direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 3e herziening Buitendijksweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991207-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Buitendijksweg 6 te Kampen staat een woning (1980), een hooischuur, een stal (1952) en een voormalige woonboerderij (1774). De boerderij uit 1774 is erg vervallen maar onder de 'laag van veroudering' is een prachtige historische boerderij zichtbaar waarbij nog veel historische details zijn te zien. Nu de boerderij (al jaren) niet meer in gebruik is als agrarisch gebouw, wil de initiatiefnemer deze graag gebruiken als woning.

Het toevoegen van een extra woning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Kampen. Een aanpassing van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit rapport geeft hiervoor de ruimtelijke onderbouwing. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven hoe het te realiseren project past binnen het toekomstige beleid. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de, bij de afweging betrokken, belangen en aspecten

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 3e herziening Buitendijksweg 6' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991207-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0001.png"

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Op 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Kampen het bestemmingsplan Buitengebied 2014 vastgesteld (NL.IMRO.0166.00991134-VB01). In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Wonen-2', de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Cultuurhistorie'. De boerderij uit 1774 heeft in het bestemmingsplan de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

Het bestemmingsplan biedt voor de ontwikkeling van een extra woning geen mogelijkheden, het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0002.png"

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het beleidskader. De onderzoekaspecten zoals archeologie, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 volgt de afweging van het plan en in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

De gemeente is in principe vrij in de keuze van het te voeren beleid. De wetgeving in Nederland gaat er wel vanuit dat er rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. De gemeente is verplicht om een afwijking van dit beleid duidelijk te motiveren. Het project betreft een kleinschalige ontwikkeling, in dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevant rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid.

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijks betrokkenheid.

De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijks-vaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren.

Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Plangebied

Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen

Bij de eerste trede moet worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan hoeft de ladder niet toegepast te worden. Een stedelijke ontwikkeling kent volgens het Bro de volgende definitie: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. Dit is dermate weinig dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. De ladder duurzame verstedelijking hoeft op dit plan niet te worden toegepast.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009) en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt de Omgevingsvisie als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk. De Omgevingsvisie presenteert en agendeert de visie, beleidskeuzes én de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein.

Uitvoeringsstrategie

Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving hanteert de provincie de zogenaamde SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkeling van natuur past bijvoorbeeld niet in het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' of in 'steden als motor'.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009) en latere actualisaties

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied.

Plangebied

Het plangebied ligt volgens de Omgevingsvisie niet in een Nationaal Landschap, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natura 2000 gebied. Voor woningbouw hanteert de provincie de zogenaamde SER-ladder: eerst wordt bestaande bebouwing en herstructurering benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. In het plangebied vinden geen veranderingen plaats die afbreuk doen aan deze generieke beleidskeuzes.

Uit de ontwikkelingsperspectieven kaart van de Omgevingsvisie blijkt dat het projectgebied gelegen is in Buitendijksgebied en in het gebied dat aangeduid is als 'schoonheid van de moderne landbouw'. In het Buitendijksgebied is het de ambitie om de waterveiligheid te garanderen. Ontwikkelingen die strijdig zijn met de waterveiligheid worden geweerd. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vormt geen gevaar voor de waterveiligheid. Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. Het verhard oppervlak neemt daarbij niet toe. (zie ook paragraaf 4.4 Water)

In het gebied dat aangeduid is als 'schoonheid van de moderne landbouw' krijgt de landbouw royaal de ruimte voor verdere modernisering en schaalvergroting. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vormt geen belemmering voor een eventuele schaalvergroting van omliggende agrarische (landbouw) bedrijven (zie ook paragraaf 4.8 Bedrijven en milieuzonering). In het plangebied vinden geen veranderingen plaats die afbreuk doen aan de bovengenoemde ontwikkelingsperspectieven.

Uit de gebiedskenmerken kaart van de Omgevingsvisie blijkt dat het plangebied ligt in de laagveengebieden (natuurlijke laag), de laag van het agrarisch cultuurlandschap bestaat dan ook uit laagveenontginningen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan moeten deze bijdragen aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Voor wat betreft laagveenontginningen geldt dat de ontwikkeling is gericht op instandhouding van het grootschalige open karakter (agrarische laag).

Het plangebied ligt ook binnen de Lust- en leisure laag. Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. De gewenste ontwikkeling betreft de renovatie van een karakteristieke boerderij, de buitenruimte zal niet veranderen. In het plangebied vinden geen veranderingen plaats die afbreuk doen aan de bovengenoemde gebiedskenmerken.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom.

Plangebied

Op de kaart behorend bij de structuurvisie ligt het plan binnen een gebied dat is aangewezen als 'agrarisch landschappelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling omvat de toevoeging van een extra wooneenheid door de renovatie van een bestaande karakteristieke boerderij. De wijziging van gebruik vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven in de omgeving. De structuurvisie leidt daarmee niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.3.2 Woningmarkt Kampen in Balans (2016)

Op 31 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Kampen het beleid 'Woningmarkt Kampen in Balans' vastgesteld. De gemeente Kampen heeft onlangs regionale woonafspraken ondertekend. Deze afspraken zijn gesloten met de provincie en de gemeenten in Overijssel. Eén van de doelen van de woonafspraken is dat het woningbouwaanbod in verhouding is met de vraag naar nieuwe woningen. De gemeente heeft geïnventariseerd waar binnen de gemeente het nog mogelijk is om nieuwe woningbouw te laten plaatsvinden. Uit deze inventarisatie blijkt dat er meer nieuwe woningen gebouwd kunnen worden dan dat er voor de komende tien jaar nodig zijn. Daarom heeft de raad besloten om een deel van deze niet benutte bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen te halen. Om dit mogelijk te maken zal er zowel op gemeentegrond als op grond van particulieren, bedrijven of ontwikkelaars plancapaciteit afgewaardeerd moeten worden. Hiervoor is de beleidsnotitie 'De woningmarkt van Kampen in balans' vastgesteld. In deze notitie wordt uitgelegd waar en op welke wijze de gemeente deze afwaardering gaat uitvoeren.

Plangebied

In de beleidsnotitie 'Woningmarkt Kampen in Balans (2016)' is opgenomen hoeveel woningcapaciteit er nog beschikbaar is. Dit is verdeeld tussen gemeentelijke plannen (50%) en een overige initiatieven (50%). De beleidsmatrix voor overige initiatieven geeft geen ruimte meer voor woningbouw, vanuit de gemeentelijke capaciteit is er nog beperkte ruimte beschikbaar.

De stuurgroep Woningbouw van de gemeente Kampen heeft op maandag 18 april 2016 het besluit genomen dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke capaciteit die vrijkomt door het bestemmingsplan 'Deprogrammeren'.

Op 7 juli 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Kampen het bestemmingsplan 'Deprogrammeren Woningbouw (parapluplan)' vastgesteld (NL.IMRO.0166.00991192-VB01). Dit paraplubestemmingsplan heeft tot doel om de harde plancapaciteit in directe bouwtitels, uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden af te waarderen. Dit parapluplan heeft als resultaat dat de plancapaciteit op 95% en daarmee onder de 100% komt. Hierdoor ontstaat er weer plancapaciteit die beschikbaar is om nieuwe gewenste woningbouwontwikkelingen mogelijk te maken. Het initiatief aan de Buitendijksweg 6 wordt hiermee o.a. mogelijk gemaakt.

De ontwikkeling past daarmee binnen het gemeentelijk en regionaal woonbeleid.

2.3.3 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Over het plangebied wordt het volgende aangegeven:

Structuur

Het slagenlandschap is de benaming van het veenontginningsgebied, gekenmerkt door de structuur van lange, rechte parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen en dijken en wegen.

De regelmatig verspreide bebouwing is voornamelijk aan de noord-zuid georiënteerde routes: Hoge Weg, Zwartendijk en Leidijk. De monotonie van het vlakke landschap, wordt doorbroken door het reliëf van deze verkavelingsassen. De strakke geometrische lijnen worden plaatselijk doorbroken door de kolken achter de dijken. Het landschap is open met boombeplanting aan de doorgaande wegen en dijken, en bovendien in singels rondom de boerderijen. De boerderijen zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd. In algemene zin concentreert de historische, hoger liggende bebouwing zich tegen de dijken en zijn de boerderijen op maaiveldniveau gesticht na de ruilverkaveling. De doorgetrokken, hoger gelegen N50 is een grootschaliger ingreep in het landschap.

Bebouwing

De boerderijen, voornamelijk melkveebedrijven, zijn op korte afstand van de weg gelegen, vaak met de kap van het woongedeelte in dwarsrichting. De boerderijtypes worden onderscheiden in uiterlijke hoofdvorm: met het woongedeelte en bedrijfsgedeelte onder een doorlopende nok, met of zonder (dubbele) krimp, en boerderijen met het woonhuis dwars op het bedrijfsgedeelte, op een L-vormige plattegrond. De stallen en schuren zijn meestal met de kap parallel aan de boerderij gesitueerd, soms als verkleinde uitvoering van het hoofdgebouw met schild- of (afgewolfd) zadeldak, soms een modern, grootschalig bijgebouw met flauw hellende dakschilden.

Detaillering

De boerderijen zijn opgetrokken in baksteen, in periode globaal van (licht) roodbruin via rood naar licht geel. Maar de uitzonderingen zijn legio. De daken zijn gedekt met oranje of gesmoorde pannen of riet (minder vaak), het laatste materiaal voornamelijk bij de oudere boerderijen, waarvan het woonhuis vaak nog wel met pannen is gedekt. De vrijstaande bedrijfswoningen, soms bij een ouder bedrijfsgedeelte, zijn veelal in een lichte steen opgemetseld.

Beleid

Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en de bijgebouwen dienen de bebouwingskarakteristieken, zoals die in de gebiedsbeschrijving zijn beschreven te worden behouden en waar mogelijk versterkt.

Plangebied

In de nieuwe situatie zal het erf géén grote verandering ondergaan. De boerderij zal in zijn geheel gerestaureerd/ gerenoveerd worden. De deel van de boerderij zal in de nieuwe situatie verbouwd worden tot woonkamer en keuken. In de nieuwe situatie zal het voorhuis gebruikt worden voor slaapkamer(s), badkamer en kleedruimten. Historische details en kleurgebruik zullen behouden blijven. De gevels en het dak worden voorzien worden van extra ramen om voldoende daglicht in de woning te krijgen, dit in overeenstemming met het karakter van de boerderij. Het meest passende is om de gevelindelingen te laten en de oorspronkelijke historische details terug te laten komen. (zie afbeelding 7 en 8, hoofdstuk 2)

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria. De bebouwingskarakteristiek van de oorspronkelijke boerderij wordt behouden en versterkt. De ontwikkeling past daarmee binnen het gemeentelijk welstandsbeleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Het plangebied aan de Buitendijksweg 6 te Kampen (kadastraal bekend als nummer 119) ligt ten westen van de kern Kampen in het buitengebied. Dit is het overgangsgebied tussen het Drontermeer en het stedelijk gebied van Kampen. Het plangebied wordt begrensd door de Buitendijksweg en door de agrarische gronden. Het plangebied is in gebruik als woonerf, ontsluiting vindt plaats op de Buitendijksweg

Het erf van de Buitendijksweg 6 te Kampen bestaat uit een verzameling van gebouwen die in verschillende perioden zijn gebouwd. Zo bevinden zich op dit erf een boerderij (1), een stal (2), een hooiberg (3) en een woonhuis (4). Hoewel de boerderij nog een agrarisch gebruik heeft (opslag) worden er al meerdere jaren geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer uitgeoefend. Het erf geeft echter nog prachtig weer dat er in het verleden agrarische activiteiten hebben plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0003.png"

Boerderij (1)

Het oudste gebouw op het erf betreft de oorspronkelijke boerderij, gebouwd in 1774. De boerderij is gebouwd op een terp, omdat het aanvankelijk onbedekte gebied nabij de Zuiderzee in de winter onderliep. Hierdoor kwam het dat de boeren in dit gebied zich met name met het weidebedrijf bezig hielden.

De boerderij betreft het type 'hallehuisboerderij' dat bestaat uit een voorhuis en een stal en de deel. De boerderijen kenmerken zich door één langgerekt volume, met opvallend lage daken die bedekt zijn met riet uit de directe omgeving. Zo ook deze boerderij aan de Buitendijksweg 6.

Duidelijk zichtbaar is dat de activiteiten die plaatsvonden invloed hadden op ontwikkeling van de boerderij. Zo is de oorspronkelijke deel verhoogd. Hierdoor zijn de gebinten aangepast en de zijgevels en kopgevel van de deel verhoogd. Dit is duidelijk zichtbaar doordat er andere bakstenen zijn toegepast.

De boerderij is in een vervallen staat. Dit is onder andere het gevolg van het feit dat de hele boerderij, inclusief het voorhuis, als stal en mestopslag werd gebruikt, nadat er een nieuwe woning op het erf is gebouwd. De tekenen hiervan zijn duidelijk zichtbaar in de huidige staat van het voorhuis van de boerderij. Inmiddels is in 2015 de boerderij wind- en waterdicht gemaakt, zodat de weerinvloeden minder invloed hebben. Hoewel de conditie van de boerderij slecht te noemen is zijn er nog veel historische details zichtbaar.

Momenteel wordt de deel van de boerderij gebruikt voor opslag. Het voorhuis wordt deels gebruikt voor opslag, en is deels onbruikbaar geworden door de vervallen staat.

Stal (2)

Naast de boerderij is een stal gebouwd in 1952. Door middel van een tussenlid, plat dak, is verbinding gemaakt tussen de stal en de deel van de woonboerderij. De stal bestaat uit bakstenen gevels met een zadelkap dat door rood/oranje keramische pannen is bedekt. In de gevels zijn met name betonnen kozijnen toegepast, met enkele houten deurkozijnen. De stal wordt momenteel ook als stal en berging gebruikt.

Hooiberg (3)

De hooiberg maakt het erf compleet. Het hooi werd namelijk buiten de boerderij in hooibergen bewaard. Deze zeshoekige hooiberg is in goede conditie en wordt gebruikt voor opslag.

Woonhuis (4)

In de jaren ´80 van de vorige eeuw is er door de toenmalige eigenaar een extra woning op het erf gebouwd. Dit woonhuis deed dienst als woning voor de boer, waardoor het voorhuis van de boerderij niet meer als woning gebruikt werd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0004.jpg"

Afbeelding 4] Entree 1 plangebied (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0005.jpg"

Afbeelding 5] Straatzijde plangebied (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0006.jpg"

Afbeelding 6] Entree 2 plangebied (bron: google maps)

3.3 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie zal het erf géén grote verandering ondergaan, maar meer in ere hersteld worden. Wel zal de bestaande boerderij opnieuw gebruikt gaan worden als woning, het erf krijgt hierdoor twee wooneenheden. De toevoeging van een extra woning heeft gevolgen voor het bestemmingsplan. Op het erf zullen de hooiberg (3) en het woonhuis (4) niet veranderd worden. De functies van opslag en wonen zullen behouden blijven.

Boerderij (1)

De boerderij zal in zijn geheel gerestaureerd/ gerenoveerd worden. De mate van restauratie/ renovatie is afhankelijk van nader onderzoek naar de staat van de huidige boerderij. Dit met als doel de complete boerderij bewoonbaar te maken. Historisch gezien een goed gebruik, aangezien de deel in de zomer door het boerengezin gebruikt werd als woongedeelte, wanneer de dieren (koeien) in de wei stonden.

De deel van de boerderij zal in de nieuwe situatie verbouwd worden tot woonkamer en keuken. Hiervoor zal de deel een interne verbouwing ondergaan, waarbij de begane grondvloer uitgevlakt en eventueel geïsoleerd worden. De grup zal afgesloten worden, en de voergoten zullen al dan niet onderdeel uitmaken van de woning. De verdiepingsvloer zal deels verwijderd worden om hoogte en ruimtelijke beleving te creëren. Het dak zal hersteld worden, waarbij door middel van isolatie gezorgd wordt voor energiebesparing en comfort in de woning. De buitenwanden zullen door middel van voorzetwanden van binnenuit geïsoleerd worden om te zorgen voor comfort en een behaaglijk klimaat. Ten slotte zullen de gevels en dak voorzien worden van extra ramen om voldoende daglicht in de woning te krijgen. Dit alles in overeenstemming met het karakter van de boerderij.

Het voorhuis dat het meest vervallen is laat tegelijkertijd de meest prachtige historische details zien. In het oorspronkelijke woongedeelte bevindt zich in het midden een mooie kamer met schouw en bedstedenwand. Historische details en kleurgebruik zijn nog te herkennen.

In de nieuwe situatie zal het voorhuis gebruikt worden voor slaapkamer(s), badkamer en kleedruimten. De verdieping van het voorhuis zal gebruikt worden voor opslag. Op deze manier kunnen de bestaande ruimtes zo goed als mogelijk gehandhaafd blijven. Het meest passende is om de gevelindelingen te laten en de oorspronkelijke historische details terug te laten komen. Het geheel zal een in ere herstelde indruk geven.

Stal (2)

De huidige stal (2) zal de functie van opslag blijven behouden. Hier komt een functie bij, namelijk die van toegang/ doorloop naar de nieuwe woning. Via de bestaande aansluiting, tussenlid, wordt de woning in het midden betreden. De stal zal geen grote veranderingen of verbouwing ondergaan.

Conclusie

Het erf als geheel wordt op waarde geschat. Met dit plan is er een ontwerp voorgelegd dat rekening houdt met, en waarde toekent aan, de planologische en beeldbepalende kwaliteit en de directe omgeving. Waardoor wonen op een eeuwenoude boerderij anno 2016 mogelijk is, en daardoor een karakteristiek beeld in stand gehouden kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0007.jpg"

Afbeelding 7] Gevelaanzichten (bron: ter Velde & den Besten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991207-VB01_0008.jpg"

Afbeelding 8] Gevelaanzichten (bron: ter Velde & den Besten)

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.

Plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende activiteiten die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plan. Het naastgelegen agrarisch bedrijf (fokken en houden van melkvee) aan de Buitendijksweg 8 is op voldoende afstand (circa 100 meter) gesitueerd van het plangebied. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hanteert een minimum afstandsnorm van 50 meter. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.

3.4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. De karakteristieke boerderij wordt gerenoveerd, de buitenruimte zal niet veranderen. Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.

3.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Wegverkeerslawaai

De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven. Voor een weg, niet zijnde een auto(snel)weg, binnen de bebouwde kom:

  • bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter
  • bestaande uit een of twee rijstroken of een of meer sporen: 200 meter

Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:

  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter

De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. De ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone.

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. Er wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd binnen een geluidszone. Nader onderzoek op gebied van geluid is daarom noodzakelijk.

In juli 2016 is er een onderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op het plan Buitendijksweg 6 in Kampen. De resultaten van het onderzoek worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Aanvullend is de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer afkomstig van de provinciale Flevoweg (N307) beoordeeld. Het perceel is niet binnen de wettelijke geluidszone gelegen maar op advies van de gemeente Kampen toch beoordeeld. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012). Op basis van de situatie en de verkeersgegevens kan de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de woningen worden berekend. (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek)

De resulterende geluidsbelasting ten gevolge van de Buitendijksweg bedraagt ten hoogste 43 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van de Flevoweg (N307) bedraagt, bij een maximaal toegestane rijsnelheid van 80 km/uur ten hoogste 45 dB, bij een rijsnelheid van 100 km/uur ten hoogste 46 dB. In beide gevallen wordt nog ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gesteld kan worden dat zonder beperkingen ten aanzien van geluid gebouwd mag worden en/of van bestemming kan worden gewijzigd. Er behoeven geen aanvullende eisen te worden gesteld.

Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

3.4.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Plangebied

In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies. De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen gevaarlijke functies voorkomen. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland (vanaf 1 januari 2016 Waterschap Drents Overijsselse Delta) staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik.

Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011-2015) van belang.

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. De karakteristieke boerderij wordt gerenoveerd, de buitenruimte zal niet veranderen. In het plangebied is er geen toename van verharding, waardoor er geen nadelige effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

3.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Plangebied.

In juli 2016 is er een quickscan natuurtoets uitgevoerd om de effecten van de renovatie van de boerderij aan de Buitendijksweg 6 in Kampen te beoordelen. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd op aanwezige beschermde en bedreigde flora en fauna. De consequenties van de voorgenomen plannen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Verder is er gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. (zie Bijlage 2 ecologisch onderzoek)

Beschermde gebieden

Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen EHS) of natuur buiten het NNN. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming en provinciaal NNN-beleid.

Beschermde soorten

  • In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht. Op het terrein zijn naast enige erfbeplanting met name ruderale- en graslandsoorten als Straatgras, Gewoon varkensgras, Gewoon herderstasje en Engels raaigras aangetroffen;
  • In de te renoveren boerderij zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Wel zijn potentiële vaste verblijfplaatsen in het (te handhaven) woonhuis aanwezig. Belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden niet verwacht in het plangebied;
  • In de te renoveren boerderij zijn enkele oude uitwerpselen van Steenmarter (Ff-wet tabel 2) aangetroffen. Aangezien recente sporen ontbreken zijn vaste verblijfplaatsen van de soort niet aanwezig. Ook overige strikt beschermde grondgebonden zoogdieren worden op basis van bekende verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht. Wel zijn verspreid in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals Mol, Egel, Veldmuis, Rosse woelmuis, Bosmuis en Huis-spitsmuis te verwachten;
  • In het plangebied zijn geen nestlocaties van broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties zoals Huismus en roofvogels aangetroffen en te verwachten binnen de invloedsfeer van de activiteiten. In het plangebied zijn algemene broedvogels van erf, bos en struweel te verwachten zoals Witte kwikstaart, Merel, Roodborst, Winterkoning, Heggenmus, Houtduif en Vink;
  • Voortplanting van amfibieën kan worden uitgesloten in het plangebied, vanwege het afwezig zijn van permanent oppervlaktewater. Wel zijn laag beschermde, algemene amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten in de strooisellaag onder begroeiingen. Overwintering van zwaarder beschermde amfibieën wordt vanwege het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht;
  • Vaste verblijfplaatsen of voortplantingslocaties van reptielen en beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en ten aanzien van NNN-beleid is niet noodzakelijk;
  • Als gevolg van de beoogde werkzaamheden gaan geen potentiële verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuissoorten verloren. Vervolgstappen zijn daarom niet nodig;
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (Houtduif kan bijvoorbeeld nog tot half november broedend aanwezig zijn), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect flora en fauna, aanvullend onderzoek op gebied van ecologie is dan ook niet nodig.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

IIn het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodembescherming krijgen in het ruimtelijkeordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Plangebied

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning door een bestaande voormalige woonboerderij te wijzigen van gebruik. De karakteristieke boerderij wordt gerenoveerd, de buitenruimte zal niet veranderen. Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan.

3.7.2 Monumentenzorg
3.7.2.1 Karakteristieke panden

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2014 hebben de boerderij uit 1774 en de stal uit 1952 de bouwaanduiding 'karakteristiek'. In de bouwregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' het gevelbeeld naar de openbare ruimte, bepaald door de gevelbreedte, gevelindeling, goot- en bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en materialisering zoals die bestond op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast.

Plangebied

De karakteristieke boerderij wordt gerenoveerd. De gevels en het dak worden voorzien worden van extra ramen om voldoende daglicht in de woning te krijgen, dit in overeenstemming met het karakter van de boerderij. Het meest passende is om de gevelindelingen te laten en de oorspronkelijke historische details terug te laten komen. (zie afbeelding 7 en 8, hoofdstuk 3)

3.8 Verkeer

Met voorliggend plan wordt een extra woning toegevoegd op de locatie Buitendijksweg 6. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie beperkt toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Buitendijksweg worden daarom niet verwacht.

Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor twee woningen. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en vervoer.

3.9 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen of straalpaden. Er zijn geen beschermingszones waar rekening mee moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het plan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Voor de gemeente zijn geen uitvoeringskosten aan het plan verbonden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. De kosten voor van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 3e herziening Buitendijksweg 6’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 3e herziening Buitendijksweg 6' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1-3;
  • Waarde - Cultuurhistorie.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.3 Wonen

Wonen is onderverdeeld in twee bestemmingen: 'Wonen - 1' en 'Wonen 2'.

Wonen - 1

Wonen - 1 is een bestemming die geldt voor de rijtjes met arbeiderswoningen in het Buitengebied (o.a. op Kampereiland). De stedenbouwkundige structuur van deze rijtjes lijkt op de woonbebouwing in de bebouwde kom, zodat de bestemmingsregeling van de bebouwde kom op deze woningen van toepassing is. Zo geldt hier onder andere de maximale inhoudsmaat niet en is sprake van een minder mogelijkheden qua nevenactiviteiten en bebouwing in het bijgebouwengebied, omdat deze percelen hierop niet zijn ingericht.

Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

5.3.4 Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

5.3.5 Waarde - Cultuurhistorie

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de Provincie Overijssel. De provincie heeft in een mail van 10 oktober 2016 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan, waarmee het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op <datum> gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf <datum> gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er <aantal> / geen zienswijzen binnengekomen.