direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991326-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een perceel met agrarische opstallen aan de Oude Wetering 113 in Mastenbroek, kadastraal bekend Kampen sectie M, perceelnummer 66. Ter plaatse bevinden zich binnen de geldende agrarische bestemming een agrarische bedrijfswoning en enkele agrarische opstallen.

De eigenaar van de locatie wil de locatie niet meer gebruiken voor agrarische activiteiten maar er een woonbestemming aan toekennen. Uitgangspunt is het behoud van het erfensemble en hergebruik van een deel van de bestaande (karakteristieke) stallen. Een deel van de bestaande opstallen wordt gesloopt.

Het gebruik van het perceel ten behoeve van enkel een woonfunctie past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kent in de vorm van artikel 4.9.1 echter een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan afgeweken kan worden. Op basis van dit artikel kan vrijkomende agrarische bebouwing worden bestemd naar 'wonen' indien wordt voldaan aan een aantal ruimtelijke en milieukundige voorwaarden. Op basis van deze voorwaarden wordt met voorliggend plan invulling gegeven aan deze wijzigingsmogelijkheid.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991326-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plan gegeven.
  • Hoofdstuk 4 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 5 toegelicht.
  • In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan toegelicht.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 7. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • Inspraak en vooroverleg wordt behandeld in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

2.1 Ligging en gebruik

Het plangebied is geadresseerd aan de Oude Wetering 113 in de Mastenbroekerpolder. Op onderstaande afbeeldingen is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0001.png"

Ligging van het plangebied. Bron: Google earth.

De oude polder kenmerkt zich door de strakke ontginningslijnen van wegen en water, gericht op de kerken in de omgeving. Het erfensemble ligt op een grote terp en bestaat uit een los woonhuis gericht op de weg, een aangebouwde schuur, een kapschuur en een stenen schuur. Aan de noordzijde staat een kleine betonnen silo.

Het erf is open van karakter. Voor het huis ligt een bescheiden siertuin met een solitaire esdoorn. Aan de noordzijde wordt het erf begrensd met een singel van elzen, aan de zuidwestzijde een gemengde streekeigen singel langs een klein gedeelte van de schuur. Bij de kapschuur wat opslag van streekeigen struiken. Om het gehele erf ligt een sloot. Het erf heeft een toegang over een brug en een dam. De dam wordt incidenteel gebruikt. Het erf heeft weinig verharding. De paden en ruimte tussen de schuren is verhard met beton.

Op de volgende afbeeldingen is een impressie van de bestaande bebouwing weergegeven. op de eerste foto is de oorspronkelijke bebouwing weergegeven. Het is een riet-gedekte boerderij geweest (thans golfplaten (asbest)) met daarvoor een dwars voorhuis. Het voorhuis is een keer vernieuwd. Wel afwijkend van het oorspronkelijke maar wel passend: eenvoudig en sober uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0002.png"

Zicht op de woning en achterliggende schuren vanaf de weg.

Op de volgende foto is het achterhuis weergegeven. Hoewel de golfplaten op het achterhuis niet oorspronkelijk zijn, zijn de muren en spanten en de dakvorm (met wolfseinden) authentiek. Door deze eigenschappen en de ligging op de terp zijn zowel voorhuis als achterhuis aan te merken als karakteristiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0003.png"

Zicht op achterzijde van de woning en de aanpandige schuur.

De oude schuur op het achtererf (zie onderstaande foto's) is in het verleden vernieuwd en later nog eens vergroot. De locatie en grootte van de vernieuwde schuur zijn echter wel authentiek: dwars op het achtererf en boven op de terp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0004.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0005.png"

Schuur op het achtererf.

De schuur aan de zuidzijde van het erf (zie onderstaande foto) is niet authentiek. Dit geldt voor zowel vorm als locatie (niet op de terp).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0006.png"

Schuur aan de zuidzijde van het erf (links).

Het erf werd voorheen gebruikt ten behoeve van agrarische activiteiten. Deze activiteiten zijn gestaakt. Om het erf een duurzame toekomst te geven wordt de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming, onder de voorwaarde dat er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze kwaliteitsimpuls wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.

2.2 Geldende planologische situatie

Voor het plangebied zijn de verschillende bestemmingsplannen van toepassing:

  • Bestemmingsplan "Buitengebied 2014", vastgesteld op 6 maart 2014;
  • Parapluplan "Parkeren", vastgesteld op 28 maart 2019;
  • Parapluplan "Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning", vastgesteld op 17 december 2020.

Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113 zullen de hiervoor genoemde geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe bestemmingen opgenomen in voorliggend wijzigingsplan.

Buitengebied 2014

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' is het meest relevant voor voorliggend plan. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan met daarbinnen het plangebied.

Het perceel kent binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch - Agrarisch bedrijf met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'
  • Tuin
  • Waarde - Archeologie 3
  • Waarde - Landschap

Beknopte toelichting op de bestemmingen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

De voor 'Waarde-Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de

archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • 1. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • 3. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, erf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Parapluplan Parkeren

Het 'Parapluplan Parkeren' vult de bestaande bestemmingsplannen die gelden voor een gebied aan met een regel die het parkeren regelt. Uitgangspunt is dus dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden.

Parapluplan 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning'

Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch instrument om ontwikkelingen ten aanzien van woningsplitsing en woningomzetting te reguleren.

2.3 Toets aan het bestemmingsplan

Voorliggend plan voorziet in het gebruik van het perceel ten behoeve van een reguliere woonfunctie. Op basis van het geldende bestemmingsplan is dat niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken dient afgeweken te worden van het bestemmingsplan. Artikel 4.9.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' biedt deze mogelijkheid. In navolgende hoofdstukken wordt beschreven en getoetst op welke wijze voorliggend plan aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 4.9.1 voldoet.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het initiatief

3.1 Achtergrond

Het perceel heeft vele jaren dienst gedaan als agrarisch bedrijf. Vanwege economische omstandigheden zijn deze activiteiten gestaakt en zijn plannen ontwikkeld om het erf een woonfunctie te geven. Het bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid. De gemeente vindt het echter van belang dat waardevol agrarisch erfgoed behouden kan blijven en dat nieuwe ontwikkelingen op een juiste manier een plek krijgen in het landschap en aansluiten bij de karakteristiek van het landschap, de erven en gebouwen. De karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf mogen niet worden aangetast en karakteristieke bebouwing mag niet worden gesloopt.

Om hier invulling aan te kunnen geven is advies ingewonnen bij Het Oversticht over de wijze waarop de gewenste ontwikkeling het beste plaats kan vinden, zonder dat aantasting plaatsvindt van het landschap, het erf en de gebouwen. Op basis van dat advies is een erfinrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat er een plus in de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd en dat rekening is gehouden met de karakteristieken van het landschap en de erven in de Mastenbroekerpolder. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op het advies van Het Oversticht en de wijze waarop dat is vertaald in een inrichtingsplan. Vervolgens wordt het plan getoetst aan de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan.

3.2 Advies Het Oversticht

Waardering landschap, erfensemble en gebouwen

Het erf en de bijgebouwen verkeren in redelijk tot slechte staat van onderhoud. Het Oversticht concludeert dat het erf voldoende punten heeft en wordt daarmee als karakteristiek beoordeeld.

De relatie met het landschap scoort 'zeer positief' in de waardering. Het erf heeft een herkenbare inbedding in het polderlandschap. De grasterp, de sloot rondom en de erfbeplanting zijn een waardevol onderdeel.

De erfstructuur en erfinrichting en de streekeigenheid van het erf en het erfensemble scoren 'positief'. Het ensemble heeft een duidelijke hiërarchie in een voor- en achtererf, aanwezig in de typologie van de bebouwing en de erfinrichting. De bijgebouwen zijn uit verschillende tijdslagen. Met name de woning uit de jaren '50, de oude schuur en de kapschuur zijn hierin van streekeigen waarde. De veestal aan de zuidzijde scoort hierin minder hoog. Deze schuur is ruimtelijk wel van waarde.

Het erf heeft door de bescheiden tuinaanleg aan de zijde en voorzijde haar agrarische, functionele, karakter behouden. De kalverweide aan de noordzijde is kenmerkend.

De herkenbaarheid en gaafheid van de boerderij is wat uiterlijk betreft, ondanks wijzigingen, gaaf en daardoor als 'positief' beoordeeld. De markante boerderij woning is bijzonder. De architectonische- of cultuurhistorische waarde van het hoofdgebouw is 'positief'.

Behoud van dit cultuurhistorisch waardevolle erfensemble, onder ruimtelijke randvoorwaarden, is wenselijk.

Advies landschap, erfensemble en gebouwen

Bij herontwikkeling van het erf wordt geadviseerd vanuit de kenmerken en waarden van het landschap, het erf en de gebouwen positief over het behoud van meerdere opstallen dan vanuit de

woonbestemming mogelijk is. Het erf ligt markant in het open landschap. Het erf heeft een forse terp. Een ensemble met meerdere gebouwen is ruimtelijk wenselijk en vanuit de erfontwikkeling ook verklaarbaar. Ook de gelaagdheid van het oude naar het nieuwe erf is van waarde. Behoud van de gebouwen uit de verschillende tijdlagen, met hierbij nieuwe toevoegingen, is passend.

Ten aanzien van de uitwerking van het plan wordt het volgende geadviseerd:

  • behoud en versterking van de structuur van het oude erfensemble van hoofd- en bijgebouwen, voor- en achtererf. Behoud van de sobere (agrarische) streekeigen erfinrichting door gebruik van passende erfelementen en erfbeplanting;
  • zorgvuldige renovatie en herontwikkeling van de oude boerderij, het voorhuis en de kapschuur. Eigentijdse toevoegingen geven een meerwaarde aan het ensemble. Zij laten zien dat het erf en de gebouwen zich steeds weer aanpassen aan de nieuwe functies en gebruiken, dit is kenmerkend voor boerderij en erven.
  • het verwijderen van het aangebouwde deel van de kapschuur. Hierdoor wordt de oude opstal weer beter zichtbaar en de graszijde van de terp hersteld;
  • het inkorten van de schuur aan de zuidzijde. Deze schuur is vanuit de cultuurhistorie niet van waarde, maar wel ruimtelijk. Hij geeft luwte aan het midden erf.

Naast voorgaande punten wordt ten aanzien van het gebruik van beplanting en materialen geadviseerd. Voor het volledige advies wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting. Het advies van Het Oversticht is door de gemeente beoordeeld (afdeling Cultuur en Landschap). De afdeling gaat mee in het advies van Het Oversticht, behoudens het advies ten aanzien van de zuidelijke schuur. Deze schuur doet afbreuk aan de karakteristiek van het erf en dient afgebroken te worden. Een open bouwwerk van een kleinere omvang én met een bijzondere vormgeving (al dan niet voorzien van helder glas) dat geen afbreuk doet aan de kwaliteiten van de karakteristieke elementen op het erf is bespreekbaar. Samenvattend komt Cultuur en Landschap tot het volgende:

Er kan meegewerkt worden aan de wijziging van bestemming Agrarisch naar Wonen onder de volgende voorwaarden:

  • Behoud/herstel woning (inhoud ca. 750 m3);
  • Herstel/renovatie achterhuis/boerderij tot berging en mogelijk een gedeelte wonen;
  • (Opp. ca. 290 m2) waarbij asbesthoudende dakplaten achterhuis/boerderij bij voorkeur worden vervangen door riet;
  • Herstel/renovatie oorspronkelijke schuur op achtererf (eerdere uitbouwen achterzijde en zijkant afbreken). Oppervlakte ca. 175 m2;
  • Afbreken veestal zuidzijde erf;
  • Optie: bouw van een open bouwwerk met bijzondere vormgeving op de fundamenten van de gesloopte veestal met een max. oppervlakte van 225 m2;
  • Behoud en versterking van de agrarische sfeer en erfinrichting met aanplant van streekeigen soorten zoals aangegeven in het advies van Oversticht.

3.3 Erfinrichting

Op basis van het in de vorige paragraaf beschreven advies van Het Oversticht en het aanvullende advies van de afdeling Cultuur en Landschap, is een inrichtingsplan opgesteld voor het erf. Op de volgende afbeelding is de erfinrichting weergegeven. Als Bijlage 2 is het plan in groter formaat beschikbaar. De erfinrichting is eveneens gekoppeld aan de regels van het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0008.png"

Erfinrichtingsplan Oude Wetering 113, Mastenbroek.

In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de adviezen van Het Oversticht en de afdeling Cultuur en Landschap, en wel op de volgende wijze:

  • de bestaande boerderij met aanpandige schuur achter het gebouw blijven behouden;
  • de schuur aan de zuidzijde van het erf is gesloopt en wordt vervangen door een kleiner bouwvolume in de vorm van een kas;
  • de niet-karakteristieke aanbouw van de schuur op het achtererf wordt gesloopt;
  • het erf wordt ingericht met streekeigen beplanting;
  • de voortuin blijft behouden;
  • er wordt een moestuin aangelegd, wat verwijst naar het oorspronkelijke agrarische gebruik;
  • er wordt bloemenrijk grasland gerealiseerd.

De voormalige bedrijfswoning wordt op basis van voorliggend plan een reguliere woning. In het kader van het gebruik als reguliere woningen worden inpandige verbouwingen gedaan en ook worden enkele minimale ingrepen gedaan aan de buitenzijde van de woning. De plannen zijn besproken met welstand en zijn goedgekeurd.

3.4 Verhouding plan tot huidige bestemmingsplan

3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied kent de enkelbestemming 'Agrarisch – agrarisch bedrijf'. Binnen deze bestemming is het realiseren van een tweede woning niet mogelijk. Onderliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen als artikel 4.9.1 in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'.

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen waaraan het plan dient te voldoen om gebruik te mogen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hieronder wordt de wijzigingsbevoegdheid uiteengezet en wordt aangegeven of en op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van de regel.

4.9. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

4.9.1 Vrijkomende agrarische bebouwing

  • a. naar 'Wonen', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Agrarisch', 'Tuin', 'Groen', 'Natuur', 'Bos' en/of 'Water' voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

1. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is;

Ten behoeve van voorliggend plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt. De locatie biedt economisch gezien niet voldoende potentie om voort te kunnen bestaan.

2. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot;

Ten behoeve van voorliggend plan wordt het bestemmingsvlak niet vergroot. De plannen vinden binnen het geldende bouwvlak plaats.

3. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;

Ten behoeve van voorliggend plan is advies ingewonnen bij Het Oversticht. Op basis van dit advies (zie Bijlage 1 van deze toelichting) is in beeld gebracht weke karakteristieke waarden de bebouwing en het erf hebben. Ook de gemeente heeft hier een oordeel over gegeven. Op basis van de beoordeling van de locatie is een erfinrichtingsplan gemaakt. Dit plan geeft invulling aan het advies van het Oversticht en het ambtelijk advies en daarmee worden de waarden van het erf, het landschap en de bebouwing behouden. De indeling van het erf wijzigt ten gevolge van de plannen, onder andere door het slopen van niet-karakteristieke bebouwing. Dit doet echter geen afbreuk aan het complex. Het ensemble van bebouwing blijft intact op het reeds bebouwde deel van het erf en wordt niet buiten het erf in onbebouwd gebied gerealiseerd.

4. niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat:

I. een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bestaande niet-karakteristieke bijbehorende bouwwerken niet gesloopt hoeft te worden, tenzij deze oppervlakte al in de vorm van karakteristieke bijbehorende bouwwerken aanwezig is;

II. In afwijking hiervan mogen gebouwen 1 op 1 worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;

Voorliggend plan voorziet in de sloop van een bijgebouw en een kleine aanbouw. Het betreft niet-karakteristieke bebouwing. De bebouwing die resteert is door Het Oversticht als 'karakteristiek' aangemerkt en kan zodoende behouden blijven. Ter plaatse van een deel van de gesloopte niet-karakteristieke bebouwing wordt een nieuw gebouw gerealiseerd. Dit gebouw voldoet in oppervlakte aan de hiervoor gestelde criteria.

5. één (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;

Voorliggend plan voorziet in het behoud van het voorhuis van de bestaande boerderij als woning.

6. het aantal woningen niet toeneemt;

Het aantal woningen neemt niet toe.

7. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

Ten behoeve van voorliggend plan heeft akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaatsgevonden. In hoofdstuk vijf zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven en blijkt dat het plan op basis van het aspect akoestiek uitvoerbaar is.

8. bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat:

I. wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1.000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2;

Het plan voorziet in het realiseren van één woning, waardoor het aantal woningen niet wordt overschreden.

3.2.2 Afwegingskader 

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.9.1. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in artikel 4.9.1 genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

1. de ervenstructuur;

Voorliggend plan tast de ervenstructuur niet aan, zoals beschreven in de beoordeling van Het Oversticht ( Bijlage 1 van deze toelichting).

2. de woonsituatie;

De bouwkundige vormgeving van de woning voldoet aan het bouwbesluit. Tevens vinden geen milieubelastende activiteiten plaats op het erf of in de omgeving van het erf die de woonsituatie negatief beïnvloeden.

3. de verkeersveiligheid;

Het plan voorziet in het behoud van de bestaande toegang tot het erf. Gezien de verkeersintensiteit van de Oude Wetering en de intensiteit waarmee de inrit gebruik wordt, is redelijkerwijs aan te nemen dat dit niet leidt tot een onveilige verkeerssituatie. Daarbij wordt opgemerkt dat er sprake is van een overzichtelijke verkeerssituatie.

4. de parkeergelegenheid;

Parkeren wordt conform het 'Parapluplan Parkeren' op eigen terrein opgelost. Hierover meer in paragraaf 5.9 Parkeren.

5. de sociale veiligheid;

Het toevoegen van een woning heeft geen negatieve invloed op de sociale veiligheid. Het draagt in dit deel van het buitengebied juist bij aan de sociale veiligheid.

6. de externe veiligheid;

Het aspect 'externe veiligheid' wordt in hoofdstuk 5 behandeld. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact van dit aspect.

7. de milieusituatie;

Het plan wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan milieuaspecten. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact.

8. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

De natuur- en landschapswaarden worden in navolgende paragraaf en in hoofdstuk 5 behandeld. Hieruit blijkt dat het plan geen negatieve impact heeft op natuurlijke en landschappelijke waarden.

9. de cultuurhistorische waarden;

De cultuurhistorische waarden zijn door Het Oversticht beoordeeld. Daarbij is geadviseerd over de wijze waarop deze waarden behouden kunnen en moeten worden. Met het inrichtingsplan is hier invulling aan gegeven. Hieruit blijkt dat het plan geen negatieve impact heeft op cultuurhistorische waarden.

10. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Het plan wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering, waarbij de impact van het plan op de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden wordt getoetst. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact.

3.4.2 Landschappelijke en cultuurhistorische inpassing

Het plangebied kent vanwege de ligging de bestemming 'Waarde – landschap'. Dat betekent dat het plan moet bijdragen aan (het behoud van) de landschappelijke waarden van de plek en de omgeving.

Ten aanzien van de landschappelijke waarden moet aansluiting worden gevonden bij de volgende de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • 1. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • 3. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;

Voorliggend plan voorziet in het wijzigen van het gebruik van de oorspronkelijke boerderij als woning. Daarnaast wordt ten behoeve van het plan de erfinrichting gewijzigd. Zo wordt niet-karakteristieke/waardevolle bebouwing gesloopt, een kleiner volume teruggebouwd en vindt een herinrichting van het erf plaats met streekeigen beplanting. Deze ingrepen hebben geen negatieve impact op de kernwaarden van het Nationale Landschap IJsseldelta. De openheid van het landschap wordt niet aangetast (de hoeveelheid bebouwing neemt zelfs af), het zicht op het tegenoverliggende landschap blijft intact, de verkaveling blijft intact, er vindt geen aantasting van het reliëf plaats en de openheid van het rivierenlandschap komt niet in het gedrang. De traditionele scheiding van een voor- en achtererf blijft aanwezig.

3.5 Conclusie

Met voorliggend plan wordt op basis van een wijzigingsbevoegdheid afgeweken van het bestemmingsplan. Dit is mogelijk indien wordt voldaan aan de criteria die daarvoor zijn opgenomen in artikel 4.9.1 van het geldende bestemmingsplan. Van belang is dat het plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Daar is op basis van voorliggend plan geen sprake van. In het volgende hoofdstuk wordt het plan getoetst aan relevant (ruimtelijk) beleid. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan ruimtelijke en milieukundige aspecten.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiatieven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze toetsing plaats.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Relatie met initiatief

Onderliggend initiatief maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is o.g.v. artikel 3.1.6, lid 2 slechts van toepassing als het een stedelijke ontwikkeling betreft. Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan is de vraag of het gaat om een bestaand stedelijk gebied gaat of dat de ontwikkeling daarbuiten plaatsvindt.

Relatie met initiatief

In het onderhavig geval gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

4.2.4 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Nationaal Landschap IJsseldelta is één van de twintig nationale landschappen. Binnen dit Nationaal Landschap staat 'behoud door ontwikkeling' centraal. Dat betekent dat ontwikkelingen niet onmogelijk zijn, maar dat de ontwikkelingen geen afbreuk moeten doen aan de kwaliteiten en kenmerken van het nationale landschap.

Relatie met initiatief

Bij de planvorming (zie hoofdstuk 3) is rekening gehouden met de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het plangebied, waarmee aansluiting is gezocht met de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

4.2.5 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het kabinet vastgesteld en samen met de zogeheten Uitvoeringsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland. In de uitvoeringsagenda wordt inzichtelijk welke inzet het Rijk en regio nu al verrichten en welke gezamenlijke acties de NOVI daaraan toevoegt.

De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Regio Zwolle

In de Regio Zwolle is er behoefte aan ca. 40.000 woningen. Klimaatadaptatie vormt naast wonen, werken en de mobiliteitstransitie een belangrijke bouwsteen in de verstedelijkingsstrategie. Diverse perspectieven zijn onderzocht en de kansrijke bouwstenen en bevindingen zijn verwerkt in het verstedelijkingsconcept 'de warme harten strategie'. Hierbij wordt op drie schaalniveaus een hart gerealiseerd. Ieder schaalniveau kent zijn eigen opgave: concentreer het grootste deel van toekomstige verstedelijking in bestaand stedelijk Zwolle, draag bij aan een warm hart rond OV-knooppunten voor 'dagelijkse dingen' in middelgrote kernen en houd de overige kernen vitaal.

In 2022 - tijdens het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving - wordt besloten over de verstedelijkingsstrategie en over de afspraken die daaraan uitvoering gaan geven. Realiseren opgaven In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda. Voor Oost-Nederland is een Omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Relatie met initiatief

Voorliggend plangebied ligt in het voorlopige NOVI-gebied regio Zwolle. Het plan ligt niet in bestaand stedelijk gebied, maar draagt in navolging van de visie op beperkte schaal wel bij aan de opgave om extra woningen te realiseren in de regio.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur

Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Duurzaamheid

De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.'

De provincie heeft 4 duurzame kwaliteitsambities geformuleerd:

  • 1. Een klimaatbestendig Overijssel

Dit betekent dat de provincie er voor wil zorgen dat we – nu en in de toekomst – beschermd zijn tegen overstromingen, droge voeten houden en, ook in perioden van droogte, over voldoende en schoon (drink)water beschikken voor bewoners, natuur en (landbouw)bedrijven. En de provincie wil er voor zorgen dat de stad, zelfs bij extreem heet weer, een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Met andere woorden: dat bijvoorbeeld ook hittestress in de steden wordt beperkt.

Toets aan initiatief

Onderliggend plangebied maakt geen onderdeel uit van potentieel overstroombaar gebied. Daarnaast geldt dat het plan voorziet in transformatie van bestaande bebouwing/een bestaand erf. Dit heeft geen invloed op de waterhuishouding.

  • 2. Een duurzame energiehuishouding

We ambiëren in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. We zetten in op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond.

Toets aan initiatief

Het transformeren van bestaande bebouwing is op zichzelf al een duurzame opgave, maar hier wordt voor zover mogelijk ook praktisch invulling aan gegeven door duurzame materialen toe te passen.

  • 3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie

De provincie streeft naar een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen, waar winning, gebruik en hergebruik dicht bij elkaar plaatsvinden en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal. Dit draagt ook bij aan het borgen van een gezonde leefomgeving door het beperken van schadelijke emissies.

Toets aan initiatief

Waar mogelijk wordt bij de verbouwing van de voormalige bedrijfswoning gebruik gemaakt van bestaande grondstoffen en materialen.

  • 4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur

De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief sluit daar op aan. Bestaande bebouwing wordt getransformeerd naar een toekomstbestendige, duurzame woonfunctie. Tevens is de fysieke uitwerking van de plannen duurzaam van aard, zoals hiervoor beschreven en wordt aangesloten op landschappelijke kwaliteiten.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt;
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het 'mooie', de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners;
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid).

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief sluit aan op voorgaande waarden. Het plan voorziet in een duurzame benutting van bestaande bebouwing. Hierdoor krijgt de bebouwing weer toekomstwaarde. Bestaande karakteristieke bebouwing blijft behouden, wat bijdraagt aan de belevingswaarde. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden maar draagt bij aan de versterking van het landschap.

Sociale kwaliteit

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.

Toets aan initiatief

Het initiatief draagt bij aan de opwaardering van de leefomgeving. Door hergebruik van bestaande bebouwing wordt voorkomen dat door leegstand kwalitatieve achteruitgang van de leefomgeving ontstaat. Niet alleen door de bebouwing een passende functie te geven, maar ook door dit te doen op basis van (architectonische en landschappelijke) afstemming op de omgeving.

Conclusie

Onderliggend initiatief sluit aan op de ambities in de Omgevingsvisie. Het plangebied wordt getransformeerd naar een toekomstbestendige en duurzame bestemming op basis van functionaliteit en ruimtelijke kwaliteit, passend in de omgeving.

4.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Onderliggend initiatief doet zich voor in de groene omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0009.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel).

Toets aan uitvoeringsmodel

Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • 1. integraliteit
  • 2. toekomstbestendigheid
  • 3. concentratiebeleid
  • 4. (boven)regionale afstemming
  • 5. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik 1.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

  • 1. Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toets aan initiatief

Ten aanzien van onderliggend initiatief is een integrale afweging gemaakt ten aanzien van beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte. Dit vertaalt zich in voorliggend plan.

  • 2. Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Toets aan initiatief

De duurzame wijze waarop bestaande bebouwing wordt getransformeerd naar een woning voorziet in een toekomstbestendigheid van de bebouwing.

  • 3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief ligt in het concentratiegebied Zwolle-Kampen en geeft daarmee invulling aan de provinciale doelstelling.

  • 4. Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief betreft de transformatie van een bestaand gebouw naar één woning. Hierover heeft gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling, geen regionale afstemming plaatsgevonden.

  • 5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief voorziet niet in de toename van bebouwing maar transformatie van bestaande bebouwing en een bestaand erf, waarmee zuinig en zorgvuldig met reeds benutte ruimte wordt omgegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing.

Ontwikkelingsperspectief Groene omgeving

Het plangebied ligt in het gebied dat is geduid als 'Agrarisch ondernemen in het Grootschalige landschap'. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop'. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief geeft geen invulling aan verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw. De herbestemming van het erf zit bestaande bedrijven echter ook niet in de weg en het plan vindt ruimtelijk aansluiting van de bestaande omgeving.

Gebiedskenmerken

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag
  • 2. de stedelijke laag
  • 3. de laag van de beleving
  • 4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap

Voor onderliggend initiatief zijn de volgende lagen van toepassing.

  • 1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Toets aan het initiatief

Het plangebied ligt binnen de natuurlijke laag in de 'komgronden'. De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Door d transformatie van het erf op basis van gebiedskenmerken (waaronder beplanting) wordt hier aan bijgedragen.

  • 2. Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Toets aan het initiatief

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van 'het informele trage netwerk' en de 'verspreide bebouwing'. De ambitie ten aanzien van de 'verspreide bebouwing' is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Onderliggend initiatief geeft hier vorm aan middels het realiseren van een woonerf en ruimtelijke afstemming op het omliggende landschap.

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Het plangebied ligt aan dit netwerk. De Oude Wetering wordt gekenmerkt door recreatief medegebruik.

  • 3. Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Toets aan het initiatief

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van 'de laag van de beleving' binnen het IJssellinie inundatieveld. Dit heeft geen invloed op het plan.

  • 4. Laag van het agrarische cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen'.

Toets aan het initiatief

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Onderliggend plangebied ligt in gebiedstype 'laagveenontginningen'. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken.

Onderliggend initiatief draagt er aan bij de landschappelijke kwaliteiten te behouden en te versterken door de situering van de bebouwing af te stemmen op de gebiedskenmerken. De bebouwing is en blijft geconcentreerd op het erf. Karakteristieke bebouwing blijft behouden en de karakteristieke scheiding van het voor- en achtererf blijft behouden. Met deze passende invulling van de locatie wordt bijgedragen aan de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het agrarische cultuurlandschap.

4.3.3 Omgevingsverordening

De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie er aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. In artikel 2.1.6 van de verordening is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) opgenomen. Daarin staat dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting. Verder moet het plan landschappelijk ingepast worden en landschap ontsierende bebouwing verwijderd worden. Hiervoor dient een erfinrichtingsplan opgesteld te worden als basis voor ruimtelijke inpassing.

Onder het toepassingsbereik van de kwaliteitsimpuls vallen ook die gevallen van hergebruik van vrijkomende agrarische bouwpercelen waarbij de nieuwe functie vraagt om aanpassing van de bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting. In die gevallen is de inpassing van de functie op basis van de gebiedskenmerken onvoldoende en wordt een extra investering verwacht in de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de omgeving.

Onderliggend initiatief betreft de transformatie van een bestaande bedrijfswoning en de herinrichting van een erf. Er is geen sprake van een grootschalige uitbreiding van een bestaande (woon)functie. Desondanks gebeurt dit op basis van een goede landschappelijke inpassing, sloop van niet-karakteristieke bebouwing en behoud van karakteristieke bebouwing.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor onderliggend initiatief gelden de gebiedskenmerken zijn hiervoor reeds behandeld. Als bijlage 2 is het inrichtingsplan van het erf opgenomen waaruit dit blijkt.

4.3.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie 1.0

De omgevingsvisie 1.0 geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen in Kampen. De visie is opgesteld vooruitlopend op, en vanuit het gedachtegoed van, de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. De visie is het ruimtelijke kader voor de grotere ontwikkelingen en initiatieven die niet op basis van het omgevingsplan (nu nog de diverse bestemmingsplannen) kunnen worden gerealiseerd. Het doel van deze omgevingsvisie is om een leefomgeving te hebben en te houden waar het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is.

Deze omgevingsvisie is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. Deze visie brengt structuur en samenhang in ons voorheen versnipperde sectorale beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.).

Centraal in deze visie staan de Kampense kernwaarden die we koesteren, de Kampense perspectieven die meer houvast moeten bieden en de maatschappelijke opgaven waaraan we werken. De kernwaarden zijn gebaseerd op de huidige kaders, beelden en ambities vastgelegd in het beleid van de gemeente Kampen. Ruimtelijke initiatieven moeten passend zijn en bijdrage leveren aan deze opgaven en kernwaarden.

We werken in deze omgevingsvisie met gebiedsprofielen. In elk van de te onderscheiden gebieden hebben de geformuleerde opgaven in de Omgevingsvisie een specifieke doorwerking. In de gebiedsprofielen geven we aan of bepaalde opgaven specifiek spelen of prioriteit hebben. Ook geven we hierin aan of in bepaalde gebieden specifieke aandacht nodig is voor kernwaarden en of er kansen liggen om bepaalde kernwaarden nog verder te versterken.

We willen de kwaliteiten van Kampen beter benutten om onderscheidende en innovatieve woonmilieus te ontwikkelen, en ons relatief traditionele woningaanbod te verrijken. Denk hierbij ook aan landelijke woonmilieus op vrijkomende agrarische erven. Herbestemmen van karakteristiek / cultuurhistorisch waardevol vastgoed voor wonen, zien we als kans om waardevolle panden te behouden. Ook is het een kans om onderscheidende en aantrekkelijke woonmilieus aan onze gemeente toe te voegen.

In de omgevingsvisie ligt onderliggend plangebied binnen agrarisch landschappelijk gebied. Zie onderstaande afbeelding. Het is van belang dat bestaande landschappelijke kwaliteiten behouden en/of versterkt worden indien zich ontwikkelingen voordoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0010.png"

Ligging plangebied, aangeduid met de rode ster, binnen de omgevingsvisie.

Uitgangspunt hierbij is een herkenbaar buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen op de rand van dorp en buitengebied die inspelen op de bijzondere kwaliteiten van ons buitengebied.

Relatie met initiatief

Onderliggend plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. In voorgaande paragraaf is beschreven dat het bijdraagt aan het behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten. Het plan biedt een nieuwe vorm van woningbouw in de vorm transformatie van een bestaande boerderij. Hiermee wordt in lijn met de omgevingsvisie voor een specifieke doelgroep, die in een herkenbaar buitengebied wil wonen, invulling gegeven aan een landelijke woonbehoefte.

4.4.2 Bouwsteen wonen

De gemeente Kampen heeft in 2021 de 'Bouwsteen Wonen 2021-2025' opgesteld, om de ontwikkelingen op de woningmarkt om te buigen naar kansen voor de gemeente Kampen. Deze 'bouwsteen' wordt als onderdeel beschouwd voor de omgevingsvisie die in 2022 wordt vastgesteld.

Met de 'Bouwsteen Wonen 2021 – 2025' geeft de gemeente richting en sturing aan het woonbeleid van de gemeente Kampen. Dit wordt toegelicht aan de hand van 5 pijlers.

  • 1. Beschikbaarheid van woningen

De gemeen te Kampen zet in op het bouwen van meer woningen en stimuleert de doorstroming van woningen. Door middel van de verhoging van de nieuwbouwproductie van 250 naar 400 woningen per jaar tot 2025.

  • 2. Betaalbaarheid

De gemeente Kampen wil een gemeente blijven waar ook lagere en middeninkomens een fijne woonplek kunnen vinden. Hierbij wil de gemeente afspraken maken met de corporaties over de benutting van de 'vrije toewijzingsruimte' voor middeninkomens. Daarnaast wil de gemeente de 30/40/30 richtlijn hanteren voor de toekomstige woningbouwprogramma's. Hiermee stuurt de gemeente op verschillende doelgroepen. Ook maakt de gemeente Kampen vrijwillige afspraken met de ontwikkelaars om woningen bij voorrang aan dorpsbewoners te verkopen.

  • 3. Ruimte voor kwaliteit

In de gemeente Kampen wil de gemeente ruimte bieden aan bijzondere woonmilieus, ook bij grotere gebiedsontwikkeling. Ook wil de gemeente Kampen ruimte bieden aan bijzondere woonconcepten, bijvoorbeeld voor senioren.

  • 4. Aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid

De gemeente Kampen schenkt aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid. Op het gebied van leefbaarheid wil de gemeente Kampen zich verbeteren in voorzieningen, groen, veiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte. Hierbij is het noodzakelijk dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft. Er moet voldoende groen en natuur aanwezig zijn.

  • 5. Samenwerking en ruimte voor initiatieven

De gemeente Kampen wil in de toekomst nog meer samenwerken met marktpartijen, corporaties en particulieren aan 'gebiedscoalities'. De gemeente grijpt de kans door gebiedsvisies te maken. Daarnaast stimuleert de gemeente Kampen ruimtelijke initiatieven van marktpartijen. Om de beoogde versnelling daadwerkelijk te realiseren kiest de gemeente Kampen om zoveel mogelijk werkzaamheden bij de marktpartijen te laten. Uiteraard met inachtneming van de publiekrechtelijke rol van de gemeente. Als laatst zullen particuliere initiatieven, zoals (pré-)mantelzorgwoningen en initiatieven bij Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) zoveel mogelijk gefaciliteerd worden door de gemeente Kampen.

Relatie met initiatief

Met voorliggend initiatief wordt invulling gegeven aan diverse pijlers uit het woonbeleid. De transformatie van het erf betreft een duurzame particuliere ontwikkeling. Formeel is er geen sprake van een plan dat voldoet aan het VAB-beleid, omdat geen sprake is van hergebruik van bestaande agrarische opstallen die een andere functie krijgen. Maar bij de transformatie van een agrarische bedrijfswoning en de benutting van het bestaande wordt wel in lijn met het VAB-beleid gewerkt. De erftransformatie vindt plaats aan de hand van de oorspronkelijke cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

4.4.3 Welstandsnota 2017

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De gemeente wil de kwaliteit van de bebouwing behouden en in een aantal gebieden verbeteren. De gemeente Kampen heeft daarom een welstandsnota opgesteld. Het doel van de welstandsnota is om te kunnen sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Het grondgebied van de gemeente Kampen is opgedeeld in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Buitengebied'. In het buitengebied geldt dat bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype dienen te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen. In de welstandsnota zijn de volgende criteria opgenomen voor het buitengebied waar voorliggend plan binnen valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0011.png"

Welstandscriteria buitengebied.

Relatie met onderliggend

Het plangebied ligt in het buitengebied. Op het erf is formeel geen sprake van karakteristieke bebouwing, maar Het Oversticht heeft een deel van de bebouwing wel als karakteristiek bestempeld. Het gaat om twee bijgebouwen en de bestaande woning. Voor de bestaande woning zijn bouwkundige ingrepen voorzien om het pand als woning te kunnen gebruiken. Deze plannen zijn voorgelegd aan welstand en goedgekeurd.

De voormalige boerderijwoning wordt geschikt gemaakt voor bewoning. Dit vraagt om fysieke ingrepen in het gebouw. Deze ingrepen zijn afgestemd op de welstandscriteria zoals hiervoor zijn weergegeven. De criteria zijn leidend bij de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning. Het plan is vanwege de karakteristieke waarde van het pand getoetst door welstand. Daarbij is geconcludeerd dat het plan in lijn is met de welstandscriteria.

4.5 Conclusie

Voorliggend plan is getoetst aan relevant ruimtelijk beleid. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Toets aan ruimtelijke en milieukundige aspecten

5.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Beleidskader

In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Daarnaast dient aangetoond te worden dat het voorziene plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische waarden.

Analyse

De locatie kent een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde-Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.

De voor 'Waarde-Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

Voorliggend plan voorziet in de sloop van bestaande opstallen en het terugbouwen van een kleiner gebouw ter plaatse van de huidige zuidelijke schuur. Omdat het plan niet voorziet in bodemingrepen ter plaatse van ongeroerde gronden, is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.2.2 Cultuurhistorie

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

Analyse

Het plangebied kent binnen het bestemmingsplan een (dubbel)bestemming 'Waarde – Landschap'. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • a. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • b. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • c. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • d. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

Er wordt ten behoeve van voorliggend plan geen grootschalige nieuwe bebouwing opgericht die afbreuk kan doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Bestaande landschappelijke structuren (zoals de langgerekte kavel) blijven intact, zoals eerder beschreven in hoofdstuk 3 en aangetoond in het erfinrichtingsplan.

Van cultuurhistorische waarden is sprake in de vorm van karakteristieke bebouwing en het erfensemble. Door de karakteristieke bebouwing te behouden en de niet-karakteristieke bebouwing te slopen, blijft de karakteristiek van het erf behouden en wordt deze zelfs versterkt.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderliggend plan.

5.3 Flora en fauna

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Analyse

Voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast. Deze eerste stap om de aanwezigheid van beschermde soorten en/of gebieden te bepalen, is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna. De quickscan is als Bijlage 3 opgenomen.

De quickscan flora en fauna beschrijft in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de effecten van de ingreep op soortenbescherming en gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op houtopstanden. Uit deze

quickscan moet blijken of de plannen (mogelijk) leiden tot aantasting van beschermde soorten en/of gebieden en of vervolgstappen noodzakelijk zijn, zoals nader onderzoek, een ontheffing en/of een vergunning. De quickscan bestaat uit een onderzoek naar soortenbescherming en gebiedsbescherming. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

Soortenbescherming

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen ten aanzien van soortenbescherming worden getrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0012.png"

Voor niet genoemde beschermde soorten/gebieden zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Er hoeft geen vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is gekeken of de toekomstige ontwikkelingen leiden tot negatieve effecten op natuurgebieden beschermd middels de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De ontwikkelingen voortvloeiend uit de bestemmingsplanwijziging leiden niet tot effecten op doelstellingen of kwaliteiten van beschermde natuurgebieden (Natura2000 en Natuurnetwerk Nederland), met uitzondering van stikstofgevoeligheid. Nadere toetsing naar effecten op aangewezen doelsoorten voor Natura 2000-gebieden en het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan voor NNN zijn niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0013.png"

Het voornemen leidt mogelijk tot een tijdelijke toename van stikstofuitstoot tijdens de werkzaamheden. Op 29 mei 2019 oordeelde de Raad van State dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet voldoet. Sindsdien is iedere toename van stikstof op gevoelige habitattypen vergunningplichtig. Een berekening in Aerius Calculator kan duidelijk maken of er sprake is van een toename van stikstof uitstoot en of het uitvoeren van de werkzaamheden vergunningplichtig is. Deze AERIUS-berekening is uitgevoerd (zie Bijlage 3). Op de locatie is in het verleden een varkenshouderij gevestigd geweest. In de beoogde situatie zal van veehouderij geen sprake zijn, de woning ter plaatse van het plangebied zal enkel als woonhuis in gebruik worden genomen. De beoogde situatie zal derhalve niet leiden tot een verhoogde depositie van stikstof op nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Het aspect ecologie heeft geen beperkende invloed op onderliggend plan.

5.4 Bodem

Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Analyse

In het kader van onderliggend initiatief heeft een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek (NEN 5740) plaatsgevonden. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen, de resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem sporen tot sterke bijmengingen aan puin en/of resten glas waargenomen. In monsterpunt 16 is een volledige puinhoudende laag aangetroffen tot 0,5 m-mv. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de mogelijke locatie van de voormalige ondergrondse tank, geen oliecomponenten waargenomen. In de monsterpunten 12, 14 en 15 (zie onderzoeksrapport Bijlage 4) is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen.

Ter plaatse van de mogelijke locatie van de voormalige bovengrondse tank zijn zintuiglijk en analytisch geen oliecomponenten aangetroffen.

In de actuele contactzone binnen RE-05+MP-12, is 175,7 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het gewogen gehalte overschrijdt de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Op het overige terrein zijn geen tot licht verhoogde gehalten aan asbest aangetoond (ruim beneden de 1/2 interventiewaarde).

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Deze aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om een nader onderzoek uit te voeren naar de mate en omvang van de aangetoonde asbestverontreiniging, ter plaatse van de monsterpunten 12, 14 en 15.

Nader onderzoek

Het nader bodem- en asbestonderzoek (zie onderzoeksrapport Bijlage 5) is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het in 2020 uitgevoerde bodemonderzoek, waarbij een sterke verontreiniging met asbest is aangetoond en opmerkingen van het bevoegd gezag op dit onderzoek.

Het nader asbestonderzoek heeft tot doel het vaststellen van de aard van de bodemverontreiniging, en een schatting van het gehalte aan asbest te maken op basis van een visuele inspectie van het maaiveld en/of oppervlak en de uitgegraven grond/puin, in combinatie met een steekproefsgewijze monsterneming.

Het nader bodemonderzoek heeft tot doel het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit, ter plaatse van de in 2020 niet onderzochte deelmonsters met bijmengingen aan bodemvreemde materialen.

Interpretatie onderzoeksresultaten

Op de locatie aan de Oude Wetering 113 te Mastenbroek is een verontreiniging met asbest aangetoond. Ten zuiden van de voormalige varkensstal is ter hoogte van sleuf 12a een sterke verontreiniging met asbest aangetroffen in de puinhoudende erfverharding. Op basis van de onderzoeksresultaten is circa 90 m3 sterk met asbest verontreinigde puinhoudende grond aanwezig. De aangetroffen verontreiniging met asbest is in horizontale en verticale richting analytisch en/of zintuiglijk ingekaderd.

De puinhoudende bodemlaag wordt aangemerkt als een halfverharding. Een asbesthoudende halfverharding die gebruikt wordt als weg, pad of erf én waarin de gewogen concentratie aan asbest meer dan 100 mg/kg ds bedraagt, wordt geclassificeerd als een asbestweg.

Conclusie

De aanwezige asbestweg te worden gemeld bij ILenT en dient deze weg zo spoedig mogelijk te worden verwijderd onder milieukundige begeleiding. Voor de verwijdering dient voorafgaand plan van aanpak te worden ingediend bij IL&T (asbest). Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, met uitzondering van het aangetroffen asbest, geen bezwaren voor de voorgenomen gedeeltelijke sloop en bestemmingswijziging van de locatie.

5.5 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Analyse

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van rail-, industrie en/of luchtverkeerslawaai. Wel binnen de invloedsfeer van de Oude Wetering. In het kader van onderliggend plan heeft daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 6 opgenomen.

Doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelastingen afkomstig van het wegverkeerslawaai op de geluidsgevoelige objecten voor de toekomstige situatie (over 10 jaar). Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.

De te verwachten geluidsbelastingen [Lden] vanwege het wegverkeer op de gevels van de binnen het plangebied geprojecteerde woonbestemming bedraagt minder dan 48 dB. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de nabijgelegen zone plichtige weg niet wordt overschreden. Deze weg vormt volgens de Wet geluidhinder derhalve geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie

Het project is op basis van het aspect 'akoestiek' uitvoerbaar.

5.6 Water

Europees en nationaal beleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen liep van 2016 tot 2021.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen, afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota 'Water raakt!' door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied.

Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen.

Analyse

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan concludeert het waterschap dat met het plan een waterschapsbelang wordt geraakt omdat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarom moet de normale procedure worden doorlopen. De watertoets is als Bijlage 7 opgenomen. Op basis van de watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied die inde toelichting van het bestemmingsplan opgenomen kan worden. In deze paragraaf is deze informatie verwerkt.

Bestaande waterhuidhouding

Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Naast het plangebied ligt een primaire A-watergang die in het beheer van het waterschap is. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -1.1 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0014.png"

Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied.

Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau

Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

Watergangen

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

In voorliggend plan wordt de toegankelijkheid van de watergang geborgd door geen bouwwerken toe te staan en geen obstakels te plaatsen die de bereikbaarheid van de watergang belemmeren.

Wijzigingen aan het watersysteem

Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.

Waterveiligheid

Doel van het waterschap is het beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden en het waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. De overstromingsrisicoparagraaf is verderop in deze paragraaf opgenomen.

Wateroverlast

Grondwateroverlast

In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied. Met deze aanbeveling wordt rekening gehouden in voorliggend plan.

Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld,

gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Met deze aanbeveling wordt rekening gehouden in voorliggend plan.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats. Voorliggend plan voorziet niet in het aanleggen van nieuwe watergangen. Wel is sprake van bestaande watergangen. De toegankelijkheid van deze watergangen is gegarandeerd door geen bouwwerken of andere obstakels toe te staan bij de watergangen die de bereikbaarheid en functionaliteit van de watergang belemmeren.

Daarnaast wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang. De watergang grenzend aan de kavel wordt rijdend onderhouden van af de weg. Nieuwe beplanting aan de kavelzijde is mogelijk in overleg met de afdeling vergunningverlening. Zij kunnen aangeven wat mogelijk is en welke procedure gevolgd moet worden. Indien dit gewenst is wordt hier afstemming over gezocht.

Alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

5.6.1 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de IJssel. Het plangebied is gelegen in de voormalige dijkring 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten. Voormalig dijkring 10 bestaat nu uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0015.png"

Dijktrajecten. Bron: Waterveiligheidsportaal.nl

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied, gelegen in de Mastenbroekerpolder, bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0016.png"

Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel. Bron: Provincie Overijssel.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: 'kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade'.

Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter, zie volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0017.png"

Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak. Bron: Risicokaart.nl

Doorbraakscenario's

Voor voormalig dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor dit plangebied is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in Zalk geschat tussen de 0 en 6 uur (zie onderstaande afbeelding.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0018.png"

Tijd tot overstroming voormalig dijkring 10 na dijkdoorbraak. Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Voormalig dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze voormalige dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Wonen is immers al mogelijk. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Gezien de ligging en de fysieke omstandigheden ter plaatse is dat goed mogelijk. Er zijn voldoende wegen aanwezig om het gebied snel te verlaten. Daarnaast geldt dat de woning op een terp ligt. Bewoners kunnen bij calamiteiten de hogere verdiepingen van de woning bereiken.

Conclusie

Het aspect water vormt geen beperking voor onderliggend initiatief.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de

Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.'

Analyse

Onderliggend plan maakt een nieuwe milieugevoelige functie in de vorm van een woning mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. In de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een geurgevoelig object (in dit geval een woning) en de bron, ten minste 50 meter moet bedragen. Daar wordt met een afstand van meer dan 65 meter ten opzichte van de veehouderij die het dichtst bij ligt aan voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering heeft geen beperkende invloed op onderliggend initiatief.

5.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Analyse

Het plan betreft de realisatie 1 woning (in combinatie met een bestaande woning). Het betreft hier een plan categorie 3A.2 (woningbouwlocatie) overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3b van de Regeling draagt het plan hierdoor 'niet in betekenende mate' bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het project is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Parkeren

Beleidskader

In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt door de gemeente Kampen gebruik gemaakt van het paraplubestemmingsplan parkeren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik moet zijn verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de 'Nota parkeernormen gemeente Kampen (2019)'.

Analyse

Ten aanzien van voorliggend plan wordt 1 woning gerealiseerd. Op basis van de gemeentelijke parkeernormennota dienen tussen de 2,0 en 2,8 (2,4) parkeerplaatsen per woning gerealiseerd te worden in het buitengebied. Op basis van voorliggend plan (totale erf) dienen daarom 1 x 2,4 = 2,4 (3) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Gezien de omvang van het plangebied is dat op eigen terrein ruimschoots op te lossen.

Conclusie

Het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernomennota en is zodoende op basis van het aspect 'parkeren' uitvoerbaar.

5.10 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Analyse

In het kader van voorliggend plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, instellingen, leidingen of transportroutes bevinden die vanuit het oogpunt van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied. Het plan voorziet ook niet in activiteiten die in het kader van externe veiligheid enig effect op de omgeving kunnen hebben.

Conclusie

Het voorziene bouwplan is op basis van het aspect 'externe veiligheid' uitvoerbaar.

5.11 Klimaatadaptatie

In deze klimaatadaptatieparagraaf wordt de kwetsbaarheid van het plangebied voor hittestress en droogte beoordeeld. De thema's overstroming en wateroverlast worden behandeld in de waterparagraaf.

Relevant beleid

Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Het KNMI heeft scenario's opgesteld waarin duidelijk wordt gemaakt hoe deze toename er naar verwachting in de toekomst uit ziet. Een vergrote kans op wateroverlast, hitte, droogt en overstromingen levert risico's op voor veiligheid, gezondheid en economie. Ruimtelijke aanpassing om deze risico's tegen te gaan noemen we klimaatadaptatie.

In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de afspraak gemaakt dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen wordt voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer verder toeneemt. Beheer en onderhoud worden zo uitgevoerd dat de kans op schade en slachtoffers - waar mogelijk - afneemt.

Op gemeentelijk niveau is in de omgevingsvisie de volgende tekst opgenomen; Bij het klimaatadaptief inrichten van de openbare ruimte, sluiten we als gemeente primair aan bij bestaande projecten. Via de handelingsperspectieven wordt klimaatadaptie meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Overstroming

Het thema overstroming wordt uitgewerkt in de overstromingsrisicoparagraaf in de waterparagraaf.

Wateroverlast

Het thema wateroverlast wordt verder uitgewerkt in de waterparagraaf.

Hitte

Hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen, vooral bij ouderen en kwetsbare groepen. Langdurig aanhoudende hitte kan leiden tot klachten als vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn.

Warme nachten zorgen voor slaapproblemen. Al deze nadelige effecten van hitte noemen we hittestress. Naast hittestress kan hitte ook schade veroorzaken aan beweegbare kunstwerken, beton- of asfaltwegen.

De hittekaart gevoelstemperatuur laat op iedere plek in Nederland de gevoelstemperatuur zien tijdens een extreem hete zomermiddag. Als de gevoelstemperatuur te hoog is, krijgen mensen last van hittestress. Dat kan vanaf een gevoelstemperatuur van 23 ºC. Gevoelstemperatuur hangt niet alleen af van weer en de omgeving, ook persoonlijke factoren spelen een rol. De gevoelstemperatuurkaart gaat uit van een gemiddelde gevoelstemperatuur van mensen. Maar per persoon kan de gevoelstemperatuur sterk verschillen. Je leeftijd, gezondheid, lichaamsgewicht, kleding en activiteit beïnvloeden hoe hoog je gevoelstemperatuur wordt en hoeveel last je ervan hebt. In de volgende tabel zijn de effecten van gevoelstemperaturen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0019.png"

Op de volgende afbeelding is de hittestress-kaart gevoelstemperatuur weergegeven voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0020.png"

Kaart hittestress. Bron: klimaateffectatlas.nl.

Voorliggend plangebied kent een gevoelstemperatuur die varieert tussen de 28 en 37 graden. Hierdoor is overwegend sprake van lichte tot matige hittestress. Dit werd deels veroorzaakt door de hoeveelheid bebouwing en oppervlakteverharding. In de nieuwe plannen neemt de hoeveelheid bebouwing af, wordt minder verhard oppervlakte aangelegd en worden er bomen aangeplant. Dat heeft een positief effect op hittestress.

Droogte

Droogte is het uitzakken van grondwater door een combinatie van neerslagtekort en verdamping door een periode van hoge temperaturen. Wanneer het grondwater uitzakt, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van bebouwing, voor bomen en voor openbaar groen.

De taak van de gemeente is hemelwater in te zamelen en te verwerken, voor zover de perceeleigenaar niet zelf kan zorgen voor infiltratie in de bodem of lozing op een sloot. De perceeleigenaar is in principe aan zet om op eigen terrein het hemelwater te infiltreren of te lozen op oppervlaktewater. Daarbij heeft het infiltreren van hemelwater de voorkeur om op die manier zowel droogte als wateroverlast tegen te gaan. In voorliggend plan is gezien de grote hoeveelheid onverhard oppervlak voldoende mogelijkheid om hemelwater op eigen terrein te infiltreren.

Bodemdaling ontstaat als gevolg van het zetten van veengrond. In droge periodes, als het grondwater zo ver uit zakt dat het veen droog komt te staan, gaat het veen oxideren en zet het nog meer dan normaal. Bodemdaling kan schade toebrengen aan wegen, huizen, kunstwerken en ondergrondse kabels, leidingen en riolering. Hoeveel schade er ontstaat hangt af van het verschil in snelheid en gelijkmatigheid van bodemdaling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991326-VB01_0021.png"

Kaart bodemdaling. Bron: klimaateffectatlas.nl

In de periode tot 2050 wordt voor het gebeid een matige tot vrij sterke bodemdaling verwacht. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor bestaande bebouwing.

5.12 MER-beoordeling

Beleidskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • 1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • 2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • 3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Gelet hierop moet deze ontwikkeling aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan wordt dan ook genoemd onder categorie D 11.2 van de lijst van bijlage D van het Besluit m.e.r.

De drempelwaarden zoals opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject worden niet overschreden.

Conclusie

De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Dit is in voorliggende hoofdstukken beschreven en op basis van onderzoek aangetoond. Het college neemt op basis hiervan het expliciete besluit dat geen m.e.r.-plicht geldt.

5.13 Conclusie

Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend initiatief.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de plannen heeft afstemming plaatsgevonden met omwonenden. De plannen zijn positief ontvangen.

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. In onderhavige situatie zal het kostenverhaal in een anterieure overeenkomst (planschadeverhaalsovereenkomst) tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd worden.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

7.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

7.2 Plansystematiek

7.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

7.2.2 Regels
7.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

7.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

7.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

7.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113' komen de volgende bestemmingen voor:

7.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

7.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2014, 11e wijziging Oude Wetering 113’ wordt geen gebruik gemaakt van gebiedsaanduidingen.

7.3.3 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Het gaat hier vaak om de legalisering van bestaande functies. Nieuwvestiging van deze functies is ongewenst. Zo bestemmen we bestaande paardrijbakken positief als ze op minimaal 25 meter liggen van omliggende woningen. Nieuwe rijbakken staan we alleen toe binnen een woon- of agrarische bedrijfsbestemming.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

7.3.4 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

Voorwaardelijke verplichting

Voor de inrichting van het perceel (incl. voorerf) eisen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Het goedgekeurde landschapsinrichtingsplan is onderdeel van dit wijzigingsplan en is via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

7.3.5 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Voorwaardelijke verplichting

Voor de inrichting van het perceel eisen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Het goedgekeurde landschapsinrichtingsplan is onderdeel van dit wijzigingsplan en is via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

7.3.6 Waarde - Archeologie 1 en 3

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen. Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens van 100 m2 waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn.

7.3.7 Waarde - Landschap

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drenst Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel.

De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar:

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Op 23 juni 2023 heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta per e-mail aangegeven dat er geen aanvullingen en bezwaren zijn tegen dit plan. Het plan voldoet daarmee aan het beleid van het waterschap.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft eveneens op 6 juli 2023 per e-mail aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal beleid. Zij stemmen in met het voorliggend wijzigingsplan.

Gelet op het voorgaande is het vooroverleg positief afgerond.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 19 december 2023 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en het Gemeenteblad en heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.