direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zalk, Erf 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991228-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het dorp Zalk, gelegen aan de IJssel is een dorp met een geheel eigen karakter, gegroeid en gevormd door de eigenschappen van de onderliggende bodem, het water en het omringende landschap in combinatie met de cultuur van de bewoners.

Vanuit het dorp bestaat de wens om extra woningen te bouwen, maar niet op een planmatige wijze en in grote hoeveelheden, maar passend bij de karakteristiek van het dorp: 'dorps bouwen'. Voor Zalk is 'dorps bouwen' vertaald als: het bouwen van woningen op verschillende plekken, passend binnen de historisch gegroeide structuur, op leeg gekomen boerenerven en langs de randen. De nieuwe bebouwing is geïnspireerd historische op de bestaande bebouwing in Zalk en de landschappelijke kenmerken.

In Zalk worden alle plannen in nauw overleg met de dorpsvereniging en met de bewoners tot stand gebracht. Dit overleg vindt plaats door middel van bewonersavonden, besprekingen met de dorpsvereniging en werken in werkgroepen met de meest betrokken bewoners aan de indeling van de openbare ruimte. Zo is ook het verkavelingsplan gemaakt. Een belangrijke wens die hierin naar voren komt is dat de gemeente flexibel om gaat met eventuele bouwvoorstellen. Dat betekent bijvoorbeeld dat bewoners samen met de gemeente optrekken in concrete bouwprojecten, in plaats dat de gemeente eerst allerlei voorschriften opstelt, waar initiatiefnemers mogelijk niet mee uit de voeten kunnen.

Na realisatie van het eerste boerenerf (het Klaasje van den Brinkerf) is een behoefteonderzoek gehouden onder de bewoners van Zalk. Daaruit kwam naar voren dat er vooral een gebrek is aan starterswoningen en doorstroommogelijkheden. Om te komen tot een gedragen plan, zowel voor omwonenden als voor nieuwe bewoners is een CPO-groep opgericht. Bij collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) ontwikkelt een groep burgers samen hun woningen of zelfs een hele woonbuurt. Belangstellenden voor het bouwen van een woning konden zich hierbij aansluiten. De locaties die voor woningbouw in aanmerking komen zijn Erf 4 (gemeente eigendom) en Erf 5 (particuliere eigendom). Op Erf 4 worden negen reguliere woningen en twee tiny houses gerealiseerd. Erf 5 voorziet in de bouwmogelijkheden voor 13 reguliere woningen. Aan de dijk wordt er een losse kavel gerealiseerd waar de mogelijkheid bestaat om een vrijstaande woning of een twee onder een kapper te realiseren. In totaal worden 26 woningen gerealiseerd.

In 2021 en 2022 hebben centrale informatieavonden plaatsgevonden voor de omwonenden en andere belangstellenden om de plannen te presenteren en reacties op die plannen op te halen ter verbetering van de plannen. Er hebben ook individuele gesprekken plaatsgevonden met omwonenden die belemmeringen zagen voor hun eigen woongenot. Deze belemmeringen zijn in overleg met hen zo goed mogelijk weggenomen waarna zij hebben aangegeven dat zij in principe nog steeds niet blij zijn met de ontwikkeling van woningen achter hun perceel, maar zich nu wel kunnen vinden in de positionering van de woningen ten opzichte van hun eigen woning/perceel waardoor zij wel draagvlak kunnen bieden voor de planontwikkeling.

Ondanks de inspanningen kan een enkeling zich echter nog steeds niet vinden in de ontwikkeling van vooral Erf 5. Vanwege die mogelijke weerstand tegen Erf 5 is besloten om voor zowel Erf 4 als Erf 5 een afzonderlijk bestemmingsplan te maken waardoor mogelijke weerstand tegen Erf 5 de ontwikkeling van Erf 4 niet in de weg hoeft te zitten.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling van Erf 4 en de kavel aan de Zalkerdijk. Daarnaast wordt de uitbreiding van de nabijgelegen wormenkwekerij aan de Zalkerdijk 35 meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gaat concreet om de uitbreiding van bedrijfsbebouwing.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt aangetoond dat de genoemde ontwikkelingen in overeenstemming zijn met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordwestzijde van de kern Zalk aan de Zalkerdijk, in het gebied tussen de Zalkerdijk en Brinkweg.

In afbeelding 1.1 is het plangebied ten opzichte van de kern Zalk en de directe omgeving indicatief aangegeven, door middel van de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Zalk en de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Zalk Erf 4” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0166.00991228-VB01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan “Zalk 2012”. Dit bestemmingsplan is op 29 mei 2013 door de raad van de gemeente Kampen vastgesteld. Tevens gelden de bestemmingsplannen “Parkeren (parapluplan)” en “Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewonng (parapluplan)”. Enkel daar waar relevant wordt op deze plannen ingegaan.

Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Agarisch' en deel de bestemming 'Wonen'. Tevens geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Voor de gronden langs de Zalkerdijk geldt verder de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk' en voor een smalle strook de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan “Zalk 2012” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Bestemmingsomschrijving

'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met daarbij behorend recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden. Omdat er geen bouwvlak op de gronden ligt zijn er geen bouwmogelijkheden anders dan bouwwerken, geen gebouw zijnde.

'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'

De voor 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, waarbij geldt dat intensieve veehouderij niet is toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor recreatief medegebruik en de bij de bestemming behorende terreinen, agrarische cultuurgronden, tuinen, erven, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in grondgebonden woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water.

Dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en berging en afvoer van water, ijs en sediment;

Gebiedsaanduiding 'Molenbiotoop'

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangewezen voor de handhaving van openheid met het oog op een vrije windvang van de in de omgeving aanwezige molen. De aanduiding beperkt de bouwhoogte binnen de vrijwaringszone.

Vrijwaringszone - Dijk

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien de gronden met de agrarische bestemming niet zijn voorzien van bouwmogelijkheden voor woningen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Kampen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek Zalk

Zalk is een esdorp, ontstaan aan de westoever van de IJssel. Het wordt voor het eerst genoemd in 1213. De geschiedenis is nauw verweven met het iets zuidelijker gelegen 13e-eeuwse versterkte huis van de heren van Buckhorst. Dit huis is kort na 1839 gesloopt.

Het grondgebied van Zalk was eeuwen bezit van de heren van Buckhorst, die ook het aan de overkant van de IJssel gelegen Veecaten beheersten. Bij de Grondwet van 1848 kwam pas een einde aan de invloed van de heren van Zalk en Veecaten. Het gebied behoorde bij de gelijknamige gemeente Zalk en Veecaten. In 1937 is deze gemeente bij de gemeente IJsselmuiden gevoegd. Na de fusie van IJsselmuiden en Kampen in 2001 zijn de grondgebieden van de gemeente IJsselmuiden en Kampen samengevoegd.

De vroegste bebouwing van Zalk bestaat uit de huidige Hervormde kerk waarvan de onderste geledingen van de toren in de 12e eeuw zijn gebouwd. Naast deze kerk staat het voormalige Schultenhuis dat waarschijnlijk uit de 16eeuw stamt. In het begin van de 19eeuw is het dorp vooral een agrarische nederzetting.

Zalk had vóór de moderniseringen van de 20ste eeuw een ruimtelijke structuur die typerend is voor een esdorp. Het dorp had verschillende brinken met lobachtige vingers tussen de verschillende erven. Het wegenpatroon was organisch gegroeid en bochtig als afgeleide van de aangrenzende erven. De kern van het dorp bestond uit – min of meer – blokvormige huiserven met rondingen. Daarachter lagen de meer langwerpige akkers. Het dorp had een ruime opzet. Veel erven in de kern van het dorp waren onbebouwd. De huiserven waren aan de kant van de brink vaak sterk afgerond en ruim van opzet. De uitvalswegen liepen trechtervormig het dorp uit.

In de jaren '30 van de vorige eeuw is in een korte tijd relatief veel gebouwd en verbouwd in Zalk. De rijzige timmermanswerkplaats aan het Kerkplein en de monumentale woning naast de Gereformeerde Kerk zijn de twee meest prominente gebouwen met hoge pannengedekte kap in een steile hellingshoek uit deze periode. In de wederopbouwperiode (1945-1970) zijn er meerdere woningen bijgebouwd in het dorp, met name op het restant van de Brink, dat in deze periode werd verkaveld en volgebouwd. Ondanks hun relatief geringe aantal, markeerden deze woningen typologisch en architectonisch een belangrijke breuk met wat daarvoor in het dorp was gebouwd. Voor het eerst werden woningen gebouwd van twee verdiepingen met een kap of waarbij de kap halverwege de tweede verdieping werd aangezet. Ook verschenen er sobere éénlagige vrijstaande woningen met een flauwe kap, als een bungalowachtig type. De hoofdvorm van deze woningen bleef echter eenvoudig rechthoekig, zoals het eeuwen geweest was.

De trend om woningen te bouwen in twee bouwlagen met een kap is in Zalk niet doorgezet. Hierdoor is het karakteristieke bebouwingsbeeld van lage, vaak rietgedekte volumes voor een belangrijk deel in stand gebleven. Dit is een belangrijke kwaliteit. Alleen in de uitbreidingsbuurtjes aan de Van Dijksweg en De Kamp zijn de principes van de vrijstaande woning losgelaten en zijn twee-onder-een-kappers gebouwd.

Voor Zalk is 'dorps bouwen' daarom vertaald als het bouwen van woningen op verschillende plekken, passend binnen de historisch gegroeide structuur, op leeg gekomen boerenerven en langs de randen. De nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de bestaande bebouwing in Zalk. In het beeldkwaliteitsplan voor het plangebied is hier rekening mee gehouden. In hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 Het plangebied

Erf 4 en de Wormenkwekerij aan de Zalkerdijk 35 liggen ten zuiden van de Zalkerdijk. De gronden zijn onbebouwd en grotendeels in gebruik als weidegrond. Daarnaast staat binnen het plangebied opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken. Erf 4 is de locatie waar circa 10 jaar geleden een intensieve veehouderij is gesaneerd.

Afbeelding 2.1 geeft een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (rode belijning) weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: PDOK)

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plangebied in de huidige situatie gegeven. In dit hoofdstuk wordt op de beoogde ontwikkeling ingegaan.

3.1 Gewenste ontwikkeling

Vanuit het dorp Zalk bestaat al jarenlang de wens om extra woningen te bouwen om in de lokale en toekomstige woningbehoefte te voorzien. Deze uitbreiding van het dorp dient te passen bij de karakteristiek van het dorp: 'dorps bouwen in erven'. Voor Zalk is 'dorps bouwen in erven' vertaald als het bouwen van woningen op verschillende plekken, passend binnen de historisch gegroeide structuur, op leeggekomen boerenerven en langs de randen. De nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de bestaande bebouwing in Zalk. Hierin wordt de gewenste kwaliteit ten aanzien van de bebouwing beschreven. Onderdelen van het totale ensemble zijn een smalle, informele erftoegangsweg, het erf met verharding, een windsingel, een boomgaard en tuinen omgeven door hagen. De bebouwing bestaat uit de hoofdwoning en zgn. 'schuurwoningen', passend in de bebouwingsstijl van het gebied.

Na realisatie van het eerste boerenerf (het Klaasje van den Brinkerf) is een behoefteonderzoek Kleine Kernen door de gemeente Kampen gehouden. In dat onderzoek kwam ook naar voren de wens onder de bewoners van Zalk. Daaruit bleek dat er een behoefte is aan starterswoningen en onder de bewoners van Zalk. Daaruit kwam naar voren dat er vooral een gebrek is aan starterswoningen en doorstroommogelijkheden. Om de nieuwe bewoners maximale invloed op hun nieuwe woningen en woonomgeving te geven is het initiatief genomen een CPO-groep op te richten. De CPO groep heeft als taak om ervoor zorg te dragen dat deze woningen ook voor inwoners van Zalk beschikbaar komen. Belangstellenden voor het bouwen van een woning konden zich hierbij aansluiten.

Er is in overleg met Dorpsbelang Zalk een zorgvuldig en open proces doorlopen om te komen tot een voorkeurslocatie. De gemeente is in gesprek gegaan het heeft het dorp uitgenodigd om met voorstellen te komen voor locaties. Zelf als deze locatie buiten de grondposities lagen van de gemeente. Alle aangedragen locaties zijn door de gemeente getoetst aan bestaand beleid. Daarin is zorgvuldig gekeken of deze locatie ook ontwikkeld konden worden gezien de gevraagde capaciteit. Er is in overleg met CPO een voorkeurslocatie uitgesproken voor erf 4 en erf 5. Van erf 4 is de gemeente eigenaar en erf 5 is vanuit een particulier aangedragen.

Daarna is door de gemeente met omwonenden van beide erven een proces doorlopen waarin de randvoorwaarden in beeld gebracht werden onder welke voorwaarden de locatie ontwikkeld kon worden. Binnen deze randvoorwaarden heeft de CPO haar plannen ontwikkeld en verkaveling aangepast waarbij er tussentijds steeds samenspraak is gezocht met omwonenden en daar waar nodig is bijgestuurd in het plan.

De CPO bestaat met name uit jongeren die in Zalk zijn opgegroeid en deels ook nog wonen, willen graag een eigen plek in het dorp hebben om te wonen. De woningmarkt biedt hiervoor echter nauwelijks mogelijkheden: de meeste Zalkers willen in het dorp blijven wonen en het beperkte deel van de woningen dat wel in de verkoop komt is te duur voor de starters. De bouwplannen zijn daarom ook vooral bedoeld om starterswoningen te bouwen: beginners op de woningmarkt, die voor een redelijke prijs hun eigen woning kunnen realiseren.

Vanaf de start van het CPO-project blijkt er een ruime belangstelling voor de nieuwe woningen te zijn. Uitgangspunt bij de mogelijkheid om deel te nemen aan het CPO-project is wel dat de voorkeur wordt gegeven aan nieuwe bewoners die een relatie hebben of gehad hebben met Zalk. De behoefte aan dit beleid blijkt onder meer uit het gegeven dat alle betrokken CPO-leden in Zalk wonen of een bloedverwant in de eerste lijn in Zalk hebben. De belangstelling is vanaf de start zodanig groot dat er nog steeds een wachtlijst is met ca 4 belangstellenden. Om op de wachtlijst te komen geldt eerder genoemd criterium.

Voor het dorp zijn deze nieuwe ontwikkelingen van groot belang. De jongeren zorgen voor een gezonde leeftijd-mix in het dorp, voor instandhouding van de noodzakelijke (reeds zeer beperkte) voorzieningen in het dorp (zoals school en dorpshuis) en voor meer sociale cohesie. Het nu ontwikkelde plan voegt met name aan de onderkant van de woningmarkt in Zalk woningen toe. Er worden starterswoningen ontwikkeld. Enkele jonge starters hebben de mogelijkheden om een 2-onder1-kap woning te bouwen. Daarnaast komen er 2 tiny houses, die een mooie opstap zijn voor de (nog) jongere Zalker.

Naast de ontwikkeling van erf 4 wordt de uitbreiding van de nabijgelegen Wormenkwekerij aan de Zalkerdijk 35 meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gaat concreet om de uitbreiding van bedrijfsbebouwing. Ook wordt er een kavel aan de dijk meegenomen in dit bestemmingsplan.

Hierna wordt nader op de invulling van erf 4 en de uitbreiding van de wormenkwekerij aan Zalkerdijk 35 ingegaan. Voor de ontwikkeling is tevens een beeldregieplan opgesteld. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Erf 4

Erf 4 ligt op het terrein tussen de Brinkweg en de Zalkerdijk. Dit erf wordt gevormd door de toegangsweg, waarop de woningen met hun voorzijde zijn georiënteerd. Het erf ligt los van de Brinkweg, achter de reeds bestaand vrijstaande woning. Naast parkeren op eigen erf is een beperkte hoeveelheid parkeerplaatsen nodig waardoor de parkeerplaats “groen” kan worden ingericht.

Op erf 4 worden negen reguliere woningen en twee tiny houses gerealiseerd. Het groene vlak waarop de tiny houses zijn geprojecteerd is openbaar en kan gezamenlijk worden gebruikt als boomgaard, moestuin of speelplek. Over het terrein ligt een wandelroute in de richting van de dijk.

Kavel aan de dijk

De kavel aan de dijk kan worden bebouwd met één woning of met twee woningen in één bouwvolume. In beide gevallen is er sprake van een hoofdvolume met de lengterichting haaks op de dijk. Het hoofdvolume heeft de vorm van een schuur of refereert aan de boerderijen. Er is één bijgebouw voor de beide woningen. Het bijgebouw heeft altijd een kap en refereert aan een boerenschuur.

In onderstaande afbeelding is de ontwikkeling van erf 4 en de losse kavel aan de dijk in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0004.jpg"

Afbeelding 3.1 Stedenbouwkundig plan ontwikkeling Erf 4 en kavel aan de dijk (Bron: Gemeente Kampen)

Voor versie november 2023 zie Bijlage 1 beeldregieplan.

Uitbreiding Wormenkwekerij Zalkerdijk 35

De eigenaar van het wormenkwekerijbedrijf aan Zalkerdijk 35 heeft de gemeente Kampen gevraagd mee te werken aan een bouwvlakvergroting zodat aan de zuidkant van het erf twee extra schuren gebouwd kunnen worden. Concreet gaat het om een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing met 350 m2 en een uitbreiding van de opslagruimte met een kapschuur 168 m2.

De gemeente Kampen heeft hier medewerking aan verleend en heeft aangegeven dat de ruimtelijke relatie met het te ontwikkelen Erf 4 en het cultuurhistorisch waardevolle landschap van de IJsseldelta essentieel is. Op die reden is door Studio Redd een landschappelijke inpassing gemaakt.

In het landschappelijk inpassingssplan wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht met de omgeving. Rondom het erf zijn lossen bomen en bossages te vinden. Door bomen op de achtererfgrens te situeren en dieper tegen de schuur aan bomenrijen te zetten worden de schuren afgeschermd. Doorzichten op het erf blijven behouden maar zicht op de schuur wordt transparanter. Hierdoor blijft de identiteit van het dorp met doorzichten behouden. Door toepassing van oud hollandse fruitsoorten sluiten ze aan bij de streek. Deze soorten worden door een initiatief in de gemeente aangeboden om zo bij te dragen aan de identiteit van Zalk. Hieronder is de landschappelijke inpassing weergeven. De uitvoering van de landschapsmaatregelen is via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0005.png"

Afbeelding 3.2 Landschappelijke inpassing uitbreiding Wormenkwekerij (Bron: Studio Red)

3.2 Beeldkwaliteit

Zoals hiervoor aangegeven is voor de ontwikkeling van zowel erf 4 als erf 5 een specifiek beeldregieplan opgesteld. In het beeldregieplan Zalk uit 2012 is een aantal algemene uitgangspunten voor de erven beschreven. In Bijlage 1 is het volledige beeldregieplan opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten voor beide erven.

Een belangrijk ruimtelijk uitgangspunt bij het bebouwen van de diverse locaties is het handhaven van een aantal zichtlijnen. Zij houden het dorp immers luchtig en de oriëntatie op het omringende landschap intact. Een tweede uitgangpunt is dat de diverse locaties duidelijk los van elkaar worden ontwikkeld en niet aan elkaar vast komen te liggen.

In tegenstelling tot de planmatige invulling uit de jaren ‘80 en ‘90 wordt bij de erven gekozen voor een invulling, waarbij rekening is gehouden met de gebiedseigen kenmerken:

  • variatie in bebouwingstypologie;
  • verspringende rooilijnen;
  • relatie met het landschap;
  • samenhang in kleur en materiaalgebruik
  • parkeren op het erf, op de kavel of op een gezamenlijk parkeerveld
  • variatie in kapvorm en -richting en materiaalgebruik;
  • wonen aan een erf.

Op het erf staan voornamelijke eigentijdse schuurwoningen. De woningen staan aan het centrale erf hebben geen of kleine voor- en zijtuinen. Deze woningen zijn onderdeel van het erf en dienen dan ook als schuurwoning te worden vormgegeven. Erf 5 wijkt hier van af door de toevoeging van enkele woningen met een meer ‘dorpse’uitstraling' op niet beeldbepalende, terugliggende locatie.

Schuurwoning

De hoofdvorm van de bebouwing is sober, rechthoekig en heeft een relatief hoog zadeldak, met een maximale goothoogte van begint overwegend vanaf de eerste bouwlaag. De erfzijde kan eventueel 1,5 bouwlaag zijn. Het dak is donker, zoals de meeste schuren in de omgeving. Dakopbouwen, dakkapellen en erkerachtige aanbouwen sluiten in principe niet aan bij de karakteristiek van een schuurwoning. Dergelijke elementen zijn alleen dan mogelijk, wanneer ze beperkt in omvang zijn en worden mee-ontworpen met de woningen, zodat ze een integraal deel van de bebouwinggevel/dak vormgen. Als referentie is de molenschuur gegeven. Een doorlopende lage goot- en noklijn benadrukt het karakter van een schuur. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, waarbij instemming van het beedregieteam is vereist.

Omdat zowel de voorgevels als de zijgevels in beeld komen dienen beide een goede invulling te krijgen, dus geen blinde gevels. Wanneer garages geintegreerd zijn in de (schuur-)woning behoudt het gebouw zijn eenduidige en eenvoudige hoofdvorm. Het clusteren van bijgebouwen gaat verrommeling van het erf tegen. Donkere kleuren maken dergelijke bijgebouwen minder opvallend en voegen zich beter in het landschap.

Bijgebouwen

Richtlijn voor alle bijgebouwen is dat ze worden uitgevoerd in hout, zwart gekleurd en voorzien zijn van een kap. Bij de schuurwoningen zijn de bergingen inpandig. De materialisatie van de bebouwing past in het palet van kleuren en materialen van Zalk.

Tiny houses

De tiny houses zijn op erf 4 onderdeel van het totale erf, dus ook schuurvormen met samenhangend materiaalgebruik en kleurstelling.

Parkeren

Op de erven wordt bij een aantal woningen geparkeerd op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen moeten in stand worden gehouden. Het overige parkeren vindt plaats op 1 of meerdere gezamenlijke parkeervelden. Om de auto’s enigszins aan het zicht te onttrekken en niet te laten domineren in het beeld worden de parkeervelden omgeven door hagen.

Een erf kenmerkt zich door groene open plekken, bomen en hagen. De open plekken zijn geschikt om te spelen en collectief gebruik. De openbare ruimte is zo groen mogelijk. Omdat het erf zich moet voegen in het landschap wordt gebruik gemaakt van inheemse en gebiedseigen soorten. Dit geldt ook voor de hagen rondom de percelen. De tuinen zijn onderdeel van het landschap. De tuin zelf is door hagen gescheiden van het landschap, maar wordt niet, zoals in veel uitbreidingswijken, omsloten door een schutting. Hagen mogen wel naar eigen gewenste hoogte worden gesnoeid. Wanneer hagen voor de voorgevel van de woning staan zijn ze niet hoger dan 1 meter. Alle woningen zijn immers onderdeel van het erf.

Regenwaterafkoppeling

Op beide erven ligt geen regenwaterriool. Het dak- en straatwater wordt afgekoppeld en opgevangen in wadi’s, die verspreid over het terrein liggen. Wadi’s zijn lager gelegen delen van het terrein, waarin het regenwater zich kan verzamelen om vervolgens in de bodem te infiltreren. De wadi’s van Erf 5 staan in verbinding met de wadi’s van Erf 4 en zijn voldoende gedimensioneerd.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. Hiertoe worden de 'Nota parkeernormen gemeente Kampen' en de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden. Voor de parkeerbehoefte is aansluiting gezocht bij de 'Nota parkeernormen gemeente Kampen'. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)'.

Bij de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte wordt gerekend met een minimum en maximum, dit is de bandbreedte. In deze situatie is in beide gevallen van een gemiddelde uitgegaan.

3.3.2 Parkeren

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van erf 4 en de kavel aan de Zalkerdijk wordt op basis van de verkaveling zoals beschreven in paragraaf 3.1 uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom;
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk;
  • koop, vrijstaand (3 woningen)
  • Koop, twee-onder-een-kap (2 woningen)
  • Koop, tussen/hoek (6 woningen)
  • Kleine eenpersoonswoning/tiny house (2 tiny houses)

In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling in beeld gebracht. Hierbij is voor de kavel aan de Zalkerdijk uitgegaan worstcase uitgegaan van een 2^1 kap.

Type   Aantal woningen   Gem. parkeerbehoefte per woning   parkeerbehoefte  
Koop, vrijstaand   3   2,2   8,8  
Koop, twee-onder-een-kap   2   2,1   4,2  
Koop, tussen/hoek   6   1,9   11,4  
Kleine eengezinswoning/tiny house   2   0,8   1,6  
Totaal   13     26  

In voorliggend geval zijn afgerond 26 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze worden zowel op erf 4 als de losse kavel aan de dijk op het eigen erf gerealiseerd conform de afmetingen die in de Nota parkeernormen zijn aangegeven. Daarnaast wordt een beperkt aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte.

Voor de uitbreiding van de wormenkwekerij aan de Zalkerdijk geldt dat er geen sprake is van een extra parkeerbehoefte. Het bestaand bedrijf wordt uitsluitend uitgebreid met bedrijfsruimte. Parkeren zal op het eigen erf plaatsvinden.

3.3.3 Verkeersgeneratie en ontsluiting

De gemeentelijke parkeernota noemt geen cijfers over de verkeersgeneratie. Daarom is er voor de berekening van de verkeersgeneratie aansluiting gezocht bij het CROW. Hierin wordt aangesloten bij dezelfde uitgangspunten als voor parkeren zij gehanteerd:

  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk
  • koop, vrijstaand (3 woningen)
  • koop, twee-onder-een-kap (4 woningen)
  • Koop, tussen/hoek (10 woningen)
  • Kleine eenpersoonswoning/tiny house (2 tiny houses)

In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling in beeld gebracht. Hierbij is voor de kavel aan de Zalkerdijk uitgegaan worstcase uitgegaan van een 2^1 kap.

Type   Aantal woningen   Gem. verkeersgeneratie   Verkeersgeneratie  
Koop, vrijstaand   3   8,2   24,6  
Koop, twee-onder-een-kap   2   7,8   15,6  
Koop, tussen/hoek   6   7,1   42,6  
Kleine eengezinswoning/tiny house   2   2,1   4,2  
Totaal   13     87  

Voor de uitbreiding van de wormenkwekerij aan de Zalkerdijk geldt dat er geen sprake is van een substantiële extra verkeersgeneratie. Het bestaand bedrijf wordt uitsluitend uitgebreid met bedrijfsruimte.

Ontsluiting

Erf 4 wordt ontsloten op de Brinkweg. De vrijstaande woning aan Zalkerdijk en wormenkwekerij worden eveneens ontsloten op de Zalkerdijk. De ontsluitingen zijn zodanig ontworpen dat ze verkeersveilig zijn. De omliggende wegen kunnen de extra verkeersgeneratie eenvoudig aan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke, voor dit plangebied geldende, uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

4.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. De nieuwe woonfuncties passen goed in de ontwikkeling van de kern Zalk conform in de vorm van 'dorps bouwen'. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Uit jurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende bestemmingsplan voor erf 4 biedt geen de planologische kaders voor meer dan 11 woningen. De gehele ontwikkeling van Erf 4 en Erf 5 echter wel en is dan ook aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling moet aan Ladder voor duurzame verstedelijking worden getoetst.

De uitbreiding van de wormenkwekerij betreft gelet op de definitie van 'stedelijke ontwikkeling' zoals hiervoor aangeven geen stedelijke ontwikkeling. Het betreft de uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf.

Hierna wordt de woningbouwontwikkeling op Erf 4 en Erf 5 getoetst aan de ladder.

Het plan past binnen de vigerende beleidskaders

Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie en structuurvisie, de provinciale omgevingsverordening en regionale woonagenda. Het betreft een CPO initiatief dat ondersteund wordt door de gemeente Kampen. Op deze wijze wordt het aantal woningen in de kern Zalk zowel kwantitatief als kwalitatief vraag gestuurd uitgebreid op een wijze die kenmerkend is voor het dorp (dorps bouwen op erven). In hoofdstuk 4.2, 4.3 en 4.4 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot het vigerende beleid.


Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Er is sprake van een sterke binding van inwoners van de kern Zalk. Uit het woningbehoefteonderzoek 'kleine kernen' uit 2019 is gebleken dat bijna 45% van de huishoudens plannen heeft om te verhuizen. Hiervan wil ongeveer 17% zeker verhuizen en circa 28% misschien. Van alle huishoudens met een verhuiswens wil ruim 80% binnen de kern verhuizen. Huishoudens tot 65 jaar hebben een sterkere kernbinding dan 65-plussers. Het ruimtelijk verzorgingsgebied kan hiermee wordt vastgesteld op de kern Zalk en directe omgeving.


Toets kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Zoals hierboven reeds aangeven is uit het woningbehoefteonderzoek 'kleine kernen' uit 2019 is gebleken dat het aantal huishoudens in Zalk in de periode tot en met 2028 op basis van natuurlijke ontwikkeling groeit met ongeveer 15 tot 20 huishoudens en dat iets minder dan de helft van de huishoudens mogelijk wil verhuizen.


Ruim 90% van de huishoudens tot 65 jaar zoekt een koopwoning en circa 55% van de 65-plussers geeft aan een huurwoning te zoeken. Er is behoefte aan starterswoningen. Van de 65-plussers geeft het grootste deel aan een grondgebonden nul-tredenwoning te zoeken en is de vraag naar appartementen beperkt. De woningbouwplannen voor Erf 4 en Erf 5 worden door de CPO-groep Zalk ontwikkeld. Veel jongeren die in Zalk zijn opgegroeid en deels ook nog wonen, willen graag een eigen plek in het dorp hebben om te wonen. De woningmarkt biedt hiervoor echter nauwelijks mogelijkheden: de meeste Zalkers willen in het dorp blijven wonen en het beperkte deel van de woningen dat wel in de verkoop komt is te duur voor de starters. De bouwplannen zijn daarom ook vooral bedoeld om starterswoningen te bouwen: beginners op de woningmarkt, die voor een redelijke prijs hun eigen woning kunnen realiseren. In paragraaf 4.4.3 wordt hier nader op ingegaan.


De regionale woonagenda West-Overijssel laat verder zien dat er een grote woningbehoefte is in de gehele regio. Specifiek voor kleine kernen wordt ingezet op de ontwikkeling van bijzondere woonmilieus al dan niet via CPO. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de vraag gestuurde CPO-ontwikkeling van een bijzonder woonmilieu (dorps bouwen, zie ook hoofdstuk 3) op Erf 4 en Erf 5 bij de kern Zalk. Het plan voorziet hiermee op passende wijze in de woningbehoefte van het dorp.


Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied ligt aansluitend aan de kern Zalk en binnen het kombestemmingsplan voor Zalk. Ook in de omgevingsverordening van de Provincie Overijssel ligt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied. Ondanks dat de betreffende gronden momenteel niet bebouwd zijn kan gesteld worden dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.


Voor Zalk is 'dorps bouwen' vertaald als het bouwen van woningen op verschillende plekken, passend binnen de historisch gegroeide structuur, op leeggekomen boerenerven en langs de randen. De nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de bestaande bebouwing in Zalk. De ontwikkeling is een vervolg op de realisatie van het eerste boerenerf (het Klaasje van den Brinkerf) in Zalk en past goed in de ruimtelijke karakteristiek van het dorp.


Conclusies

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling inspeelt op zowel de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte in de kern Zalk binnen het bestaand stedelijk gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de ruimtevraag naar woningen opgevangen en is er gelet op de gemaakte locatieafweging sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking verzet zich niet tegen het plan.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het Rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Nationale Omgevingsvisie verwoorde beleid en voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridische geborgen.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuze

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vormgegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0006.png"

Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval zijn artikel 2.1.3. (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5. (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Daarnaast ligt het plangebied in Nationale Landschap IJsseldelta. Daarom zijn ook titel 2.6 Nationale Landschappen en artikel 2.6.4: Nationale Landschappen aan de orde.

Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Deze onderbouwing bestaat uit het inzichtelijk maken van:

  • de wijze waarop toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;
  • de wijze waarop de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd;
  • De wijze waarop toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven.
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.

Artikel 2.6.4: Nationale Landschappen (nieuwe ontwikkelingen)

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van de omgevingsverordening.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, 2.1.5 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend voornemen betreft de uitbreiding van de kern Zalk met twee nieuwe dorpserven. Voorliggend bestemmingsplan regelt de planologische kaders van Erf 4. Daarnaast wordt de kavel aan de Zalkerdijk meegenomen en de uitbreiding van het wormenkwekerijbedrijf aan de Zalkerdijk 35 (circa 518 m2 extra bedrijfsbebouwing). Zoals in hoofdstuk 3 reeds aangegeven wordt woningbouw in Zalk niet op planmatige wijze gerealiseerd. Woningbouwplannen moeten passen bij de karakteristiek van het dorp: 'dorps bouwen'. Voor Zalk is 'dorps bouwen' vertaald als het bouwen van woningen op verschillende plekken, passend binnen de historisch gegroeide structuur, op leeg gekomen boerenerven en langs de randen. De nieuwe bebouwing is geïnspireerd op de bestaande bebouwing in Zalk. In voorliggend geval is hier sprake van, Erf 4 en Erf 5 betreffen open plekken aan de westzijde van de kern Zalk gelegen tussen de Zalkerdijk en de Brinkweg. Voor de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan en beeldregieplan opgesteld waarin spelregels zijn opgenomen voor de architectuur en terreininrichting. Op deze wijze zal de bebouwing passen in de dorpskarakteristiek van Zalk. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en wordt de ruimtelijke kwaliteit van dorp en omgeving gewaarborgd.

De ontwikkeling sluit blijkens een woonbehoeftenonderzoek en de gemeentelijke woonvisie goed aan op de behoefte aan woningen in de kern Zalk (zie paragraaf 4.3 van deze toelichting). Het gemeentelijk woonbeleid is daarnaast in overeenstemming met de begin 2021 vastgestelde Regionale Woonagenda West-Overijssel.

Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan artikel 2.1.3, 2.1.5, 2.2.2 en 2.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is weergegeven met de zwarte contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0007.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten de gebieden vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren).

Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In gebieden die vallen onder het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt de kern Zalk via de voor het dorp kenmerkende 'dorps bouwen' methode uitgebreid met Erf 4 en Erf 5. Hiermee wordt voorzien in de lokale woonbehoefte. De nieuwe bebouwing sluit qua uitstraling en situering aan op de omliggende bebouwingsstructuren van Zalk (zie ook hoofdstuk 3).

Daarnaast wordt het wormenkwekerijbedrijf aan de Zalkerdijk 35 uitgebreid, waarmee het bedrijf haar toekomstperspectief behoudt. Deze bedrijfsfunctie op deze plek aan de rand van de kern Zalk past goed binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

Gesteld wordt dat het voornemen bijdraagt aan de ambities binnen het van toepassing zijnde perspectief en goed aansluit op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' zich niet verzet tegen de voorgenomen herontwikkeling.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Laag van de beleving” wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat voor deze laag geen specifieke kenmerken gelden.

De “Natuurlijke laag”

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied (zowel erf 4 als erf 5) is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' gelegen in de gebiedstypen 'Oeverwallen'. In afbeelding 4.3 is het plangebied met de zwarte omlijning indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0008.png"

 Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag: “Oeverwallen” (Bron: Provincie Overijssel)

“Oeverwallen”

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuurontwikkeling (kleimoeras) te benutten. Ambitie voor het Vecht-Regge-Dinkelsysteem is herstel van de natuurlijke dynamiek van deze typische laagland rivieren.

Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal. Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan vergroting van de ruimte voor de rivier, de rivier--dynamiek, hermeandering en/of vasthouden van water en aan het versterken van een open en afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

In voorliggend geval zijn de gronden binnen het plangebied reeds in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en zijn ingesloten door de bebouwing langs de Zalkerdijk en Brinkweg. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de oeverwal als ruimtelijke structuur langs de IJssel.

“Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke

ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden, en worden, gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etc. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' net als in de natuurlijke laag aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'.

“Oeverwallen”

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan een dynamisch landschap van hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. Als ontwikkelingen plaats vinden in de kommen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het open karakter.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In voorliggend geval zijn de gronden binnen het plangebied ingesloten door de bebouwing langs de Zalkerdijk en Brinkweg en bestaande kern Zalk. De nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande bebouwingsstructuur van Zalk via de 'Dorps bouwen' methode. De ontwikkeling doet hiermee geen afbreuk aan de oeverwal als ruimtelijke structuur langs de IJssel.

De “Stedelijke laag“

Het plangebied (zowel erf 4 als erf 5) is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 en nu'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is weergegeven met de zwarte contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0009.png"

Afbeelding 4.4 Stedelijke laag: “Woonwijken 1955 - nu” (Bron: Provincie Overijssel)

“Woonwijken 1955 – nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag

In voorliggend geval maakt het plangebied weliswaar onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied, maar er is geen sprake van een planmatig opgezette wijk. De gebiedskenmerken van de stedelijke laag komen dan ook niet geheel overeen met de feitelijke situatie binnen het plangebied. In voorliggend geval wordt het dorp Zalk op de voor haar kenmerkende wijze uitgebreid met twee nieuwe dorpserven die qua opzet en bebouwing passen bij de ruimtelijke karakteristiek van het dorp.

De gewenste invulling van het plangebied is op basis van bovenstaande in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.

4.2.4.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025

4.3.1.1 Algemeen

De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 krijgen die afspraken vorm in twee regionale Woonagenda's: een voor West-Overijssel en een voor Twente. In voorliggend geval is de Woonagenda West-Overijssel van belang. In deze Woonagenda schetsen gemeenten (Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle) en de provincie Overijssel de gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. De Woonagenda is het kader en kompas op de woningmarkt.

De visie op de woningmarkt in West-Overijssel wordt in de woonagenda als volgt puntsgewijs omschreven:

  • 1. een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen;
  • 2. een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied;
  • 3. een duurzaam en circulair woningbestand.

4.3.1.2 Capaciteit en woningbehoefte

Basis van de regionale aanpak is dat gemeenten zich inzetten om te voorzien in de lokale behoefte, zoveel mogelijk adaptief programmeren, binnen de bandbreedtes van de langetermijn-woningbehoefteprognoses. Er is ruim baan voor de lokale woningbehoefte en tekorten. Gemeenten nemen de verantwoordelijkheid om hun woningbouwprogramma daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten op de huidige en de te verwachten toekomstige woningvraag. In onderstaande afbeelding is de opgave voor West-Overijssel per gemeente weergeven. Het betreft de harde en zachte plancapaciteit en extra opgave/ambitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0010.png"

Afbeelding 4.6 Harde en zachte plancapaciteit najaar 2020 en woningbouwopgave West-Overijssel tot 2030

4.3.1.3 Collectief particulier opdrachtgeverschap

In de regionale woonvisie wordt verder aangegeven dat bijzondere woonconcepten worden gestimuleerd. Gemeenten streven naar 10-20% nieuwe, innovatieve woonvormen in het programma (afhankelijk van lokale situatie). Hierbij wordt onder andere (C)PO gedacht. Hierbij wordt speciaal naar kansen in de kleine kernen gekeken. Juist daar kunnen bijzondere woonconcepten bijdragen aan de leefbaarheid, het aantrekken of vasthouden van specifieke doelgroepen en het aansluiten op de lokale behoefte.

In de Regionale woonagenda is hiervoor het programma 'Leefbaarheid landelijk gebied en kleine kernen' opgenomen.

4.3.1.4 Ontspannen wonen

Ontspannen wonen in het landelijk gebied en kleine kernen wordt voorgestaan. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die worden gekoesterd, met kwaliteiten die we zoveel mogelijk willen behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. Er worden mogelijkheden gezien om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden.

4.3.2 Toetsing aan regionaal beleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 12 woningen (waarvan 2 tiny houses) in een bijzonder dorps woonmilieu op Erf 4 en de kavel aan de Zalkerdijk bij de kern Zalk. Het betreft een ontwikkeling waarbij sprake is van Collectief particulier opdrachtgeverschap. Hiermee wordt vraaggestuurd invulling gegeven aan ontspannen wonen bij kleine kernen, waarmee de lokale woningbouwbehoefte aan met name starterswoningen wordt ingevuld. De Regionale Woonagenda West-Overijssel onderschrijft woningbehoefte in de gemeente Kampen.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Kampen 2030
4.4.1.1 Algemeen

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Het document beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom.

Op basis van de verschillende prognoses is de verwachting dat Kampen tot 2030 zal groeien van 49.000 inwoners tot 57.000/60.000 inwoners in 2030. Centrale opgave is het ontwikkelen van ontwikkelingsmogelijkheden voor ongeveer 2.100 nieuwe woningen tot 2030 in Kampen.

De structuurvisie Kampen 2030 speelt in op inbreiding in bestaand gebied, waardoor het landschap rondom Kampen open gehouden kan worden. Hierdoor is de aantasting van natuur en landschap minimaal. Tevens zorgt dit voor een impuls van bestaande voorzieningen en is weinig nieuwe infrastructuur nodig.

4.4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kampen 2030

In voorliggend geval wordt de kern Zalk uitgebreid met twee nieuwe dorpserven. Voorliggend bestemmingsplan regeldt de planologische kaders voor de ontwikkeling van erf 4 en het kavel aan de Zalkerdijk. Dit gebeurt binnen het bestaand stedelijk gebied zoals aangewezen in de provinciale omgevingsverordening en conform de voor het dorp kenmerkende 'dorps bouwen' methode. Hiermee wordt voorzien in de lokale woonbehoefte. De nieuwe bebouwing sluit qua uitstraling en situering aan op de omliggende bebouwingsstructuren van Zalk. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie Kampen 2030.

4.4.2 Woonvisie Kampen
4.4.2.1 Algemeen

In 2016 is de Woonvisie Kampen 2016 -2021 vastgesteld. Dit vormt in de komende jaren de basis voor het woonbeleid. Een belangrijk onderdeel van de Woonvisie is de wens om in alle prijscategorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Hiervoor is de leidraad om tot een verdeling in prijscategorieën te komen weer ingevoerd, namelijk 30 procent goedkoop, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Hiernaast streven we er naar dat 20 procent van de nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen zijn. Bij behoefte uit de markt wordt woningbouw door Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) door de gemeente gefaciliteerd.

4.4.2.2 Kleine kernen

Voor de leefbaarheid in kleine kernen is het belangrijk dat er woningbouw plaatsvindt. Daarom heeft de gemeente in bijna elke kleine kern een grondpositie. Voor de kernen heeft de gemeente in een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.4.3). Per kern beschikt de gemeente nu woningaantallen op zowel kwantitatief als kwalitatief niveau. Omdat het om zeer kleine aantallen gaat, is maatwerk noodzakelijk.

4.4.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2016 t/m 2021

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de kleine kern Zalk met twee dorpserven. Voorliggend bestemmingsplan regelt de planologische kaders voor de ontwikkeling van erf 4 en het kavel aan de Zalkerdijk. De ontwikkeling vindt plaats via Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) dat door de gemeente Kampen wordt gefaciliteerd. Zoals uit paragraaf 4.4.3 blijkt geeft het plan zowel kwantitatief al kwalitatief invulling aan de lokale woonvraag. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Kampen

4.4.3 Woningbehoefteonderzoek Kleine Kernen (2019)
4.4.3.1 Algemeen

In 2012 en 2015 heeft de gemeente Kampen onderzoek laten uitvoeren naar de woningbehoefte in de kleine kernen. Doel van dit onderzoek was om zicht te krijgen op de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte in de kernen: 's-Heerenbroek, Wilsum, Zalk en Kamperveen. In 2019 is dit onderzoek geactualiseerd en is er aanvullend onderzoek uitgevoerd in de kern Grafhorst. De centrale vragen in dit onderzoek luiden als volgt:

  • 1. Wat is de kwantitatieve woningbehoefte in de vijf kernen? Hoeveel woningen zijn er nodig om te voorzien in de lokale behoefte?
  • 2. Wat is de kwalitatieve woningvraag in de kleine kernen? Aan wat voor soort woningen bestaat er, aanvullend op de bestaande voorraad, behoefte voor de eigen inwoners?

Daarnaast is door CPO-groep Zalk zelf onderzoek gedaan naar de lokale woningbehoefte. Hierna wordt nader ingegaan op de conclusies van het woningebehoefte onderzoek voor de kern Zalk.

4.4.3.2 Zalk

Zoals ter plaatse van de ladderonderbouwing reeds benoemd zal in de periode tot en met 2028 groeit het aantal huishoudens in Zalk op basis van natuurlijke ontwikkeling met ongeveer 15 tot 20 huishoudens. In Zalk geeft bijna 45% van de huishoudens aan plannen te hebben om te verhuizen. Hiervan wil ongeveer 17% zeker verhuizen en circa 28% misschien. Van alle huishoudens met een verhuiswens wil ruim 80% binnen de kern verhuizen. Huishoudens tot 65 jaar hebben een sterkere kernbinding dan 65-plussers.

Ruim 90% van de huishoudens tot 65 jaar zoekt een koopwoning en circa 55% van de 65-plussers geeft aan een huurwoning te zoeken. Van de 65-plussers geeft het grootste deel aan een grondgebonden 0-tredenwoning te zoeken en is de vraag naar appartementen beperkt. In het behoefteonderzoek heeft dit zich vertaalt in een gewenst bouwprogramma met bijbehorende prijzenstelling. Dit bouwprogramma en bijbehorende prijsstelling is anno 2021 achterhaald.

De woningbouwplannen voor Erf 4 en Erf 5 worden door de CPO-groep Zalk ontwikkeld. Veel jongeren die in Zalk zijn opgegroeid en deels ook nog wonen, willen graag een eigen plek in het dorp hebben om te wonen. De woningmarkt biedt hiervoor echter nauwelijks mogelijkheden: de meeste Zalkers willen in het dorp blijven wonen en het beperkte deel van de woningen dat wel in de verkoop komt is te duur voor de starters. Er moet gebouwd worden voor de jongere huishoudens, de bouwplannen zijn daarom ook vooral bedoeld om starterswoningen te bouwen: beginners op de woningmarkt, die voor een redelijke prijs hun eigen woning kunnen realiseren.

Vanaf de start van het CPO-project blijkt er een ruime belangstelling voor de nieuwe woningen te zijn. Uitgangspunt bij de mogelijkheid om deel te nemen aan het CPO-project is wel dat de voorkeur wordt gegeven aan nieuwe bewoners die een relatie hebben of gehad hebben met Zalk. De behoefte aan dit beleid blijkt onder meer uit het gegeven dat alle betrokken CPO-leden in Zalk wonen of een bloedverwant in de eerste lijn in Zalk hebben. De belangstelling is vanaf de start zodanig groot dat er nog steeds een wachtlijst is met ca 4 belangstellenden. Om op de wachtlijst te komen geldt eerder genoemd criterium.

Voor het dorp zijn deze nieuwe ontwikkelingen van groot belang. De jongeren zorgen voor een gezonde leeftijd-mix in het dorp, voor instandhouding van de noodzakelijke (reeds zeer beperkte) voorzieningen in het dorp (zoals school en dorpshuis) en voor meer sociale cohesie. Het nu ontwikkelde plan voegt met name aan de onderkant van de woningmarkt in Zalk woningen toe. Er worden starterswoningen ontwikkeld die globaal in prijs variëren van € 180.000 tot € 240.000 (incl. grond en incl. BTW; prijspeil oktober 2021). Enkele jonge starters hebben de mogelijkheden om een 2-onder1-kap woning te bouwen. Daarnaast komen er 2 tiny houses, die een mooie opstap zijn voor de (nog) jongere Zalker.

4.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan Woningbehoefteonderzoek Kleine Kernen (2019)

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de kern Zalk met twee dorpserven. De ontwikkeling vindt plaats via Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) dat door de gemeente Kampen wordt gefaciliteerd. Binnen Erf 4 worden in totaal 12 woningen gerealiseerd waarvan 2 tiny houses. Hiermee wordt met name ingezet op jongeren/starters. Hiermee wordt, samen met de ontwikkeling van het naastliggende Erf 5 het gewenste bouwprogramma dat uit het woningbehoefteonderzoek en het onderzoek van CPO-groep Zalk naar voren kwam kwantitatief en kwalitatief voldoende ingevuld.

4.4.4 Extern veiligheidsbeleid Kampen
4.4.4.1 Algemeen

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

4.4.4.2 Toetsing van het plan aan het Extern Veiligheidsbeleid Kampen

Op het aspect externe veiligheid wordt nader ingegaan in paragraaf 5.4. Hieruit blijkt dat er vanuit externe veiligheid geen aspecten zijn waar nader rekening mee moet worden gehouden.

4.4.5 Welstandsnota
4.4.5.1 Algemeen

In de woningwet is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft op 30 maart 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daarvoor geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

4.4.5.2 Toetsing van het plan aan de welstandnota

De gemeente Kampen heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal welstandsniveaus, waartoe deelgebieden van de gemeente behoren. Het plangebied maakt onderdeel uit van welstandsniveau 2 (dorpen Zalk, Wilsum, 's-Heerenbroek, Grafhorst).

In voorliggend geval is voor het plangebied het beeldregieplan Erf 4 & Erf 5, Zalk opgesteld. Dit beeldregieplan wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan vastgesteld en zal onderdeel worden van de welstandsnota. De omgevingsvergunningaanvraag wordt getoetst aan het Beeldregieplan.

4.4.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en de molenbiotoop.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid de realisatie van woningen. Woningen worden aangemerkt als geluidsgevoelig object.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Zalkerdijk en Brinkweg. Naast deze wegen ligt ook het 30 km/uur deel van de Brinkweg in de nabijheid van het plangebied. Voor 30 km/uur wegen geldt geen wettelijke geluidszone en hoeft daarom formeel niet te worden getoetst. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen kan echter wel van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”. In voorliggend geval is voor zowel erf 4 als erf 5 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting afkomstig. van de Zalkerdijk en Brinkweg inclusief het 30 km/uur gedeelte. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hierna worden ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten

De maximale geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Zalkerdijk betreft maximaal 48 dB inclusief aftrek. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Gelet op vorenstaande, is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

5.1.2.2 Industrielawaai en railverkeerslawaai

Van overlast als gevolg van railverkeerslawaai is geen sprake. De dichtstbijzijnde spoorlijn bevindt zich op een ruime afstand van meer dan 2 kilometer. Van overlast als gevolg van industrielawaai is eveneens geen sprake, aangezien zich in de directe omgeving geen gezoneerd industrieterrein bevindt. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de geluidsoverlast als gevolg van individuele functies.

5.1.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Door Sigma Bouw en Milieu is ter plaatse van het plangebied (zowel erf 4 als erf 5) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de conclusies voortkomend uit dit onderzoek voor erf 4opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 deze toelichting.

5.2.2 Onderzoeksresultaten

Erf 4 en kavel aan de dijk

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM6 t/m MM8 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM7 bevat een verhoogd gehalte PCB's (som 7) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging, naar mening van Sigma, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Ondergrondmengmonster MM8 bevat een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging, naar mening van Sigma, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

peilbuis 21 (2.8-3.8 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 21 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging, naar mening van Sigma, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Deze licht verhoogd gemeten gehalten overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor naar mening Sigma geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan ervan uit worden gegaan dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Zekerheidshalve is echter een via een NIBM-tool berekening onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening is als worst-case de volledige verkeersgeneratie als netto toename meegenomen, het aandeel vrachtverkeer is gelet op de aard van de ontwikkeling (woningbouw) op 0% gezet. Hieronder is de uitkomst afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0011.png" van de berekening weergegeven.

Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht.

De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode cirkel) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0012.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op het thema overstromingsgevaar.

5.4.3 Conclusiie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering en geur

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De plandelen liggen in een gebied waar geen sprake is van een sterke functiemenging. Gezien het vorenstaande wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'Wonen' op Erf 4 wordt niet aangemerkt als milieubelastende functie voor de omgeving, de ontwikkeling levert dan ook geen belemmeringen op met betrekking tot het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De wormenkwekerij en daarmee gepaard gaande uitbreiding betreft wel een milieubelastende functie voor de omgeving. In de volgende subparagraaf (interne werking) wordt hier nader op ingegaan.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woonfuncties binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval bevinden zich in de omgeving van het plangebied een begraafplaats en het wormenkwekerijbedrijf aan Zalkerdijk. Het wormenkwekerijbedrijf wordt met voorliggend bestemmingsplan tevens voorzien van uitbreidingsmogelijkheden.

De begraafplaats heeft volgens de handreiking 'bedrijven en milieuzonering' een grootste richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige functies zoals woningen. In voorliggend geval liggen de woningen van erf 4 op meer dan 10 meter afstand.

Om potentiele belemmeringen van de Wormenkwekerij voor de woningbouwontwikkeling Erf 4 in kaart te brengen heeft Antea Group in het beginstadium van de planontwikkeling een toets milieuzonering en een geuronderzoek uitgevoerd. Hierna worden de conclusies van het onderzoek weergegeven. De gehele rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Uit de toets milieuzonering, opgenomen in hoofdstuk 3 van de onderzoeksrapportage, blijkt dat het aspect geur relevant is en nader onderzoek behoeft. Volgens de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) geldt voor een wormen- en madenkwekerij in beginsel een richtafstand van 100 meter in een rustig buitengebied. Binnen een afstand van 100 meter van de wormenkwekerij bevinden zich de woningbouwplannen, maar ook bestaande bebouwing. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet worden bepaald of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien wordt afgeweken van de richtafstanden zoals benoemd in de VNG Uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) moet dit degelijk onderbouwd worden. Het geuronderzoek voorziet in deze onderbouwing en zodoende wordt voor wat betreft het aspect geur vastgesteld of er sprake is of zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.

De voor geuremissie relevante bedrijfsactiviteiten van de wormenkwekerij zijn in kaart gebracht en gemodelleerd op de huidige en toekomstige omliggende geurgevoelige objecten. Op deze manier is mogelijke geurhinder in kaart gebracht. Het onderzoek richt zich op:

  • de huidig situatie;
  • een tweetal scenario's, die de door de ondernemer in de toekomst gewenste situatie beschrijven (bedrijfsuitbreiding);
  • de planologisch maximaal ingevulde situatie.

Op basis van het onderhavige geuronderzoek kan worden geconcludeerd dat de geurbelasting als gevolg van de wormenkwekerij in de feitelijke, beide toekomstig gewenste en de planologisch maximaal ingevulde situatie geen belemmering vormt voor de beoogde woonbebouwing behorende bij Erf 4. In alle situaties vertoont de contour behorende bij een geuremissie van 0,5 Oue/m3 als 98 percentiel, in deze de streefwaarde, geen overlap met de positie van de beoogde woningen van Erf 4.

Het perceel tussen Zalkerdijk 35 en 37 wordt in de huidige, toekomstig gewenste en planologisch maximaal ingevulde situatie deels overlapt door de contour behorende bij een geuremissie van 0,5 Oue/m3 als 98 percentiel. De 1,5 Oue/m3 als 98 percentiel-contour, in deze de richtwaarde, overlapt in beide toekomstig gewenste en de planologisch maximale situaties het perceel. Beoordeling van de geuremissies als 99,5 en 99,9 percentiel leiden in alle gevallen tot dezelfde conclusie. Vervolgens kan worden geconcludeerd dat er voor wat betreft de huidige bebouwing sprake is van een aanvaardbare geurhinderniveaus. Voor bestaande situaties geldt de richtwaarde (1,5 Oue/m3 als 98 percentiel-contour) als toetsnorm.

Gesteld kan worden dat er nog steeds sprake is van een goede ruimtelijke ordening als het woningbouwplan Erf 4 gerealiseerd is.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) ligt aan de noordkant van de Zalkerdijk op een afstand van circa 40 meter van het plangebied. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0013.png"

Afbeelding 5.2 Ligging plangebied ten opzichte van natura 2000 en NNN (Bron: Risicokaart.nl)

Van direct negatieve effecten zoals licht- en geluidshinder is gelet op de aard van de ontwikkeling geen sprake. Wel kunnen er indirecte effecten zijn als gevolg van stikstofdepositie. Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen is een AERIUS-berekening van de aanleg en gebruiksfase gemaakt. Hierbij is uitgegaan van de gezamenlijke ontwikkeling van Erf 4 en Erf 5. In Bijlage 5 is de berekening opgenomen, hierna wordt de conclusie van de berekeningen beschreven.

Onderzoeksresultaten stikstofdepositie

In totaal worden er op Erf 4 en Erf 5 26 woningen gerealiseerd verdeeld over verschillende type woningen Wanneer de daarbij behorende verkeersgeneratie (gebruiksfase) in de AERIUS-calculator wordt ingevoerd zijn er rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Een depositie met een significant negatief effect is hierdoor niet op voorhand uit te sluiten.

Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn twee berekeningen gemaakt, namelijk: een berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase en als gevolg van de gebruiksfase. De onderstaande bronnen zijn per fase in de calculator ingevoerd:

Aanlegfase;

  • Verkeersgeneratie;
  • Emissie mobiele werktuigen;

Gebruiksfase;

  • Verkeersgeneratie.

Uit de rekenresultaten van zowel de aanlegfase alsook de gebruiksfase blijkt dat er sprake is van een depositie van respectievelijk 0,01 en 0,01 mol/ha/jr. Om deze reden is er een salderingsberekening voor beide fases gemaakt, waarbij het huidige gebruik (bemesting grasland) is gesaldeerd met de beoogde ontwikkeling.

Uit de salderingsberekeningen blijkt dat er zowel in de aanleg- alsook gebruiksfase sprake is van een afname in depositie, namelijk: 0,15 mol/ha/jr in de aanlegfase en 0,15 mol/ha/jr in de gebruiksfase.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen per saldo geen sprake is van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

5.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN, ligt eveneens aan de noordzijde van de Zalkerdijk op circa 40 meter van het plangebied. In afbeelding 5.2 is dit weergegeven. Gelet op de ligging buiten het NNN, in relatie met de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, wordt uitgesloten dat sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Door Ecogroen is een ecologisch onderzoek in de vorm van een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor zowel Erf 4 als Erf 5. In dit onderzoek is ook een nader onderzoek naar steenuil toegevoegd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 bij de toelichting. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Daarnaast zijn foeragerende en/of migrerende vleermuizen te verwachten. Er is geen sprake van aantasting van onmisbare vliegroutes en/of foerageergebieden. Verstoring van vleermuizen dient voorkomen te worden. In het onderzoek wordt een werkwijze voorgesteld.

Verblijfplaatsen van eekhoorn, egel en kleine marterachtigen zijn te verwachten in de houtwal binnen het plangebied. Van onmisbaar foerageergebied van deze soorten is verder geen sprake. Omdat de houtwal in de nieuwe situatie behouden blijft zijn geen vervolgstappen nodig.

In de directe omgeving van het plangebied is broedbiotoop van algemeen voorkomende vogels (spreeuw, ringmus en boomkruiper) aanwezig in de vorm van de houtwal en struwelen.

In het projectgebied zijn geen verblijfplaatsen of leefgebieden van overige beschermde zoogdieren, amfibieën, flora, reptielen, ongewervelden en vissen aangetroffen of te verwachten.

In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere nestlocaties van steenuil bekend. Tijdens het aanvullend onderzoek is gebleken dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het essentieel foerageergebied van twee territoria van steenuil. Om de gunstige staat van instandhouding van deze soort te borgen, is er een activiteitenplan (Bijlage 7) waarin een werkwijze en compensatie voor het foerageergebied wordt voorgesteld. Met dit plan is een ontheffing aangevraagd bij de Provincie Overijssel.

5.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen, mits de ontheffing is afgegeven door de provincie Overijssel.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Op basis van het geldende bestemmingsplan Zalk 2012 kent het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond van bijbehorende regels is archeologisch onderzoek vereist bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m2. Omdat deze oppervlakte wordt overschreden is voor de locaties van Erf 4 en Erf 5 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Onderzoeksresultaten inventariserend veldonderzoek

Op basis van een archeologische paragraaf die is opgesteld door de stadsarcheoloog van Kampen is er een archeologische verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum tot Late Bronstijd en een archeologische verwachting vanaf de Vroege Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Hier zijn weliswaar (nog) geen resten van die oude agrarische structuur aangetroffen, maar is het aannemelijk dat hiervan resten in de bodem aanwezig zijn. Voor de oeverwalzone geldt zodoende een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. De middelmatige archeologische verwachting is geldig vanaf de Vroege Middeleeuwen. De archeologische verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum tot Late Bronstijd is onbekend en het is ook onbekend of deze enige praktische relevantie heeft.

Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek kan de middelmatige verwachting zoals deze in de archeologische paragraaf is gedefinieerd niet naar beneden worden bijgesteld. Afgezien ter hoogte van de voormalige bebouwing, die recent is gesloopt, is de middelmatige verwachting geldig voor de periode Vroege Middeleeuwen tot Nieuwe tijd. Archeologische resten die door het plaggendek zijn afgedekt, zijn waarschijnlijk goed geconserveerd. De archeologische verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum tot Late Bronstijd is onbekend, maar heeft weinig praktische relevantie vanwege de grote diepte waarop deze te verwachten zijn.

Op basis van de onderzoeksresultaten is nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats is geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).

Onderzoeksresultaten nader onderzoek (proefsleuven)

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat de bodem in deelgebied Erf 4 grootschalig is verstoord als gevolg van de bouw en sloop van een varkensschuur, die tot ca. 2013 heeft bestaan. Ter plaatse van deelgebied Erf 5 is een intact bodemprofiel aangetroffen.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal zes spoornummers uitgedeeld, waarvan vier sporen met zekerheid een recente datering hebben. Twee paalsporen zijn niet nader te dateren dan vanaf de Nieuwe tijd. Vondstmateriaal dat is aangetroffen bevindt zich voornamelijk in de overslaggronden en in de oeverwalafzettingen. Het gaat daarbij om verspoeld materiaal en is geen resultaat van bewoning binnen het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat in het plangebied geen archeologische vindplaats is aangetroffen. Voorgesteld wordt om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling en de archeologische verwachting bij te stellen naar een lage verwachtingswaarde.

Het rapport is opgenomen als Bijlage 9.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich ter plaatse van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel heeft de kern Zalk en haar omgeving een hoge ruimtelijke kwaliteit die als cultuurhistorisch waardevol kan worden beschouwd. Zalk is ontstaan als een zogenaamd kern-esdorp aan de IJssel, een nederzetting rond een brink, met een es als bouwland. Een deel van de brink is later bebouwd; tot 1900 op organische wijze, in de twintigste eeuw meestal gepland. De bebouwing langs de linten is verder uitgebreid.

Het dorp is vanuit het open landschap van veraf te zien. De kerktoren en de molen zijn in het silhouet kenmerkende elementen, andere hoogteaccenten ontbreken. De woningbouw bestaat voornamelijk uit één laag met een kap. De bomen in het dorp vormen een groen lint vanuit het landschap en hebben een bindend effect op de losstaande woningen.

De voorgenomen ontwikkeling van Erf 4 en Erf 5 sluit zoals in hoofdstuk 3 reeds beschreven goed aan op de bijzondere ruimtelijke kenmerken van het dorp. Het plan doet om die reden ook geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.7.3 Conclusie

Uit het archeologisch onderzoek is naar voren gekomen dat gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd. Het advies is beoordeeld door de archeologisch adviseur van de gemeente. Hieruit is naar voren gekomen dat bij grote ingrepen dieper dan 50 cm en groter dan 5000 m2 vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven moet worden uitgevoerd. In de planregels van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is de geborgd.

Het aspect cultuurhistorie vormt tevens geen belemmering, omdat de voorgenomen ontwikkeling van Erf 4 en Erf 5 goed aansluit op de bijzondere ruimtelijke kenmerken van het dorp. Het plan doet om die reden ook geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

5.8.2 Situatie plangebied

Voor deze ontwikkeling van beide erven is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 8). De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Op 24 januari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen besloten geen MER te laten uitvoeren omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu bij de ontwikkeling zullen optreden.

5.8.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieueffecten verantwoord is.

5.9 Molenbiotoop

In de buurt van het plangebied bevindt zich een korenmolen. Deze molen is 1988 en 2021 gerestaureerd en verkeert nog steeds in goede staat. Een aantal vrijwillig molenaars is actief op de molen en de molen is mede om die reden nog in werking. In deze molen worden maaldemonstraties gegeven en verder wordt de molen gebruikt als instructiemolen om toekomstig molenaars op te leiden tot vrijwillig molenaar. De omgeving van de molen wordt ook wel aangeduid als molenbiotoop. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van de molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van de als maalwerktuig en monument. Het eerste aspect van de molenbiotoop is de windvang. Gebouwen en groen (bomen) kunnen van invloed zijn op de windvang. Voor molens als type De Valk (stellingmolen) zou gerekend moeten worden met een vlucht van 22 meter en een stellinghoogte van 3,80 meter. Als rekening wordt gehouden met gesloten gebied, dan zou de hoogte op 100 meter afstand van de molen 5,00 meter mogen bedragen. Binnen de eerste 100 meter mag er in principe geen bebouwing en beplanting boven de stelling van 3,80 meter uitsteken. De eerste bebouwing bevindt zich op 170 meter van de molen. Bij 170 meter zou de hoogte 6,4 meter mogen bedragen en vervolgen bij 200, 220, 275 afstand van de molen zou de bouwhoogte 7, 7,4 en 8,5 meter bedragen (bron: berekening biotoopformule www.molenbiotoop.nl)

De nieuwe woningen hebben geen invloed op de belevingswaarde van het rijksmonument. De directe omgeving van de molen De Valk blijft ongewijzigd. In de huidige situatie zijn in de directe nabijheid van de molen aantal bouwwerken(obstakels) aanwezig. Deze obstakels zijn ook gesitueerd tussen de molen en het beoogde plangebied. De afstand van de molen tot de eerste bebouwing in het plangebied is ca. 170 meter. Zoals hierboven aangegeven zou de bouwhoogte van de woningen op deze afstand maximaal 6,4 meter mogen bedragen. Het bestemmingsplan laat hier een bouwhoogte toe van maximaal 9 meter. Ook de woningen die op een afstand van 275 meter van de molen zijn gesitueerd hebben in het bestemmingsplan een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Bij deze woningen wordt de voorgeschreven bouwhoogte, die berekend is met de molenbiotoopformule, maar net overschreden. Bij de woningen die zijn gesitueerd binnen de 170 meter en 275 meter afstand van de molen is de overschrijding van de bouwhoogte wat meer. Bij 170 meter afstand is de overschrijding 2,6 meter. We hebben de situatie ter plaatse besproken met de vrijwillig molenaar. De molenaar gaf aan de nieuwe bebouwing vrijwel geen extra belemmering heeft op de windvang van de molen. Dit heeft deels te maken met de afstand van de bebouwing tot de molen, de aanwezigheid van bestaande obstakels (bebouwing en groen) in het gebied en de ligging van het plangebied ten noorden van de molen. Voor de molen is het belangrijk de West en Zuidwest richting zoveel mogelijk vrij blijft van obstakels. Ook blijft er tussen de molen en het plangebied nog een gebied over dat niet bebouwd gaat worden waardoor de wind voldoende kan afstromen.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

6.2 Waterparagraaf

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op 20 maart 2021 heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl voor zowel Erf 4 als Erf 5. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt tussen de Zalkerdijk en de Brinkweg. Westelijk van het bestaande dorp. Zalk ligt in de gemeente Kampen. Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de Beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015). Een goede vertaling van het beleid naar deze uitgangspuntennotitie is tevens afhankelijk van de informatie die de initiatiefnemer van het plan heeft aangeleverd. De initiatiefnemer heeft het plan als volgt omschreven: Uitbreiding van Zalk met ca. 30 woningen.

Het plan ligt in het stroomgebied Kamperveen. Rond het plangebied liggen PRIMAIRE A WATERGANGEN / SECUNDAIRE B WATERGANGEN die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 0.65 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0014.png"

Afbeelding 6.1: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0016.png"

Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

  • Watergangen: Binnen het plangebied liggen geen beschermingszones van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergangen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Deze liggen wel in de omgeving.

Bij het ontwikkelen van de nieuwe wijk moet rekening worden gehouden met het effect van de wijk op deze watergangen. De A-watergang langs de Brinkweg is al enige tijd onderwerp van gesprek wat betreft de capaciteit. Ontwikkelingen mogen geen negatief effect hebben op de waterhuishouding in aangrenzende gebieden en dus moet inzichtelijk worden wat het effect is van de ontwikkeling op watergangen in de omgeving. Daarnaast moet de functie van deze watergang(en) te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven.

Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

      • Primaire A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud.
  • Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).
  • C-watergangen liggen wel in het plangebied: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.

Wijzigingen aan het watersysteem

  • Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria. Hierover vindt nadere afstemming plaats met het waterschap

Relatie met het plan

Binnen het plangebied worden een aantal nieuwe watergangen aangelegd. Het ontwerp van het totale watersysteem wordt in overleg met het waterschap vastgesteld.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

  • Waterkeringen: In het plan ligt een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones.
      • De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
  • Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – dijk” (tot 100 m uit de teen van de waterkering).
  • De gronden waarop een regionale kering ligt krijgen de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen).
  • Enkele gebouwen, bouwwerken en aansluitingen van de wijk liggen binnen de beschermingszones van de dijk. Het is relevant hier tijdig over af te stemmen. Binnen de zone mogen bijvoorbeeld geen kelders en kruipruimtes worden gerealiseerd en dient met grondverdringende fundering te worden gewerkt. De ontwerpen moeten tijdig worden afgestemd met de vergunningverlener.

Relatie met het plan

  • In het plangebied zullen een aantal woningen binnen de beschermingszone A worden gerealiseerd.
  • Bij de planvorming is het waterschap Drents Overijsselse Delta betrokken. In overleg met het waterschap is bepaald aan welke voorwaarden deze woningen moeten voldoen.

Overstromingsrisico

  • Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. Link provincie Overijssel: Aandacht voor waterveiligheid
  • Invloedzone Grote Rivieren: Het plan ligt in een Invloedzone Grote Rivieren (uiterwaarden van IJssel en Zwarte Water). Hier is de “Beleidslijn Ruimte voor de rivier” van het ministerie van I&W van toepassing.

Relatie met het plan

Voor het plangebied is een overstromingsrisicoparagraaf opgesteld (paragraaf 6.3).

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de

gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties

Bij grotere uitbreidingslocaties wordt gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:

  • Bij het ontwerp van het watersysteem wordt rekening gehouden met toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering. Op basis van de KNMI'14-klimaatscenario's adviseert het waterschap rekening te houden met minimaal 10% meer neerslag in 2050.
  • Het waterschap toetst het plan op basis van de werknormen die zijn vastgesteld in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Voor de bebouwde omgeving betekent dit dat in een neerslagsituatie die eens in de 100 jaar plaatsvindt er geen water in woningen mag stromen en dat belangrijke ontsluitingswegen vrij blijven van water. Andere kapitaalintensieve functies, zoals elektriciteits- of communicatievoorzieningen mogen ook niet onder water staan.
  • Maatgevende neerslagsituaties bij nieuwbouw en uitbreidingslocaties

Ontwerp in de dagelijkse beheersituatie: Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. Om ervoor te zorgen dat bij nieuwe ruimtelijke plannen de versnelde afvoer van water naar het omliggende gebied wordt beperkt, hanteren we een afvoernorm. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt is gemiddeld 0,8 L/s/ha. Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering.

  • Houd er rekening mee dat de oppervlaktewaterpeilstijging meegenomen wordt in de berekening van de overstort. In een normale situatie kan er niets aan de hand zijn, terwijl met een flinke bui het oppervlaktewater snel kan stijgen waardoor de overstort geblokkeerd wordt. Hier moet in de uitwerking rekening mee worden gehouden.

Toetsbui voor extreme neerslagsituatie : Het watersysteem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Er mag bij deze bui geen water in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm.

Neerslagstatistiek   Statistiek volgens Stowa rapport 2015-10  
Klimaatscenario   Huidig klimaat +10%  
Afvoer (L/s/ha) T=1   0,8  
Afvoer (L/s/ha) T=100 (maatgevend)   1,6  
Maatgevende buiduur (uur)   48  
Totale neerslaghoeveelheid (mm)   111 (100,9*1,1)  
Afvoer via oppervlaktewater (mm)   28  
Berging dak/straat/etc (mm)   3  
Benodigde berging (mm)   80  

Tabel 1: Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging

Hoosbui (bovennormatieve situatie) : Verder wordt geadviseerd een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan zeer lokaal tot veel wateroverlast leiden en het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De keuze welke bovennormatieve situatie wordt bekeken ligt bij de initiatiefnemer. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat is zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente kan ook ervaring hebben met extreme gebeurtenissen en van daaruit een referentiekader hebben.

Relatie met het plan

Voor het plangebied wordt er een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan opgesteld. Bij het opstellen van deze plannen wordt het waterschap in een vroeg stadium betrokken. Het plangebied wordt zodanig ontworpen dat er voldoende waterberging (conform de uitgangspunten) aanwezig is.

Grondwateroverlast

In het gebied is sprake van kwel bij hoogwater in de IJssel.

  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
  • Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
  • Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 100 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
  • Er wordt gerefereerd aan de optie een grindkoffer aan te leggen om te voorkomen dat kwel in het hele gebied overlast veroorzaakt. We vragen de gemeente hier tijdig een voorstel voor af te stemmen en bij voorkeur dergelijke voorzieningen buiten de beschermingszones van de kering aan te leggen. Dit om ervoor te zorgen dat de stabiliteit van de kering gegarandeerd blijft. Tevens moet de afwatering van het gebied zodanig worden vormgegeven dat de overlast niet wordt afgewenteld op omringende gebieden. Let bij het onderzoek met name op situaties waarbij sprake is van kwel en regenwater.

Relatie met het plan

Voor het plangebied is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de GHG is bepaald. Ook is er in het plangebied een grondwatermeetpunt geplaatst. Bij het ontwerp van het plangebied wordt rekening gehouden met de uitgangspunten met betrekking tot de aanleghoogte ten opzichte van de GHG.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.

Inrichtingseisen oppervlaktewater

Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk. Neem contact op met het waterschap als extra aandacht aan de inrichting van het oppervlaktewater moeten worden besteed ten behoeve van de ecologische kwaliteit.

Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 100 cm.

Verontreiniging

  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Agrarische terrein: de inrichting van het agrarische terrein moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het watersysteem wordt voorkomen. Er wordt onder andere rekening gehouden met bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.
  • Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.

De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

      • Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
  • Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
  • Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.

Relatie met het plan

Regenwater wordt afgevoerd naar de in het plangebied aanwezige wadi's en watergangen, voordat het wordt afgevoerd naar de watergang langs de Brinkweg.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
      • Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
      • Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.

Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).

Rioolcapaciteit

Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Relatie met het plan

Het afvalwater van het plangebied wordt ingezameld via een dwa-stelsel. Erf 4 wordt onder vrijverval aangesloten op de riolering gelegen in de Brinkweg. Erf 5 wordt onder vrijverval aangesloten op de riolering in de Van Dijksweg. De vier woningen aan de noordzijde van het plan worden aangesloten op het bestaande aanwezige drukrioleringssysteem. Op dit drukrioleringssysteem mag geen regenwater worden aangesloten.

Drinkwatervoorziening

Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater.

  • Bescherming drinkwaterwinning: Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is terug te vinden in de Omgevingsvisie van de provincie.

Relatie met het plan

Het plangebied valt binnen een potentieel intrekgebied voor oppervlaktewaterwinning. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Conform de Categorie-indeling naar functietype kan het plangebied aangemerkt worden als Niet-risicovol. Het afvalwater van het plangebied wordt ingezameld via een dwa-stelsel. Erf 4 wordt onder vrijverval aangesloten op de riolering gelegen in de Brinkweg. Erf 5 wordt onder vrijverval aangesloten op de riolering in de Van Dijksweg. De vier woningen aan de noordzijde van het plan worden aangesloten op het bestaande aanwezige drukrioleringssysteem. Op dit drukrioleringssysteem mag geen regenwater worden aangesloten.

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

  • Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.
  • Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.
  • Peilbeheer grasland: Het plan ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast, dus houd rekening met deze hogere waterstanden.
  • Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.

Relatie met het plan

Ten behoeve van de woningbouw wordt het bestaande terrein opgehoogd. Een aanpassing van het peilbeheer is niet nodig.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
      • Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
      • Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe moet met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2 rekening gehouden worden. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.
  • Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria. Hierover vindt nadere afstemming plaats met het waterschap
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Relatie met het plan

De nieuwe watergangen en de wadi's komen in onderhoud bij de gemeente Kampen. Het ontwerp van het watersysteem en de wijze van beheer is afgestemd met de waterbeheerder van de gemeente Kampen.

Waterkeringen

  • Wijze van onderhoud waterkeringen: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden. Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk.
      • Toegankelijkheid: De kering en percelen op de kering moeten ten alle tijden bereikbaar zijn, zodat de schouw plaats kan vinden, schade hersteld kan worden en er gemaaid kan worden. Als er een hek geplaatst wordt moet deze met het oog op de toegankelijkheid een minimale breedte hebben van 4 m.
      • Rijdend onderhoud op het waterstaatswerk: Bij onderhoud van de kering geldt een obstakelvrije zone op de kering en de onderhoudsstroken van de kering. Rijdend onderhoud is mogelijk vanaf een helling van 1 op 3 of flauwer. Het maaisel moet op een logisch plek kunnen worden neergelegd, zoals op een onderhoudsstrook aan de onderzijde van de waterkering.
  • Pacht: Stukken dijk die eigendom zijn van het waterschap kunnen verpacht worden.

Relatie met het plan

Het ontwerp van het plangebied en de percelen bij de keringen wordt afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta

6.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Quickscan

Het plangebied is gelegen in voormalige dijkring 11. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten.

Voormalig dijkring 11 bestaat nu uit de dijktrajecten 11-1, 11-2 en 11-3. Aan de noord- en oostzijde van deze dijktrajecten ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Het plangebied valt binnen het dijktraject 11-2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0017.png"

Afbeelding 6.2: Dijktrajecten (Bron: Waterveiligheidsportaal.nl)

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0018.png"

Afbeelding 6.3: Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 11-2 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0019.png"

Afbeelding 6.4: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (Bron: Risicokaart.nl)

Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter (Afbeelding 6.4).

Doorbraakscenario's

Voor voormalig dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Kampen) geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie afbeelding 6.5)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991228-VB01_0020.png"

Afbeelding 6.5: Tijd tot overstroming voormalig dijkring 11 na dijkdoorbraak bij Kampen (Bron: Provincie Overijssel)

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Voormalig dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden grenzend aan het plangebied.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

 

7.2 Planmethodiek

7.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

7.2.2 Regels
7.2.2.1 Inleidende regels

In Artikel 1 Begrippen staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. Met de begrippen proberen we misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

In Artikel 2 Wijze van meten staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan opgenomen maten.

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

7.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

7.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

7.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Zalk, Erf 4' staan de volgende enkelbestemmingen:

7.3.1 Agrarisch

Het open gebied, dat voornamelijk bestaat uit weilanden heeft de bestemming 'Agrarisch' gekregen en is voornamelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik en onder andere: groenvoorzieningen, water en wegen.

7.3.2 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

In dit artikel worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het agrarisch bedrijf Zalkerdijk 35 geregeld. Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en moeten voldoen aan de op de plankaart aangegeven maximum bouwhoogtes en goothoogtes en de aangegeven minimale en maximale dakhelling.

7.3.3 Groen

Het structureel groen binnen het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Op de gronden met deze bestemming mogen naast de groenvoorzieningen onder meer ook fiets- en/of voetpaden, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bevoegdheid is mogelijk gemaakt voor de aanleg van parkeerstroken of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen. Hierbij is een algemeen afwegingskader geformuleerd.

7.3.4 Tuin

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte daarvan mag ten hoogste 1 m bedragen.

7.3.5 Verkeer - Verblijfsgebied

De (erfontsluitings)wegen voor de afwikkeling van het verkeer en de verharding op erven hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ook parkeerplaatsen, groen, en waterpartijen mogelijk.

7.3.6 Wonen - 1

De bestaande woning Brinkweg 10A en de nieuw te realiseren dubbele woning bij erf 5 hebben de bestemming ‘Wonen - 1’. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding zijn de maximum goot- en bouwhoogte aangegeven.

Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren. Er kan 50m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van het erf wordt bebouwd.

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis met een makkelijke procedure mogelijk. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Het maximaal aantal te realiseren woningen is op de verbeelding aangeduid. Ook zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven. Binnen de bestemming is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen tot een bruto-vloeroppervlakte van ten hoogste 40m2.

Voor Erf 4 geldt dat binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tiny house' twee tiny houses gerealiseerd kunnen worden. Deze mogen een oppervlakte van maximaal 35m2 hebben en de afstand tot een andere woning/tiny house moet minimaal 3 meter bedragen.

Bij een tiny house kan één bijbehorend bouwwerk worden opgericht met een maximale oppervlakte van 5m2 en een bouwhoogte van 3 m.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken' zijn geen bouwwerken toegestaan.

Om de open kwaliteit te waarborgen zijn de gronden niet als 'erf' aangemerkt in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals het artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor zijn vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten en wordt de openheid gewaarborgd. Enkel het vergunningvrij bouwen is uitgesloten. De gronden mogen wel worden ingericht en aangelegd als woonperceel/ tuin.

7.3.7 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de bestaande woning Zalkerdijk 41A en de nieuw te bouwen woning aan de Zalkerdijk. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. In het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak is het maximum aantal woningen aangegeven met een aanduiding. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Door de gevel van de nieuwe woning(en) aan de zijde van de begraafplaats tevens aan te duiden als voorgevel wordt de openheid tussen de woning en de begraafplaats gewaarborgd.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

Deze regeling sluit aan op de regeling zoals die geldt in het bestemmingsplan voor het Buitengebied. Zo is ook de regeling opgenomen om via een sloop- en vervangingsregeling bestaande landschapsontsierende bebouwing te vervangen, voor zover het bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

7.4 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook zogenaamde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's.

7.4.1 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming wordt gelegd op gronden die vanuit het oogpunt van waterhuishoudkundige doeleinden beschermd moeten worden, in het bijzonder de waterkeringen met de daarbij vanuit de Keur voortvloeiende beschermingszone.

Dit betekent dat deze dijk is bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. De gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en voor de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Om de waterkering zoveel mogelijk te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Deze bestemming beschermt de primaire waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen worden gebouwd met toepassing van een afwijking, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming geldt de keur van het Waterschap. Op basis van de keur heeft is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig. Om dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten met het Waterschap te voorkomen staan de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming moeten niet alleen de belangen van deze bestemmingen worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningsvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

7.4.2 Vrijwaringszone - dijk

Conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden de beschermingszones van een dijk aangeduid. De zone 'vrijwaringszone - dijk' betreft zowel de binnenbeschermingszone als de buitenbeschermingszone.

Binnen de binnenbeschermingszone (strook van 20 meter) mag volgens de Keur niet worden gebouwd. De bredere buitenbeschermingszone, heeft een meer informatieve betekenis. De waterschapskeur verbiedt hier zware ingrepen, zoals grote ontgravingen en het tot ontploffing brengen van explosieven.

7.4.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter bescherming van de windvang van de molen De Valk is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen, waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van de maximale hoogte van bebouwing. Deze wordt aan de hand van de volgende formule bepaald:

h = (x/n) + (c*z) + (p molen – p bouwwerk)

In de formule wordt rekening gehouden met de hoogte van de molen, de afstand tot het betrokken bouwwerk, de ruwheid van het terrein, de windreductie en de hoogte van het maaiveld ter plaatse.

Los van de uitkomst van deze formule zijn bouwwerken tot een hoogte van 5 meter sowieso toegestaan.

De formule met een bijbehorend rekenvoorbeeld zijn opgenomen in de Molenbiotoop van de planregels.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Voor Erf 4 en de losse kavel aan de dijk is een grondexploitatie vastgesteld. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met de diverse kosten voor de ontwikkeling, alsmede de opbrengsten. Hiermee is het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Dit brengt met zich mee dat ook hiervoor vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In de voorfase van de ontwikkeling, in het voorjaar van 2021 heeft er over de stedenbouwkundige verkaveling afstemming plaatsgevonden met de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven het mooi te vinden dat de meeste woning in twee erven worden ingepast. Aangegeven is dat het zou goed zijn dat deze woningen ook echt als erf worden vormgegeven, bijvoorbeeld met een hoofdvolume en een aantal kleine volumes, een centrale ruimte (het erf) en een collectieve parkeeroplossing. De verkavelingstekening op dat moment suggereerde standaard woningen (twee onder 1 kappers met garage) en dat vond de provincie een gemiste kans. Verder heeft de provincie aangegeven minder enthousiast te zijn over de twee woningen aan de dijk. Er is nu een mooie (gezien vanaf de dijk) afwisseling van bebouwing en open ruimte. Deze ruimtelijke kwaliteitswaarde is behoudenswaardig. Woningen op deze plek kan wel, maar sluit dan aan bij de typologie van de dijkbebouwing, waardoor de bebouwing meedoet bij de omliggende bebouwing.

Het verkavelingsplan is mede naar aanleiding van het advies van de provincie aangepast. De erven worden echt als dorpserf vormgegeven, dit is gewaarborgd met het beeldregieplan. Hierbij heeft erf 4, dat daadwerkelijk ook een voormalig boerenerf betreft, meer een erfopzet dan erf 5. Erf 5 is geen voormalig boerenerf. Het kan worden omschreven als een erf dat is geïnspireerd op een boerenerf, maar waar naast schuurwoningen ook een enkele meer 'dorpse' woningen kunnen staan. De openbare ruimte van de erven is deels verhard en deels groen. Het verharde deel is nodig voor het oprijden en parkeren van auto's e.d.. De materialisatie van de openbare ruimte heeft een dorps karakter. De tuinen worden omgeven door hagen van gebiedseigen soorten, als meidoorn, beukhaag.

Er zijn geen specifieke hoofdvolumes opgenomen op de erven. Dit heeft enerzijds te maken heeft met de ligging van het erf in het landschap en anderzijds met de woonwensen van de CPO-ers. Om het karakter van het erf te verwezenlijken is ervoor gekozen om de woningen in samenhang te ontwerpen en te beoordelen. Vanuit het CPO is één architect bij het plan te betrokken. Deze begeleidt de toekomstige bewoners en ziet toe op de samenhang. Het niet realiseren van een specifiek hoofdvolume doet geen afbreuk aan de erfstructuur omdat de afzonderlijke volumes in samenhang worden ontworpen.

Er is gekozen voor een vrij traditionele wijze van parkeren: deels op de afzonderlijke percelen en deels in het open gebied. Bij de invulling is rekening gehouden met de structuur van een erf zodat de erfopzet herkenbaar in beeld blijft. Aan het centrale erf (de open ruimte voor de woningen) worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast bij de erfontsluiting op een wijze waarbij de erfstructuur intact blijft.   

De kavel aan de dijk kan worden bebouwd met één woning of met twee woningen in één bouwvolume. In beide gevallen is er sprake van een hoofdvolume met de lengterichting haaks op de dijk. Het hoofdvolume heeft de vorm van een schuur of refereert aan de boerderijen die reeds aan de Zalkerdijk staan. Er is één bijgebouw voor de beide woningen toegestaan. Het bijgebouw heeft altijd een kap en refereert aan een boerenschuur.

Vanuit stedenbouwkundig- en landschappelijk oogpunt achten we het verantwoord om een woning te bouwen achter de dijk. De aanwezige openheid blijft behouden doordat nieuw te bouwen woning op ruime afstand van de dijk komt te staan. Een brede talud- en tuinzone zorgt ervoor dat het groene karakter en een mate van openheid behouden blijft. De woning zorgt tevens voor toezicht op de wandelroute richting erf 4.  

De woning langs de dijk is qua bouwvolume afgestemd op de bestaande boerderijwoningen langs de dijk. Dit zijn geen dijkwoningen maar boerderijwoningen die gesitueerd zijn achter de dijk; niet aan de dijk. Op de kavel langs de dijk komt één bouwvolume waarbij de kap haaks op de dijk komt te staan. De te bouwen woning(en) dienen qua schaal, maat en uitstraling afgestemd te worden op de bestaande woningen langs de dijk.

9.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg toegestuurd naar het waterschap Drents Overijsselse Delta. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de waterparagraaf (6.2) wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan.

9.2 Inspraak en participatie

Voor de planontwikkeling van Erf 4 en erf 5 heeft vanaf mei 2019 een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden. Hierbij betrokken waren de gemeente Kampen, Dorpsbelangen Zalk, CPO Zalk, Wormenkwekerijk mts. Ekkelboom en omwonenden van Erf 4 en Erf 5. Het participatietraject bestond uit fysieke informatiebijeenkomsten met omwonenden in MFD Zalk, overleg met CPO Zalk en het bijbehorende bouwteam over de schetsverkaveling en informatievoorziening middels nieuwsbrieven. Hierna wordt het participatietraject nader uiteengezet. Omdat de ontwikkeling van Erf 4 en Erf 5 met elkaar verwant zijn, wordt hieronder op beide locaties ingegaan.

Onderzoek

In 2018 is een woonbehoefte onderzoek uitgevoerd waarbij oa de woonbehoefte voor de inwoners van Zalk in beeld is gebracht. In 2019 is gestart met de onderzoeken naar realisatie van woningbouw in Zalk. Vanwege de grote behoefte voor woningen voor eigen inwoners (inwoners met een sociale en/of economische binding met Zalk) is gekozen voor een CPO ontwikkeling. De Gemeente Kampen is oorspronkelijk vooral opgetrokken met de vereniging Dorpsbelangen Zalk welke op haar beurt vervolgens een CPO vereniging heeft opgericht met een interim bestuur. Nadat de vereniging leden kreeg is een eigen bestuur gekozen en functioneert de CPO vereniging als zelfstandig rechtspersoon.

Oorspronkelijke plannen

Voor de realisatie van woningen werd vooral gekeken naar de locatie Erf 4 (achter Brinkweg 10A te Zalk) en Erf 3 (in de hoek Brinkweg/Klaasje van den Brinkerf te Zalk). Beide percelen zijn in eigendom bij de gemeente Kampen. Deze locaties zijn halverwege 2019 gepresenteerd tijdens een brede informatieavond in het Multifunctioneel Dorpshuis te Zalk. Tijdens deze avond kwam de nodige weerstand tegen de ontwikkeling van Erf 3. Hierop is de oproep gedaan door de toenmalige wethouder dat de gemeente openstond voor suggesties voor een andere locatie en ook voor eventuele particuliere inbreng van gronden voor woningbouw.

Ontwikkellocatie

Als gevolg op deze oproep heeft de eigenaar van het perceel achter Zalkerdijk 41A te Zalk (wat is ingesloten door de Zalkerdijk, de begraafplaats, de Van Dijksweg en de Brinkweg) zijn grondeneind 2019 aangeboden voor woningbouw. Eerst zou de eigenaar als medeontwikkelaar deelnemen naast de gemeente Kampen. Later (2022) is het perceel gekocht door de gemeente Kampen en is het perceel samen met Erf 4 (achter Brinkweg 10A) meegenomen in de planontwikkeling. Het toegevoegde perceel heeft de aanduiding ‘Erf 5’ gekregen.

Samenwerking met de CPO vereniging

De planontwikkeling voor Erf 4 en Erf 5 is tot stand gekomen door een intensieve samenwerking met de vereniging CPO Zalk. De CPO vereniging bestaat uit 22 leden en wordt begeleidt door een door hen ingehuurde onafhankelijke deskundige. De vereniging bestaat uit leden die sociaal en/of economisch verbonden zijn aan Zalk. Het uitgangspunt is dat de CPO vereniging een verkavelingsplan heeft gemaakt op basis van een aantal randvoorwaarden van de gemeente Kampen. De CPO heeft tekeningen gemaakt en telkens voorgelegd aan de gemeente ter beoordeling. Hierdoor worden de erven een echte ontwikkeling van en door ‘Zalkers’.

De planvorming is zoals geschreven tot stand gekomen in samenwerking met de CPO vereniging. Uiteindelijk zullen de afzonderlijke leden van de CPO vereniging, via de vereniging, een afzonderlijke bouwkavel afnemen van de gemeente Kampen. De gemeente Kampen neemt de fysieke aanleg van de openbare ruimte voor haar rekening binnen de grondexploitatie. Dit geldt voor zowel de ‘bouwrijp’ als de ‘woonrijp’ fase.

Planvorming

Begin 2020 is gestart met de eerste planontwikkeling. Helaas konden door de Coronacrisis en alle beperkende maatregelen ten tijde geen centrale bijeenkomsten worden gehouden. Om deze reden is gezocht naar een werkvorm waarbij alle omwonenden en belanghebbenden thuis een ontwikkelpakket hebben ontvangen waarmee zij hun wensen en belemmeringen in beeld konden brengen. Alle reacties zijn verwerkt en hiermee is een basisplan gemaakt. Volgens is de CPO vereniging aan de slag gegaan met het optimaliseren van dit basisplan zodat zij zich ook konden conformeren aan dit plan.

Draagvlak

In 2021 en 2022 hebben centrale informatieavonden plaatsgevonden voor de omwonenden en andere belangstellenden om de plannen te presenteren en reacties op die plannen op te halen ter verbetering van de plannen. Er hebben ook individuele gesprekken plaatsgevonden met omwonenden die belemmeringen zagen voor hun eigen woongenot. Deze belemmeringen zijn in overleg met hen zo goed mogelijk weggenomen waarna zij hebben aangegeven dat zij in principe nog steeds niet blij zijn met de ontwikkeling van woningen achter hun perceel, maar zich nu wel kunnen vinden in de positionering van de woningen ten opzichte van hun eigen woning/perceel waardoor zij wel draagvlak kunnen bieden voor de planontwikkeling.

Risicospreiding

Ondanks de inspanningen kan een enkeling zich echter nog steeds niet vinden in de ontwikkeling van vooral Erf 5. Vanwege die mogelijke weerstand tegen Erf 5 is besloten om voor zowel Erf 4 als Erf 5 een afzonderlijk bestemmingsplan te maken waardoor mogelijke weerstand tegen Erf 5 de ontwikkeling van Erf 4 niet in de weg hoeft te zitten.

9.3 Zienswijzen

De bestemmingsplannen Zalk Erf 4 en Zalk Erf 5 en het beeldregieplan Er 4 &5 Zalk hebben ter inzage gelegen in de periode 8 februari tot en met 22 maart 2023.

Op woensdag 22 februari heeft de provincie aangegeven dat het ontwerpplan past in hun ruimtelijk beleid en dat er daarom geen aanleiding is voor een zienswijze. Ook van het Waterschap hebben wij geen zienswijze ontvangen.

Er zijn in totaal vier zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn opgenomen in Bijlage 12 “Reactienota Zienswijzen Bestemmingsplannen Zalk Erf 4 en Zalk Erf 5” en zijn voorzien van een gemeentelijke reactie. Ook zijn in dit document enkele ambtelijke opmerkingen beschreven. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtelijke opmerkingen zijn de bestemmingsplannen en het beeldregieplan op onderdelen aangepast.