direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - 2
Plan: bestemmingsplan buitengebied partiele herziening Denekamperstraat 32a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.001BP0005PH07-0401

Artikel 3 Agrarisch - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. kuilvoeropslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
    • 1. erven met erfbeplanting;
    • 2. de kleinschalige en onregelmatige verkaveling;
    • 3. de perceelsafscheidingen in de vorm van houtwallen, singels en waterlopen;
    • 4. de bestaande zandwegen;
    • 5. het reliëf en de bolle ligging van de essen;
  • d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • e. extensieve dagrecreatie;


met daarbij behorende:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m.
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub a en toestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw wordt geplaatst aan de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    • 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
  • b. lid 3.2.1, sub a en toestaan dat het bouwvlak van een aangrenzend bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt vergroot op de agrarische gronden die grenzen aan het betreffende bouwperceel, waarbij geldt dat:
    • 1. bedrijven met een bedrijfseconomische omvang van nge 40-70 (volwaardig) het bouwvlak kunnen uitbreiden tot in totaal maximaal 1,5 ha;
    • 2. bedrijven met een bedrijfseconomische omvang van nge 70+ (tweemaal volwaardig) het bouwvlak kunnen uitbreiden tot in totaal maximaal 2 ha;

mits:

    • 1. de noodzaak hiertoe uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd door middel van een landschapsplan;
    • 3. is aangetoond dat geen onvenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en sierteelt;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.4, sub avoor het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt ter plaatse van de aanduiding 'essen', onder voorwaarde dat de landschappelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast en de bolle ligging van de gronden intact blijft;
  • b. lid 3.4, sub b voor het gebruik van gronden voor opslag van kuilvoer en materialen voor de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat hieraan voorwaarden kunnen worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing en afscherming.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
  • c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
  • d. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • e. het aanleggen van drainage, uitgezonderd herdrainage;
  • f. het dempen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
  • h. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen, veldschuren en paardenstallen; en
    • 2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren en paardenstallen ten behoeve van het gebruik van deze gebouwen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • j. het uitvoeren van exploitatieboringen.

3.6.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

3.6.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel deze moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer.
  • b. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van gronden die gelegen zijn in het gebied dat is aangeduid als 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en die grenzen aan een agrarisch bedrijf met de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt gewijzigd in 'agrarisch - agrarisch bedrijf' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten behoeve van vergroting of verschuiving van het bouwvlak van een bestaande intensieve veehouderij, waarbij de totale maximale oppervlakte van het bouwvlak 1,5 ha mag bedragen, mits:

  • a. de noodzaak hiertoe uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform een ingediend landschapsplan, door middel van het aanleggen van landschapselementen of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en met inachtneming van het beginsel van zuinig ruimtegebruik.

3.7.2 Rood-voor-rood regeling

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming Wonen, waarbij één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, mits:

  • a. alleen van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt in geval van samenloop met de in lid 4.6.2 vermelde wijzigingsbevoegdheid;
  • b. alleen van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt in geval van reeds gestopte dan wel stoppende agrarische bedrijven en uitgaande van voor 1 januari 2004 legaal opgerichte bebouwing en voorzover de gronden niet zijn gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied op grond van de Reconstructiewet;
  • c. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt;
  • d. voor de bouw van meerdere extra woningen, of één woning met een inhoud van 1.500 m³, een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid;
  • e. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning of karakteristieke agrarische bebouwing en gebouwen die worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
  • g. voorts wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vervat in ter zake vastgestelde beleidsnotities voor bewoning en verbouw van voormalige inpandige bedrijfsgedeelten;
  • h. de voorkeurgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
  • i. per locatie slechts eenmaal toepassing wordt gegeven aan deze wijzigingsmogelijkheid.

3.7.3 Verschuiving bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen", ten behoeve van en verschuiving van het bouwvlak, met dien verstand dat:

  • a. de regels genoemd in Artikel 5 onverminderd van kracht zijn;
  • b. de verschuiving van het bouwvlak in één richting ten behoeve van de bestemming "Wonen" niet meer dan 10 m bedraagt;
  • c. de totale feitelijke oppervlakte van het bouwvlak na verschuiving ongewijzigd blijft;
  • d. sprake blijft van een hoge mate van concentratie van bebouwing;
  • e. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit te plekke wordt verbeterd, wat mede blijkt uit een inrichtingsplan.