direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Meer 2012, 2e wijziging fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991218-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een locatie in de zuidoostpunt van het gebied Fase 3. De locatie heeft in het bestemmingsplan "Het Meer 2012" (vastgesteld op 13 december 2012) de bestemming "Groen" en grenst aan de bestemming Wonen - Uit te werken.

Voor de ontwikkeling van Fase 3 is een uitwerkingsplan opgesteld op basis van een verkavelingsplan. Het plan valt voor een klein deel buiten de bestemming Wonen - Uit te werken en binnen de bestemming Groen van genoemd moederplan. Het betreft een deel van een woonstraat en enkele parkeerplaatsen.

Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen wegen toegestaan. Wel is in het geldend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.3) opgenomen waarin de mogelijkheid wordt geboden om de aanwezige bestemming 'Groen' onder voorwaarden te wijzigen naar 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van de aanleg van de parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.

Middels dit wijzigingsplan wordt gebruikt gemaakt van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid. In deze toelichting wordt aangetoond dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 2e wijziging fase 3' bestaat uit de volgende stukken:

  • de regels;
  • de verbeelding met identificatienummer: NL.IMRO.0166.00991218-VB01.

Op de verbeelding is de bestemming van de onder het plan vallende gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

De locatie is gelegen aan de zuidoostzijde van het gebied Het Meer in de hoek bij de Oosterlandenweg en de Trekvaart. Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Groen' zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan "Het Meer 2012".

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991218-VB01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.4 Gewenste situatie

Zoals hiervoor beschreven heeft het plan betrekking op de realisatie van een woonstraat en parkeervoorzieningen ten behoeve van de toekomstige woningen in de omgeving. Nu geldt daar de bestemming 'Groen'. Het is gewenst dat de locatie een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' krijgt. Dat is mogelijk door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die in het moederplan is opgenomen. Door deze wijziging kan de woonstraat worden gerealiseerd.

afbeelding

1.5 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Groen'.

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor:

  • groenvoorzieningen,
  • fiets- en/of voetpaden
  • bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
  • in- en uitritten,
  • speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen,
  • abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Parkeervoorzieningen zijn, gezien het vorenstaande, niet bij recht toegestaan binnen deze bestemming.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid (Art. 5.3) binnen de bestemming 'Groen' kan de bestemming worden gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Verkeer'. Met dit plan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingbevoegdheid (Art 5.3). De wijzigingsbevoegdheid kent een aantal voorwaarden waar aan voldaan moet worden. In paragraaf wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de van belang zijnde beleidskaders. In hoofdstuk 3 worden de milieu- en omgevingsaspecten getoetst, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het wijzigingsplan. De beschrijving van de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Een beschouwing over de inspraak en het overleg is neergelegd in hoofdstuk 6 van deze toelichting. Dit hoofdstuk zal te zijner tijd worden aangevuld met de behandeling van eventuele zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Dit hoofdstuk beschrijft het in dit kader relevante provinciaal- en gemeentelijk beleid. Vanwege de beperkte omvang en aard van de ontwikkeling wordt niet nader ingegaan op het beleid vanuit het Rijk.

2.1 Provinciaal en regionaal beleid

2.1.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.1.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Binnen het plan is het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte" - "Mixlandschap" van toepassing. Dit zijn de gebieden binnen de provincie waar sprake is van de verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ook hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. In dit perspectief worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook die van andere sectoren, nog nadrukkelijker verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

In de catalogus gebiedskenmerken, die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie, wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt middels de vierlagenbenadering uit de Omgevingsvisie, ingegegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. In de catalogus gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan over deze lagen. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontikkelingsrichtingen.

Natuurlijke laag 

Het plangebied "Het Meer" wordt aangeduid met "Oeverwallen". In de catalogus wordt als norm aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de uiterwaarden, maar op een kleine 500 meter afstand daarvan. Met de ontwikkeling van het plan is de instandhouding van een robuust watersysteem niet in het geding. Dit geldt ook voor de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit. De waarden worden in dit bestemmingsplan niet nader beschermd.

Agrarische laag 

Ook in de agrarische laag wordt het plangebied aangeduid als oeverwallen. Hiervoor geldt als norm dat het winterbed van de de IJssel een beschermende regeling krijgt. Omdat het plangebied niet in het winterbed ligt is daar in dit geval geen sprake van.

De stedelijke laag/lust en leisurelaag 

Zowel in de stedelijke laag als in de lust- en leisurelaag wordt er voor het plangebied geen informatie weergegeven.

Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het plan, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het groene gebied langs de Trekvaart en een aantal bestaande routestructuren blijven behouden. Het plangebied wordt ingericht met respect voor de omgeving, waarin de genoemde structuren uit het verleden herkenbaar blijven. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid.

2.1.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Het Nationaal landschap IJsseldelta bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren.

Voor de ontwikkeling "Het Meer" geldt dat deze ook in het Nationaal Landschap ligt. De kernmerkende kernkwaliteiten (Relief: overgang zandrug - laaggelegen veengronden, Water: oude ijsselarm (Beek) en Trekvaart, openheid) worden niet op onaanvaardbare wijze doorkruist.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document. De planlocatie ligt op de bij deze visie behorende plankaart op de overgang van Ontwikkeling Wonen naar Stedelijk Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991218-VB01_0002.png"

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Bestemmingsplan "Het Meer 2012"

3.2.1 Algemeen

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn".

De Stationsomgeving wordt deel voor deel geconcretiseerd en ontwikkeld. Het geldend bestemmingsplan bevat grotendeels een globale bestemmingsregeling, met enkele gedetailleerde bestemmingen.

In dit geval heeft het plangebied de geldende bestemming 'Groen'. Deze bestemming is bedoeld voor structurele openbare groenelementen die in beginsel vrij van bebouwing moeten blijven. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van "Groen" naar "Verkeer" of "Verkeer - Verblijfsgebied". Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt om indien noodzakelijk medewerking te verlenen aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen.

3.2.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4.3 van bestemmingsplan 'Het Meer 2012' luidt als volgt:

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen van Groen naar Verkeer - Verblijfsgebied of Verkeer voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.
  • b. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijzigingen vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de fysieke en externe veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.2.3 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

Ad a.:

Zoals hiervoor beschreven gaat het om de afronding van de verkaveling met de aanleg van een woonstraat en parkeerplaatsen ten behoeve van de toekomstige woningen van Fase 3 van Het Meer. Hiervoor wordt de bestemming 'Groen' gewijzigd in 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De ontwikkeling is aan te merken als een wijziging van beperkte omvang. Er wordt slechts een klein deel van de bestemming Groen gewijzigd in Verkeer-Verblijfsdoeleinden.

Ad b.:

  • 1. Met de wijziging van Groen naar Verkeer-Verblijfsdoeleinden is het mogelijk om de verkaveling van Fase 3 op een kwalitatief goed af te ronden. Dit komt ten goede van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • 2. De wijziging heeft een positieve invloed op de woonsituatie ter plaatse.
  • 3. De woonstraat en de parkeerplaatsen maken onderdeel uit van een 30 km/uur-zone. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid levert de ontwikkeling geen belemmering op.
  • 4. De realisatie van de woonstraat en de parkeerplaatsen zorgen niet voor een belemmering in het kader van fysieke of externe veiligheid. In het kader van het moederplan is onderzoek in het kader van externe veiligheid uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van een maximale invulling van het plangebied en hieruit blijkt dat aan wettelijke normen en gemeentelijke beleidsuitgangspunten wordt voldaan. Tevens wordt opgemerkt dat de ontwikkeling in dit wijzigingsplan de voorwaarden vanuit het advies van de Brandweer niet belemmerd.
  • 5. De realisatie van de woonstraat en de parkeerplaatsen zorgt niet voor een aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Ze staan ten dienste van de woonfunctie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

 

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat voor de geplande woningen en dat anderzijds de woningen geen belemmering vormen voor bestaande (bedrijfs-) activiteiten in de omgeving. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke onderzoeken verricht.

3.3.1 Milieuzonering in relatie tot bedrijven

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) is hiervoor een lijst met richtafstanden per bedrijfscategorie opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

In het voorliggende geval wordt enkel een woonstraat en parkeerplaatsen aangelegd. Van een milieubelastende functie, en daarmee een aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving, is dan ook geen sprake. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Voor het gebied zijn alle verplichte bodemtoetsen uitgevoerd in het kader van de Wet bodembescherming. Op grond hiervan zijn geen verdere acties nodig. Er zijn geen te saneren verontreinigingen aangetroffen. Voor het plan vormt dit geen belemmering.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

In het voorliggende geval is er geen sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object of een nieuwe geluidsbron als bedoeld in de Wgh. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in het voorliggende geval niet noodzakelijk.

Aangezien geen sprake is van een geluidsgevoelig object of een nieuwe geluidsbron vorm het aspect geluid geen belemmering.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2 genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden. Dit is reeds aangetoond met een berekening van de luchtkwaliteit langs de meest drukke weg, de Oosterlandenweg in het kader van het op 12 december 2012 vastgestelde moederplan. Het onderzoek had echter uitsluitend als doel aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat daarmee dit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

Er zijn geen wijzigingen in het plangebeid ten opzichte van de uitgangspunten in het moederplan die een hernieuwde afweging noodzakelijk maken. Daarom wordt hier volstaan met een verwijzing naar het moederplan.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd, alleen passagiers. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek in het kader van de veiligheid.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht). Ten behoeve van één bedrijf is een ontheffing verleend voor het transport van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied. Dit is in overleg en na advies van brandweer gebeurd. Dit betreft de bevoorrading van vuurwerk voor de verkooppunten IJsselmotoren aan de Spoorstraat 33 te IJsselmuiden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 600 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contouren komen niet voor op het land. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig. Langs de Oosterlandenweg lopen weliswaar gasleidingen richting d Koekoekspolder maar deze vormen qua aard en diameter geen aanleiding tot nader onderzoek.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO).

Voor het plangebied van het uitwerkingsplan geldt dat de tekst zoals opgenomen in het moederplan van toepassing is op het hele plangebied Het Meer. De tekst is hieronder opgenomen. Als bijlage zijn enkele relevante onderzoeken opgenomen.

Bijlage 1 Water bevat de waterparagraaf opgesteld in oktober 2012 door Witteveen + Bos.

3.4.2 Relevant beleid

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.4.3 Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied betreft een groen gebied in de kern IJsselmuiden. Het Meer bestaat uit het gebied gelegen tussen de Oosterholtseweg, Burgemeester van Engelenweg, Trekvaart en Spoorlijn Kampen-Zwolle en de Oosterlandenweg. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal of een primair watergebied, zoals die binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Overijssel worden benoemd. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Wel heeft het plangebied in de huidige situatie een geringe maaiveldligging, relatief hoge grondwaterstanden en een relatief slecht doorlatende bodem (veen). Het voorkomen van grondwateroverlast in de toekomstige situatie verdiend daarom bijzondere aandacht. Het gebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van het bemalingsgebied Trekvaart waarin een zomer- en winterpeil wordt gehanteerd van respectievelijk -1,00 m NAP en -1,20 m NAP.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte voorgeschreven die is vastgelegd in het GRP van minimaal 100 cm voor wegen. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het toekomstig weghoogte. Het plangebied ligt binnen de invloedlijnen van de IJsselmeer peilstijging. Vanwege klimaatverandering en de voorgenomen IJsselmeer peilstijging adviseert het waterschap het gebied 20 cm extra hoger aan te leggen om in de toekomst geen problemen te krijgen met grondwater. Om deze reden wordt binnen het plangebied een ontwateringsdiepte aangehouden van 120 cm voor wegen ten opzichte van GHG met een maximum terreinhoogte van 0,15m1+/0,28m1+NAP. Voor bestaande bebouwing gelegen in het plangebied mag de ontwatering en afwatering van het terrein niet verslechteren. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 25 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, De Trekvaart. Het functioneren van deze watergang(en) en watergangen van bestaand stedelijk gebied moet te allen tijde worden gegarandeerd van een goede afwatering. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Over de inrichting en het beheer en onderhoud van eventueel nieuw stedelijk water vindt afstemming plaats met het waterschap. Uitgangspunt is dat stedelijke waterberging bij het waterschap in beheer en onderhoud komt.

Voor de aan te leggen woonwijk wordt een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierbij worden een aantal uitgangspunten meegenomen, die hieronder kort worden weergegeven:

  • Streven naar een zo efficiënt mogelijke ont- en afwatering. Wat niet nodig is, ook niet aanleggen.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud zo veel als mogelijk bij één particulier onderbrengen: de particulier die ook direct belang heeft bij de ont- en afwatering van zijn perceel.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van een wadi op particulier terrein neerleggen bij de eigenaar.
  • Doorspoelen (indien noodzakelijk) van het IT-riool onder de wadi op particulier terrein neerleggen bij de gemeente.

Conclusie 

In juni 2012 is er nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de waterberging.

Om te voorkomen dat de maximale waterstand en de afvoeren in de Trekvaart toenemen, zal onder andere op de beoogde locatie voor de ijsbaan (ten zuiden van de Trekvaart) een waterberging aangelegd worden. De ijsbaan met een oppervlak van 14.800 m2 en een bodemhoogte van NAP -0,8 m kan als waterberging dienen. Daarnaast wordt de groene berging bij de terp optimaal benut voor waterberging. Er kan dan circa 1.900 m3 water rond de terp geborgen worden. Door de combinatie van een ruimere berging bij de terp en de inzet van de ijsbaan als waterberging neemt bij een T=100-situatie de maximale waterstand op de Trekvaart niet toe (enkele mm’s lager). De maximale afvoer neemt ca. 1,5 % af tot maximaal 0,66 m3/s.

Bij de nadere uitwerking van de plannen zal de verbinding tussen het watersysteem en de ijsbaan in detail uitgewerkt moeten worden.

Het waterschap heeft de voorkeur om de afvoer van de peilgebieden niet groter te laten zijn dan de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Dit is mogelijk door de aansturing van de stuw aan te passen. Als de afvoer van de peilgebieden hiertoe beperkt wordt, verandert de maximale waterstand nauwelijks en treedt er dus geen wateroverlast op.

Op basis van de uitgevoerde analyse is het voorstel om naast de geplande berging in Het Meer een ruimere waterberging rond de terp aan te leggen en de ijsbaan als waterberging in te zetten. De aanpassing/automatisering van de stuw is geen onderdeel van het project Het Meer. In een later stadium kunnen waterschap en gemeente afspraken maken over de aanpassing van de stuw.

3.4.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Voor hemelwater wordt in het totale plangebied Het Meer een IT-riool aangelegd zodat hemelwater kan infiltreren in de bodem in droge perioden. De afwatering van bestaande bebouwing en nieuwbouw percelen vindt ondergronds plaats naar het IT-riool. Bij extreme buien kan overtollig hemelwater via het IT-riool en aangelegde watergangen afstromen naar oppervlaktewater van het watersysteem Trekvaart. De afvoer van hemelwater vanuit het plangebied vindt plaats via een bodempassage naar de Trekvaart. In extreme natte perioden zal het infiltratie riool drainerend (ontwaterend) werken.

Voor de afwatering van bestaande en nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een robuust, duurzaam en efficiënt te beheren en te onderhouden watersysteem of een andere duurzame oplossing met voor elk perceel een eigen afwateringsmiddel dat aansluit op het IT-riool.

Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het plangebied moeten het afvalwater en hemelwater worden gescheiden. Het afvalwater dat vrijkomt binnen het plangebied wordt onder vrijverval geloosd op een te realiseren rioolgemaal in het plangebied. Het rioolgemaal transporteert het afvalwater op een gesloten afvalwaterketen naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Dit om de vuiluitworp op oppervlaktewater vanuit de rioolwateroverstorten van de bestaande gemengde rioolstelsels niet te vergroten en de rioolgemalen in deze gebieden niet extra te belasten. Mogelijk kan het afvalwater van het gebied het Meer aangesloten worden op de bestaande afvalwatertransportleiding vanaf het industrieterrein Zendijk naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Op deze transportleiding zijn reeds diverse rioleringsgebieden van de kern IJsselmuiden aangesloten. Het hoofdrioolgemaal Bergweg verpompt het afvalwater van de kern IJsselmuiden vervolgens naar de RWZI Kampen.

Bij de inrichting van dit gebied zal in ieder geval een goede oplossing worden gezocht voor de waterafvoer/waterhuishouding. Op een kaart behorende bij deze toelichting (Bijlage 2 Watergangen) zijn de bestaande en nieuw aan te leggen afwateringssloten, greppels en duikers ingetekend. Ook zijn de profielen van een greppel met IT-riool en een nieuwe watergang weergegeven. Daarnaast zijn de gebieden aangegeven die als waterberging kunnen fungeren.

3.4.5 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het nieuwe bestemmingsplan voor het bestaande stedelijk gebied. Het plan is relatief groot en voldoende aandacht voor wateraspecten is noodzakelijk. Het waterschap is daarom intensief bij het voortraject betrokken geweest. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

3.4.6 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan 

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstroming risicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie 

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstroming risicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A). Dit is op basis van de huidige maaiveldhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991218-VB01_0003.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden 

Bron: Provincie Overijssel 

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de kop van Spoorlanden is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991218-VB01_0004.png"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak

Bron: Provincie Overijssel

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

Het Zwarte Meer wordt van de IJssel en het Ketelmeer gescheiden door de balgstuw bij Ramspol en de verbindende kering traject IJsselmuiden-Ramspol. De balgstuw heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar (gelijk aan de normfrequentie van dijkring 7, Noordoostpolder), de verbindende kering heeft een normfrequentie van 1/500 per jaar.

De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Drents Overijsselse Delta.

3.4.7 Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De provincie is het bevoegd gezag voor de nieuwe natuurwet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels.

Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Dit zijn het Zwarte Meer (circa 6,5 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5 kilometer) en de uiterwaarden IJssel (thans vallend onder N 2000 gebied Rijntakken) /(circa 1200 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

3.5.2 Soortenbescherming

Onder de nieuwe natuurbeschermingswet zijn er ten aanzien van soortenbescherming enkele veranderingen in de beschermde soorten.

Op grond van de wetgeving gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

3.5.3 Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

3.5.4 Onderzoek en activiteitenplan

Sinds 2004 zijn door EcoGroen Advies diverse ecologische onderzoeken in het plangebied Het Meer uitgevoerd. In verband met de aanwezigheid van Rugstreeppad, Bittervoorn en Kleine modderkruiper, is in 2008 ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd welke is verleend (kenmerk: FF/75C/2007/0376). In datzelfde jaar zijn ten behoeve van de aanleg van een bouwweg in het plangebied ook diverse maatregelen uitgevoerd, waaronder de aanleg van een compensatiegebied voor Rugstreeppad en het wegvangen en overzetten van Rugstreeppadden vanuit het plangebied naar dit 'compensatiegebied'. Door het uitstellen van de realisatie van de woonwijk zijn de Rugstreeppadden in de tussentijd echter weer teruggekeerd naar het plangebied. Daarnaast zijn de plannen enigszins gewijzigd, zodat extra onderzoeksinspanning nodig was.

Gelet op de uitvoering van de plannen, dienen maatregelen te worden genomen om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Bij een ontheffingsaanvraag op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is het verplicht een zogenaamd activiteitenplan op te stellen. In het activiteitenplan dient een nadere toelichting te worden gegeven op diverse onderdelen die juridisch of procedureel noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de ontheffingsaanvraag.

Het 'Activiteitenplan woningbouwlocatie Het Meer, IJsselmuiden' (Ecogroen, kenmerk: 11-116, status: definitief, datum: 29 november 2011, Bijlage 3 Ecologie) gaat in hoofdzaak in op de volgende onderdelen.

  • De ecologisch toezichthouder houdt een logboek bij waarin de toegepaste mitigerende maatregelen worden beschreven (onder andere datum, locatie werkzaamheden, aantal overgezette dieren en terugplaatslocatie). Ook dient op de plaats van uitvoering altijd een exemplaar van het werkprotocol aanwezig te zijn en dient het werkprotocol onder betrokken werknemers bekend te zijn.
  • Werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd buiten de meest kwetsbare voortplantingsperiode van Bittervoorn, Kleine modderkruiper en verschillende broedvogels.
  • Het (vangen en) overzetten van fauna vindt plaats onder begeleiding van een ecologisch toezichthouder.

In paragraaf 5.3 van het activiteitenplan is ten aanzien van enkele soort(groep)en beschreven welke mitigerende maatregelen worden genomen. Een belangrijk aspect hierbij is dat de functie van de Trekvaart als vliegroute van de lichtschuwe Meervleermuis dient te worden behouden. Door verlichting kan de vliegroute van Meervleermuis in onbruik raken, wat kan leiden tot aantasting van de functionaliteit van een vaste verblijfplaats.Verlichting van de Trekvaart wordt voorkomen door geen verlichting aan te brengen die uitstraalt op de Trekvaart.

De gemeente heeft mede op grond van het ingediende activiteitenplan een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en Faunawet ontvangen (zie Bijlage 4 Ecologie). Deze is geldig tot en met 31 mei 2017.

Het bouwrijp maken van dit deelplan start eind februari 2017. Het ophogen van het terrein is voor 31 mei 2017 afgerond. Daarmee is het hele plangebied uitgevoerd en is geen nieuwe natuurtoets of ontheffing noodzakelijk.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het verkennend booronderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd, maar de resultaten ervan bieden wel een bijdrage aan de inzichten over de ontstaansgeschiedenis van het lokale landschap. In 2012 is een klein deel van het rivierduin in het plangebied onderzocht. Dit heeft geen archeologische waarden aangetoond. In het plangebied is echter een segment van de oer-IJssel aanwezig; de IJssel bezat toen geen verbinding met de Rijn. Uit onderzoek in plangebied Reevediep zijn een aantal prehistorische nederzettingen aangetroffen op de oever van de oer-IJssel. Het is zodoende zaak alert te zijn op dit soort erfgoed in onze gemeente. In onderhavig plangebied reikt het oeversegment te diep om aantrekkelijk te zijn geweest voor bewoning. Zodoende geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek voor planrealisatie in dit gebied. Wel blijft de meldingsplicht uit de Monumentenwet 1988 van kracht.

3.6.2 Monumentenzorg

In het plangebied zijn geen Rijks-en gemeentelijke monumenten en geen karakteristieke panden aanwezig.

3.7 Verkeer

Verkeer

De wegen binnen het plangebied worden erftoegangswegen (maximaal 30 km/u) met korte rechtstanden. De inrichting en ligging van deze wegen maakt het onaantrekkelijk om als doorgaande route van de Oosterlandenweg naar de Burg. van Engelenweg te dienen.

Het gebied wordt aan de oostkant ontsloten op de Oosterlandenweg en aan de noordwestkant op de Oosterholtseweg. De Oosterlandenweg behoort tot de hoofdwegenstructuur van Kampen/IJsselmuiden. De Oosterholtseweg is een erftoegangsweg waardoor een gelijkwaardige aansluiting kan plaatsvinden.

Fietsvoorziening

Door Het Meer loopt een primaire fietsroute. Met de aanleg van een vrijliggend en in de voorrang gelegen fietspad tussen de Trekvaart en Tunnelweg wordt de primaire fietsroute behouden. Daarnaast loopt deze fietsroute langs de basisschool waardoor een veilige langzaam verkeersroute wordt gecreëerd.

Parkeren

Voor het toetsen van de parkeernormering wordt de CROW-publicatie 182 Parkeercijfers – Basis voor parkeernormering gehanteerd. Voor het plangebied gelden de volgende parkeernormen:

Goedkoop: 1,55 pp/won.

Middelduur: 1,85 pp/won.

Duur: 2,1 pp/won.

Bij het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt een reductie toegepast.

3.8 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen voor de ruimtelijke ordening relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. De locatie is opgenomen in de, door de gemeenteraad vastgestelde, gezamenlijke grondexploitatie voor Het Meer. In deze grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten voor deze locatie opgenomen. De grondexploitatie kent een positief resultaat. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 2e wijziging fase 3’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 2e wijziging fase 3' komt enkel de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied voor. In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de lokale wegen en de verblijfsgebieden zoals straten en pleinen opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk. De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

 

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde "Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen".

Bij plannen voor een verandering in de openbare ruimte kan het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met provincie achterwege blijven. Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen is al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap en is goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl, het Gemeenteblad en de Staatscourant en zal gedurende zes weken ter inzage liggen.