direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Kampen, 1e wijziging Hanzeplein
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991194-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een nieuw winkelcentrum in de Hanzewijk. Er zijn diverse aanvragen bij de gemeente binnengekomen voor het in gebruik nemen van een standplaats bij dit nieuwe centrum. De gemeente Kampen wil met dit wijzigingsplan ruimte bieden aan twee standplaatsen. In het inrichtingsplan dat voor het centrum is gemaakt is hiermee al rekening gehouden. De standplaatsen worden ook genoemd in en passen binnen het standplaatsenbeleid van de gemeente.

Binnen het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk' is een wijzgingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' een functieaanduiding 'markt' aan de gronden te gegeven voor het gebruik als standplaats. Met dit plan wordt toepassing gegeven aan die wijzigingbevoegdheid.

1.2 Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991194-VB01_0001.jpg"

1.3 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk' de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In artikel 5.5. is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991194-VB01_0002.png"

Figuur: Uitsnede art. 5.5. bestemmingsplan "Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk"

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante onderzoeksaspecten worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 3;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 4. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Onderzoek

2.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

2.2 Het plan

In de inrichtingstekening die voor het centrum is gemaakt zijn twee standplaatsen van 25 m² opgenomen. Deze zijn in een vroegtijdig stadium meegenomen in het ontwerp van het Hanzeplein. Bij de locatiekeuze van de standplaatsen is ook rekening gehouden met de aspecten zoals die zijn genoemd in de belangenafweging behorend bij de wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.5.b.) zoals het straatbeeld, de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van hulpdiensten.

2.3 Beleid

2.3.1 Standplaatsenbeleid gemeente Kampen 2009

Het Standplaatsenbeleid gemeente Kampen 2009 heeft als doelstelling:

Het voeren van beleid voor incidentele en vaste standplaatsen dat belanghebbenden inzicht geeft in de mogelijkheden voor vestiging en fungeert als leidraad voor het verlenen van vergunningen en het uitoefenen van toezicht en handhaving.

Het innemen van standplaatsen is geregeld in artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Kampen 2001. Op grond van dit artikel is het:

verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek

De gemeente Kampen onderkent de waarde van standplaatsen. Toch is regulering gewenst, aangezien een overdaad aan standplaatsen kan leiden tot overlast en aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Om die redenen is het wenselijk locaties aan te wijzen waar het innemen van één of meer standplaatsen is toegestaan. Standplaatsen worden beoordeeld aan de hand van criteria die zijn ontleend aan de weigeringsgronden voor standplaatsvergunningen, zoals opgenomen in artikel 5.2.3., lid 6 van de APV:

  • Openbare orde
  • Voorkomen of beperken van overlast
  • Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving
  • Ongehinderde doorgang van het verkeer of de verkeersveiligheid
  • Verzorgingsniveau
  • Bestemmingsplan

Naast deze zijn er nog een aantal aanvullende criteria. Zo mogen standplaatsen alleen vergund worden op gronden die eigendom zijn van de gemeente en de verkoopinrichting inclusief uitstalling mag maximaal 25 m² bedragen.

Er zijn in het standplaatsenbeleid twee nieuwe standplaatsen opgenomen in de Hanzewijk.

2.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

2.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het winkelcentrum is te karakteriseren als gemengd gebied, omdat er verschillende functies worden gevestigd. Het betreffen hier allemaal functies in een lichte milieu-categorie (categorie 1), zoals horeca, detailhandel en dienstverlening. Deze verhouden zich goed met de woonfunctie, zodat er geen sprake is van milieuhinder. In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen voor inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor houders van standplaatsen.

Vooral aan mobiele verkoopinrichtingen van vis en snacks worden milieueisen gesteld. Deze eisen betreffen in hoofdzaak de gevolgen van het bakken. Het gaat daarbij om zaken als vetafscheiding van het afvalwater en het voorkomen van geuroverlast. De standplaatshouder kan ook verplicht worden gesteld zelf voldoende maatregelen te nemen om zwerfvuil rond zijn standplaats te voorkomen. Of er sprake is van een inrichting dient per standplaats te worden bepaald. Voor een standplaats geldt een richtafstand van 10 meter volgens VNG 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De afstand tot omliggende woningen is gelegen op een afstand  van ca 14 meter. De standplaats voldoet hiermee aan de richtlijn VNG 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

2.4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Voor de standplaatsen hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk' is overigens een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetoond in het gebied.

2.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.

Standplaatsen zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder, nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De standplaats voldoet aan het afstandscriterium die de  VNG 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) stelt.

2.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Voor het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk' heeft een onderzoek naar de luchtkwaliteit plaatsgevonden. De conclusie is dat er geen sprake is van een overschrijding van de in de Wet genoemde grenswaarden, er dus voldaan wordt aan art. 5.16 lid 1 sub a van de Wet en luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. De standplaatsen die mogelijk worden gemaakt met dit wijzigingsplan hebben geen invloed op de uitkomsten van dit onderzoek.

2.4.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het plangebied is niet gevestigd binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In de directe omgeving van het plangebied vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

2.5 Water

2.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Het voorliggende plan betreft slechts de mogelijkheid om op een reeds verhard terrein standplaatsen te realiseren. Er is geen sprake van extra verharding.

De herbestemming en de grootte van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. 

2.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

2.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied is niet gesitueerd in of in de directe nabijheid van Natura 2000 gebied, EHS-gebied of weidevogel- en/of ganzenfoerageergebied. Er zijn gelet op afstand en voorgenomen activiteiten geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

2.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied en is in gebruik als verkeers- resp. verblijfsgebied. Het betreft een recent ingericht gebied en met zekerheid kan worden gesteld dat er zich geen beschermde soorten bevinden.

Het huidige gebruik brengt reeds een zodanige verstoring met zich mee dat de beoogde activiteiten (standplaatsen) niet leiden tot een (zodanig) extra verstoring dat daardoor voor deze activiteiten ontheffing in het kader van de Flaura- en faunawet nodig is.

2.7 Cultuurhistorie

2.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het gebied is op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart als gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde aangegeven. Voor dit gebied geldt een vrijstelling voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of dieper dan 1m onder het maaiveld. Er wordt niet gebouwd. Deze drempels worden in casu niet overschreden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

2.7.2 Monumentenzorg

Er zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving geen objecten aanwezig met cultuurhistorische betekenis.

2.8 Verkeer en parkeren

Voor het bestemmingsplan "Woonwijken Kampen, centrumgebied Hanzewijk" is een berekening uitgevoerd waarmee is aangetoond dat de parkeercapaciteit voldoet aan de norm die de gemeente Kampen gesteld heeft op basis van de CROW publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De standplaatsen worden gerealiseerd op een daarvoor gereserveerd gebied. Er gaan geen parkeerplaatsen verloren.

De standplaatsen staan de bereikbaarheid voor hulpdiensten niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

3.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.

3.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een wijzigingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voor dit plan zijn er, behalve de ambtelijke kosten en de advieskosten, verder geen kosten.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Woonwijken Kampen, 1e wijziging Hanzeplein’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

4.3 Bestemming

In het wijzigingsplan 'Woonwijken Kampen, 1e wijziging Hanzeplein' komt enkel de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied voor.

In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de lokale wegen en de verblijfsgebieden zoals straten en pleinen opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding ‘markt’ zijn de bestaande markten en standplaatsen met bijbehorende marktkramen mogelijk gemaakt.

Bijlagen bij de toelichting