direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e herziening Dorpsweg 76-82
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991212-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van de woonpercelen Dorpsweg 76-78 te Wilsum. Op de percelen zijn in de huidige situatie twee woningen met bijgebouwen aanwezig. Het betreft twee aaneengebouwde dijkhuisjes, van een totaal blok van drie woningen. De twee woningen zijn gerealiseerd binnen een van oorsprong enkele woning. De woningen voldoen niet aan de wensen en eisen van de initiatiefnemer. Daarom is gekozen voor sloop en vervangende nieuwbouw in de vorm van één vrijstaande woning.

De nieuwe woning is op basis van het geldend bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012' deels buiten het bouwvlak geprojecteerd.

Door de voorgenomen ontwikkeling voldoet de naastgelegen woning nr. 82 na realisatie niet meer aan het bestemmingsplan. Daarom wordt ook deze in het plan betrokken, ondanks dat hier geen ontwikkeling plaatsvindt. Vanwege deze ontwikkeling en ontstane afwijking is een aanpassing van het bouwvlak en de regels middels een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 1e herziening Dorpsweg 76-82' bestaat uit de volgende stukken:

  • de regels;
  • de verbeelding met identificatienummer: NL.IMRO.0166.00991212-VB01.

Op de verbeelding is de bestemming van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

De locatie is gelegen aan de Dorpsweg 76-78-82 te Wilsum. De locatie is kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie L, nummers 442, 443 en 444. In figuur 1.1 is de ligging van de locatie (nrs. 76-78) ten opzichte van Wilsum en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied en de herbouwlocatie ten opzichte van de kern Wilsum (Bron: ArcGIS)

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012', dat is vastgesteld op 13 september 2012. In figuur 1.2 wordt de ligging van het plangebied weergegeven met het rode kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012' (Bron: gemeente Kampen)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

De locatie is op basis van het geldende bestemmingsplan grotendeels bestemd tot 'Wonen' en is gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak met een maatvoeringsaanduiding. De voortuin is bestemd als 'Tuin'. Daarnaast kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en kent gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen in grondgebonden woningen, waarbij hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Gelet op de aanwezige maatvoeringsaanduiding ter plaatse geldt voor het hoofdgebouw een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter. De afstand van (de vrijstaande zijde van) een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen en de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en tevens voor erf, water en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Onder voorwaarden mag op deze gronden een erker worden gebouwd. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en tevens voor berging en afvoer van water, ijs en sediment. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan ten dienste van dubbelbestemming. In afwijking daarvan kan worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemmingen (Wonen en Tuin), met dien verstande dat voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord en de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Ruimte voor de rivier' zich daar tegen niet verzet.

1.4.3 Strijdigheid

De nieuwe woning is deels buiten het geldende bouwvlak geprojecteerd. Daarmee is het voornemen niet in overeenstemming met het geldende bestemmingplan. Tevens voldoet het plan niet aan de afstand van 3 meter tussen (de vrijstaande zijde van) een hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens. Datzelfde geldt voor de resterende woning van het blok nr. 82. Deze wordt door de ontwikkeling ook vrijstaand en voldoet daardoor niet meer aan de eisen tot de zijdelingse perceelsgrens.

Ook is het bouwplan gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', waar onder de hiervoor genoemde voorwaarden medewerking kan worden verkregen. De voorwaarden worden behandeld in paragraaf 4.8. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Op deze plek wordt geconstateerd dat de gestelde voorwaarden geen belemmering vormen voor het voorgenomen plan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders waarmee de voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie.

In Hoofdstuk 3 worden de van belang zijnde beleidskaders beschreven.

In Hoofdstuk 4 worden de milieu- en omgevingsaspecten getoetst, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het bestemmingsplan.

De beschrijving van de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is weergegeven in Hoofdstuk 5.

In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Een beschouwing over de inspraak en het overleg is neergelegd in Hoofdstuk 7 van deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Wilsum
2.1.1.1 Landschap

De wording van het landschap rond Wilsum is sterk bepaald door de invloed van de IJssel, in combinatie met de getijdenwerking van de rivier en de wind. Tot in de middeleeuwen was dit een gebied, waarin de IJssel zich met verschillende armen een weg zocht richting het Flevomeer. In de loop van de tijd zijn steeds meer delen van deze rivierarmen dichtgegroeid en verland. De strang die nu nog in het buitendijks gebied aanwezig is herinnert hieraan. Deze strang was in de middeleeuwen mogelijk een bevaarbare stroom waardoor een gunstige vestigingsplaats ontstond.

In 1308 verleende de bisschop van Utrecht aan Salland Dijkrechten, waarna men begon met de algemene bedijking van de IJssel. De dijk had naast zijn waterkerende functie tevens de functie als weg van Kampen naar Zwolle. Deze bedijking heeft het landschap rond Wilsum aanzienlijk veranderd. Door dijkdoorbraken ontstonden kolken die ook nu nog zichtbaar zijn in het landschap. Met de bedijking van de rivier, waarbij aansluiting gezocht werd bij de hoger gelegen delen in het landschap, kreeg de IJssel (en daarmee de IJsseldelta) min of meer de huidige vorm.

2.1.1.2 Bebouwing

Over de vroegste bebouwing van Wilsum is niet veel bekend. De huidige Nederlands Hervormde kerk werd al in 1170 tot parochiekerk verheven maar is waarschijnlijk al in het midden van de 11de eeuw gebouwd. Gezien de handelsprivileges die de stad kreeg is het mogelijk dat deze grotendeels uit handelshuizen bestond. Deze handelsprivileges zijn waarschijnlijk ook de reden waarom de inwoners van Wilsum van de bisschop stadsrechten kregen (tussen 1260 en 1321).

Wilsum groeide in de periode 1850-1950 nauwelijks. De belangrijkste uitbreidingen van de bebouwing waren langs de huidige Westenbergstraat, de Dorpsweg en de verbindingswegen daartussen.

Na 1950 steeg de woningvoorraad tot 206 in 1987 zonder dat de structuur van het stadje wezenlijk veranderde. Wel werd in 1955 de Gereformeerde kerk aan de Dorpsweg 104 gebouwd. Op een prominente plek tegenover de hervormde kerk aan de Dorpsweg werd in 1977 een parkeerterrein met een pleinvormige uitstraling, beter bekend als "de Brink" aangelegd. Op dit moment wordt het dorp naar de zuidoostzijde uitgebreid.

2.1.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied aan het Dorpsweg betreft een historische ontsluitingsweg. De dijk waarop de Dorpsweg is gelegen is een structuurbepalend element. De bestaande bouwing langs de dijk versterkt dit beeld. De functionele structuur van de omgeving bestaat uit dorpse woonbebouwing afwisselt met enkele voorzieningen en bedrijven. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie; rood nrs. 76-78. (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied wordt aan de zuidwestzijde begrenst door de Dorpsweg. Aan de overige zijden is het plangebied omsloten door woonpercelen. Het plangebied bestaat uit drie bestaande woonpercelen. De ontwikkeling betreft twee van de drie aaneengebouwde dijkhuisjes. In figuur 2.2 is de huidige bebouwing weergegeven. Daarnaast zijn bijgebouwen aanwezig, waarvan een deel is aangebouwd aan de woningen. Het overige deel van het plangebied is ingericht als tuin behorende bij de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0004.png"

Figuur 2.2 Foto's huidige situatie (bron: EVE architecten)

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Sloop en vervangende nieuwbouw

De bestaande woningen betreffen twee aaneengebouwde dijkhuisjes, van een totaal blok van drie woningen. De woningen voldoen niet aan de wensen en eisen van de initiatiefnemer. Daarom is gekozen voor sloop en vervangende nieuwbouw in de vorm van één vrijstaande woning. Hierdoor wordt de resterende woning van het blok van drie, nr. 82 ook vrijstaand.

In figuur 2.3 is een weergave de huidige, te slopen bebouwing en daarnaast de nieuwe woning weergegeven. Tevens is met het rode kader het geldende bouwvlak weergegeven, waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden.

In figuur 2.4 is een weergave van het (bovenaanzicht van het) straatbeeld weergegeven. Benadrukt wordt dat het hier impressies betreffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0006.png"

Figuur 2.3 Bestaande bebouwing te slopen (links) en nieuwe woning (rechts) (bron: EVE architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0007.png"

Figuur 2.3 Bovenaanzicht (boven) en straatbeeld voorgevel (rechts) (bron: EVE architecten)

Bovenstaande figuren zijn terug te vinden in het ontwerp zoals dat opgenomen is in Bijlage 1.

Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa’s. Zoals duidelijk waarneembaar in figuur 2.3 sluit de nieuwe woning qua kaprichting aan de straatzijde aan op de naastgelegen woningen. Gelet op de maatvoering (goot- en bouwhoogte) voegt de nieuwe zich goed in het straatbeeld. De woning wordt daarmee op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast.

2.2.2 Verkeer en parkeren

Het plangebied is bereikbaar via de Dorpsweg. Tussen de woningen is onvoldoende ruimte voor een in- en uitrit of parkeerplaats. Conform de huidige situatie zal langs de Dorpsweg geparkeerd worden. Aangezien het aantal woningen niet toeneemt, maar afneemt zal de parkeerdruk en de verkeersgeneratie tevens niet onevenredig toenemen, maar eerder afnemen.

Aan de zuidzijde zal een toegangspad langs de woning gerealiseerd worden. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Gelet op de ontwikkeling, het vergroten van een bouwvlak zonder dat er sprake is van extra woningen, wordt gesteld dat dit geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0009.png"
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld. .

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan "Wilsum en Nieuwstad 2012 " bestemd tot 'Wonen' en 'Tuin'. Gelet op de bestemmingsomschrijving en de omliggende woon- en verkeersbestemmingen, is het plangebied gelegen in 'bestaand bebouwd gebied'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.13 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.5 Niet-risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3. kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.

De van belang zijnde begrippen in het kader van art. 2.13 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3 en 2.13.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied valt binnen een (potentieel) intrekgebied voor oppervlaktewaterwinning. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater.

In de regels en op de verbeelding van dit plan zal ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater een gebiedsaanduiding worden opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn nadere regels opgenomen in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. De woonfunctie betreft overigens geen harmoniërende functie, maar een niet-risicovolle functie. Aangezien er sprake is van een vervangende woning wordt voldaan aan het stand-stil principe.

De ontwikkeling in het plangebied zorgt niet voor een vergroting van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.13 van de Omgevingsverordening.

3.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving gaat het - kort door de bocht - om het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met elkaar (connectiviteit) en ervoor zorgen dat de stedelijke netwerken elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Het gaat daarnaast om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In figuur 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is indicatief met de rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0010.png"

Figuur 3.2: Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De locatie is gelegen in een gebied met ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'. De vervangende woning wordt in de bebouwingslijn langs de Dorpsweg gesitueerd, overeenkomstig de huidige situatie. De vervangende woning zorgt niet voor een belemmering van andere functies en past goed in de functionele structuur van de omgeving (woongebied). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Oeverwallen. In figuur 3.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0011.png"

Figuur 3.3: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

“Rivierengebieden (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgronden)”

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden.

Toetsing van het initiatief aan het de 'Natuurlijke laag'

De vervangende woning wordt in de bebouwingslijn langs de Dorpsweg gesitueerd, overeenkomstig de huidige situatie. Aangezien het plan één woonperceel betreft is het herstel van natuurlijke variatie niet haalbaar. Gesteld wordt dat de ontwikkeling in overstemming is met de uitgangspunten uit de 'Natuurlijke laag'.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In figuur 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

“Rivierengebieden (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgronden)”

Het kleinschalig mozaïek van de oeverwallen (boomgaarden, erven, akkers, singels) staat onder druk van toenemende bebouwing en perceelsvergroting ten behoeve van landbouwkundig gebruik. De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De aanwezige dijk ter plaatse van de Dorpsweg blijft als scherpe grens tussen de riviergronden en omliggende gebieden aanwezig. De vervangende woning wordt in de bebouwingslijn langs de Dorpsweg gesitueerd, overeenkomstig de huidige situatie. Aangezien het plan één woonperceel betreft is de versterking van het gevarieerde patroon niet haalbaar. Gesteld wordt dat de ontwikkeling in overstemming is met de uitgangspunten uit de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

De 'Stedelijke laag'

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • 1. Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • 2. Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu”. In figuur 3.5 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0013.png"

Figuur 3.5: De Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

“Woonwijken 1955 - nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

In het voorliggende geval wordt op de locatie, die is aangemerkt als 'Woonwijken 1955-nu', ingevuld met vervangende nieuwbouw. Op welke wijze de stedenbouwkundige invulling zich in de maat en het karakter van de omliggende bebouwing voegt, wordt beschreven in hoofdstuk 2. Hier wordt gesteld dat de woning goed zal opgaan in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.

De 'Laag van de beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.

Op basis van de 'Laag van de beleving' is de Dorpsweg aangemerkt als 'recreatie route' en maakt het plangebied onderdeel uit van 'Ijssellinie inundatieveld'. In figuur 3.6 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0014.png"

Figuur 3.6: De Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

“Bakens in de tijd – IJssellinie inundatieveld”

Het belang van bakens in de tijd wordt – gelijk op met de herwaardering van het cultuurhistorisch erfgoed (agrarische en industriële en religieuze monumenten!) – meer en meer ingezien. Karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw zonder dat de mogelijkheden voor herbestemming voldoende zijn onderzocht. Hierdoor blijven kansen voor het behouden en toevoegen van gebiedsidentiteit onbenut.

“Recreatieve routes”

Creëer verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Voeg bakens van deze tijd toe. Behoud monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis. Verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van de beleving”

Het voornemen zorgt niet voor aanpassing van de infrastructuur van de Dorpsweg. De ontwikkeling brengt geen toename van verkeersbewegingen met zich mee. Een nadelig effect op de recreatieve route is niet aan de orde. Tevens wordt de zichtbaarheid van het inundatieveld niet aangetast.

3.2.5 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kampen 2030
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijk ontwikkeling in de structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009. Basis voor deze visie is de notitie van Bouwstenen.

Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. 'Wat voor een gemeente willen wij worden?'. In vastgestelde visies als 'Kampen lonkt naar 2030' en de 'Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030' wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0015.png"

Figuur 3.6: Ontwikkelingsrichting structuurvisie Kampen 2030 (bron: gemeente Kampen)

Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald en op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken. Hiervoor worden drie opeenvolgende stappen gedefinieerd.

3.3.1.2 Wilsum

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0016.png"

Figuur 3.7: Ligging Wilsum op structuurkaart (bron: gemeente Kampen)

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande dorpsomgeving en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen. Voor kleine kernen als Grafhorst, Wilsum, 's-Heerenbroek, Zalk en Kamperveen is hierbij bewust gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke uitbreiding voor eigen inwoners (gezinsverdunning en natuurlijke aanwas). Doel daarvan is de leefbaarheid te garanderen en mensen de mogelijkheid te bieden in eigen dorp te blijven wonen. Voor Wilsum is er sprake van het afronden van de bestaande planvorming (De Thijs). In de structuurvisie staan verder geen ontwikkelingen op stapel voor Wilsum en Nieuwstad.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kampen 2030

De locatie is gelegen in het bestaand bebouwd gebied. De vervangende woning wordt in de bebouwingslijn langs de Dorpsweg gesitueerd, overeenkomstig de huidige situatie. De vervangende woning zorgt niet voor een belemmering van andere functies. De woning is zowel vanuit functioneel als ruimtelijk oogpunt passend in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Kampen.

3.3.2 Welstand en Stedenbouw
3.3.2.1 Welstandsnota

De gemeente heeft een Welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil de gemeente ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2004, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het plangebied opgenomen als: buitengebied, deelgebied "het Rivierenlandschap".

In dit rivierenlandschap liggen de kernen Grafhorst, Wilsum, Zalk en De Zande. De nota behandelt deze niet apart, omdat ze qua ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke opbouw allen sterk met de rivier verbonden zijn. Binnen de gebiedsbeschrijving van het rivierenlandschap is wel op elke kern apart ingegaan.

3.3.2.2 Beleid
  • Het landschap dient zoveel mogelijk open te blijven. Binnen de dorpskernen dient de bestaande structuur, zoals beschreven in de gebiedsbeschrijving heterogeen en kleinschalig, behouden te blijven.
  • Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en de bijgebouwen dienen de bebouwingskarakteristieken, zoals die in de gebiedsbeschrijving zijn beschreven te worden behouden en waar mogelijk versterkt.
3.3.2.3 Beoordeling

Het bouwplan heeft na overleg de welstand en met stedenbouw over het eerste ontwerp en na het doorvoeren van de uit het overleg voortvloeiende nodigde aanpassingen, een positieve beoordeling ontvangen. De aanpassingen hadden ondermeer betrekking op de kapvorm, de dakkapel en de schoorsteen. Bij de hoogte van de woning  is rekening gehouden met de  hoogte van de aanliggende woningen en het straatbeeld waarvan het onderdeel gaat uitmaken. Door een juiste afwerking van de nieuw ontstane zijgevel van het pand Dorpsweg 82 sluiten de woningen stedenbouwkundig goed op elkaar aan. Het straatbeeld dat ontstaat na het bouwen van de woning en de afwerking van de zijgevel past in de bebouwingskarakteristiek van de dijkbebouwing.

3.3.3 Groenstructuurvisie Kampen
3.3.3.1 Algemeen

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0017.png"

Figuur 3.6: Groenstructuur Wilsum (bron: gemeente Kampen)

3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Groenstructuurvisie Kampen

De Dorpsweg is aangewezen als 'enkelzijdige bomenrij, landschappelijk'. Deze bomenrij is aan de zuidzijde van de weg aanwezig. Daarnaast is het parkje aan de noordzijde van het plangebied aangewezen als 'buurtgroenstructuur'. Het plangebied is in de groenstructuurvisie niet aangewezen als groenstructuur. Aantasting van groenstructuren is niet aan de orde. Gesteld wordt dat het plan in overeenstemming is met de Groenstructuurvisie Kampen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van een nieuw geluidsgevoelig object, namelijk de vervangende woning.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid/ milieubelastende functies.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.

4.1.2.3 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een geluidszone. Dit geldt niet voor wegen met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur, waarvan in dit geval sprake van is voor de omliggende wegen. Aangezien deze wegen geen zone in het kader van de Wet geluidhinder hebben, kunnen deze wegen verder geen wettelijke beperkingen opleggen bij de realisatie van nieuwe woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel bekeken worden wat de akoestische effecten van deze wegen zijn op de woningen. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bebouwing zoals woningen bedraagt 48 dB. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de Dorpsweg, die geluidsluw (asfalt) is uitgevoerd, een vrij matige verkeersintensiteit kent en is hiermee derhalve niet relevant. In het kader van wegverkeerslawaai zal sprake zijn een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande woning.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Verkennend bodemonderzoek

Sigma Milieu heeft een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouwlocatie. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

Bovengrondmengmonster (boring 1 t/m 8) bevat een verhoogd gehalte cadmium, kwik, lood, zink (zware metalen), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en PCB’s (som 7) t.o.v. de achtergrondwaarde.De verhoogd gemeten gehalten cadmium, kwik, lood, zink (zware metalen), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en PCB’s (som 7) in het bovengrondmengmonster overschrijden de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet en daarnaast is bij het gebruik bebouwing (feitelijk toekomstig gebruik) de humane risicoindex voor de afzonderlijke PAK’s, de som PAK’s en zink <1.

Ondergrond (0.6-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster (boring 1+2) bevat een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de interventiewaarde. Het verhoogd gemeten nikkel (zware metalen) in het ondergrondmengmonster overschrijdt de interventiewaarde en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. In eerste instantie wordt geadviseerd om het geanalyseerde ondergrondmengmonster uit te splitsen en de afzonderlijke deelmonsters te onderzoeken op het gehalte nikkel. Op deze wijze wordt het verhoogd gemeten gehalte nikkel in het ondergrondmengmonster geverifieerd en ontstaat meer inzicht in de ruimtelijke verdeling van de verontreiniging.

Grondwater

Op de locatie wordt binnen 5 m-mv geen freatisch grondwater aangetroffen. Aangezien het freatisch grondwater zich op een diepte van meer dan 5.0 m-mv bevindt is onderzoek van het freatisch grondwater, conform NEN-5740, in het kader van dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

4.2.2.2 Aanvullend bodemonderzoek

Aanleiding tot de uitvoering van het aanvullend onderzoek vormen de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek waarbij in de ondergrond een sterk verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) is gemeten. Sigma Milieu heeft het Aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Het in ondergrondmengmonster (tijdens verkennend bodemonderzoek) sterk verhoogd gemeten gehalte nikkel is in de individueel geanalyseerde deelmonsters van boring 1 en 2 niet opnieuw gemeten. De individuele ondergrondmonsters van de boringen 1 en 2 bevatten geen verhoogd gehalte nikkel t.o.v. de achtergrondwaarde. Het in eerste instantie in het ondergrondmengmonster MM2 sterk verhoogd gehalte nikkel is n.a.v. de resultaten van de uitgevoerde uitsplitsing niet direct te verklaren. Mogelijk is er sprake geweest van een incidentele verhoogde waarde t.g.v. een metallisch deeltje.

De gemeten gehalten nikkel in de afzonderlijke ondergrondmonsters van de boringen 1 en 2 geven geen verdere aanleiding tot het instellen van afperkend onderzoek.

4.2.2.3 Verkennend bodemonderzoek asbest

Sigma Milieu heeft een Verkennend bodemonderzoek asbest uitgevoerd voor de nieuwbouwlocatie. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Maaiveld (toplaag) (0.0-0.02 m-mv)

Op basis van de visuele locatie-inspectie is op het maaiveld zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Bovengrond/actuele contactzone (0.02-0.5 m-mv)

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in de uitgegraven grond plaatselijk puinresten en koolasresten waargenomen. Ter plaatse van de inspectiegaten G1 t/m G5 is in de bovengrond/actuele contactzone (0.0-max.0.5 mmv) in de fractie >16 mm zintuiglijk geen asbesthoudend materiaal waargenomen.

In het geanalyseerde grondmengmonster M1 (zeeffractie < 16 mm) van de inspectiegaten G1 t/m G5 (laag 0.0-max. 0.5 m-mv) uit de actuele contactzone is een gemiddeld gewogen concentratie asbest gemeten van <0.9 mg/kg d.s.

Het totale gemiddeld gewogen gehalte asbest (fractie <16 mm + fractie >16 mm) in de inspectiegaten G1 t/m G5 bedraagt <0.9 mg /kg d.s en is daarmee niet verhoogd t.o.v. restconcentratienorm / interventiewaarde (100 mg/kg d.s) voor asbest.

Het uitgegraven materiaal uit de inspectiegaten G1 t/m G5 is niet aantoonbaar verontreinigd met asbest.

Ondergrond (0.5-2.0 m-mv) fractie >16 mm

Op basis van de uitgevoerde inspectie van het opgeboorde materiaal uit het inspectiegat G3 en G5 zijn vanaf ca. 0.5 m-mv visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. fractie <16 mm. Van de ondergrond zijn in deze fase van het onderzoek geen grondmonsters geanalyseerd op de fractie <16 mm. Omdat geen asbestverdacht materiaal (met fractie > 16 mm) in de ondergrond is aangetroffen is de verwachting dat er geen asbest met fractie < 16 mm in de ondergrond aanwezig is.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Dit plan voorziet in realisatie van een vervangende woning. Van extra verkeersbewegingen is geen sprake. Daarbij wordt opgemerkt dat in paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden gegeven van categorieën die "niet in betekenende mate bijdragen" aan luchtverontreiniging. In vergelijking met deze categorieën is het project zeker aan te merken als een project dat "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat een woning geen gevoelige bestemming betreft.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0018.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat in subparagraaf 4.8.2.4 de Overstromingsrisicoparagraaf is opgenomen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied aan de Dorpsweg is gelegen in de kern Wilsum, waar in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0019.png"

4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

Ten oosten van het plangebied, aan de Molenbelt 23, zijn functies als genoemd in categorie 1 van de VNG-uitgave toegestaan. Voor deze functies geldt een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de bestemming 'Gemengd' en het plangebied bedraagt ruim 40 meter.

Verder ten oosten van het plangebied, aan de Dorpsweg 92 - Molenbelt 25, zijn bedrijven als genoemd in categorie 1 en 2 van de VNG-uitgave toegestaan. Voor deze bedrijven geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het bedrijfsperceel en het plangebied bedraagt ruim 90 meter.

Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden. Gezien de afstand tot deze milieubelastende activiteiten mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

4.6.1 Gebiedsbescherming
4.6.1.1 Natura 2000

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In figuur 4.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0020.png"

Figuur 4.2: Natura 2000 (Bron: provincie Overijssel)

4.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 4.3 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0021.png"

Figuur 4.3: EHS (Bron: provincie Overijssel)

4.6.1.3 Weidevogel- en ganzengebieden

De provincie besteedt daarnaast speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Deze graslanden zijn in gebruik van de landbouw die daarbij voorrang heeft. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt op vrijwillige basis plaats via weidevogelgebiedsplannen. In figuur 4.4 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de weidevogel- en ganzengebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991212-VB01_0022.png"

Figuur 4.4: Weidevogel- en ganzengebieden (Bron: provincie Overijssel)

4.6.1.4 Situatie plangebied

De locatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied of binnen het NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen aan de overzijde aan de Dorpsweg, op circa 11 meter van de het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel”. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN is gelegen op een afstand van circa 170 meter afstand.

De vervangende woning komt niet op kortere afstand van de Natura 2000 of het NNN ten opzichte van de huidige woning. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen significant negatieve effecten optreden met dit plan.

Om de wettelijke consequenties als gevolg van een tijdelijke toename NOx-emissie als gevolg van de bouwactiviteiten inzichtelijk te maken, heeft Natuurbank Overijssel een Aeriusberekening uitgevoerd. Het rapport inclusief Aeriusberekening is opgenomen in Bijlage 5. De Aeriusberekening geeft aan er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarden, als gevolg van de de totale emissie van verkeersgeneratie en de inzet van een kraan ten tijde van de bouwactiviteiten.

De vervangende woning zorgt, ten opzichte van de huidige situatie, niet voor een belemmering van de doelstellingen van weidevogels of ganzen.

4.6.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige soorten (flora en fauna). Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek (kenmerk: 893 versie 1, d.d. 11-10-2016) uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Het plangebied behoort niet tot het functionele leefgebied van beschermde planten en/of dieren. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. De beschermde flora- en faunawaarden vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de tet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is mogelijk archeologisch onderzoek noodzakelijk. Inmiddels is de Monumentenweg 1988 vervangen door de Erfgoedwet.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Kampen heeft de archeologische verwachtingswaarde doorvertaald in de dubbelbestemmingen van het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012’. Het plangebied is geheel voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm.

De totale bodemingrepen binnen deze dubbelbestemming zullen de onderzoeksgrens van 2.500 m2 niet overschrijden, waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming, conform geldend bestemmingsplan, overgenomen.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Monumenten en karakteristieke panden

In Wilsum zijn een rijksmonument, twee gemeentelijke monumenten en enkele karakteristieke panden (op basis van het geldend bestemmingsplan) aanwezig. Deze objecten liggen op ruime afstand van het plangebied.

Nationaal Landschap IJsseldelta

De dorpskern van Wilsum ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta en wordt ook in de nota Belvedère genoemd, met een nadruk op de volgende cultuurhistorische waarden:

Naast de boerderijen op huisterpen zijn de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de Marken- grenzen (ten zuiden van Wilsum en Zwarte Water). De grootste concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd.

In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld:

De IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn volgens de Nota Ruimte grofweg:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Overige cultuurhistorische waarden

  • Het silhouet van het dorp Wilsum waarvan de toren het middelpunt vormt van belang.
  • De dijk als structuurbepalend element.
  • De kolken als herinnering aan de overstromingen die het gebied regelmatig hebben geteisterd.
  • De Dorpsweg, de voormalige veerweg, de Quarles van Uffordweg, het plein aan de Westenbergstraat en de Nieuwstad als historische ontsluitingswegen.

Enkele waarden worden dan wel direct (waterkering) dan wel indirect beschermd, doordat de bouwmogelijkheden in het conserverende plan gelijk blijven aan de huidige situatie, met uitzondering van vergroting van het bouwvlak aan de achterzijde. Deze vergroting van het bouwvlak heeft geen noemenswaardige invloed op de cultuurhistorische waarden.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid
4.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Beleidslijn ruimte voor de rivier

De recente hoogwaters van Maas en Rijn, de kwetsbaarheid van ons land, de ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelrijzing, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit heeft. De doelstelling van de beleidslijn is meer ruimte voor de rivier, de duurzame bescherming van mens en dier tegen overstroming bij hoogwater en het beperken van materiële schade.

Uitwerking op hoofdlijnen

De doelstelling van de beleidslijn wordt op hoofdlijnen bereikt door:

  • Handhaven van de beschikbare ruimte in het winterbed
  • Creëren van ruimte
  • Beperking van schade door voor nieuwe activiteiten die in het winterbed kunnen worden toegestaan

Hoofdlijn

In het winterbed van de grote rivieren worden in principe geen nieuwe ingrepen toegestaan die zouden leiden tot:

  • waterstandsverhoging in de huidige situatie, en/of;
  • feitelijke belemmering voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit, en/of;
  • potentiële schade bij hoogwater.

Het zal bij de toepassing van deze beleidslijn doorgaans gaan om ingrepen die een ophoging, bouwwerk of ander obstakel met zich meebrengen.

Het plangebied is niet gelegen in het winterbed.

4.8.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.8.1.4 Beleid waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft nog geen eigen waterbeheerplan. Daarom wordt terug gevallen op het waterbeheerplan van Groot Salland. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 26 november 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele beheergebied van het waterschap Groot Salland en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.8.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Het watertoetsresultaat is bijgevoegd als Bijlage 7 Watertoetsresultaat.

Na het advies van het waterschap (d.d. 2 november 2016) is vanwege de relatief beperkte ontwikkeling kan in het kader van dit bestemmingsplan worden volstaan met een standaard waterparagraaf. In de navolgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

4.8.2.3 Advies waterparagraaf

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Primaire en/of regionale waterkering

Binnen het plangebied ligt een primaire en/of regionale waterkering die op de Legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (tot 4 meter uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" (tot 100 meter uit de teen van de waterkering).

De gronden waarop een regionale kering ligt krijgen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (tot 4 meter uit de teen van de waterkeringen).

Grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning

Het plangebied of een gedeelte daarvan ligt in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Voor meer informatie kan worden gekeken op de internetsite van de provincie Overijssel: http://www.overijssel.nl/thema's/water/watergebruik-0/item-125728/

Tijdelijke of permanente onttrekking van grondwater

Gezien de verschillende belangen, die meerdere partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. Het waterschap is bevoegd gezag tenzij het onttrekkingen betreft t.a.v. drinkwaterwaterwinningen, bedrijfsmatige onttrekkingen >150.000 m3 per jaar of koude/warmte opslag (open systeem). In deze gevallen is de provincie het bevoegde gezag.

Voor koude/warmte opslag met een gesloten systeem is de gemeente per 1 juli 2013 bevoegd gezag.

Voor kleine en kortdurende onttrekkingen kan meestal worden volstaan met een melding. Voor grote en/of langdurige onttrekkingen is een Watervergunning noodzakelijk.

Afvalwater via drukriolering

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Conclusie

De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Voor werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.

4.8.2.4 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Het plangebied is hoger gelegen dan de kering van dijkring 10. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000 per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400 per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

Alhoewel de eigenaar van de naastliggende woning Dorpsweg 82 geen mede-initiatiefnemer is van deze ontwikkeling, wordt in deze woning wel in deze herziening meegenomen omdat door het slopen van de nrs. 76-78 de woning nr. 82 van rijenwoning vrijstaand wordt en daarmee niet meer aan de daarvoor geldende regels ten aanzien van de afstand tot de zijdelingse perceelgrens voldoet.

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitregels in de vorm van een algemene ontwikkelingsregeling en afwijkingsmogelijkheden (omgevingsvergunning) opgenomen.

De uitvoering van de bevoegdheid om af te wijken van het plan door het afgeven van een omgevingsvergunning berust bij burgemeester en wethouders. Deze regeling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

In Hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De omschrijving van de op de kaart aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in Hoofdstuk 2. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke hoofdstuk onder te brengen.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de juridisch te gebruiken naam van het plan.

5.2 Bestemmingen

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

5.2.1 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte daarvan mag ten hoogste 1 m bedragen.

5.2.2 Wonen

De bestaande en de te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Waar gestapeld mag worden gebouwd is dit aangegeven.

Er mogen vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen op het erf worden opgericht, waarbij het maximum aantal wordt bepaald aan de hand van de minimale breedte van de woning van 5 m. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte is de op de plankaart aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte.

Uitgangspunt voor bijbehorende bouwwerken is dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen. De bijbehorende bouwwerken die voor de voorgevel zijn gerealiseerd worden aangeduid met 'bijgebouwen' De oppervlakte van deze bijbehorende bouwwerken worden meegeteld bij bepaling van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Verder zijn er algemene regels opgenomen waaraan de bijbehorende bouwwerken moeten voldoen.

Bij de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen die worden gezien als strijdig gebruik. Het gaat hierbij om het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten. Binnen het plan is een afwijkingsmogelijkheid, middels een omgevingsvergunning opgenomen voor de aan-huis-verbonden-beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.

5.3 Dubbelbestemmingen

5.3.1 Waarde - Archeologie 1

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er zijn binnen het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012' twee dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 1 en 2.

Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geëist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentewet 1988.

Op grond van de waardenkaart wordt nu een tweetal terreincategorieën onderscheiden: waarde 1: terreinen met een middelmatige verwachting en waarde 2: terreinen met een hoge verwachting. Voor deze ontwikkeling is alleen 'Waarde - Archeologie 1', "terreinen met een hoge verwachting" van toepassing.

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0.5 m –min maaiveld.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders.Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

5.3.2 Waterstaat - Waterkering

Binnen het plangebied ligt een waterkering die is opgenomen op de Legger van het Waterschap Groot Salland. De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd.

Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze waterkering worden door de Keur van het Waterschap Groot Salland eisen gesteld.

De beschermingszone van de waterkering heeft daarom op de plankaart een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen met daarbij behorende regels.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Algemene gebruiksregels

Een aantal specifieke zaken worden hier beschreven die gezien worden als strijdig met de gegeven bestemmingen. Zo ook het gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voorgaande houdt verband met het schrappen van het bordeelverbod.

Het feit dat een bijzondere gebruiksbepaling is opgenomen betekent niet dat met behulp van een contrario-redenering ander gebruik toelaatbaar moet worden geacht. Het gebruik zal steeds moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving in samenhang met de plankaart en de bouwregels.

In de regels is verder een aantal zaken opgenomen, die gezien kunnen worden als niet strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen.

5.4.2 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan burgemeester en wethouders een bevoegdheid toegekend, waarbij door het afgeven van een omgevingsvergunning voor een aantal met name genoemde gevallen kan worden afgeweken van het plan.

Indien de plankaart niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De regels geven de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen dan wel op de kaart aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze regels mogelijk worden gemaakt.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor onderdelen van hoofdgebouwen en voor een aantal andere bouwwerken, waaronder (hoek)erkers.

Het verlenen van dergelijke omgevingsvergunningen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van de omgevingsvergunning moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

5.4.3 Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen kunnen wijzigen of aanduidingen wijzigen danwel verwijderen, als gevolg van wijziging van het gebruik, de bedrijfsvoering, de regelgeving of de vergunningverlening. Binnen dit artikel is een algemeen afwegingskader gegeven ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid.

5.4.4 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

5.4.5 Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde omgevingsvergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplannen onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

Omdat de ontwikkeling direct of indirect de beide naastgelegen panden raakt is met beide partijen in een vroegtijdig stadium contact gezocht en schriftelijke overeenstemming bereikt.

6.1.1 Dorpsweg 70

De nieuwe woning Dorspweg 76 wordt net als de bestaande woning deels op en deels nagenoeg op de perceelsgrens gebouwd. Het dakoverstek en de uitgang van de berging komen op grond van nr. 70 te liggen. Tussen beide partijen is een overeenkomst gesloten voor recht van overpad en dakoverstek. Het plan is op dit punt dus uitvoerbaar.

6.1.2 Dorpsweg 82

Deze woning is nu een eindwoning van de rij van 3 met 76 en 78. Door de sloop ten behoeve van de nieuwbouw wordt Dorpsweg 82 nu een vrijstaande woning. Daarom moet (op kosten van de initiatiefnemer) een buitenafwerking aan de woning plaatsvinden die voldoet aan het Bouwbesluit en moet de stabiliteit van de woning gezekerd worden. Hierover is overleg gevoerd en overeenstemming bereikt. Er zal voor de sloop een stabiliteitsonderzoek uitgevoerd moeten worden waarin de constructietechnische situatie wordt onderzocht en voorzover noodzakelijk de stabiliserende maatregelen zijn opgenomen.

De bestaande schoorsteen diende in het verleden als rookafvoervoorziening voor beide woningen. De schoorsteen heeft zijn functie inmiddels verloren en er is overeenstemming met de eigenaar van nr. 82 over de sloop daarvan. Het plan is op dit punt dus uitvoerbaar.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De vervangende woning wordt gerealiseerd binnen de afspraken zoals gemaakt in de anterieure overeenkomst die is gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. De kosten zijn dan ook anderszins geregeld.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang.

Ook het wettelijk vooroverleg met de provincie Overijssel kan achterwege blijven, omdat met het plan (realiseren van één vervangende woning) geen provinciale belangen spelen.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.

7.2 Inspraak

Het plan is niet voor de inspraak ter inzage gelegd. Er is direct sprake van een ontwerpplan, omdat beide naastgelegen percelen direct bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken.

7.3 Zienswijzen

We hebben het ontwerpbestemmingsplan vanaf 12 oktober 2017 zes weken ter inzage gelegd. Hierop hebben we geen zienswijzen ontvangen.