Twente.
De te verwachten huishoudgroei tussen 2020 en 2030 behoeft een programmering van 15.000 woningen tot 2030. Dat is de lokale behoefte voor de regio Twente. Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/- opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie/- opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030.
Om de forse woningbouwambitie van 60.000 woningen in Overijssel te halen, kent Twente een flinke versnellingsopgave. Een opgave die voor de regio Twente goed op te pakken moet zijn vanwege het innovatieve karakter van de sterke bouwsector. In de woonagenda wordt de volgende lokale en regionale woonprogrammering onderscheiden bij het realiseren van de opgave:
Lokale programmering:
Regionale programmering:
Om de versnelling vorm te geven doet een aantal Twentse gemeenten al een beroep op het aanjaagteam vanuit de provincie. Andere gemeenten zijn voornemens om dat te doen. Tevens worden in de woonagenda de Twentse sleutelgebieden en -projecten aangewezen. Daarbij wordt in de woonagenda gewerkt met ruimtelijke strategieën. Een drietal ruimtelijke strategieën wordt hierin onderscheiden:
Voor de kern Beuningen geldt dat wordt aangesloten bij de ruimtelijke strategie/ruimtelijk DNA van Losser: buiten wonen in het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn woonmilieus die gekoesterd worden en waar kwaliteiten aanwezig zijn die zoveel mogelijk behouden moeten worden. Ook worden kansen gezien om wonen als vliegwiel in te zetten om de vitaliteit van de dorpen en linten te versterken en en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven kracht bij te zetten. Bij vrijkomende agrarische bebouwing worden bijvoorbeeld kansen gezien om nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. Daarnaast worden kansen gezien om in de kernen met centrum dorpse woonmilieus woningen toe te voegen om daarmee de vitaliteit en de economie van de kernen kracht bij te zetten.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in zes starterswoningen voor een actuele zich voordoende behoefte in Beuningen. Daarmee wordt aangesloten bij lokale woonwensen en wordt tevens voorzien in een concrete woningvraag zoals is opgenomen in de Woonvisie van de gemeente Losser (zie paragraaf 3.4.3). Het plan past binnen de uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Twente 2021-2025.
Op 16 oktober 2018 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Losser vastgesteld. De structuurvisie Losser geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente en vormt een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende jaren. De structuurvisie geeft richting aan de wijze waarop ruimtelijke kwaliteiten binnen de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële en gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.
Bouwen naar wensen en behoeften
Losser is een gemeente die de komende jaren wat betreft inwoneraantal niet sterk zal groeien. Uitbreiding en herontwikkeling van de woningvoorraad zal gericht zijn op de wensen en de behoeften. Naast kwantitatief blijft de gemeente kijken naar kwaliteit. De gemeente wil bouwen voor de inwoners die hier juist oud willen worden, in een passende woning. Dat geldt ook voor starters die hier gezinnen stichten en een passende woning wensen. De doelstellingen ten aanzien van kwaliteit en kwantiteit woningbouwprogrammering worden afgestemd op basis van de Primos cijfers.
Visie en ontwikkelingsrichting
Wonen
In de kern Beuningen is beperkt ruimte voor nieuwe woningen. De volgende locaties komen hiervoor in aanmerking:
Overig
De belangrijkste aanvullende opgaven voor Beuningen worden hieronder uiteengezet.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan worden er zes starterswoningen gerealiseerd. Hiermee wordt bijgedragen aan de groeiende vraag naar woningen voor starters in de gemeente Losser. Tot slot zorgt het voornemen voor een passende stedenbouwkundige opvulling van gronden die momenteel nog niet in gebruik zijn genomen door de horecagelegenheid. De bouw van de nieuwe woningen vindt tevens plaats op gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin behorende bij de naastgelegen woning. Met de situering van de nieuwe woningen is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de bestaande bomen. Samen met de nieuwe aanplant blijft het groene karakter van de omgeving behouden. Het plan past naar aard en omvang bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de Structuurvisie van de gemeente Losser.
De toekomstvisie van de gemeente Losser ‘Samen schatbewaarders van de gemeente Losser’ is tot stand gekomen door samen met de partners uit de gemeente Losser na te denken over hoe de gemeente er in 2025 uit moet zien, welke voorzieningen er zijn en hoe de gemeente Losser bestuurd zou moeten worden. De toekomstvisie wijst de weg en helpt bij het maken van keuzes op grond van de wensen en behoeften die worden benoemd.
Bij het in kaart brengen van de ontwikkelingen voor de toekomst en de opgaven die gaan spelen onderscheidt de gemeente Losser vier thema’s met bij elk thema een strategische doelstelling. Het gaat om:
Voor het voorliggende bestemmingsplan is het aspect wonen binnen het eerste thema van belang.
Wonen
De gemeente wenst in 2025 een vitale samenleving, waarin voorzieningen gespreid gelegen zijn en tevens sprake is van een gevarieerd aanbod. Voor alle levensfasen dienen woningen te zijn en er is meer ruimte voor inwoners, bijvoorbeeld in de zin van Collectief particulier opdrachtgeverschap of andere initiatieven. Het streven op het gebied van wonen is dan ook: een gemeente waarin voor iedereen die hier wil wonen een kwalitatief goede en levensloopbestendige woning beschikbaar is in één van de vitale karakteristieke kerkdorpen. De beleidsstukken die hierbij met name van belang zijn betreffen de woonvisie en de welstandsnota.
Toets
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van zes starterswoningen in de kern Beuningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de groeiende vraag hiernaar. Tot slot zorgt het voornemen voor een passende stedenbouwkundige opvulling van gronden die momenteel nog niet in gebruik zijn genomen door de horecagelegenheid. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Toekomstvisie gemeente Losser 2025.
In de Woonvisie 2021-2031 staan de uitgangspunten, ambities en voornemens voor wonen in de gemeente Losser voor de komende 10 jaar beschreven.
In de woonvisie zijn diverse ambities opgenomen voor de gemeente. Onderstaand zijn de kern ambities opgesomd:
In de periode 2021 – 2031 zullen in de gemeente Losser gemiddeld zo’n 65 tot 70 woningen per jaar moeten worden toegevoegd. Op grond van de beschikbare woningbehoefte-onderzoeken zijn de woningsegmenten en doelgroepen als volgt verdeeld:
Het voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de realisatie van zes tweekappers in de koopsfeer voor starters. De woningen blijven met de verkoopprijs onder de NHG, in 2022 een bedrag van €355.000. Met onderhavige ontwikkeling wordt een deel van de benodigde 100 woningen gerealiseerd.
De woningbehoefte per kern wordt voor het dorp Beuningen als het volgende omschreven:
Toets
Als gevolg van onderhavig plan worden zes starterswoningein gerealiseerd. Het plan past naar aard en omvang bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Met de situering van de woningein is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande bomen. Daarmee blijft het groene karakter van de omgeving behouden.
De voorgenomen woningen in het plangebied voorzien in de behoefte die voor de kern Beuningen speelt. De kwalitatieve eisen van de Woonvisie zijn gericht op het toevoegen van starterswoningen zodat jongeren in het dorp blijven wonen en de vitaliteit en leefbaarheid versterkt worden. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de toekomstige woonvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant. Op basis van de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2020:1832) lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van zes woningen op een gedeeltelijk bebouwd en gedeeltelijk onbebouwd perceel. Het perceel is gelegen binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied en is gelegen tussen een vrijstaande woning en een horecagelegenheid. De nieuwe woningen sluiten aan bij de stedenbouwkundig structuur van het gebied en sluiten qua bouwregels aan bij de naastgelegen woningen (o.a. maximum goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter). Derhalve past de realisatie van zes nieuwe woningen in de huidige stedenbouwkundige opzet van de omgeving.
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte en de beperkte toename van bouwmogelijkheden kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:729). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat het toevoegen van twaalf woningen op gronden die reeds bestemd zijn voor stedelijke voorzieningen binnen bestaand bebouwd gebied niet betekent dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100).
Het plan heeft betrekking op de toevoeging van zes woningen op gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn als tuin (bestemming Wonen) en horecagelegenheid (bestemming Horeca). Het bouwvlak van de horeca gelegenheid zal verkleind worden van 1741,50 m2 naar 1063 m2 en het bestemmingsvlak gaat van 4469,60 m2 naar 2434,50 m2. Een deel van deze gronden worden dus omgezet in een andere bestemming zoals tuin, verkeer, groen en wonen. De oppervlakte van de woonbestemming betreft 1842 m2 waarvan reeds een deel (495 m2) woonbestemming was behorende bij de Beuningerstraat 65. De oppervlakte van de bouwvlakken binnen de woonbestemming is 594 m2. De oppervlakte aan bouwvlak binnen het plangebied neemt dus af. Bijgebouwen bij de woningen kunnen voor een kleine toename aan bebouwd oppervlak zorgen. De toename van de bebouwde oppervlakte is gering en kan, gelet op de uitspraak van 11 maart 2020 niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Tevens dient te worden opgemerkt dat de gronden in de huidige situatie reeds voorzien zijn van de bestemming 'Wonen' en 'Horeca' en daarmee bedoeld zijn voor stedelijke voorzieningen. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Het plangebied aan de Beuningerstraat 65-71 te Beuningen ligt in het centrumgebied van het dorp. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied bestaat uit diverse functies, zoals horeca, maatschappelijk, wonen, bedrijf en groen.
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige objecten/functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden door nieuwe milieugevoelige objecten/functies.
In voorliggend geval is er met de toevoeging van zes woningen aan de woningvoorraad van Beuningen tevens sprake van de realisatie van zes milieugevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele milieubelastende functies.
Ten noorden van het plangebied is een kerkgebouw, categorie 2, aanwezig welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de woonbestemming en de bestemming behorende bij het kerkgebouw voldoet aan deze richtafstand.
Ten noordwesten van het plangebied is een begraafplaats, categorie 1, aanwezig welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 10 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 0 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de woonbestemming en de bestemming behorende bij de begraafplaats voldoet aan deze richtafstand.
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een school, welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de bouwvlakken van de woning en de bestemming behorende bij het schoolgebouw betreft 10 meter en voldoet zodoende aan deze richtafstand. Het verblijfsklimaat in de tuinen behorende bij de nieuwe woningen blijft onveranderd daar er reeds sprake is van een bestaande tuin bij de woning op nr. 65. Een deel van deze tuin wordt in principe de tuin bij de nieuwe woningen die het dichtste bij de school gesitueerd zijn. Deze gronden zijn reeds in gebruik ten behoeve van de functie wonen en zodoende blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt ter plaatse van een bestaande woonbestemming en horeca bestemming meerdere woningen mogelijk gemaakt naast de reeds bestaande en te behouden horeca gelegenheid 't Sterrebos. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. De functie 'café restaurant' valt in te delen in de VNG richtafstandenlijst onder een categorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De bestemming horeca wordt verkleind en de afstand tot bestaande woningen wordt niet verkleind, ten opzichte van de woningen aan de Lomanskamp wordt de afstand juist vergroot. Dit heeft een positief effect op het woon- en leefklimaat aldaar. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Functies in het plangebied onderling
Voor de horeca functie aangrenzend aan het erf waar de woningen ontwikkeld worden geldt dat functie 'café restaurant' valt in te delen in de VNG richtafstandenlijst onder een categorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstand van de horeca bestemming en de naastgelegen bouwvlakken is minimaal 10 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand. Tussen de tuinen en de horeca bestemming bevindt zich een groenstrook. Daarnaast wordt middels de aanduiding 'opslag' gezorgd dat er alleen opslag ten dienste van de horecagelegenheid is toegestaan en er geen terras of andere horeca-activiteiten die geluid produceren zijn toegestaan. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. De nieuwe functie 'wonen' en de bestaande functie 'horeca' past in de omgeving.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De woningen vallen aan te merken als geurgevoelige objecten in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. De dichtsbijzijnde veehouderij bevindt zich aan de Beuningerstraat 83 te Beuningen (grondgebonden agrarisch bedrijf, melkveehouderij) op een afstand van circa 280 meter van het plangebied. Voor melkvee is geen geuremissiefactor vastgesteld dus de vaste afstandseis van 100 meter geldt. Gezien de afstand tot de woning wordt voldaan aan de afstandsvereiste van minstens 100 meter. Vorenstaande brengt met zich mee dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van dit gegeven wordt geacht dat geur geen belemmering vormt voor het plan. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [projectcode 22009916 , d.d. 7 april 2022] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1).
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er, na maaiveldinspectie, in totaal 7 inspectiegaten gegraven en zijn er 12 boringen verricht.
In de bovengrond (BG - 03, BG - 11 en BG - 12) en in het grondwater (PB 1 en PB 11) zijn licht tot matig verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG - 01, BG - 02) en in de ondergrond (OG - 01 en OG - 11) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Gesteld wordt dat het matig verhoogde nikkelgehalte in het grondwater is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde, daarom is besloten af te zien van een nader onderzoek.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01 en MM FF - A is geen asbest aangetoond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijzing en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De Beuningerstraat betreft hier een 30 km/u weg. Voor wat betreft wegverkeerslawaai geldt er vanuit de Wet geluidshinder geen onderzoeksplicht aangezien de locatie is gelegen in een 30 km/u zone. Uit jurisprudentie volgt echter dat ook ingeval van een 30 km/uur zone, nagegaan moet worden of de geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestaande bebouwing op het adres Beuningerstraat 65-71 ligt op korte afstand van de Beuningerstraat. De toekomstige woningen worden op een grotere afstand van de Beuningerstraat en tevens achter deze bebouwing gesitueerd.
Figuur 4.2: Geluidsbelasting woningen (bron: atlasvandeleefomgeving.nl)
Op bovenstaande kaart is de geluidsbelasting op het plangebied weergegeven, waarbij het plangebied rood omlijnd is. De nieuwe woningen worden achter het horecapand en achter de bestaande woning Beuningerstraat 65 gesitueerd. Slechts voor de oostelijke gevels van de nieuwe woningen kan de geluidsbelasting variëren tussen de 45 en 50 dB. Gelet hierop is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting en kan wat betreft wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.
Railverkeerslawaai en industrielawaai
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De ontwikkeling van het plangebied betreft het toevoegen van maximaal zes nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen voor zes tweekappers op 47 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer als gevolg van de woonfunctie, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 47 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening (bron: infomil)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tevens kan de realisatie van zes woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat 180 meter ten zuiden het plangebied een buisleiding van de Defensie Pijleiding Organisatie (DPO) ligt. De buisleiding is onderdeel van een Europees netwerk van buisleidingen voor de transport van brandstoffen. Voor de leiding geldt een risicocontour (PR 10-6) van 0 meter.
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart met in het rood de buisleiding (bron: risicokaart.nl)
Derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een gedeeltelijk voor horeca bebouwdperceel met een onbebouwd achtererf. Daarnaast maken een gedeelte van de gronden behorende bij het woonperceel Beuningerstraat 65 onderdeel uit van het plangebied. Het totale oppervlak aan bebouwing/verharding bedraagt in de huidige situatie circa 3.350 m².
De bestaande schuur met omliggende verhardingen behorende bij de woonbestemming Beuningerstraat 65 wordt gesloopt. De bestaande bebouwing en de parkeerplaatsen bij de horecagelegenheid blijven bestaan.
Waterberging
In de nieuwe situatie worden er binnen het plangebied zes woningen met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals toegangswegen en parkeervoorzieningen gerealiseerd (zie ook afbeelding 3.1). Het totale oppervlak aan bebouwing/verharding binnen het plangebied bedraagt in de nieuwe situatie zoals weergegeven in de schets in figuur 2.2 circa 4.350 m². In de bestaande situatie is er sprake van een verhard oppervlak van circa 3.250 m2. Hiermee is sprake van een toename aan verharding van circa 1.100 m².
Het hemelwater dat op een verhard oppervlak valt dient geborgd/geïnfiltreerd te worden. Het hemelwater wordt in twee wadi's geborgen. Door de gemeente is de bergingseis 20 mm per m2 verhard oppervlak dat toegevoegd wordt aan het plangebied. Voor de toevoeging van 1.100 m² dient er 22 m3 water te worden opgeslagen in een waterhuishoudkundige voorziening. Binnen het plangebied worden twee wadi's van ieder 45 m2 en circa 30 cm diep aangelegd waarin ca. 27 m3 water geborgen kan worden.
Watertoetsproces
Op 22 februari 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2.
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Natuurbank Overijssel, projectnummer 4107), zie ook Bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland
De woningen in het plangebied liggen op ruim 120 meter van de dichtstbijzijnde NNN. Het realiseren van de 6 woningen heeft geen invloed op het NNN. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Dinkelland, ligt op ruim 690 meter ten noordoosten van het plangebied. Een negatief effect van stikstof op Natura2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op voorhand niet uitgesloten worden. Vanuit ecologisch oogpunt is een stikstofberekening uitgevoerd.
Beoordeling stikstof
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.
Het perceel achter café restaurant 't Sterrebos wordt getransformeerd naar woonperceel. Vanwege het bewonen van het plangebied zal het verkeer van en naar het plangebied toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied kan dan ook niet uitgesloten worden.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2021 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. Het stikstofonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)verblijfplaats. Vleermuizen gebruiken het plangebied uitsluitend als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepaling (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot overtreding van een verbodsbepaling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In de erfgoedverordening gemeente Losser is de kern van Beuningen aangeduid met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Onderstaand een uitsnede van de verwachtingskaart.
Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Losser)
In de verordening is opgenomen dat het verboden is om in een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 30 cm onder het oppervlakte te verstoren. Het verbod is niet van toepassing indien sprake is van een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2.
Toets
De te realiseren woningen en de bestrating zullen zorgen voor bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het oppervlakte. De gezamenlijke oppervlakte te verstoren gebied blijft echter onder de 2500 m2. Derhalve is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in en nabij het plangebied gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De zes nieuwe woningen worden ontsloten via de Beuningerstraat. Het betreft een doorgaande weg door het dorp en kent een 30 km/h snelheidsregime.
Verkeerskundige effecten ontwikkeling
In publicatie 381 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig tot niet stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.
Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 6 twee-ondereen kap woningen worden gerealiseerd. Voor twee-ondereen kap woningen geldt een kencijfer van 7,8 verkeersbewegingen. Dit betekent dat op basis van het bouwplan voor 6 twee-ondereen kap woningen er afgerond 47 verkeersbewegingen ten gevolgen van het plan zullen plaatsvinden.
Deze beperkte toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de 6 woningen kan eenvoudig via de Beuningerstraat worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. Hierbij worden de CROW parkeerkencijfers als uitgangspunt gebruikt.
Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt er van uitgegaan dat het plangebied valt onder 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' omgeving. Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 6 twee-ondereen kap woningen worden gerealiseerd. Voor een twee-ondereen kap woning geldt een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Deze normen zijn inclusief bezoekersparkeren (0,3).
Dit betekent dat er conform de CROW parkeercijfers in totaal 13,2 (6 x 2,2), afgerond 14 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden. Naast de parkeerplaatsen bij iedere woning worden er in totaal 14 parkeerplaatsen op het woonerf gerealiseerd.
Te realiseren parkeerplaatsen
Het uitgangspunt is dat voor de woonpercelen minimaal 1 parkeerplaats bij iedere woning gerealiseerd zal worden en de overige benodigde parkeerplaatsen worden gesitueerd op het gezamenlijke woonerf. Er wordt voldaan aan de norm.
Café-restaurant
De bestaande situatie met betrekking tot het bruto vloeroppervlak en de hoeveelheid aanwezige parkeerplaatsen van het café-restaurant 't Sterrebos blijft ongewijzigd. In de huidige situatie is er geen sprake van een tekort aan parkeerplaatsen.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Een omgevingsvergunning voor de activiteit "werk of werkzaamheden uitvoeren" (voorheen aanlegvergunning) is opgenomen in het bestemmingsplan en geeft toestemming om in gebieden met landschappelijke, archeologische of cultuurhistorische waarden onder andere: wegen aan te leggen, sloten te graven of te dempen, bomen te planten/te rooien en grond op te hogen/af te graven. De bedoeling is het aangewezen gebied te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen. In het bestemmingsplan staat wanneer een vergunning nodig is en wat daarvoor de toetsingscriteria zijn.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen (Artikel 3)
Alle structurele groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, spelen (speelvoorzieningen), parkeerstroken, waterhuishoudkundige voorzieningen zoals wadi's, met daar bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen.
Horeca (Artikel 4)
Het bestaande café en reatuarant zal bestemd blijven als 'Horeca' met een infopunt toerisme en winkel in streekproducten en de mogelijkheid voor een bedrijfswoning. De gronden zijn tevens bedoeld voor de bij de horeca behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, bijgebouwen en terrassen.
Tuin (Artikel 5)
De bestemming 'Tuin' is onder andere bestemd voor tuinen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen en heeft een relatie met de aangrenzende woonbestemming, ten behoeve waarvan onder voorwaarden mag worden gebouwd.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)
De erftoegangswegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen.
Wonen (Artikel 7)
De gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi's daaronder begrepen. Aan huis verbonden beroepen / bedrijven kunnen door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan. Dit geldt ook voor het bewonen van de woning door twee huishoudens, het gebruik van een bijgebouw voor bed and breakfast en voor mantelzorg. Bij landelijke wetgeving over mantelzorg wordt pas aan de bestemmingsplanbepaling over mantelzorg getoetst, indien de mantelzorg niet past binnen de landelijke regelgeving. De bestemmingsplanbepaling kan dus wel aanvullend werken aan de landelijke regelgeving over mantelzorg.
Wat de bouwregels betreft geldt dat een hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd moet worden. De goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven goothoogte bedragen. De bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' geldt dat een woning twee-aan-een gebouwd moet worden, waarbij het aantal woningen maximaal twee woningen per bouwvlak mag bedragen.
Ten aanzien van de situering van de bijgebouwen is bepaald dat deze op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde van deze gevel dienen te worden gebouwd. De maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 65 m2. Per woning mag ten hoogste één caport worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 20 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd. Daarnaast mag de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 1 m bedragen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkeling.
Waterschap Vechtstromen
Op 22 februari 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.