direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Kampen, 4e uitwerking Dr. Damstraat
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991188-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met Le Clerq planontwikkeling, Theo Verburg Architecten en bouwbedrijf Nikkels een plan gemaakt voor de locatie aan de Dr. Damstraat. Het plan is om op die locatie 40 appartementen te realiseren, waarvan 10 op de begane grond en 30 op de 2e en 3e bouwlaag. Voorliggend uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk.

De juridische kaders voor de genoemde ontwikkeling zijn vastgelegd in het bestemmingsplan Woonwijken Kampen. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 21 juli 2011. De locatie heeft in dit plan een bestemming Woongebied - Uit te werken. Belangrijke basis voor dit plan zijn naast de in het bestemmingsplan Woonwijken Kampen opgenomen randvoorwaarden, de voorwaarden zoals deze zijn neergelegd in het Beeldregieplan voor de vernieuwde Hanzewijk. In dit beeldregieplan zijn de ruimtelijke uitgangspunten, richtlijnen en randvoorwaarden geformuleerd waaraan de uitvoeringsplannen voor de Hanzewijk moeten voldoen.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 4e uitwerking Dr. Damstraat' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991188-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in de Hanzewijk in Kampen, nabij het nieuwe winkelcentrum en vormt met de bestaande appartementencomplexen Bark en Punter de gevelwand van de Dr. Damstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0001.png"

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de uitwerkingsregels voldoet, kan van de uitwerkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

1.4.1 Uitwerkingsregels

De uitwerkingsregels bepalen dat het aantal te bouwen woningen binnen de bestemming maximaal 700 mag bedragen. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 15 meter bedragen. 15% van de gronden van het bestemmingsvlak moeten worden bestemd voor water en/of groenvoorzieningen.

Andere eisen zijn dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op geluidsgevoelige objecten (waaronder woningen) maximaal de voorkeursgrenswaarde mag bedragen. Als dit niet zo is, moeten de woningen ten minste één geluidsluwe gevel hebben. Ook dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0002.jpg"

Figuur: Uitsnede uit te werken bestemming moederplan Woonwijken Kampen

1.4.2 Bouwplan in relatie tot uitwerkingsregels

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van de realisatie van 40 appartementen. Het maximum aantal woningen uit het moederplan wordt niet overschreden. Ook de maximale bouwhoogte van 15 meter wordt niet overschreden. Groen en water is al voldoende gerealiseerd op andere locaties binnen de uit te werken bestemming.

De parkeernorm voor de toe te voegen woningbouw is minimaal 1,5 parkeerplaats per woning. Er worden 60 parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan (40x1,5=60).

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plan en komen de onderzoeksaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkeling aan bod;
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk vormt een toelichting op de planregels;
  • Tot slot komt in hoofdstuk 6 het vooroverleg aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In dit geval betreft het een voorgenomen ontwikkeling waarvoor provincie en gemeenten verantwoordelijk zijn, aangezien sprake is van een ontwikkeling van woningen op een inbreidingslocatie. Hiernaast wordt aan de uitgangspunten voor verstedelijking voldaan.

2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat sprake is van afnemende groei van de bevolking en verandering van de samenstelling. Echter, de vraag naar woningen blijft tot 2030 stijgen. Het aantal huishoudens stijgt sterker dan het aantal inwoners. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. De woonwensen worden vanwege de differentiatie van huishoudens steeds specifieker. Op basis van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling is er tot 2030 behoefte aan het toevoegen van circa 60.000 woningen aan de bestaande voorraad.

In de omgevingsvisie is aangegeven wat volgens de provincie op het gebied van de woonomgeving van provinciaal belang is. Hierover staat het volgende: "de woningmarkt is (boven)regionaal. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te houden. De aanwezigheid van aantrekkelijke woonmilieus voor diverse woonbehoeften is daarom van provinciaal belang. De beschikbaarheid van voorzieningen is veelal een gemeentelijke zaak, maar daar waar het de voorzieningen betreft met (boven)regionale of zelfs (inter)nationale uitstraling is de provincie mede verantwoordelijk."

2.3 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Binnen het plan zijn de volgende ontwikkelingsperspectieven van toepassing:

  • Steden als motor.
  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus.

Het plan ligt in een woonwijk waar de volgende onderwerpen gelden:

  • Ruimte voor herstructurering
  • Inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

De beoogde ontwikkeling in het plan betreft een inbreiding en past binnen de ontwikkelingsperspectieven. De volgende vier lagen zijn voor het plangebied van toepassing:

  • natuurlijke laag: Oeverwallen: oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. In dit geval wordt woonbebouwing op een oeverwal toegevoegd.
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: nvt.
  • stedelijke laag: Woonwijken 1955-nu: nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp. In dit geval wordt qua architectuur en massa aangesloten bij de omliggende bebouwing.
  • lust- en leisurelaag: nvt.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid.

2.4 Structuurvisie Kampen

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

In dit beleidsdocument wordt ingezet op inbreiding en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen, waaronder de herstructurering van de Hanzewijk waar dit plan onderdeel van uitmaakt. De ontwikkeling past dan ook in het gemeentelijk beleid.

2.5 Ladder

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten de drie treden achter elkaar worden doorlopen.

Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan (en naar wij aannemen het uitwerkingsplan). Het moederplan is echter vastgesteld op 21 juli 2011 en daarmee vóórdat de ladder op per 1 oktober 2012 als motiveringseis in de Bro is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State. Omdat het in dit geval gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, betekent dit dat voor dit uitwerkingsplan ook een onderbouwing op grond van de Ladder duurzame verstedelijking noodzakelijk is.

Trede 1:

Woonvisie

De behoefte aan woningen is beschreven in de gemeentelijke woonvisie. De gemeenteraad heeft op 3 juni 2010 de "Woonvisie Kampen 2010-2020" vastgesteld. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (senioren/starters/zorgbehoevenden et cetera) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. In het voorliggende plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Woonvisie 2010-2020.

Regionale woonafspraken

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. De verschillende colleges van B&W hebben met het stuk ingestemd. Met het opstellen van een regionale visie is begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen  voor het Wonen in West-Overijssel. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van regionale woonafspraken, wat in december 2015 tot een definitief stuk heeft geleid. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen”. Het onderdeel programmeren en zuinig ruimtegebruik heeft ook consequenties voor de gemeente Kampen. Eén van de uitgangspunten van de regionale woonafspraken betekent dat binnen 3 jaar toegewerkt wordt naar maximaal 100% bestemmingsplancapaciteit. Het college van B&W van de gemeente Kampen heeft 12 januari 2016 ingestemd met de ondertekening van de regionale woonafspraken.

Bestaande behoefte

Voor het bepalen van de behoefte wordt gebruik gemaakt van een prognose. Met alle gemeenten binnen West Overijssel is afgesproken dat wordt uitgegaan van de Primos 2013 als basis voor de berekening van de behoefte. Kampen groeit met 1880 huishoudens in de periode 2016 tot 2026 volgens de Primos 2013.

In de subregio Kop Zuid waartoe Kampen behoort, hebben de gemeentes Zwolle en Zwartewaterland respectievelijk een behoefte van 6121 en 540 woningen in de periode 2016-2026.

Bestaand aanbod

Uit de voor de woonafspraken gemaakte inventarisatie blijkt dat wij als gemeente een harde plancapaciteit met directe bouwtitel van 1037 woningen hebben, terwijl er volgens de Primos 2013 een behoefte is van 1880 woningen voor de komende tien jaar binnen de gemeente Kampen. Met de vaststelling van dit uitwerkingsplan wordt de plancapaciteit met directe bouwtitel verhoogd met 40 woningen, waardoor de totale harde plancapaciteit met directe bouwtitel dus ruim onder de totale behoeftevraag blijft.

Aandachtspunt is wel de plancapaciteit aan uitwerkings- en wijzigingsplannen die na een planologische procedure omgezet kan worden naar directe bouwtitels. Wanneer deze capaciteit meegerekend wordt, is er meer aanbod dan dat er vraag is:

Netto woningvraag 2016-2026 Primos 2013   1880 woningen  
Harde plancapaciteit met directe bouwtitel   1037 woningen   55%  
Plancapaciteit wijziging/uitwerking   1617 woningen   86%  
Totale overcapaciteit   141%  

In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen dan ook een plan opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen, waarbij naar verwachting eind 2016 de totale plancapaciteit is teruggebracht tot 95%.

Dit neemt niet weg dat er nu onvoldoende direct beschikbare plancapaciteit is om aan de behoeftevraag te voldoen. Ook in de gemeentes in de subregio Kop Zuid is onvoldoende direct beschikbare plancapaciteit om aan de behoeftevraag te voldoen. In die zin concurreert dit plan dan ook niet met woningbouwplannen in deze regio.

In het bestemmingsplan Woonwijken Kampen heeft het plangebied de bestemming Woongebied- Uit te werken. Het aantal woningen mag binnen deze bestemming niet meer bedragen dan 700. Omdat de gemeente contractuele afspraken heeft met Delta Wonen als eigenaar van de grond in de Hanzewijk, is hier op voorhand al voldoende voorzienbaar dat de nu opgenomen plancapaciteit niet overeenkomt met de afspraken, fysiek niet realiseerbaar en daarom niet reëel is. Met Delta Wonen wordt momenteel de planvorming voor de daadwerkelijk beoogde planinvulling afgerond. Dit maakt dat tegelijk met het afwaarderen van plancapaciteit op gemeentegrond ook de plancapaciteit in de Hanzewijk conform de beoogde planvorming wordt afgewaardeerd. Hierdoor ontstaat ruimte om nieuwe ontwikkelingen in procedure te brengen.

Uit bovenstaande blijkt dat dit uitwerkingsplan voorziet in de vraag naar nieuw te bouwen woningen, zonder dat in deze vraag in de regio voorzien wordt.

Trede 2:

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt midden in de Hanzewijk, nabij het nieuwe winkelcentrum en wordt omsloten door bebouwing. Het gaat hier om woningen die in het bestemmingsplan Woonwijken-Kampen de bestemming “Woongebied - Uit te werken” hadden. In die zin is de ontwikkeling niet nieuw. De uitwerkingscapaciteit wordt omgezet naar directe bouwtitel. Daardoor neemt de totale harde plancapaciteit niet toe en wordt de 100% niet overschreden.

Trede 3:

Niet van toepassing.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Het plan moet volgens de afgesproken systematiek worden afgestemd als het meer dan 25 woningen bevat. Dus bij dit uitwerkingsplan zal er met zowel de gemeente Zwolle als de gemeente Zwartewaterland afstemming gezocht worden. In de woonafspraken staat hierover het volgende: Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en de mogelijkheid is geboden om mee te denken over het woonplan. De correspondentie is bijgevoegd als bijlage.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Het plan

Uitgangspunt voor de invulling van het plangebied is het in samenwerking met Le Clercq Planontwikkeling en Theo Verburg Architecten ontwikkelde plan. Het plan voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals die zijn neergelegd in het Beeldregieplan Hanzewijk.

3.2.1 De locatie

Het plangebied ligt in de Hanzewijk in Kampen, nabij het nieuwe winkelcentrum en vormt met de bestaande appartementencomplexen Bark en Punter de gevelwand van de Dr. Damstraat.

3.2.2 Randvoorwaarden en aandachtspunten

Algemene voorwaarde is dat het bouwplan moet voldoen aan de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Kampen. Hoofditems van de bestemming 'woongebied - uit te werken' zijn:

  • De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • De woningen waarvan de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voorzien van ten minste een geluidluwe gevel.

Daarnaast zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:

1. De gekozen invulling is een logische aansluiting op de bestaande gevelwand aan de Dr. Damstraat. Eenheid in verschijningsvorm met de randbebouwing door schaal, hoogte, ritme, kleur, dakvorm en dakrand.

2. De koppen van het bouwvolume oriënteren op Koning Abelsingel en Hanzelaan; hier kan een hoogteaccent komen.

3. Architectuur geïnspireerd op de jaren '50 karakteristieken. Bijvoorbeeld:

  • Het begane grondniveau ligt beduidend boven het maaiveld.
  • Reliëf in het wandbeeld.
  • Materiaalgebruik en vormgeving: baksteen van maaiveld tot dakrand, variatie in het metselverband, de entree van de appartementen bestaat voornamelijk uit glas.

4. Het parkeren dient te voldoen aan de parkeercheck welke voor de Hanzewijk-Noord is opgesteld en wel 50 parkeerplaatsen uitgaande van 33 woningen (parkeernorm voor dit deel 1,5 ppl/won).

Aan de Hanzelaan, Arent Toe Boecopsingel en de Rondweg is een sterk ritme terug te vinden op de schaal van het bouwblok gecombineerd met een kleinschaliger ritme dat refereert aan de ritmiek en de verticale gevelgeleding uit de jaren '50. Er wordt dus nooit één lange wand gebouwd. Bij de benadering van de bebouwing vallen er weer nieuwe ritmes te ontdekken, nu in de gevelopbouw. De bebouwing is 3 tot 4 lagen hoog en het hoofdmateriaal in baksteen in warme, aardse tinten.

De wanden van de Dr. Damstraat bestaan uit lange bouwstroken. De bebouwing is wat betreft de architectuur, materiaalgebruik en kleur, familie van de bebouwing langs de Rondweg en de Arent Toe Boecopsingel.

3.2.3 Beeldregieplan

Belangrijke basis voor dit plan zijn naast de in het (moeder)bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden de voorwaarden zoals deze zijn neergelegd in het “Beeldregieplan voor de vernieuwde Hanzewijk”. In dit beeldregieplan zijn de ruimtelijke uitgangspunten, richtlijnen en randvoorwaarden geformuleerd waaraan de uitvoeringsplannen voor de Hanzewijk moeten voldoen. Het beeldregieplan vormt hiermee het toetsingskader voor de toekomstige bouwplannen en inrichtingsplannen voor de buitenruimte.

Het plangebied valt onder de voorwaarden van deelgebied 'Arent Toe Boecopsingel'.

Bebouwingstypologie: Eengezinswoningen.

Bouwhoogtes: De hoogte van deze woningen is maximaal 4 en minimaal 3 lagen op een plint van minimaal 2 traptreden hoog vanaf maaiveld.

Geleding hoofdopbouw:

  • De Arent Toe Boecopsingel wordt gevormd door korte rijtjes van maximaal 5 eengezinswoningen.
  • De woningen hebben een plat dak of hellend dak met een hellingshoek van maximaal 30 graden en een ruim overstek.

Geleding gevel: Geen vlakke gevels maar een verticale gevelgeleding en gelaagdheid. Dit kan door middel van plastiek en gevelindeling.

Materialisering:

  • De gevels zijn gemaakt van warmkleurige baksteen van maaiveld tot dakrand. Om de verticale gevelgeleding te benadrukken, kunnen binnen 1 bouwvolume verschillende tinten metselwerk toegepast worden. Variatie in het metselverband kan worden toegepast voor verfijning van de kwaliteit van de gevels (zoals werd toegepast in de jaren'50).
  • Voor de tuinmuren wordt eenzelfde steensoort toegepast als voor de bebouwing.
  • De kozijnen hebben aan de hele Arent Toe Boecopsingel eenzelfde kleur.

Relatie openbare buitenruimte:

  • Woningentrees aan de singelzijde, met uitzondering van de hoekwoningen die aan de dwarsstraten

grenzen: hier mogen zijentrees worden gemaakt ten behoeve van een levendige uitstraling van het eerste deel van deze doorgaande straten.

  • Aan de vormgeving van de koppen op de hoeken met Dr.Damstraat en de J.H. Kokstraat wordt extra aandacht gegeven passend bij het voorgevelbeeld van beide straten.
  • Elke zijgevel heeft op de begane grond een ruime gevelopening (zien en gezien worden).

3.2.4 Het bouwplan

De nieuwe Hanzewijk is een markante wijk geïnspireerd door de architectuur van de jaren '50. De centrale as en verbindende factor in deze wijk is de Hanzelaan. Aan deze laan zijn diverse bouwvelden (clusters) gelegen. Grenzend aan het nieuwe winkelcentrum aan de Dr. Damstraat maakt cluster 7C de lange straatwand af. Het plangebied ligt nabij het nieuwe winkelcentrum, waarin naast winkels, ook zorg- en welzijnsvoorzieningen komen.

Een doorgaand ritme van balkons geleden de gevel en geven de wand een verticale nadruk. De grote raamopeningen versterken de verticaliteit en bieden tevens optimale bezonning en uitzicht. De “willekeurig” geplaatste kaders spelen een subtiel spel met het strenge ritme. Ter plaatse van de entree wordt het ritme gespiegeld waardoor op een natuurlijke manier de positie van de entree gemarkeerd word en deze in het straatbeeld duidelijk herkenbaar is.

De transparante entree is niet alleen vanaf de Dr. Damstraat toegankelijk maar juist ook vanaf de Zuiderzeestraat. Doordat ook de eengezinswoningen vanaf de Zuiderzeestraat ontsloten worden en de meeste mensen in deze straat zullen parkeren moet de gevel aan deze straat ook als voorgevel beschouwd worden. De markante dakrand in staand metselwerk met het grote overstek wordt op de hoeken opgevangen door een iets hoger volume. Deze twee volumes maken het gebouw op de hoeken af en omarmen aan de Zuiderzeestraat een informeel en groen woongebied. De extra brede galerijen op het zuidoosten zijn uitermate geschikt om ook te kunnen verblijven. Verticale houten schermen doorbreken de horizontaliteit van de galerijen en versterken het informele karakter van dit gebied.

De woningen op de begane grond hebben hun entree aan de Dr. Damstraat om zodoende meer levendigheid aan deze straat te krijgen. De buitenruimte voor deze woningen is aan de Zuiderzeestraat gepositioneerd. Beschut onder de galerij en achter een oase van groen kan men hier prima vertoeven. De groene zone zorgt eveneens voor een soepele overgang naar de tegenover gelegen grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0004.png"

3.3 Wonen

3.3.1 Ladderonderbouwing

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten de drie treden achter elkaar worden doorlopen.

Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan (en naar wij aannemen het uitwerkingsplan). Het moederplan is echter vastgesteld op 21 juli 2011 en daarmee vóórdat de ladder op per 1 oktober 2012 als motiveringseis in de Bro is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0005.jpg"

Figuur 2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State. Omdat het in dit geval gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, betekent dit dat voor dit uitwerkingsplan ook een onderbouwing op grond van de Ladder duurzame verstedelijking noodzakelijk is.

Trede 1:

Woonvisie

De behoefte aan woningen is beschreven in de gemeentelijke woonvisie. De gemeenteraad heeft op 3 juni 2010 de "Woonvisie Kampen 2010-2020" vastgesteld. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (senioren/starters/zorgbehoevenden et cetera) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. In het voorliggende plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Woonvisie 2010-2020.

Regionale woonafspraken

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. De verschillende colleges van B&W hebben met het stuk ingestemd. Met het opstellen van een regionale visie is begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen  voor het Wonen in West-Overijssel. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van regionale woonafspraken, wat in december 2015 tot een definitief stuk heeft geleid. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen”. Het onderdeel programmeren en zuinig ruimtegebruik heeft ook consequenties voor de gemeente Kampen. Eén van de uitgangspunten van de regionale woonafspraken betekent dat binnen 3 jaar toegewerkt wordt naar maximaal 100% bestemmingsplancapaciteit. Het college van B&W van de gemeente Kampen heeft 12 januari 2016 ingestemd met de ondertekening van de regionale woonafspraken.

Bestaande behoefte

Voor het bepalen van de behoefte wordt gebruik gemaakt van een prognose. Met alle gemeenten binnen West Overijssel is afgesproken dat wordt uitgegaan van de Primos 2013 als basis voor de berekening van de behoefte. Kampen groeit met 1880 huishoudens in de periode 2016 tot 2026 volgens de Primos 2013.

In de subregio Kop Zuid waartoe Kampen behoort, hebben de gemeentes Zwolle en Zwartewaterland respectievelijk een behoefte van 6121 en 540 woningen in de periode 2016-2026.

Bestaand aanbod

Uit de voor de woonafspraken gemaakte inventarisatie blijkt dat wij als gemeente een harde plancapaciteit met directe bouwtitel van 1037 woningen hebben, terwijl er volgens de Primos 2013 een behoefte is van 1880 woningen voor de komende tien jaar binnen de gemeente Kampen. Met de vaststelling van dit uitwerkingsplan wordt de plancapaciteit met directe bouwtitel verhoogd met 40 woningen, waardoor de totale harde plancapaciteit met directe bouwtitel dus ruim onder de totale behoeftevraag blijft.

Aandachtspunt is wel de plancapaciteit aan uitwerkings- en wijzigingsplannen die na een planologische procedure omgezet kan worden naar directe bouwtitels. Wanneer deze capaciteit meegerekend wordt, is er meer aanbod dan dat er vraag is:

Netto woningvraag 2016-2026 Primos 2013   1880 woningen  
Harde plancapaciteit met directe bouwtitel   1037 woningen   55%  
Plancapaciteit wijziging/uitwerking   1617 woningen   86%  
Totale overcapaciteit   141%  

In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen dan ook een plan opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen, waarbij naar verwachting eind 2016 de totale plancapaciteit is teruggebracht tot 95%.

In het bestemmingsplan Woonwijken Kampen heeft het plangebied de bestemming Woongebied- Uit te werken. Het aantal woningen mag binnen deze bestemming niet meer bedragen dan 700. Dit is een omissie in het bp. Omdat de gemeente contractuele afspraken heeft met Delta Wonen als eigenaar van de grond in de Hanzewijk, is hier op voorhand al voldoende voorzienbaar dat de nu opgenomen plancapaciteit niet overeenkomt met de afspraken, fysiek niet realiseerbaar en daarom niet reëel is. Met Delta Wonen wordt momenteel de planvorming voor de daadwerkelijk beoogde planinvulling afgerond. Dit maakt dat tegelijk met het afwaarderen van plancapaciteit op gemeentegrond ook de plancapaciteit in de Hanzewijk conform de beoogde planvorming wordt afgewaardeerd. Hierdoor ontstaat ruimte om nieuwe ontwikkelingen in procedure te brengen.

Dit neemt niet weg dat er nu onvoldoende direct beschikbare plancapaciteit is om aan de behoeftevraag te voldoen. Ook in de gemeentes in de subregio Kop Zuid is onvoldoende direct beschikbare plancapaciteit om aan de behoeftevraag te voldoen. In die zin concurreert dit plan dan ook niet met woningbouwplannen in deze regio.

Uit bovenstaande blijkt dat dit uitwerkingsplan voorziet in de vraag naar nieuw te bouwen woningen, zonder dat in deze vraag in de regio voorzien wordt.

Trede 2:

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt midden in de Hanzewijk, nabij het nieuwe winkelcentrum en wordt omsloten door bestaande bebouwing. Het gaat hier om woningen die in het bestemmingsplan Woonwijken-Kampen de bestemming “Woongebied - Uit te werken” hadden. In die zin is de ontwikkeling niet nieuw. De uitwerkingscapaciteit wordt omgezet naar directe bouwtitel. Daardoor neemt de totale harde plancapaciteit niet toe en wordt de 100% niet overschreden.

Trede 3:

Niet van toepassing.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Het plan moet volgens de afgesproken systematiek worden afgestemd als het meer dan 25 woningen bevat. Dus bij dit uitwerkingsplan zal er met zowel Zwolle als Zwartewaterland afstemming gezocht worden. In de woonafspraken staat hierover het volgende: Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en de mogelijkheid is geboden om mee te denken over het woonplan.

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plan laat woningen toe. Aan de overzijde van het plan is een supermarkt gelegen welk valt onder de SBI-code 471 (2008) met een richtafstand van 10 meter voor geluid. De supermarkt is gesitueerd op circa 26 meter van de woningen. Het toestaan van woningen in dit plangebied voldoet daarmee aan de afstanden genoemd in de VNG-richtlijn.

3.4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.

De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in een zone in het kader van de Wet geluidhinder. De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst om bij een vergunningaanvraag rekening te houden met geluidsisolatie. De buitenbelasting van de woning is 61 dB (A) Lden.

3.4.3 Bodem

Algemeen

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied 

Het onderhavige uitwerkingsplan betreft het plangebied aan de Dr. Damstraat 2 t/m 72 en maakt onderdeel uit van het moederplan Woonwijken Kampen.

Bodemfunctieklasse en bodemkwaliteitszone plangebied

Op basis van de bodemkwaliteitskaart is ter plaatse van het plangebied bodemfunctieklasse Wonen van toepassing. De bodemkwaliteit voldoet op basis van de bodemkwaliteitskaart aan klasse Landbouw/natuur.

Bodembedreigende activiteiten

Voor zover bekend hebben op de locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Tevens zijn er voor zover bekend geen dempingen of ophooglagen aanwezig binnen het plangebied.

Bodemonderzoeken

Uit de resultaten van reeds eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in de nabije omgeving van het plangebied blijkt dat over het algemeen maximaal licht verhoogde gehalten in grond en grondwater zijn aangetoond. De verwachting is dan ook dat er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het plangebied aanwezig zijn.

Er is gekozen om vooralsnog geen aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Voor aanvang van bouwwerkzaamheden zal in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden gericht op de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de bouwlocatie.

Conclusie

Op basis van de beschikbare bodeminformatie wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het onderhavige uitwerkingsplan.

3.4.4 Externe veiligheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico. In het plan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant.

De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein

dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de grote afstand zijn risico's m.b.t. vervoer over de weg voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand zijn risico's m.b.t. vervoer over het water voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen 

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in d wet genoemde grenswaarden;
  • b. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit of blijft ten minste gelijk;
  • c. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie)
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4.6 M.e.r.-beoordeling

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat de bestaande parkeerplaats beperkt wordt uitgebreid met een beperkt aantal parkeerplaatsen

De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het plan laat woningen toe. Aan de overzijde van het plan is een supermarkt gelegen welk valt onder de SBI-code 471 (2008) met een richtafstand van 10 meter voor geluid. De supermarkt is gesitueerd op ruim ca 26 meter van de woningen. Het toestaan van woningen in dit plangebied voldoet daarmee aan de afstanden genoemd in de VNG-richtlijn.

Luchtkwaliteit

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Geluid

De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst om bij een vergunningaanvraag rekening te houden met geluidsisolatie. De buitenbelasting van de woning is 61 dB (A) Lden.

Bodem

Uit de resultaten van reeds eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in de nabije omgeving van het plangebied blijkt dat over het algemeen maximaal licht verhoogde gehalten in grond en grondwater zijn aangetoond. De verwachting is dan ook dat er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het plangebied aanwezig zijn.

Er is gekozen om vooralsnog geen aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Voor aanvang van bouwwerkzaamheden zal in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden gericht op de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de bouwlocatie. Op basis van de beschikbare bodeminformatie wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het onderhavige uitwerkingsplan.

Ecologie

Gezien de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied en bebouwde omgeving, op grote afstand van Natura 2000-gebied en Ecologische hoofdstructuur (EHS), zijn er geen effecten op dergelijke gebieden te verwachten. Mede gelet op het plangebied (braakliggend terrein zonder opgaande begroeiing) en de resultaten van in de directe omgeving recent uitgevoerde ecologische quickscan (Quickscan Flora- en faunawet winkelcentrum Hanzewijk, Kampen - Ecogroen) zijn er geen ecologische belemmeringen te verwachten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling (bestaande winkels/woningbouw vervangen voor woningen) heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO).

Waterbeleid

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Door de ontwikkeling van dit plangebied is er geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter.Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed zicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Watersysteem

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Kampen en heeft een geringe omvang. Het beleid is erop gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Voor de aanleg van het nieuwe rioleringssysteem van het plangebied is gekozen voor een gescheiden rioleringssysteem. Regenwater afkomstig van daken en verharding wordt afgevoerd naar een infiltratieriool. Bij zware regenval zal dit infiltratieriool overstorten op de vijver langs de Arent toe Boecoopsingel aan de rand van het plan. De afvoer van afvalwater uit de wijk dient, conform de wet Milieubeheer, te worden aangesloten op het dwa-stelsel. Dit dwa-stelsel loost onder vrijverval op het gemengde rioolstelsel langs de Flevoweg.

Waterkwaliteit

Het waterschap streeft naar infiltratie van schoon water. Dit betekent dat er bij voorkeur geen uitlogende materialen, zoals zinken dakgoten, in het gebied worden toegepast en dat alle verharde oppervlakken 'schoon' zijn. Speciale aandacht moet dan ook besteed worden aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goed kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991188-VB01_0006.png"

Dijkring 11 (IJsseldelta).

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert. In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Watertoets

In het kader van het moederplan "woonwijken Kampen" heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het Waterschap heeft een positief wateradvies gegeven (zie bijlage).

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Gezien de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied en bebouwde omgeving, op grote afstand van Natura 2000-gebied en Ecologische hoofdstructuur (EHS), zijn er geen effecten op dergelijke gebieden te verwachten. Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet en Nota Ruimte is dan ook niet noodzakelijk.

3.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Mede gelet op het plangebied (braakliggend terrein zonder opgaande begroeiing) en de resultaten van in de directe omgeving recent uitgevoerde ecologische quickscan (Quickscan Flora- en faunawet winkelcentrum Hanzewijk, Kampen - Ecogroen) zijn er geen ecologische belemmeringen te verwachten.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het gebied is op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart als gebied met een lage verwachtingswaarde aangegeven. Voor dit gebied geldt een vrijstelling voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of dieper dan 1m onder maaiveld. Deze drempels worden in casu niet overschreden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.

3.7.2 Monumentenzorg

Binnen het plangebied zijn geen objecten aanwezig met cultuurhistorische betekenis.

3.8 Verkeer

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de norm die gesteld wordt aan parkeren volgens de ASVV. Voor de woningen geldt een parkeernorm van 1,5 pp/won waarvan 0,3 pp per woning voor bezoekersparkeren. Deze norm wordt voor de gehele te vernieuwen Hanzewijk gehanteerd. Dit komt voor het plangebied neer op 60 parkeerplaatsen (40 x 1,5). De gevraagde parkeercapaciteit wordt volgens de ontwerpinrichting in de openbare ruimte gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In het kader van de vaststelling van de start van de herstructurering van de Hanzewijk is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Hiernaast is in een samenwerkingsovereenkomst (27 juni 2005) met Deltawonen het planschadeverhaal geregeld. In deze Samenwerkingsovereenkomst is in het bebouwingsprogramma vastgelegd dat deltaWonen de woningen in de Hanzewijk realiseert. De gemeente maakt het gebied bouw- en woonrijp. Het gebied is inmiddels bouwrijp. Tijdens en direct volgende op de oplevering zal de gemeente het gebied inrichten. Hiervoor zijn middelen gereserveerd in de GREX Hanzewijk. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 4e uitwerking Dr. Damstraat’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2012 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 4e uitwerking Dr. Damstraat' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Verkeer - Verblijfsgebied

In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de lokale wegen en de verblijfsgebieden zoals straten en pleinen opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk.

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

5.3.2 Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn grondgebonden woningen toegestaan. Omdat de aanduiding 'gestapeld' is opgenomen is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij is op de verbeelding de maximum bouwhoogte aangegeven. Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actulisering van de Omgevingsverordening Overijssel.

Woningbouw in bestaand stedelijk gebied is niet meer opgenomen in de “uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen”. Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om deze plannen weer voor vooroverleg aan te laten bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

De provincie Overijssel heeft in de e-mail van 23-05-2016 ingestemd met het plan. Deze e-mail is als bijlage bij dit plan gevoegd.