direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsseldelta-Zuid, 2e herziening Buitendijksweg 1A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991248-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is eigenaar van een perceel aan de Buitendijksweg 1a in het buitengebied van Kampen. Op het perceel is overeenkomstig de bestemming een woning gerealiseerd. Het bouwplan dat ten grondslag ligt aan de invulling van de kavel voorziet ook in de bouw van een bijgebouw. Als wijziging op dit reeds vergunde bouwplan is een bijgebouw buiten het bouwblok gesitueerd.

De situering van het bijgebouw buiten het bouwblok heeft als gevolg dat het bestemmingsplan op dit onderdeel gewijzigd moet worden. Medewerking is niet mogelijk met een binnenplanse afwijking. Dit betekent dat medewerking kan worden verleend door het bestemmingsplan voor onderliggend perceel te herzien.

De herziening van het bestemmingsplan voor het plaatsen van het bijgebouw buiten het bouwblok is voorzien van onderliggende ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat het initiatief niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 2e herziening Buitendijksweg 1A' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991248-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is geadresseerd aan de Buitendijksweg 1a in het buitengebied van Kampen. Het perceel ligt ten westen van de stad Kampen, grofweg tussen de doorgaande provinciale weg N50 en het recreatiegebied bij de Roggebotsluis.

Op onderstaande afbeeldingen is de locatie weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied staat aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0001.png"

Ligging Buitendijksweg 1a, Kampen. Bron: Google earth

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0002.png"

Plangebied. Bron: Google earth

Op de locatie staat (in tegenstelling tot bovenstaande afbeelding) een terpwoning. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven. Het perceel wordt omringd door een houtsingel en een sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0004.png"

Links: zicht op de locatie van het bijgebouw vanaf de entree van de kavel en de ligging ten opzichte van de woning. Rechts: vooraanzicht van de locatie van het bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0006.png"

Links: Zicht op de plek van het bijgebouw vanaf de achterzijde van de woning. Rechts: de bestaande houtsingel als scheiding tussen landelijk gebied en de bebouwde kavel.

De percelen aan de Buitendijksweg zijn, op een enkel agrarisch bedrijf na, voornamelijk bestemd voor woningbouw.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Geldende planologische situatie

Het perceel is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid' en heeft hierin de hoofdbestemming 'Wonen-1'. Tevens zijn de bestemming 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan

Rondom het perceel ligt een strook van 5 meter breed (gemeten vanaf de perceelsgrens) met de functieaanduiding 'houtsingel'.

Onderliggend plan voorziet in een wijziging van het perceel waarvoor de enkelbestemming 'Wonen-1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelden. De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één woning dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen, is toegestaan;
  • de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep en/of Bed&Breakfast, met dien verstande dat:
  • behoudens productiegebonden detailhandel, detailhandel niet is toegestaan;
  • behoudens Bed&Breakfast, horeca niet is toegestaan;
  • b. uitsluitend houtopstanden en overige groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Dit geldt ook voor de bijgebouwen. Buiten het bouwvlak zijn, in aanvulling hierop, ook bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2.

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.

Bij een aanvraag om Omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

1.4.2 Beschrijving van het initiatief

Onderliggend verzoek voorziet in de situering van een bijgebouw buiten het bestaande bouwvlak op het perceel Buitendijksweg 1a in Kampen. In overeenstemming met het bestemmingsplan is reeds een woning met bijgebouw vergund. De woning is gebouwd en bewoond. In afwijking van dit plan wordt er voor gekozen om het bijgebouw vrij en verlaagd ten opzichte van de woning te plaatsen. De reden hiervoor is als volgt.

De positionering van het vergunde bijgebouw is ongunstig omdat het bijgebouw overeenkomstig de terpwoning, verhoogd moet worden gerealiseerd. De terp moet verhoogd worden en de schuur komt dan in de huidige terp te staan. De terp is vlakker gerealiseerd dan in eerste instantie door de architect was ontworpen omdat het talud anders niet te onderhouden is. Het feit dat het talud minder steil is, betekent dat er een verschuiving naar buiten toe plaatsvindt. Als de rand van het bestaande bouwvlak wordt opgezocht dan staat de schuur plompverloren in het midden tussen woning en de rand van het perceel. Dat is heel inefficiënt en onlogisch. Vandaar dat er vanuit landschappelijk en esthetisch oogpunt voor gekozen is om de schuur aan de rand van het perceel te plaatsen, tegen de houtwal aan, om daar een afscherming te creëren. Het bijgebouw komt dus nu ook veel lager te staan dan in het plan waarvoor een bouwvergunning is afgegeven en is daardoor veel minder prominent.

In het vergunde plan is er een scheiding tussen een carport en schuur. Deze is in het nieuwe plan gecombineerd, waardoor bijgebouwen minder versnipperd op het perceel staan. 

Op onderstaande erfinrichting is de nieuwe, beoogde situering van de woning in relatie tot het bijgebouw op het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0008.png"

Erfinrichting Buitendijksweg 1a, Kampen. Bron: Sec.architecten

Bij de situering van het bijgebouw is rekening gehouden met de afstand ten opzichte van de houtsingel die het perceel begrenst. Deze houtsingel is gerekend vanuit de erfgrens 5 meter breed. De erfgrens loopt door de sloot (zie rode lijn in voorgaande afbeelding). Om de houtsingel te (kunnen) behouden voor de toekomst is het noodzakelijk dat de schuur minimaal 1 meter vanaf de singel moet staan. Dat betekent dat de overkapping van de schuur minimaal 6 meter uit de erfgrens moet komen te staan. Op voorgaande afbeelding is weergegeven dat hier rekening mee is gehouden.

Verschijningsvorm

Het bijgebouw betreft een smaller en minder hoog bijgebouw dan in eerdere plannen. De situering van het bijgebouw doet geen afbreuk aan kwaliteiten van de locatie, deze worden juist versterkt. Op basis van onderliggend plan wordt de landschappelijke inpassing in relatie tot de terpboerderij verbeterd. Woning en bijgebouw sluiten wat betreft omvang en architectuur op elkaar aan.

Op onderstaande afbeeldingen zijn impressies van het bijgebouw ten opzichte van de woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991248-VB01_0011.png"

Impressies vooraanzicht woning en bijgebouw. Bron: Sec.architecten

1.4.3 Strijdigheid bestemmingsplan

Het bijgebouw wordt volledig buiten het bestaande bouwvlak gesitueerd, waarmee het ontwerp strijdig is met het bestemmingsplan.

Overige aspecten van het ontwerp zijn niet strijdig met het bestemmingsplan:

  • 1. In het ontwerp is de nokhoogte circa 7 meter en de goothoogte circa 2,70 meter. In het bestemmingsplan mag de nokhoogte 10 meter bedragen en de goothoogte 6,50 meter. De bouw- en goothoogte voldoen hiermee aan de bouwregels.
  • 2. Het bijgebouw ligt buiten de houtsingel;
  • 3. Het plan voorziet niet in een bodemingreep van 5.000 m2 die ook dieper is dan 50 centimeter.

Alleen de situering van het bijgebouw buiten het bouwvlak is zodoende in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt op dit punt herzien: het bouwvlak wordt aan de noordzijde verbreed. Aan de wegzijde van het perceel wordt het bouwvlak ingeperkt en vervangen door de bestemming 'tuin'.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen, zoals de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • inspraak en overleg worden beschreven in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Onderliggend initiatief betreft een beperkte ruimtelijke ingreep. Toetsing aan beleid heeft daarom op hoofdlijn plaatsgevonden.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Relatie met initiatief

Onderliggend initiatief maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is o.g.v. artikel 3.1.6, lid 2 slechts van toepassing als het een stedelijke ontwikkeling betreft. Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan is de vraag of het gaat om een bestaande stedelijk gebied gaat of dat de ontwikkeling daarbuiten plaatsvindt.

Relatie met initiatief

In het onderhavige geval gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur (2017)

De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en voorwaarden op basis van gebiedskenmerken, kunnen te maken hebben met land schappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water et cetera. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Onderliggend plan ligt binnen de laag van het agrarische cultuurlandschap. De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is: Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen. 

Het is de inzet alle ontwikkelingen bij te laten dragen aan de instandhouding en versterking van bestaande en toevoeging van nieuwe kwaliteiten in de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Ambitie is daarbij ook het versterken van de samenhang of het creëren van nieuwe samenhang tussen dorp, erf en landschap.

Relatie met initiatief

Onderliggend initiatief draagt er aan bij om de landschappelijke kwaliteiten te behouden en te versterken door de situering van het bijgebouw ten opzichte van het hoofdgebouw zodanig te kiezen, dat de terpboerderij (kenmerkend in het agrarische cultuurlandschap) 'in positie' wordt gezet. Daarnaast doet het plan geen afbreuk aan de bestaande situatie van de kavel die omzoomd is met een kenmerkende houtsingel.

Met deze passende invulling van de locatie wordt bijgedragen aan de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Kampen.

2.2.2 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Nationaal Landschap IJsseldelta is één van de twintig nationale landschappen. Binnen dit Nationaal Landschap staat 'behoud door ontwikkeling' centraal. Dat betekent dat ontwikkelingen niet onmogelijk zijn, maar dat de ontwikkelingen geen afbreuk moeten doen aan de kwaliteiten en kenmerken van het nationale landschap.

Relatie met initiatief

Onderliggende ruimtelijke ingreep is zodanig beperkt van omvang, dat het geen invloed heeft op de kernkwaliteiten van het nationale landschap. Daarbij geldt dat de schuur wordt geplaatst binnen het bestaande woonerf welke is omsloten met een houtsingel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030.

In de structuurvisie ligt onderliggend plangebied binnen Agrarisch Landschappelijk gebied. Het is van belang dat bestaande landschappelijke kwaliteiten behouden en/of versterkt worden. Onderliggend plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. In voorgaande paragraaf is beschreven dat het bijdraagt aan het behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten.

2.3.2 Welstand

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De gemeente wil de kwaliteit van de bebouwing behouden en in een aantal gebieden verbeteren. De gemeente Kampen heeft daarom een welstandsnota opgesteld. Het doel van de welstandsnota is om te kunnen sturen op ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt het grondgebied van de gemeente Kampen ingedeeld in drie welstandsniveaus. Voor onderliggend plangebied (dat in het buitengebied ligt) geldt welstandsniveau 2:

Hiervoor geldt dat kwaliteit behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden. Voor het plangebied geldt een reguliere toetsing door de geïntegreerde welstands-en monumentencommissie of door een gemandateerd lid van de commissie.

In de welstandsnota zijn voor het buitengebied verschillende criteria opgenomen. Het oorspronkelijke plan voor onderliggende locatie is reeds door welstand beoordeeld en goedgekeurd. Onderliggend plan is hier een aanpassing op, waarbij ambtelijke toetsing leert dat het plan in lijn is met welstand. Met name de volgende criteria zijn daarbij ten aanzien van het bijgebouw van toepassing:

  • Binnen het erf is het hoofdgebouw ten opzichte van de omringende bijgebouwen beeldbepalend, bijgebouwen hebben een ondergeschikte situering;
  • Nieuwe bijgebouwen dienen haaks op dan wel parallel aan het hoofdgebouw te staan, binnen de singelbeplanting, waarbij het hoofdgebouw niet aan het zicht wordt onttrokken;
  • Nieuwe bijgebouwen dienen met de nok haaks op de weg geplaatst worden, tenzij de locatie een andere situering verlangt;
  • Nieuwe bijgebouwen volgen de karakteristieke hoofdvorm van de bij het type boerderij horende bijgebouwen;
  • De plattegrond van nieuwe bijgebouwen is rechthoekig;
  • De verhouding tussen het bouwvolume en de kap van nieuwe bijgebouwen sluit aan op de verhoudingen van de bestaande, oorspronkelijke bijgebouwen. Daarbij is de kap helder van hoofdvorm;

Onderliggend plan voldoet aan de hiervoor benoemde criteria en is daarmee in lijn met de gemeentelijke welstandsnota.

Conclusie

Onderliggend initiatief draagt bij aan de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied van Kampen. Het is daarmee in lijn met gemeentelijk en provinciaal beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie en luchtkwaliteit.

3.2 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.2.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Analyse

Onderliggend plan maakt geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk. Het betreft slechts het verplaatsen van een bijgebouw binnen een bestaande woonbestemming.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering heeft geen beperkende invloed op onderliggend initiatief.

3.2.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Analyse

Onderliggend initiatief voorziet in het bouwen van een bijgebouw binnen een bestaande woonbestemming. In het kader van het bestemmingsplan IJsseldelta – Zuid heeft destijds bodemonderzoek plaatsgevonden. Daaruit kwam het volgende naar voren:

In augustus 2010 heeft AquaTerra – KuiperBurger B.V. (ATKB) een historisch en verkennend bodemonderzoek op de locatie Buitendijksweg 1a te Kampen uitgevoerd. Het onderzoek staat geregistreerd onder rapportnummer 20100831/rap01. De aanleiding voor het onderzoek is de aankoop van het terrein en voor de benodigde bestemmingsplanwijziging. De opstallen worden gesloopt en de locatie krijgt een woonfunctie.

Uit het vooronderzoek blijkt dat op de locatie sprake is van verdachte terreindelen (erf) waarbij de kans op bodemverontreiniging aanwezig is. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond ter plaatse van het erf licht verontreinigd is met zware metalen en minerale olie. In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met PCB's en minerale olie vastgesteld. De lichte verontreiniging in de bovengrond met minerale olie is gerelateerd aan de bovengrondse dieseltanks. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, xylenen en naftaleen vastgesteld. Geconcludeerd kan worden dat de vastgestelde grond- en grondwaterkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het huidige en toekomstig gebruik: wonen met tuin.

Er zijn geen aanwijzingen dat de grond in de periode tussen 2010 en dit moment is geroerd of is gebruikt voor activiteiten die een nadelig effect op de bodemkwaliteit hebben. De grond ter plaatse kan daarom als geschikt voor het beoogde gebruik worden beschouwd.

Conclusie

Het aspect bodem heeft geen beperkende invloed op onderliggend plan.

3.2.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Analyse

Onderliggend plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk. De locatie kent reeds een woonbestemming en het plan voorziet slechts in het wijzigen van de locatie van een bijgebouw.

Conclusie

Het aspect geluid heeft geen invloed op onderliggend plan.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden:
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Analyse

Onderliggend plan voldoet aan nummer 1, 2 en 3 van de hierboven gestelde voorwaarden, waarmee het plan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is.

Conclusie

Onderliggend plan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan voor het verplaatsen van een schuur buiten het bouwvlak. Het plan draagt daardoor in niet betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het project is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

3.3 Water

3.3.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!',Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) van belang.

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De uitkomst hiervan is in Bijlage 1 Watertoets opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast.

3.3.1.1 Watergangen

In het plan bevindt zich een watergang. Watergangen hebben een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging. Deze watergangen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.

3.3.1.2 Keringen

In het plan bevindt zich een kering. Keringen spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van wateroverlast in het regionale watersysteem. De keringen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs een waterkering van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.

In de omgeving van dit plan wordt gewerkt aan de waterkering. De waterkering komt dichter bij het plangebied te liggen. Als de werkzaamheden aan deze kering klaar zijn en het beheer en onderhoud van de kering wordt overgedragen aan het waterschap, zullen ook de beschermingszones van deze kering in werking gaan. Dit zou kunnen betekenen dat de werkzaamheden voor het bouwen van deze schuur binnen de beschermingszone van de waterkering komt te liggen. Als dit het geval is zijn deze werkzaamheden tegen die tijd meldingsplichtig. Op het moment hoeft hier nog geen rekening mee gehouden worden, maar vanaf 2019 zal dit waarschijnlijk wel nodig zijn.

3.3.1.3 Conclusie

De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

3.3.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

3.3.2.1 Quickscan

Het plangebied ligt in dijkring 11, IJsseldelta. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau. De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

3.3.2.2 Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert. In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2.000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

3.3.2.3 Risico-inventarisatie

Op basis van de provinciale risicokaart wordt voor de locatie de overstromingskans geschat op een kleine kans. Hierbij wordt opgemerkt dat de locatie binnen een 'beschermd' gebied ligt. Binnen het gebouw kunnen mensen naar de verdieping gaan.

Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat plannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 11 IJsseldelta alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. De voorwaarde van zwaarwegend belang wordt niet gesteld ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen en incidentele woonbebouwing zoals onderhavig initiatief. In het kader van het voorliggende plan hoeft daarom hier geen nadere aandacht aan te worden besteed.

3.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.4.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

3.4.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Analyse

Onderliggend plan voorziet in het bouwen van een bijgebouw buiten het bouwvlak, binnen een reeds als wonen bestemd perceel. De bestemming en het gebruik van het perceel wijzigen niet en de toename van het bebouwd oppervlakte is beperkt. De bestemmingsplanwijziging leidt niet tot effecten gebieden met een gebiedsbescherming of soorten die beschermd zijn.

Conclusie

Het aspect ecologie heeft geen beperkende invloed op onderliggend plan.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Analyse

De locatie kent een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.

Bij een aanvraag om Omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Onderliggende aanvraag voorziet in een kleiner plangebied, waarmee onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderliggend plan.

3.6 Verkeer

Er zijn weinig verkeerskundige aspecten aan dit project. Er verandert qua verkeer niks aan de huidige situatie. Het plan heeft geen verkeersaantrekkende werking. Daarnaast is er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig en het project is goed bereikbaar.

3.7 Conclusie

Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend initiatief.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

De aanvraag omgevingsvergunning voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daardoor niet benodigd.

De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. In onderhavige situatie zal het kostenverhaal in een anterieure overeenkomst (planschadeverhaalsovereenkomst) tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 2e herziening Buitendijksweg 1A’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2012 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Enkelbestemmingen

In het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 2e herziening Buitendijksweg 1A' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.2 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde - Archeologie 2;

Met deze dubbelbestemming worden ruiimtelijke relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de 'onderliggende' bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.3 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘IJsseldelta-Zuid, 2e herziening Buitendijksweg 1A’ wordt gebruik gemaakt van de functieaanduiding 'houtsingel'.

In verband met de landschappelijke waarde van het gebied is een houtsingel op de verbeelding aangegeven. Hieraan is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gekoppeld. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bomen en/of houtgewas te kappen en/of te rooien.

5.3.4 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.5 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 ligt op gronden welke uitsluitend zijn bestemd voor woondoeleinden, voornamelijk in de vorm van grondgebonden woningen, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Aan huis-gebonden beroepen en Bed & Breakfast worden toegelaten.

5.3.5.1 Hoofdbebouwing

Alle gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen met beperkte omvang tot een gezamenlijke oppervlakte van 20 m2, worden gebouwd binnen het bouwvlak en de maatvoering is opgenomen in de regels. Het bouwvlak is afgestemd op de plaatselijke situatie en heeft een diepte van 38 meter. Het bouwvlak loopt 6 meter uit de zijdelingse perceelgrens aan de linkerzijde en 13 meter uit de zijdelngse eprceelgrens aan de rechterzijde. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe.

5.3.5.2 Erfbebouwing

Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 6,5 en 10 meter voorzover deze binnen het bouwvlak zijn gelegen en respectievelijk 3 en 5 meter voorzover deze buiten het bouwvlak zijn gelegen. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

Daarnaast kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid één woning worden veranderd in meerdere woningen.

5.3.5.3 Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woning in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien.

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

5.3.5.4 Afwijken

De veruimming van de oppervlakte voor nevenactiviteiten van 40 m2 kunnen we met een binnenplanse afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2. Deze verruiming is daarentegen wel verkleind ten opzichte van het moederplan 'IJsseldelta-Zuid' die met eenzelfde afwijkingsprocedure een verruiming van de vloeroppervlakte voor een beroep of bedrijf aan huis tot 150 m2 mogelijk maakte. De mogelijkheid tot verruiming van deze oppervlakte is aangepast aan het afwijkingsbeleid zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' om zoveel mogelijk uniformiteit in het beleid voor aan huisgebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan te brengen. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

5.3.6 Waarde - Archeologie 2

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

De voor “Waarde – Archeologie 2” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daarin voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor de bestemming Waarde – Archeologie 2 zijn de gronden opgenomen voor de bescherming met middelhoge archeologische verwachting.

De aangewezen archeologische gronden zijn beschermd met behulp van een omgevingsvergunning. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die de ondergrond en de zich daarin bevindende archeologische relicten kunnen aantasten, zijn verboden tenzij hiervoor een vergunning wordt gevraagd. Deze zal slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde "Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen".

Voor wat betreft de 'uitzonderingslijst' is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan in de groene omgeving, waarbij er sprake is van nieuwbouw/ vervanging van een bij de woning behorend bijgebouw (B1). Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland via de watertoets, waarbij zij deze op 24 mei 2018 hebben goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 19 juni 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 20 juni 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.