direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 11e wijziging Verkavelingsweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991379-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de Verkavelingsweg 4 te IJsselmuiden is een agrarische bedrijfswoning aanwezig. In oorsprong werd deze bedrijfswoning bewoond door personen met een binding met het naastgelegen agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning is in de huidige situatie niet meer in gebruik ten behoeve van dit agrarisch bedrijf. Om de woning te kunnen laten bewonen door personen zonder binding met bedrijf, dient de bedrijfswoning planologisch te worden aangemerkt als voormalige agrarische bedrijfswoning. In dit kader is een wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing en ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op het perceel, kadastraal bekend, gemeente IJsselmuiden, sectie I, nummer 1754. Het wijzigingsplan ziet toe op het gedeelte van de gronden waar de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning' aan toegevoegd wordt,

Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van gemeente Kampen. De locatie is noordoostelijk gelegen ten opzichte van IJsselmuiden en Kampen. Noordelijk van het plangebied stroomt de Goot, een aftakking van het zwarte meer. De gronden rondom het plangebied zijn voornamelijk in gebruik ten behoeve van de glastuinbouw en/of als weideland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto plangebied. Bron: streetsmart.globespotter.nl

1.3 Bestemmingsplan

Het perceel valt onder het regime van het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014', zoals vastgesteld op 6 maart 2014 en het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014', zoals vastgesteld op 30 april 2015.

De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak ingetekend. De gronden zijn binnen het bouwvlak bestemd voor de uitoefening van glastuinbouwbedrijven, vollegrond tuinbouwbedrijven en intensieve kwekerijbedrijven. Tevens zijn de gronden bestemd voor bedrijfswoningen. Per bedrijf mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen. In dat geval is een extra bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning' zijn de gronden bestemd voor een voormalige bedrijfswoning.

Een bedrijfswoning wordt in het bestemmingsplan gedefinieerd als een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

Een voormalige agrarisch bedrijfswoning wordt gedefinieerd als een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

Tevens ligt op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden. Deze zijn waarden zijn als volgt gespecificeerd:

  • a. a. het landschappelijke casco van bebouwingslinten en tochten;
  • b. b. het historische dijklichaam van de Oudendijk met karakteristieke profiel (bestaand uit een flauw talud en de boomstructuur op de dijk) liggend tussen de Tuindersweg en de Hartogsweg.

Een deel van de gronden is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0002.png"

Figuur 2: Plankaart geldend bestemmingsplan met plangebied omcirkelt in agrarische bestemming en bedrijfsbestemmingsvlak (paars) ernaast weergegeven

De bedrijfswoning is niet meer in gebruik ten dienste van de bestemming en is tevens niet aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning'. Om de bedrijfswoning van deze aanduiding te voorzien dient de wijzigingsbevoegdheid te worden toegepast zoals opgenomen in artikel 3.6 lid 1 sub b van het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen middels deze bevoegdheid de bestemming wijzigen voor het toestaan van het gebruik van een bedrijfswoning als voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 2', door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning' aan de gronden te geven. In hoofdstuk 3 is beschreven op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Middels diverse onderzoeken is daarnaast aangetoond dat het project niet tegen ruimtelijke en milieuhygiënische bezwaren stuit en er kan worden voorzien in een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 vormde de inleiding op het plan. In hoofdstuk 2 worden de huidige en toekomstige situatie beschreven. De toetsing van het plan aan de wijzigingsregels wordt in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan wetgeving aangaande aspecten zoals milieuzonering, bodem, archeologie en dergelijke. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van inspraak en overleg beschreven.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op de locatie aan de Verkavelingsweg 4 werd een witloftrekkerij geëxploiteerd. Het bedrijf is niet meer actief. Aan het agrarisch bedrijf is tevens een bedrijfswoning gekoppeld. Op dit moment wordt de bedrijfswoning bewoond door personen zonder binding met het bedrijf. Dit is planologisch toegestaan. In het bestemmingsplan is namelijk een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen voor bewoning agrarische bedrijfswoningen (zie onderstaande tabel). De woning met de voormalige witloftrekkerij is gelegen in een bouwvlak met 3 andere bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0003.png"

Figuur 3: Persoonsgebonden overgangsrecht bewoning agrarische bedrijfswoningen. Bron: Bijlage 3 bij regels bestemmingsplan.

2.2 Gewenste situatie

De Wet plattelandswoningen maakt het mogelijk om agrarische bedrijfswoningen aan te duiden als plattelandswoning. De wet/aanduiding regelt dat woningen tevens door derden mogen worden bewoond en niet (meer) beschermd worden tegen de milieugevolgen van het bedrijf (of omliggende bedrijven). Er dient voorkomen te worden dat door de plattelandswoning de omliggende gronden minder of niet meer beschikbaar zijn voor de glastuinbouw. Derhalve is in het bestemmingsplan een zone langs de bestaande bebouwingslinten opgenomen ('wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'). Door alleen binnen deze zone plattelandswoningen toe te staan, blijven de grote aaneengesloten zones tussen de bebouwingslinten optimaal beschikbaar voor de glastuinbouw. Het plan ziet toe de bedrijfswoning aan de Verkavelingsweg 4 binnen deze zone aan te duiden als voormalige bedrijfswoning door op de plankaart de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning' toe te voegen. De woning wordt gesplitst van de bedrijvigheid binnen het bouwvlak. Het kavel met het nummer 1754 zal niet worden gesplitst en blijft gewoon één geheel. De bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Er zal op locatie geen bedrijf meer worden gevestigd aangezien een deel van de gronden op 26 januari 2009 verkocht is aan het waterschap ten behoeve van waterberging is het niet realistisch te veronderstellen om hier een bedrijf te vestigen. Op dit moment kunnen de gronden niet worden verkocht aan derden aangezien persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is. Met het toekennen van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning' kan de woning ook aan derden worden verkocht. De bijbehorende bouwwerken die binnen de functieaanduiding liggen, worden in de gewenste situatie aangemerkt als bijgebouwen, behorende bij de voormalige agrarische bedrijfswoning.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan bestemmingsplan

In artikel 3.6 lid 1 sub b van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het gebruik van de bedrijfswoning door personen wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein niet noodzakelijk is. Om uitvoering te kunnen geven aan het plan, dient aan de voorwaarden van dit artikel te worden voldaan.

Artikel 3.6, lid 1 sub b

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor het toestaan van het gebruik van een bedrijfswoning als voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 2', door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning' aan de gronden te geven, onder voorwaarden dat:

1. de woning niet meer als bedrijfswoning in gebruik is;

2. gegarandeerd is dat de (voorheen) in eigendom zijnde gronden buiten de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' gebruikt kunnen worden ten behoeve van de (glas)tuinbouw en de op deze gronden aanwezige bebouwing wordt gesloopt, dan wel gebruikt wordt ten behoeve van de (glas)tuinbouw, waarbij het opnemen van een voorwaardelijke verplichting op deze gronden een mogelijkheid is;

3. er geen sprake is van nadelige gevolgen voor omringende glastuinbouwbedrijven;

4. wanneer van toepassing, het persoonsgebonden overgangsrecht zoals opgenomen in Bijlage 3 Persoonsgebonden overgangsrecht uit de bijlage wordt verwijderd.

Op deze voorwaarden kan als volgt worden gereageerd:

Ad 1. De woning is niet meer in gebruik als bedrijfswoning;

Ad 2. Op het overgebleven gedeelte buiten de 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' zal een verplichting of recht van koop gevestigd worden, aangezien deze ten dienste dienen te blijven ten behoeve van de glastuinbouw;

Ad 3. Uit paragraaf 4.1 'Milieuzonering' blijkt dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor omringende glastuinbouwbedrijven;

Ad 4. Onderhavig plangebied (Verkavelingsweg 4) is opgenomen in de bijlage onder het persoonsgebonden overgangsrecht. Deze dient dan ook te worden afgevoerd.

De gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'. Derhalve zijn deze gronden bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de landschappelijke waarden c.q. structuurdragers van de Koekoekspolder:

a. het landschappelijke casco van bebouwingslinten en tochten;

b. het historische dijklichaam van de Oudendijk met karakteristieke profiel (bestaand uit een flauw talud en de boomstructuur op de dijk) liggend tussen de Tuindersweg en de Hartogsweg.

In verband met het landschap is het verboden om zonder omgevingsvergunningen werkzaamheden uit te voeren zoals bv. afgraven. Tevens dienen dus de bebouwingslinten en tochten behouden te blijven. Met onderhavig plan wordt het landschap niet aangetast. Ruimtelijk vinden er geen wijzigingen plaats die het landschap op welke manier dan ook aantast. Het plan ziet enkel toe op het wijzigen van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Het landschap met de kenmerkende landschappelijke waarden worden dan ook niet aangetast en vormen geen belemmering voor onderhavig plan.

3.1 Conclusie

De beoogde gebruikswijziging van de bedrijfswoning voldoet aan de voorwaarden van de beschreven wijzigingsbevoegdheid. Voor het overige is het plan niet in strijd met het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of enerzijds ter plaatse van gevoelige objecten na het realiseren van het plan nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds of door het realiseren van het plan de bedrijfsontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven worden aangetast. Middels milieuzonering kan hierover een uitspraak worden gedaan.

Voor het aspect zonering tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies wordt de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" editie 2009 gebruikt. De brochure is toe te passen voor plannen en voor het toetsen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij omgevingstypen onderscheiden die zijn gebaseerd op functiescheiding: rustige woonwijk en gebieden die zijn gebaseerd op functiemenging: gemengd gebied. De afstanden genoemd in de VNG-publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/gebied.

Gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden omliggende bedrijven

De Wet plattelandswoningen maakt omzetting naar een voormalige agrarische bedrijfswoning mogelijk, zonder dat het agrarische bedrijf waar de woning toe behoorde, wordt belemmerd in de bedrijfsvoering. Een plattelandswoning is geen geluidsgevoelig object in het kader van de Wabo en het Activiteitenbesluit, en geen geurgevoelig object in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Deze maakt onderdeel uit van de inrichting.

Een bedrijfswoning wordt reeds als een gevoelig object aangemerkt voor omliggende bedrijven. Het wijzigen van het gebruik naar een plattelandswoning verandert hierdoor niets aan de situatie m.b.t. het aspect milieuzonering. De gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven blijven derhalve ongewijzigd.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Omdat het om een nieuwe ontwikkeling gaat dient wel te worden getoetst aan een goed- woon en leefklimaat.

Aan de overzijde van het plangebied, Tuindersweg 28-30, is een agrarisch bouwvlak aanwezig waar glastuinbouw mag worden geëxploiteerd. Dit agrarisch bouwvlak is niet gekoppeld met het plangebied, waardoor wel aan de richtafstanden voor deze activiteit dient te worden getoetst. Voor de locatie is geen Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven voor het houden van dieren. Op de locatie wordt volgens de Kamer van Koophandel ook een teeltbedrijf geëxploiteerd. Qua richtafstanden mag hier dan ook vanuit worden gegaan. Onderstaand zijn de betreffende richtafstanden weergegeven:

Richtafstanden  
SBI-2008   Omschrijving   Categorie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
01   LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW  
011, 012, 013   - kassen zonder verwarming   2   10   10   30   10  
011, 012, 013   - kassen met gasverwarming   2   10   10   30   10  

De grootste richtafstand bedraagt hierbij 30 meter voor geluid. Deze afstand geldt, zoals gezegd, voor rustige gebieden. Onderhavig plangebied kan echter worden aangemerkt als gemengd gebied. Er is namelijk sprake van grootschalige agrarische glastuinbouw als burgerwoningen. Derhalve kan de grootste richtafstand met één trede worden verlaagd, te weten van 30 meter naar 10 meter. Er kan ruimschoots worden voldaan aan deze minimale afstand. Zoals zichtbaar in onderstaand figuur bedraagt de afstand tussen de voormalige agrarische bedrijfswoning en het naastgelegen bouwvlak circa 40 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0004.png"

Figuur 4: Richtafstanden ten opzichte van omliggende functies.

4.2 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. (Onderzoek volgt)

Toetsing

Gebleken is dat er nog verkennend onderzoek uitgevoerd moet worden. Met initiatiefnemer is overeengekomen dit verkennend onderzoek alsnog te laten uitvoeren. Het onderzoek is inmiddels in gang gezet, maar de definitieve resultaten zijn nog niet bekend. Het gaat om een deel van het perceel waarop de wetgevingszone – wijzigingsgebied 2 is gelegen. De definitieve rapportage verkennend bodem- en asbestonderzoek volgt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond (archeologie).

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Toetsing

Op de beoogde locatie rust geen archeologische dubbelbestemming. Daarbij ziet het plan toe op het wijzigen van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Deze planologische wijziging bevat geen bouwplannen. Dit gaat dan ook niet gepaard met graafwerkzaamheden. Het aspect 'Archeologie' vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan. Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatige beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van de waardevolle landschappen.

De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS) / het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen circa 4 kilometer ten noorden van het plangebied. Er dient te worden aangetoond dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op dit Natura 2000-gebied. Met het plan gaan geen sloop- of bouwwerkzaamheden gepaard. Qua gebruik blijven de verkeersbewegingen en activiteiten daarnaast onveranderd. Negatieve significante effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de gebruiksfase zijn dan ook uitgesloten.

Soortenbescherming

In het kader van onderhavig plan vindt geen sloop van bebouwing of verwijdering van landschapselementen plaats. Een quick-scan flora en fauna in het kader van soortenbescherming hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Watertoets

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.

Uit de Digitale watertoets zoals doorlopen op 5 september 2023 is gebleken dat het plan geen waterschapbelangen raakt.

4.5.2 Overstromingsrisico

Op basis van de omgevingskaart kan worden geconcludeerd dat de locatie is gelegen in 'Overstroombaar gebied' (zie onderstaand figuur). Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Het plangebied ligt niet in een overstromingsrisicogebied of een waterbergingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0005.png"

Figuur 5: Omgevingskaart watergebiedsreserveringen. Bron: https://overijssel.tercera-ro.nl/MapViewer/

Omdat het wel in het overstroombaar gebied is gelegen dient er normaliter advies gewonnen te worden bij het waterschap voor wat betreft er rekening kan worden gehouden met kansen op effecten van een overstroming. N.a.v. de watertoets en contact met het waterschap is echter bevestigd dat onderhavig plan geen belangen van het waterschap worden geraakt. Daarom wordt er verder vanuit het waterschap geen uitgangspuntennotitie gegeven. Vanuit de provincie wordt wel gevraagd om in onderhavige paragraaf in te gaan op:

  • Risico's bij overstroming;
  • De maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Ter plaatse van de locatie is het overstromingsrisico gecategoriseerd op 'Kleine kans – omvang overstroming', zie figuur 10. Overstromingen met een grote kans kunnen meer dan 1 keer in een mensenleven gebeuren. Overstromingen met een middelgrote kans waarschijnlijk hooguit 1 keer per mensenleven. Overstromingen met een kleine kans (in onderhavig geval) betekent dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze tijdens een mensenleven zullen gebeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0006.png"

Figuur 6: Overstromingskans. Bron: atlasleefomgeving.nl

Verder is ook gekeken naar de maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak. Zoals zichtbaar in onderstaand figuur ligt deze tussen de 2,0 – 5,0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0007.png"

Figuur 7: Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak

Omdat op basis van gegevens uit de provinciale verordening blijkt dat een overstroming binnen een mensenleven zeer onwaarschijnlijk is hoeven er geen maatregelen en voorzieningen getroffen te worden. Voor een dreigende overstroming zal er altijd worden ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden in de omgeving van het plangebied.

4.6 Verkeer & parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen treden ook vaak wijzigingen op in het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte. Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een dergelijke ontwikkelingen op deze aspecten. Het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte bij een bedrijfswoning bedragen hetzelfde als bij een burgerwoning/plattelandswoning. Er zijn dan ook geen effecten te verwachten.

4.7 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (N02) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in een betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aantal verkeersbewegingen blijft ongewijzigd en kan derhalve worden aangemerkt als een NIBM project.

Voor luchtkwaliteit dient ook een goed woon- en leefklimaat te worden geborgd. Derhalve zijn de grootschalige concentratiekaarten geraadpleegd. Uit de kaarten blijkt (figuur 13 en 14) dat ruim wordt voldaan aan de WHO advieswaarden. In aanvulling hierop is de NIBM tool ingevuld voor het effect van de direct omliggende bedrijven op het woon- en leefklimaat (zie figuur 15). Hierbij is worst-case uitgegaan van 300 verkeersbewegingen waarvan 20% uit vrachtverkeer bestaat. De bijdrage is van niet betekenende mate. Een goed woon- en leefklimaat kan derhalve worden gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede van de fijnstofconcentratie (PM10) ter hoogte van het plangebied. Bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0009.png"

Figuur 9: Uitsnede van de stikstofconcentratie (NO2) ter hoogte van het plangebied. Bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0010.png"

4.8 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid (EV) naar verschillende aspecten te worden gekeken:

    • 1. Bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
    • 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen;
    • 3. Hoogspanningslijnen.

Externe veiligheid heeft betrekking op de beheersing van de risico's voor de burger, die verbonden zijn aan het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen bij tal van industriële activiteiten. De aandacht richt zich vooral op veiligheidsaspecten in het kader van de ruimtelijke ordening in relatie tot de beheersing van de risico's die samenhangen met het grootschalig gebruik van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij alleen om de direct gevolgen die door het eenmalig vrijkomen van gevaarlijke stoffen kunnen ontstaan. De normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico en een plaatsgebonden risico.

Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van EV relevante bronnen in de nabije omgeving van het plangebied. Het dichtstbij gelegen risico welke is aangegeven op de kaart zijn bovengrondse hoogspanningslijnen (zie figuur 12). Hiervoor dient er te worden gerekend met een afstand van 120 meter. Zoals zichtbaar in onderstaand figuur is het plangebied op een afstand van 470 meter gesitueerd ten opzichte van de hoogspanning. Dit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991379-VB01_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Het Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 11e wijziging Verkavelingsweg 4 dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

Regels

Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke.

Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen voor gebieden waarop een specifieke regeling van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.3 Bestemmingen

In dit Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 11e wijziging Verkavelingsweg 4 komen de volgende bestemmingen en/of aanduidingen voor:

  • Agrarisch - Glastuinbouw
  • Waarde - Landschap

en de volgende functieaanduiding:

  • specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning.

Met dubbelbestemming (Waarde - Landschap) worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.4 Regels

De regels uit het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014 zijn opgenomen.

5.5 Verbeelding

De verbeelding is opgenomen in het digitale bestand met het plannummer NL.IMRO.0166.00991379-OW01 en weergegeven als pdf in Bijlage 3.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden.

Onder verwijzing naar het bepaalde in 3.1.1 Overleg moet de conclusie zijn dat onderhavig wijzigingsplan een ontwikkeling betreft die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is gepubliceerd op 26 december 2023 in het huis-aan-huisblad De Brug en het Gemeenteblad en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.