direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 4e wijziging Oudendijk 7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991206-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Oudendijk 7 te IJsselmuiden heeft initiatiefnemer een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd op basis van een verleende omgevingsvergunning. Daarnaast is het de wens om een strook van 10 meter breed aan verharding t.b.v. het las- en constructiebedrijf (agrarisch technisch hulpbedrijf) te behouden. Het bestaande bedrijfsgebouw is gesaneerd.

Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de 10 meter brede verhardingsstrook middels een wijzigingsprocedure mogelijk te maken. Deze strook is bedoeld als ruimte voor beperkte buitenopslag, parkeren van voertuigen en verkeersruimte. Voorliggende onderbouwing richt zich op de regeling voor deze 10 meter brede strook.

In dit planologisch kader wordt de huidige ruimtelijke situatie en de omgevingscontext beschreven en worden de mogelijkheden voor een goede ruimtelijke inpassing uiteengezet in woord en beeld.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 4e wijziging Oudendijk 7' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991206-VB01. Als PDf bijgevoegd in

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan het bebouwingslint langs de Oudendijk en de Woldweg. Deze bebouwingslinten maken deel uit van de glastuinbouwgebied Koekoekspolder ten noordoosten van IJsselmuiden in Overijssel, gemeente Kampen. IJsselmuiden is gelegen ten noordwesten van Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0001.png"

Figuur 1: Ligging in groter verband (Bron: www.maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0002.jpg"

Figuur 2: Situering bedrijfswoning aan de Oudendijk (Bron: JK Consultancy)

1.4 Geldende bestemmingsplannen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Kampen op 04-11-2015. In het bestemmingsplan hebben de gronden ter plaatse van de locatie Oudendijk 7 de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw' en de 'Dubbelbestemming Waarde - Landschap'. Daarnaast wordt het gebied grotendeels aangegeven als 'bouwvlak' en heeft het plangebied de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf – aanvullende activiteit' en 'agrarisch loonbedrijf' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone – wijzigingsbevoegdheid 2'.

Het vigerende bestemmingsplan is gericht op de uitoefening van agrarische bedrijven in de vorm van glastuinbouwbedrijven, vollegronds tuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijbedrijven en ten plaatse van de voornoemde functieaanduidingen in de vorm van agrarisch loon- en constructiebedrijf.

De strook van 10 m verharding ten behoeve van het agrarisch loon- en constructiebedrijf valt buiten de functieaanduidingen. De enkelbestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw' staat het agrarisch constructiebedrijf niet toe, ook niet de daarvoor benodigde buitenruimte. Daarom is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Ook de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid 2' betreft niet de voorgenomen zone met verharding t.b.v. het agrarisch constructiebedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplanen.nl)

Voorliggend wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid ex. Artikel 22 Algemene wijzigingsregels, 22.1 Wijzigingsbevoegdheid, 22.1.1 a:

"grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven;"

Op basis van deze bevoegdheid wordt een 10 meter brede zone betrokken bij de bestemming met Functieaanduiding agrarisch loonbedrijf.

De oppervlakte van de functieaanduidingen = 5.017 m2. Dit betekent dat de uitbreiding niet meer dan 501,70 m2 mag bedragen en dus niet langer dan 50,17 meter mag zijn bij een breedte van 10 meter. De lengte van de te verleggen grens is 79,40 m. De laatste betekent dat de aanduidingen niet in voldoende mate kan worden uitgebreid, maar zullen moeten worden verschoven. Dit is de meest wenselijke oplossing, want nu mogen (theoretisch) bedrijfsactiviteiten (bv. opslag) in de strook langs de Oudendijk plaatsvinden doen en dat is helemaal niet wenselijk langs de Oudendijk.

In Artikel 22.1.2 Afwegingskader is het volgende opgenomen:

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in lid 22.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Deze aspecten zijn in voorliggende ruimtelijke onderbouwing belicht. Middels een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing kan worden voldaan aan de wijzigingscriteria. De overige aspecten vragen geen aanvullende maatregelen.

1.5 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in Hoofdstuk 2.
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal. De uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen hier aan ook bod.
  • De maatschappelijke in economische uitvoerbaarheid komen in Hoofdstuk 4 aan de orde.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in Hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • Vervolgens komen in Hoofdstuk 6 inspraak en vooroverleg op het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Nationaal landschap IJsseldelta

Het landelijk gebied staat onder druk. Twintig gebieden hebben de status van Nationaal Landschap gekregen en fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland. De status "Nationaal Landschap" houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit nationaal landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren. Op perceelsniveau leidt dat voor onderhavig plan tot de opgave om de perceelsvorm en landschappelijke inbedding af te stemmen op de gebiedskwaliteiten.

2.1.2 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.8.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

2.2.2 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In onderstaande figuur is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0004.png"

Figuur 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

2.2.3 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.

2.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.3 Werklocaties (Bedrijventerreinen en kantoorlocates) en artikel 2.10 Glastuinbouwlocaties uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

2.2.3.1.1 Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, 2.3 en 2.10

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014 " bestemd tot 'Agrarisch - Glastuinbouw' met aanduidingen voor de afwijkende functies. Gelet op de bestemmingsomschrijving en de omliggende werk- en verkeersbestemmingen, is het plangebied gelegen in 'bestaand bebouwd gebied'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde.

Artikel 2.3 Werklocaties (Bedrijventerreinen en kantoorlocaties) Toelichting

Provinciaal belang 
Dit onderdeel van de verordening bevat regels voor bestemmingsplannen die voorzien in aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Onder nieuwe bedrijventerreinen wordt elke locatie verstaan die ontwikkeld wordt ten behoeve van de vestiging van bedrijven en bij die bedrijven behorende kantoren. Het ter zake geldende provinciale beleid ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. De verordening is inhoudelijk in overeenstemming met de regels die het Rijk gesteld heeft in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

In de Omgevingsvisie is het provinciale belang beschreven van zorgvuldige planning en regulering van nieuwe en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het beleid is erop gericht aanleg van nieuw bedrijventerrein te voorkomen als op bestaande terreinen nog voldoende ruimte beschikbaar is of naar verwachting door optimalisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en herstructurering beschikbaar zal komen. Dit beleid krijgt juridische doorwerking in de verordening in titel 2.1 (principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).

Artikel 2.10 Glastuinbouwlocaties

Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien niet in nieuwe mogelijkheden voor de vestiging van glastuinbouwbedrijven buiten het daarvoor op de kaart Glastuinbouwlocaties als ‘glastuinbouw’ aangegeven glastuinbouwgebied de Koekoekspolder.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving gaat het - kort door de bocht - om het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met elkaar (connectiviteit) en ervoor zorgen dat de stedelijke netwerken elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Het gaat daarnaast om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Glastuinbouw'. In onderstaande figuur is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De planlocatie is met de blauwe druppel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0005.png"

Figuur 5: Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

2.2.3.2.1 Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Artikel 8.2.1.2.3 'Glastuinbouw' (paars)

In de Koekoekspolder is ruimte voor de ontwikkeling van glastuinbouw.

De ontwikkeling is niet gericht op glastuinbouw, maar de bestaande, toegestane afwijkende functie.

Conclusie

Het initiatief is enerzijds in beginsel strijdig met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief omdat die niet gericht is op glastuinbouw, anderzijds weer niet want het betreft een bestaande afwijking.

2.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

2.2.3.3.1 Toetsing aan de gebiedskenmerken

De 'Natuurlijke laag' (zie ook paragraaf 3.4.1)

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet, en ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype Laagveengebieden (in cultuur gebracht). In onderstaande figuur is dit lichtblauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0006.png"

Figuur 6: Laagveengebieden (in cultuur gebracht) (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzen en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzen leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

Deze ambities zijn opgesteld voor gebieden die een gelijke ontstaansgeschiedenis kennen als de Koekoekspolder. Het verschil is hier dat de hele polder is ingericht voor de glastuinbouw en daarmee kan geen invulling gegeven worden aan een groot deel van de ambities. Voorzover dat nog mogelijk is zijn die ambities vastgelegd in het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Koekoekspolder en die worden in dit plan gerespecteerd.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (zie ook paragraaf 3.4.2 )

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Laagveenontginningen'. In onderstaande figuur is dit in lichtblauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0007.png"

Figuur 7: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De bestaande landschappelijke ontginningsstructuur blijft gehandhaafd en daarmee herkenbaar.

De 'Laag van de beleving' (zie ook paragraaf 3.4.3 )

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.

Op basis van de 'Laag van de beleving' maakt het plangebied onderdeel uit van 'IJssellinie inundatieveld'. In onderstaande figuur is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0008.png" Figuur 8: De Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

“Bakens in de tijd – IJssellinie inundatieveld”

Het belang van bakens in de tijd wordt – gelijk op met de herwaardering van het cultuurhistorisch erfgoed (agrarische en industriële en religieuze monumenten!) – meer en meer ingezien. Karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw zonder dat de mogelijkheden voor herbestemming voldoende zijn onderzocht. Hierdoor blijven kansen voor het behouden en toevoegen van gebiedsidentiteit onbenut.

De zichtbaarheid van het inundatieveld niet aangetast.

2.2.4 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet strijdig is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

2.2.5 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Kenmerkend voor onderhavige locatie is het verkavelingspatroon, dat wordt bepaald door de wegenstructuur en de blokverkaveling waarmee de agrarische gronden zijn ingedeeld. Dit beeld is mede bepalend voor de vorm en maat van het bedrijfserf aan de Oudendijk 7, zoals met deze ruimtelijke onderbouwing wordt voorgestaan, alsmede de te realiseren landschappelijke inpassing.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De opgaven die geformuleerd zijn in de Structuurvisie vormen de bouwstenen voor het document en betreffen de thema's behouden van bestaande kwaliteiten en het grijpen van kansen en initiëren van nieuwe ontwikkelingen.

De diversiteit aan landschappen en relatieve gaafheid en ervaarbaarheid van de landschappen worden gezien als belangrijke kwaliteiten van de gemeente Kampen. Ook het groene, landschappelijke karakter van IJsselmuiden wordt gezien als een belangrijke kwaliteit. Voor het landschap ziet men kleinschaligheid met voldoende ruimte voor ontwikkeling als belangrijke kwaliteit.

Als één van de belangrijkste opgave voorziet de gemeente Kampen een intensivering van de Koekoekspolder, met daarbij een eventuele uitbreiding van ca. 100 ha t.b.v. voorzieningen als waterberging en groene inpassing van het gebied, als afronding naar het Nationaal Landschap IJsseldelta.

De gemeente geeft in de Structuurvisie aan in te zetten op inbreiden binnen het bestaand stedelijk gebied, waarmee het landschap open kan worden gehouden. Vooral in IJsselmuiden zijn de linten belangrijke ruimtelijke dragers.

Het doel voor werken wordt in de Structuurvisie is het aanbrengen van meer differentiatie in het aanbod aan werkgelegenheid en tegelijkertijd het versterken van de economische basis van de gemeente. De agrarische bedrijfsvoering, waar ook de glastuinbouw van IJsselmuiden deel van uitmaakt, zal ook in de toekomst een belangrijke economische factor van betekenis vormen. Het beleid zal er dan ook op gericht zijn dit te ondersteunen. Het is daarbij belangrijk om de waarde en karakteristiek van het landschap te bewaken, maar het landschap niet te bevriezen. Vooral voor de zuidelijke zijde van dit gebied liggen mogelijkheden voor een goede landschappelijke inpassing, met een intensivering op het terrein zelf.

Kampen wil op een verantwoorde manier omgaan met schaarse zaken als ruimte, energie en materialen. Dat is een opgave die zicht op elk schaalniveau en bij elke vraag steeds weer zal gelden. Op het gebied van duurzaamheid zijn hiervoor drie opgaven gedefinieerd, waaronder energieopwekking (bijv. in de vorm van warmteopslag) in het glastuinbouwgebied. Ook het gebruik van aardwarmte voor het glastuinbouwgebied zal worden onderzocht. In aanvulling daarop zal bij alle nieuwe ontwikkelingen gekeken moeten worden hoe de milieubelasting kan worden beperkt. Er wordt ingezet op klimaatneutraal te ontwikkelen, efficiënt omgaan met ruimte en eventueel dubbelgebruik van ruimte, middelen of energie.

Onderhavige ontwikkeling past binnen de generieke beleidsdoelstellingen van de gemeente; continuïteit van de bedrijvigheid wordt gesteund en ruimtelijke en landschappelijke waarden dienen als aanknopingspunt voor een goede landschappelijke inpassing. Door het terrein compact te houden, worden duurzaamheidsdoelen gerealiseerd. Daartoe dient het surplus aan verharding dat nu nog aanwezig is buiten onderhavig projectgebied, te worden verwijderd en wordt het te behouden deel van 10 meter breed voorzien van een landschappelijke inpassing.

2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden

Deze gebiedsvisie (vastgesteld in 2011) zoomt specifiek in op de dorpsrand van IJsselmuiden die - net als de Koekoekspolder - in het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt. Centraal in de gebiedsvisie staan de omgevingskwaliteiten in het gebied van de dorpsrand (waarbij ook de Koekoekspolder is meegenomen) en de wijze waarop hierop bij toekomstige ontwikkelingen kan worden voortgebouwd.

Kenmerkend voor de Koekoek is de orthogonale structuur van bedrijvige linten waaraan gewoond en gewerkt wordt. Deels dichtgezet met glas, maar ook nog stukken met weides en kwekerijen. Met de ontwikkeling van de Koekoek als glastuinbouwgebied is veel aandacht nodig voor de linten als kwalitatieve, dragende structuren van de polder. De ambitie is afwisselende linten te ontwikkelen, waaraan het prettig wonen en goed werken is. Ook het realiseren van meer bergingsruimte voor het water is een belangrijke opgave in en rondom de Koekoek. De gebiedsvisie geeft als ruimtelijk kader voor de Koekoekspolder aan:

De linten, de tochten en de Oudendijk krijgen voldoende ruimte om als belangrijke ruimtelijk dragende structuren overeind te blijven. Waarschijnlijk vraagt het overeind houden van de structuren te veel ruimte binnen het glastuinbouwgebied. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Deze keuzes moeten op schaal van de hele polder plaatsvinden.

Onderhavig initiatief past binnen de generieke beleidslijn en specifieke doelstellingen voor de Oudendijk. Paragraaf 3.4 gaat in op de vertaling van deze beleidsuitgangspunten in onderhavige situatie.

2.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Het Gemeentelijk Verkeer en VervoerPlan is 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan bestaat uit drie deelplannen: het categoriseringplan voor gemotoriseerd verkeer, het fietsbeleidsplan en het openbaar vervoerplan. Naast de deelplannen is er een uitvoeringsplan.

Het GVVP geeft een doorkijk tot 2030 en wil met het plan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur samen met bestaande beleidskaders integreren tot één integraal kader.

2.3.4 Beleid afwijken bestemmingsplannen

Voor het afwijken van een bestemmingsplan heeft de gemeente Kampen beleid opgesteld. In dit beleid worden eisen gesteld aan aanvragen voor ontheffing van het bestemmingsplan dan wel het herzien van bestemmingsplan welke jonger zijn dan vijf jaar.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing richt zich op de toepassing van een wijzigingsmogelijkheid uit het vigerende bestemmingplan, waarbij een illegale situatie gelegaliseerd kan worden. De gemeente heeft reeds bepaald dat onder voorwaarden toepassing gegeven kan worden aan de binnenplanse mogelijkheid.

Overigens is de uitbreiding van de bedrijfsfunctie op de bestaande locatie in omvang bescheiden en is deze onlosmakelijk gerelateerd aan de bestaande bedrijfsvoering. Verplaatsing van het gehele bedrijf naar een bedrijventerrein zoals de Koekoek is financieel niet reëel en zou bovendien leiden tot de noodzaak om een nieuwe functie-invulling te geven aan de bestaande locatie. Al met al is verplaatsing van het gehele bedrijf of realisatie van buitenopslag, waar voorliggende wijziging zich op richt, op een andere locatie geen optie. Daarnaast heeft het bedrijf gezien zijn aard en karakter een duidelijke binding met de omliggende agrarische bedrijfsvoering, waardoor verplaatsing ook niet logisch of effectief is.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanwijziging komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

Kenmerkend voor de Koekoek is de orthogonale structuur van bedrijvige linten waaraan gewoond en gewerkt wordt. Onderhavig perceel past ruimtelijk binnen dit diverse ruimtelijke beeld, waarbij het las- en constructiebedrijf een aantal groeifasen heeft doorgemaakt. De meest recente ontwikkeling, waarbij het buitenterrein is vergroot en voorzien van een verharding, heeft wederom invulling gegeven aan de behoefte van het bedrijf. Gebleken is evenwel dat hiermee de bedrijfsuitbreiding te fors is. In overleg tussen gemeente en de eigenaar is besloten de illegale verharding deels weer weg te nemen en daarbij het resterende deel (10 meter breed, direct naast de bedrijfsbebouwing) te legaliseren.

Daarmee wordt ruimte gegeven aan het gemêleerde karakter van het gebied, met glas, maar ook nog stukken met weides en kwekerijen en dichtere woon- en bedrijfserven aan de linten. De ambitie is (zie Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden zoals beschreven in Hoofdstuk 2) afwisselende linten te ontwikkelen, waaraan het prettig wonen en goed werken is.

Nu nog herkenbare historische gegevens in en direct rond het plangebied zijn het te behouden hoofdgebouw (de bedrijfswoning, gebouwd in boerderijstijl) en de verkavelingsstructuur.

Door de uitbreiding als smalle strook naast het bedrijf vorm te geven en daarbij de verkavelingsvorm en verkavelingsrichting in het gebied te respecteren, wordt aangesloten bij het orthogonale landschappelijke patroon. Door aan de buitenzijde van de uitbreiding een nieuwe haag toe te voegen, wordt de ruimtelijke samenhang tussen het bestaande bedrijf en de uit te breiden strook bevestigd.

Onderstaand beeld toont de beoogde toepassing van een gebiedseigen haag. Deze is in lichtgroen weergegeven. De haag vormt aan de zij- en achterkant van de uitbreiding een dichte terreinafscherming, vergelijkbaar met het effect van de bestaande beplanting (in donkergroen aangegeven). Ter bevestiging van de oriëntatie van het erf, zal de haag aan de achterzijde en aan de zijkant ter hoogte van het bedrijfsgebouw tot z'n 3 meter hoog kunnen zijn, waardoor buitenopslag en voertuigen vrijwel geheel aan het zicht onttrokken worden. Voor de voorgevel van het bedrijfsgebouw mag de haag lager zijn, tot zo'n anderhalve meter, waardoor het terrein een groene plint krijgt, maar er ook zicht is naar het bedrijf en de te realiseren nieuwbouw. Dit past in het productielandschap en de bebouwingsstructuur van de linten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0009.png"

Figuur 9: Inrichtingsplan haag (Bron: JK Consultancy)

3.3 Ladder duurzame verstedelijking

Toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is in voorliggende situatie niet van toepassing; het plan betreft conform de definities en jurisprudentie geen bouwplan met een vorm en omvang van 'verstedelijking' die toetsingsplichtig is. De Ladder is vooral ook bedoeld om te voorkomen dat nieuwbouw van betekenis kan leiden tot leegstand elders. In voorliggende situatie is dit niet aan de orde.

3.4 Huidige (ruimtelijke) situatie

Onderhavig perceel ligt aan de Oudendijk en aan de kruising met de Woldweg.

3.4.1 Natuurlijke laag

Het gebied is zeer laaggelegen en van oudsher ook zeer nat. Wegen en bebouwde erven hebben daarom veelal een beperkt verhoogde ligging en een dicht stelsel van sloten zorgt voor voldoende ontwatering en drooglegging. De verhoogd aangelegde erfverharding op onderhavig perceel dient ertoe om voldoende drooglegging te kunnen garanderen en te zorgen voor een stevig cunet waarop voertuigen vrijuit kunnen manoeuvreren, zonder gehinderd te worden door een te natte en daardoor slappe ondergrond.

3.4.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De Oudendijk en Woldweg zijn enkele van de structuurdragers van de Koekoekspolder, die onderdeel uit maakt van de Mastenbroekerpolder en het Nationaal Landschap IJsseldelta. De Oudendijk kenmerkt de oude poldergrens van de Koekoekspolder en heeft daarom cultuurhistorische waarde.

De Koekoekspolder is van oudsher het laagst gelegen deel van de Mastenbroekerpolder. De Koekoek werd oorspronkelijk verveend waardoor er een grote plas ontstond. Later is de polder weer drooggemalen en ingericht voor landbouw.

De ruimtelijke hoofdstructuur in de Koekoekspolder wordt gevormd door de orthogonale structuur van linten en tochten. De linten waarlangs gewoond en gewerkt wordt, zijn deels dichtgezet met glas. Een afwijkend element in de strakke polder is de Oudendijk. Deze dijk vormde oorspronkelijk de westgrens van de voormalige veenplas en daarna de poldergrens van de Koekoek en kenmerkt zich door het smalle profiel met flauw talud, sloten en enkelzijdige laanbeplanting met aangrenzende erven. De oorspronkelijke dijk is tussen de Tuindersweg en Hartogsweg nog aanwezig. Hier ligt over de dijk een openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0010.jpg"

Figuur 10: De Woldweg met de bedrijfstoegang

De Koekoekspolder is deels ingericht met kassen, maar er zijn ook nog (onbenutte) stukken met weides. Naast glastuinbouwbedrijven met de bijbehorende bedrijfswoningen is verspreid door het gebied sprake van woningen en andere bedrijfstypen dan glastuinbouwbedrijven, zoals ook onderhavig aanverwant agrarisch bedrijf. Al deze bedrijven zijn gekoppeld aan percelen, binnen het orthogonale verkavelingspatroon van de polder. Vrijwel zonder uitzondering sluiten alle bedrijven direct aan op het raster van wegen

3.4.3 Laag van de beleving

Deze toetslaag is voor onderhavig initiatief niet relevant.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit was een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Inmiddels is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van de Erfgoedwet moet onder andere het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Erfgoedwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Omdat in onderhavige situatie een feitelijk aanwezige deklaag van verhardingsmateriaal op het oorspronkelijke maaiveld wordt gelegaliseerd, is op voorhand duidelijk dat hierdoor geen archeologische verstoring kan optreden. Archeologisch onderzoek is dan ook in deze situatie niet aan de orde. Voor de locatie geldt ook geen archeologische dubbelbestemming. Aldus is op voorhand de kans op archeologische waarden van betekenis op deze locatie laag.

3.5.2 Monumentenzorg

Het tracé van de Oudendijk is op stedenbouwkundig niveau van historische waarde. De weginrichting en de bebouwing op onderhavig erf is dat niet. Wel voegt het erf zich, zoals eerder opgemerkt, naar de historisch bepaalde verkavelingsstructuur.

3.6 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.6.1 Milieuzonering

Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn, hebben deze in een vergunning of in het activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een metaalbewerkings- en constructiebedrijf is in de VNG systematiek ingedeeld in categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter in een rustige woonwijk en 50 meter in een gemengd gebied, zoals hier aan de orde is. Nabij onderhavige bedrijfslocatie, op minder dan 50 meter, zijn 2 burgerwoningen gelegen (zie onderstaande uitsnede van het vigerende bestemmingsplan. Andere gevoelige objecten liggen op grotere afstand en zijn in het kader van deze onderbouwing niet maatgevend. Met onderhavig plan wordt een regeling beoogd voor buitenopslag en parkeren in een strook van 10 meter breed aan de oostzijde van het bestaande bedrijf. Juridisch gezien is dit in het bestemmingsplan binnen de wijzigingsbevoegdheid niet zeker te stellen, omdat de wijzigingsbevoegdheid niet voorziet in het opnemen van degelijke beperkingen. Daarmee wordt de afstand tussen het aan de Woldweg liggende gevoelige object (de burgerwoning) en het bedrijf verkleind.Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving.

De feitelijke afstand tussen de burgerwoningen en de beoogde bedrijfsuitbreiding luiden als volgt:

Het constructiebedrijf is in de VNG systematiek ingedeeld in categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter in een rustige woonwijk en 50 meter in een gemengd gebied, zoals hier aan de orde is. Als de productieoppervlakte kleiner is dan 200 m2 is het een categorie 3.1 bedrijf met een richtafstand van respectievelijk 50 en 30 meter. Deze richtafstanden gelden ook voor het loonbedrijf. Deze afstanden worden gemeten uit de grens van de inrichting. In dit geval is dat de kadastrale grens. De ontwikkeling moet wat dat betreft ook getoetst worden aan de naastliggende woningen Woldweg 1 en Oudendijk 9.

Woldweg 1

  • De woning Woldweg 1 ligt op ±20 meter uit de functieaanduidingen en op 36 meter uit het bouwvlak. Het verschuiven van de functieaanduidingen heeft niet tot gevolg dat de afstand wordt verkleind.

Oudendijk 9

  • De woning Oudendijk 9 ligt, gemeten van de dichtstbijzijnde zijgevel van de woning, op ±10 meter afstand van de functieaanduidingen en op 12 meter van het bouwvlak. Door de verschuivingen verandert er niets ten nadele van deze woning. Doordat de functieaanduidingen naar achteren verschuiven is er sprake van verbetering want de strook van 10 meter langs de Oudendijk mag nu niet meer voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en de bouwgrens gaat ook naar achteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0011.png"

Figuur 11: Geldend bestemmingsplan met luchtfoto (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Via het milieuspoor zal een melding worden gedaan van de aangepaste inrichting, waarmee tevens een goed woon- en leefklimaat wordt geborgd. In dat kader is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd dat als Bijlage 1 bij dit plan is gevoegd. Hieruit blijkt de bevestiging dat de geluiduitstraling naar de omgeving, inclusief direct omwonenden aanvaardbaar zal blijven.

Andersom wordt de functie van de bedrijfsuitbreiding (gericht op buitenopslag en parkeren ook niet belemmerd door omliggende objecten.

Omdat binnen het kader van de bestemmingsregels meer ruimte bestaat en ontstaat is het noodzakelijk om aan de met deze ontwikkeling gepaard gaande AmvB-melding nadere randvoorwaarden te stellen. Dit is een gevolg van de afwegingskaders van de wijzigingsbevoegdheid waarin staat dat de uitvoerbaarheid van de wijziging, "waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond".

Deze voorwaarde leidt tot het koppelen van randvoorwaarden aan de melding. Het aangeleverde akoestisch onderzoek (als onderdeel van de melding) gaat niet uit van de maximale invulling van de planologische mogelijkheden. Als die maximaal ingevulzouden worden kan niet aan dit criterium (milieutechnische inpasbaarheid) voldaan worden. Om wel aan het afwegingskader van de wijzigingsbevoegdheid te kunnen voldoen moet bepaald worden dat:

  • a. er geen constructiewerkzaamheden mogen plaatsvinden in de buitenlucht;
  • b. de productieoppervlakte binnen de bebouwing niet groter mag zijn dan 200 m2;
  • c. de buitenopslag van materiaal voor het loon- en constructiewerk op het nieuw in gebruik te nemen deel en de bijbehorende transportbewegingen op 10 meter uit de naar de woning Woldweg 1 gekeerde perceelsgrens moeten blijven;
  • d. voor de aan- en afvoerbewegingen van en naar de openbare weg alleen de bestaande inrit mag worden gebruikt.

Ten aanzien van de woning Oudendijk 9 zijn naast de onder 1 en 2 genoemde randvoorwaarden geen aanvullende randvoorwaarden noodzakelijk. De uitbreiding ligt op 30 meter uit de woning en verder is er daar sprake van bestaande rechten v.w.b. de bouw- en gebruiksmogelijk voor opslag aan de kant van de Oudendijk. Door het aanpassen van de functieaanduidingen en het bouwvlak is daar in zekere mate sprake van een planologische verbetering.

3.6.2 Geur

Door voorliggende ontwikkeling neemt de geurgevoeligheid van het bedrijf niet toe. Andersom veroorzaakt de ontwikkeling geen vergroting van de geurbelasting op de omgeving. Voor wat betreft het aspect geur zal het woon- en leefklimaat op en rond het bedrijf niet wijzigen.

3.6.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Bij voorliggende ontwikkeling is relevant dat in het verleden reeds graafwerkzaamheden zijn verricht. Voorafgaand aan de toepassing van de halfverharding heeft een partijkeuring AP04 plaatsgevonden (zie bijlage 2 bij deze onderbouwing). Daarmee is de kwaliteit van de partij vastgesteld. Op basis van de uitkomst mag deze worden toegepast binnen onderhavig plangebied. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig.

3.6.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. In onderhavige situatie worden geen geluidgevoelige functies toegevoegd. Wegverkeerslawaai en spoorweglawaai behoeven aldus niet nader onderzocht te worden.

Industrielawaai

De locatie ligt niet binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein (Haatland, RW 50 of Zuiderzeehaven). Bestaande burgerwoningen nabij het bedrijf zijn reeds maatgevend voor de geluidsruimte van het bedrijf. In voorgaande paragraaf over de VNG-richtafstanden en het aspect Bedrijven en milieuzonering is reeds aangegeven dat het toe te voegen terrein uitsluitend voor opslag en parkeren wordt gebruikt, behorende bij het bestaande bedrijf. De intensiteit van dit gebruik en het omgevingseffect zijn op voorhand zeer beperkt en tasten door de randvoorwaarden aan de AmvB-melding een goed woon- en leefklimaat bij omliggende woningen niet aan.

3.6.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Strikt genomen is de realisatie van dit plan een ruimtelijke ontwikkeling. Deze moet voldoen aan de Wet Luchtkwaliteit. Onderhavig voornemen heeft slechts een beperkt aantal extra verkeersbewegingen tot gevolg, die zullen ontstaan bij de aanleg en het gebruik van de buitenruimte als opslag- en parkeervoorziening.

Met behulp van de NIBM-tool van Infomil is bepaald of onderhavig plan met betrekking tot het aantal verkeersbewegingen in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Hierbij is uitgegaan van een 'worst-case' benadering. Voor het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan is 10 extra bewegingen (weekdag-gemiddelde) aangehouden, waarvan het aandeel vracht- en trekkerverkeer 100% bedraagt. De uitkomst is in de onderstaande figuur weergegeven. Hieruit blijkt dat onderhavig plan ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen Niet In Betekenende Mate (NIBM) is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991206-VB01_0012.png"

3.6.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het BEVI verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De toe te voegen voorziening voor buitenopslag en parkeren is geen gevoelig object. Daarnaast is de locatie gelegen op voldoende afstand tot risicovolle activiteiten, zoals transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en risicovolle inrichtingen. Externe veiligheid vormt aldus geen knelpunt voor onderhavige ontwikkeling.

3.7 Water

3.7.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011-2015) van belang.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is een digitale watertoets uitgevoerd. De invoergegevens en samenvatting zijn als Bijlage 3 Samenvatting watertoets en Bijlage 4 Watertoets opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing. De effecten van de ontwikkeling worden hieronder puntsgewijs toegelicht.

3.7.1.1 Oppervlaktewaterkwantiteit

De toename van verharding is feitelijk een planologische toename, omdat er in werkelijkheid alleen verharding zal worden weggenomen. Dit omdat een deel van de bestaande verharding wordt gelegaliseerd en een deel wordt verwijderd. De totale oppervlakte van te behouden en planologisch te regelen verharding is ongeveer 700 m2, verdeeld over een 10 meter breed en 70 meter lang vlak. Door de grote randlengte kan water verspreid afvloeien naar de randen en worden afgevoerd naar de noordelijke sloot.

In de polder is recent gecompenseerd met extra waterberging (zoals vermeld is in de waterparagraaf van het vigerende bestemmingsplan). Uit de toetsing blijkt dat voldoende oppervlaktewater is aangebracht om een toename in de wateroverlast te voorkomen. Er wordt zelfs meer oppervlaktewater aangelegd dan nodig is voor de toename van het glasareaal tot 225 ha en de 10 ha bedrijvigheid. Er zijn dan ook geen negatieve gevolgen op dit punt te verwachten.

3.7.1.2 Oppervlaktewaterkwaliteit

De kwaliteit van het oppervlaktewater in de Koekoekspolder wordt sterk beïnvloed door de zeer grote hoeveelheid kwel in het gebied. Door de grote hoeveelheid kwel treedt snel verdunning op van het door glastuinbouwbedrijven geloosde (zoute) brijnwater. Het effect dat het zoute brijnwater op de waterkwaliteit heeft, is door de verdunning door kwel- en regenwater minimaal. Het Waterschap Groot Salland onderschrijft dat het brijnwater op het oppervlaktewater geloosd mag worden. Het is volgens de Keur van het waterschap niet toegestaan zonder vergunning meer dan 100 m³/uur te lozen op oppervlaktewater. Het af te voeren regenwater van onderhavige locatie heeft een betere kwaliteit dan het water van de glastuinbouw en zal dus per saldo geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit.

3.7.1.3 Grondwater

Het schone regenwater zal deels in de bodem infiltreren en grotendeels in het oppervlaktewater worden opgenomen. De aanvulling van grondwater zal door de planaanpassing (met inbegrip van het wegnemen van een deel van de verharding) verbeteren. Doordat het terrein met verharding beperkt hoger is aangelegd, zal er voldoende drooglegging zijn en is drainage of andere beïnvloeding van het grondwater niet nodig.

3.7.1.4 Bodemdaling

De deklaag in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit veen. Veen is zettingsgevoelig materiaal dat bij een peilverlaging onderhevig is aan bodemdaling. Bij de geplande legalisatie blijft het waterpeil ongewijzigd. Er zijn dan ook geen nadelige effecten te verwachten op bodemdaling.

3.7.1.5 Riolering

De bestaande bebouwing in het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke (DWA) drukrioleringssysteem. Op het drukrioleringssysteem mag geen regenwater (HWA) worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op berekend is.

3.7.1.6 Watergangen

Binnen het plangebied liggen geen beschermingszones van hoofdwatergangen en van watergangen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Aan de noordrand van het plangebied ligt een kleine watergang die aansluit op het polderstelsel. Met betrekking tot deze watergang gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd.

3.7.1.7 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit de watertoets geen aspecten naar voren komen die de realisatie van de ontwikkeling in de weg staan.

3.7.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het plangebied ligt in dijkring 10 (waterkering 105) Mastenbroek en wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op meer dan 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied. Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor polder de Koekoek is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur.

Plannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen zoals agrarische functies en incidentele woonbebouwing en ook onderhavig initiatief. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Hoe deze in voorkomend geval plaatsvinden is onderwerp van het beleid voor risicocommunicatie dat (landelijk) in ontwikkeling is en door de gemeente, samen met waterschap en de Veilligheidsregio IJsselland, ook wordt ontwikkeld.

3.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.8.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Nationaal natuurnetwerk (NNN) aangewezen. Deze liggen op dusdanige afstand van de planlocatie, dat - in relatie tot de mogelijke externe werking van het plan - op voorhand vast staat dat er geen negatieve effecten zullen zijn op de beschermde gebieden.

Meest nabijgelegen is het beschermde Natura 2000 gebied Rijntakken waar de uiterwaarden van de IJssel deel van uitmaken. In verband met de externe werking bij de bescherming van deze gebieden zijn in het MER bij het vigerende bestemmingsplan de mogelijk negatieve effecten op deze gebieden als gevolg van het bestemmingsplan onderzocht, te weten grootschalige glastuinbouwontwikkeling. Het MER concludeert dat hiervan geen sprake zal zijn.

3.8.2 Soortenbescherming

Voorliggende ontwikkeling betreft een planologische regeling voor een feitelijk bestaande situatie. Binnen het plangebied blijft de ruimtelijke situatie ongewijzigd (een reeds verhard terrein) en het gebruik zal ook niet wezenlijk wijzigen. Het terrein is ongeschikt als leef- en verblijfsgebied voor beschermde soorten. Voor zover soorten incidenteel voorkomen, waarvoor een algehele vrijstelling geldt, zal de ongewijzigde situatie ook geen negatieve invloed hebben. Er is voor dit aspect geen onderzoek nodig, ook geen ontheffing.

3.9 Verkeer

De bestaande bedrijfsvoering zal als gevolg van voorliggend plan niet wezenlijk veranderen. Het terrein voor parkeren en buitenopslag wordt planologisch vergroot en feitelijk beperkt verkleind. Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersstroom ongeveer gelijk blijven. In het kader van luchtkwaliteit is een worst-case scenario aangenomen, waarbij het aantal vrachtwagenbewegingen beperkt toeneemt. Gezien de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen is dit hoe dan ook geen knelpunt; het gebied is goed ontsloten voor dergelijk verkeer.

Parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgelost. Daartoe wordt onderhavige 10 meter brede strook betrokken bij de bedrijfsvoering.

3.10 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten.

3.11 Toepassen besluit m.e.r.

3.11.1 Wettelijk kader

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Op 16 mei 2017 is de 'Wet implementatie herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn (lees: project-m.e.r.) in Nederlandse wetgeving vertaald.

De Implementatiewet geeft de initiatiefnemer de mogelijkheid om ook een beschrijving te geven van:

  • kenmerken van de activiteit of
  • maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten te vermijden of te voorkomen.

Door deze maatregelen bij het oordeel te betrekken kan het bevoegd gezag besluiten dat het niet nodig is een MER op te stellen. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met eerder uitgevoerde beoordelingen. In de m.e.r. -beoordelingsbeslissing worden de kenmerken van de activiteit of de geplande maatregelen aangegeven. Als uit de aangeleverde gegevens niet is uit te sluiten dat zich waarschijnlijk belangrijke nadelige gevolgen kunnen voordoen, zal het bevoegd gezag moeten oordelen dat er voor de activiteit een MER moet worden gemaakt.

3.11.2 Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM)

Voor de OBM-vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de OBM-vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Daarnaast met er getoetst is aan de lijst OBM-drempelwaarde kolom 2 onder D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en aan de activiteiten genoemd in artikel 2.2.a lid 1 van de Besluit omgevingsrecht (Bor).

Op basis van het voorgaande moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen van de ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande situatie, die planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Gezien de zeer beperkte milieukundige invloed van onderhavig initiatief, het zeer lokale en kleinschalige karakter en het gegeven dat de activiteit de drempelwaarden bij lange na niet overschreid, kan volstaan worden met een verwijzing naar voorgaande paragrafen en kan geconcludeerd worden dat het milieueffect van voorliggend plan aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal als ontwerp ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding. Zie verder Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Voorliggend plan leidt niet tot plankosten zoals bedoeld in afdeling 6.2 van het Bro, die door de gemeente verhaald zouden moeten worden op initiatiefnemer van de plannen. De gemeente verhaalt bij elk initiatief standaard eventuele planschade door het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst.

4.2.2 overige aspecten

De legalisatie van onderhavige verharding is gewenst om de bedrijfsvoering ter plaatse duurzaam te kunnen continueren. Kosten voor beheer en gebruik van het terrein zijn inherent aan de bedrijfsvoering van het bedrijf. De gemeente acht de exploitatie voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 4e wijziging Oudendijk 7’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. Omdat dit een toepassing van een wijzigingsbevoegdheid betreft zijn de regels van het moederplan onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Alleen de verplichte onderdelen binnen de Begrippen en de Slotregel zijn opgenomen. Voor het overige zijn de regels van het moederplan van toepassing verklaard.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

De in dit plan opgenomen regels zijn 1:1 overgenomen uit de vigerende regels. Er vinden geen aanpassingen plaats omdat dat niet is toegestaan binnen de kaders van de teogepaste wijzigingsbeveogdheid.

5.3.1 Enkelbestemmingen

In het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 4e wijziging Oudendijk 7' komt alleen de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw voor.

5.3.1.1 Agrarisch - Glastuinbouw

De Koekoekspolder is aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw en ook als zodanig ingericht. In het verlengde hiervan is het bestemmingsplan er op gericht om zoveel mogelijk percelen te behouden voor (hergebruik als) glastuinbouw en zo min mogelijk glastuinbouwbeperkende functies toe te staan. Een groot deel van het plangebied heeft dan ook de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw. Binnen deze bestemming bestaat ruimte voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven of de vestiging van nieuwe volwaardige glastuinbouwbedrijven. Ook de vestiging en/of uitbreiding van witlofteeltbedrijven, champignionkwekerijen en vollegrondtuinbouwbedrijven is mogelijk.

In de bouwregels zijn de bouwmogelijkheden opgenomen voor de gronden binnen deze bestemming. De bouw van nieuwe kassen en/of bedrijfsgebouwen is bij recht mogelijk. Hierbij geldt de voorwaarde dat nieuwe bedrijufsgebouwen en/of kassen uitsluitend gebouwd kunnen worden bij volwaardige of reële (glas)tuinbouwbedrijven. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een volwaardig bedrijf wordt verstaan.

Voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) geldt dat er minimaal 5.000 m2 aan kassen moet worden gebouwd. Nieuwvestiging van andersoortige tuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) bijvoorbeeld intensieve kwekerijen (witlofteeltbedrijven) is mogelijk via een binnenplanse afwijkingsregel. Daarbij moet worden aangetoond dat teelt van een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf zodanig is dat deze op beperkte schaal bedrijfseconomisch verantwoord en levensvatbaar is. In een dergelijk geval moet een advies overlegd worden van een glastuinbouwdeskundige.

Door het hanteren van de volwaardigheidseis c.q. de ondergrens van 5.000 m2 betreffende de omvang van nieuwe glastuinbouwbedrijven wordt voorkomen dat medewerking wordt verleend aan het oprichten van gebouwen en bouwwerken voor niet-bedrijfsmatige activiteiten. Zo blijft het areaal met de bestemming glastuinbouw optimaal beschikbaar voor volwaardige moderne glastuinbouwbedrijven en worden geen nieuwe bedrijfswoningen gebouwd ten behoeve van niet-volwaardige bedrijven.

Binnen de bestemming zijn flexibele bouwregels opgenomen voor de bouw van kassen, bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken die de ontwikkeling van moderne glastuinbouwbedrijven faciliteren. Hierbij gaat het onder meer om gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de watervoorziening en duurzame energie-installaties.

Bij nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is ook de bouw van een bedrijfswoning toegestaan. Een tweede bedrijfswoning is uitsluitend mogelijk als indien de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor is aangetoond en er sprake is van een oppervlak van minimaal 6 ha glas. Bij volwaardige glastuinbouwbedrijven bestaat ook de mogelijkheid voor detailhandel in eigen of streekeigen producten. Daarbij geldt een maximaal verkoopoppervlak van 40 m2.

Naast flexibele bouwregels zijn in het bestemmingsplan ook enkele bevoegdheden opgenomen die een optimale inrichting van het glastuinbouwgebied kunnen bevorderen. Hierbij gaat het om wijzigingen die het verplaatsen van watergangen en/of waterbergingen mogelijk maken.

5.3.2 Dubbelbestemmingen

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.2.1 Waarde - Landschap

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bijbehorende regels zijn gericht op het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de landschappelijke waarden c.q. structuurdragers van de Koekoekspolder.

5.3.3 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen.

In het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 4e wijziging Oudendijk 7’ wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

5.3.3.1 Agrarisch loonbedrijf

Met deze functieaanduiding is aangegeven dat hier een loonbedrijf is gevestigd, in afwijking van de hoofdbestemming. Een agrarische loonbedrijf is een bedrijf dat uitsluitend en overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatiefuncties in het buitengebied zo nodig met behulp van landbouwwerktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.

5.3.3.2 Specifieke vorm van bedrijf- aanvullende activiteit

Deze aanduiding verwijst naar de bijlage 1 Aanvullende bedrijfsactiviteiten. In deze bijlage is voor de Oudendijk7 de aanvullende functie Agrarisch constructiebedrijf opgenomen.

5.3.3.3 Wetgevinszone - wijzigingsgebied 2

Binnen deze zone kunnen voormalige bedrijfswoningen omgezet worden naar een plattelandswoning, zodat het burgergerbuik kan worden toegestaan, maar de naastgelegen bedrijven er geen hinder van ondervinden op de aspecten geur en geluid. Luchtkwaliteit blijft wel een punt van aandacht.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de uitzonderingslijst is er sprake van een nieuwe ontwikkeling in een stedelijk gebied met functiewijziging van onbebouwde gronden. Het plan voldoet heeft betrekking op de wijziging van de functie/gebruik van onbebouwde gronden waarbij bouwen niet aan de orde is. Het plan voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid waarin het beleidskader voor functiewijziging van onbebouwde gronden in dit geval is vastgelegd. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de provincie akkoord bevonden, waarmee voldaan is aan de voorwaarden om van vooroverleg af te zien.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland. Onderhavig plan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van verder vooroverleg.

6.2 Inspraak

Op basis van de inspraakverordening van de gemeente Kampen is het ontwerpbestemmingsplan niet voor inspraak opengesteld.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 20 december 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf 21 december 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.