direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Haatland, 4e wijziging Haatlanderdijk 29
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991185-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De firma Broshuis wil de bedrijfsruimte en de kantoorruimte uitbreiden op het huidige terrein en op het voormalige KWC-terrein dat door hen is aangekocht van de gemeente Kampen. De gewenste uitbreidingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland".

Het voormalige KWC-terrein heeft in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland" de bestemming "Sport" met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bedrijventerrein". Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden kunnen de plannen gerealiseerd worden.

Voor de uitbreidingen op het huidige terrein en een klein deel van het KWC-terrein is onlangs een gedoogbeschikking afgegeven, omdat het voor de bedrijfsvoering van belang was om de productiecapaciteit van Broshuis op korte termijn uit te breiden. Met dit wijzigingsplan wordt dit planologisch geregeld.

In eerste instantie zal het KWC-terrein in gebruik worden genomen als opslag- en rangeerterrein, maar het is de bedoeling dat hier ook bedrijfsbebouwing komt. De karakteristieke terpwoning is ook aangekocht door het bedrijf. Het wijzigingsplan attendeert op de monumentale en archeologische waarden.

1.2 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland, 2e wijziging Haatlandhaven 19" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:2000, met plannr. NL.IMRO.0166.00991185-OW01;
  • plan, bestaande uit deze toelichting met regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. De op dit wijzigingsplan van toepassing zijnde regels zijn opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Haatland en grenst aan de Industrieweg en de Haatlanderdijk. Het heeft betrekking op het bestaande terrein van het bedrijf Broshuis en op het voormalige terrein van KWC.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0001.jpg"

plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland" en heeft de bestemmingen Bedrijventerrein Sport en Waarde-Archeologie 3. Op de bestemming Sport ligt een wijzigingsbevoegdheid. Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid' kan de bestemming ' Sport' gewijzigd worden in de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' en/of 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0003.png"

1.5 bouwplan in relatie tot bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Haatland' kent binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden om het bouwplan mogelijk te maken.

Overschrijding bouwvlak

Ingevolge art. 6.2.1, aanhef, onder a, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Haatland' dient een gebouw binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwplan overschrijdt voor een klein gedeelte aan de noordwestelijke zijde het bouwvlak en volledig aan de zuidzijde.

Op grond van de in artikel 21.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid kunnen grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Bouwen in de bouwgrens

Ingevolge art. 6.2.1., aanhef, onder c, dient tenminste 50% van de voorgevel van het gebouw in een bouwgrens te worden gebouwd. Het bouwplan voldoet hier niet aan. Op grond van de binnenplanse afwijking genoemd in art. 6.3, aanhef, onder c, kan hiervan afgeweken worden.

Maximale bouwhoogte

De firma Broshuis wil een uitbreiding van het kantoor realiseren waarbij de hoogte gelijk is aan het huidige kantoor. Het huidige kantoor is 15 meter hoog.

Ingevolge art. 6.2.1., aanhef, onder f, mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan 15 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' anders is aangegeven. In dit geval is aangegeven dat de maximale bouwhoogte 10 m mag zijn. Het bouwplan is 12 m hoog. Op grond van de binnenplanse afwijking genoemd in art. 6.3, aanhef, onder e, kan hiervan afgeweken worden.

B&W kunnen toestaan dat op maximaal 25% van het bouwperceel de bouwhoogte wordt verhoogd en niet meer bedraagt dan:

  • 12 meter indien de op de plankaart aangegeven bouwhoogte niet meer dan 10 bedraagt;
  • 15 meter indien de op de plankaart aangegeven bouwhoogte niet meer dan 12 bedraagt.

Er heeft echter bij de vaststelling van het bestemmingsplan een foutieve wijziging plaatsgevonden. Naar aanleiding van de reactie van Broshuis op het voorontwerpbestemmingsplan is de bouwhoogte op de plankaart van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd naar 12 meter. Bij het vastgestelde en onherroepelijke plan is de hoogte echter weer 10 meter. Het gaat hier duidelijk om een omissie. Met dit plan wordt deze fout hersteld. Artikel 21.1 geeft de mogelijkheid aanduidingen te wijzigen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

Strijd met de bestemming 'Sport'

De zuidwestelijke zijde van de uitbreiding wordt voor een klein gedeelte gebouwd op de bestemming 'Sport'. Op grond van de in art. 9.5 genoemde wijzigingsbevoegdheid kan deze bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 komen de onderzoeksaspecten aan bod;
  • Het plan wordt beschreven in hoofdstuk 4;
  • Vervolgens komt in hoofdstuk 5 de juridische regeling aan bod. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • Vooroverleg komt aan bod in hoofdstuk 6
  • De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden behandeld in het laatste hoofdstuk.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten drie treden achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Trede 1 regionale behoefte

In dit geval betreft het een uitbreiding van een bestaand bedrijf binnen het bestaande bedrijventerrein Haatland. Het bedrijf heeft behoefte om uit te breiden. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Trede 2 bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, namelijk het bedrijventerrein Haatland. In het moederplan had de planlocatie al de mogelijkheid om de bestemming Sport te wijzigen naar bedrijventerrein.

Geconcludeerd kan worden dat de invulling van de locatie past binnen de kaders van duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009) en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009) en latere actualisaties

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied gegeven.

Op basis van het ontwikkelingsperspectief heeft het te ontwikkelen gebied het perspectief "bedrijventerreinen 1955 - nu". Ontwikkelingen dragen hier bij aan de versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen. Actieve kwaliteitsborging vindt plaats via beheer van bebouwing, uitgegeven terreinen en openbare ruimte. Het wijzigingsplan past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in sterk verstedelijkt gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven. De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve ook buiten beschouwing worden gelaten.

stedelijke laag: bedrijventerrein

Ambitie

De ambitie met betrekking tot bedrijventerrein is gericht op vitale werklocaties. Het gaat dan om het op gang brengen van een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen waardoor:

  • de interne structuur verbetert;
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert;
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik);
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;
  • de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt;
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaats vindt;
  • eventuele culturele / historische waarden worden benut.

Sturing

Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan:

  • de versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen;
  • het verbinden van het terrein met de omgeving;
  • de versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.
  • de actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte;
  • het benutten van bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen;
  • het toepassen parkmanagement (energie, parkeren, water, groen).

Het gaat hier om de invulling van een vrijgekomen terrein (het voormalige KWC-terrein) met een uitbreiding van het bedrijf Broshuis. Voor de uitbreiding van de voorziening zijn geen aanpassingen van de infrastructuur noodzakelijk. De huidige ruimtelijke structuur wordt niet aangetast. De karakteristieke terpwoning aan de haatlanderdijk blijft gehandhaafd.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De uitbreiding van het bedrijf van Broshuis op het voormalige KWC-terrein past binnen de gemeentelijke visie.

2.3.2 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Bij gebruikmaking van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden moet het afwegingskader in acht worden genomen, zodat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt. Daarnaast dient ook in het algemeen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een belangenafweging plaats te vinden, waarbij aandacht moet worden besteed aan de verschillende omgevingsaspecten.

3.1 Belangenafweging

Bij de bestaande bedrijfsbebouwing ziet de strijdigheid met het bestemmingsplan op een kleine overschrijding van het (schuine) bouwvlak aan de voorzijde en een overschrijding van de toegestane bouwhoogte;

De uitbreiding is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar:

    • 1. De nieuwe bebouwing sluit aan op de richting en de verkaveling van de bestaande bebouwing op het perceel;
    • 2. Er blijft voldoende voorruimte over voor lopen en parkeren;
    • 3. De hoogte van het gebouw sluit aan bij de hoogte van het bestaande kantoor en door de architectonische vormgeving ontstaat geen massieve wand, waarmee de hoogte acceptabel is

Het bouwplan doet geen afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld. Het overgrote deel van de nieuwe voorgevel aan de Industrieweg bevindt zich in de aangegeven bouwgrens. Slechts een klein gedeelte overschrijdt deze bouwgrens, maar dit is niet storend, mede gelet op de situering van het gebouw op een bedrijventerrein. Aan de zuid-westzijde is er evenmin sprake van aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet aangetast. Het gebruik past naadloos in de omgeving, namelijk bedrijventerrein.

Het bouwplan heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid ter plaatse. De bestaande uitrit wordt vergroot. De sociale veiligheid wijzigt niet door het bouwplan.

Voor de toekomstige uitbreiding op het KWC-terrein geeft het bedrijf aan dat toekomstige nieuwbouw in het verlengde moet staan van het huidige gebouw. Trailers kunnen dan rechtstreeks richting spuiterij/montage afdeling in 1 rechte lijn. Spanten staan dan ook in het verlengde van elkaar. Bouwen op de gevelrooilijn is geen optie.

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Milieuzonering/ geluid

Als uitgangspunt geldt dat de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het onderhavig plangebied is gelegen aan de Haatlanderdijk 29 waarop een sportbestemming is gelegen. Door dit wijzingsplan zal de sportbestemming worden gewijzigd naar bedrijventerrein.

De omliggende percelen zijn bestemd als bedrijventerrein welke gezoneerd is, ter bescherming van de omliggende woonwijk. Naar analogie van dit bestemmingsplan kan aangesloten worden op de zonering die eveneens geldt voor de industrieweg 22 en de naast gelegen percelen, omdat de woonwijk op gelijke afstand is gelegen. De zonering kan dan ook worden overgenomen. Dit houdt in dat er bedrijven tot een maximale categorie van 5.1 kunnen worden gevestigd met een maximale geluidsbelasting van 60 dB(A)/m2 (Bijlage)

Bedrijven die veel geluid veroorzaken zoals genoemd in het Besluit Omgevingsrecht in bijlage 1 onder D mogen zich niet op het terrein vestigen.

Op basis van de definitief gemelde of vergunde situatie zal het zonemodel worden aangepast. Indien voldaan wordt aan de eerdere genoemde randvoorwaarden zal dit niet tot belemmeringen leiden.

Omdat nu nog niet exact bekend is waar welke functies zullen worden gerealiseerd zal later in het kader van de Wet milieubeheer beoordeeld moeten worden of op de omliggende bedrijfswoningen sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat het een gezoneerd industrieterrein betreft waar dus een hogere geluidbelasting dan gebruikelijk wordt toegestaan. Op basis van de nu voorhanden zijnde informatie mag er van uitgaan worden dat dit niet tot belemmeringen leidt.

3.2.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied 

Op het terrein was een wielerbaan aanwezig. De wielerbaan is reeds grotendeels ontmanteld. Er zijn verder geen activiteiten bekend op de locatie die de bodemkwaliteit mogelijk negatief beïnvloed hebben. Tevens zijn (buiten de opgebrachte wielerbaan) geen demping of ophooglagen bekend ter plaatse van het plangebied. Het terrein zal als toekomstige functie bedrijfsterrein krijgen.

Ter plaatse van het plangebied is onderstaand bodemonderzoek uitgevoerd:

  • Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek op de locatie aan de Haatlanderdijk 29 e.o. te Kampen, projectnr. 150795/lvh/sh, Hunneman Milieu Advies, 18-03-2016

Resultaten verkennend bodemonderzoek

Uit bovenvermeld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de wielerbaan plaatselijk (boring 62) in de sterk puinhoudende bovengrond een matig verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. Het matig verhoogd gehalte aan PAK is te relateren aan de puinbijmenging en betreft waarschijnlijk een zeer lokale verontreinigingspot. In de overige monsters van grond en grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten ten opzichte van de streef- of achtergrondwaarde aangetoond.

Uit de indicatieve partijkeuring van het zand en het gravel ter plaatse van de wielerbaan blijkt dat deze voldoen aan respectievelijk de achtergrondwaarde en de samenstellingseisen voor niet-vormgegeven bouwstoffen.

Conclusie

In de bodem zijn zeer lokaal matig verhoogde gehalten aan PAK aangetoond, gerelateerd aan puinbijmenging. Ter plaatse van het overige terrein is sprake van maximaal licht verhoogde gehalten in grond en grondwater.

Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking om het gebruik van het perceel te wijzigen naar een bedrijfsbestemming. Wel wordt aanbevolen bij eventueel toekomstig grondverzet rekening te houden met de lokale matige verontreiniging met PAK in de bovengrond.

3.2.3 Externe veiligheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het wijziginsplan valt onder de gebiedstypering “bedrijventerrein”.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico. In het plan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand van de Hanzelijn zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de grote afstand van de N50 zijn risico's m.b.t. vervoer over de weg voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand van de IJssel zijn risico's m.b.t. vervoer over het water voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen 

Op het industrieterrein Haatland zijn enkele BEVI inrichtingen gevestigd, het invloedsgebied van het bedrijf Schaepman valt deels over het perceel maar is ver gelegen van de PR10·6, naar aanleiding van het moederplan Haatland zijn er geen wijzigingen die eventuele belemmeringen opleveren voor het onderhavig plan tevens wordt voldaan aan het gemeentelijke veiligheidsbeleid.

Doordat de sport bestemming wordt veranderd door bedrijventerrein zal de groepsdichtheid van personen verder afnemen i.v.m. dat er geen grote evenementen meer worden georganiseerd, omdat. Op het terrein kan er vanuit gegaan worden dat er met name zelfredzame personen bevinden.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

Conclusie 

Externe veiligheid vormt geen belemmering tot omzetting van de bestemming sport naar bedrijventerrein.

3.2.4 Luchtkwaliteit

In 2006 is door de provincie Overijssel onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit in de provincie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de “Rapportage luchtkwaliteit 2006”. In relatie hiermee is nagegaan, of in de gemeente Kampen sprake is van normoverschrijdingen ten aanzien van de luchtkwaliteit. De concentraties van onder meer fijn stof, NO2, benzeen overschrijden nergens de grenswaarden. Ook bestaat er geen rapportageverplichting voor de gemeente Kampen. Verwacht wordt dat het wijzigingsplan, gelet op het kleinschalig karakter, geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit. Echter op dit moment is niet aan te geven welke luchtvervuilende activiteiten gaan plaatsvinden. Veel inrichtingen hebben te maken met de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht en algemene regels uit het Activiteitenbesluit. Hierin worden eisen gesteld aan de uitstoot van vervuilende stoffen in het kader van luchtkwaliteit. Op deze manier is geborgd dat de bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de eisen van de Wet milieubeheer. Ten gevolge van het wegverkeer treedt door verkeer van en naar bestemmingen in het plangebied nergens een grenswaardenoverschrijding op. Op dit punt worden geen wijzigingen verwacht die zullen leiden tot een overschrijding.

3.2.5 Programma Aanpak Stikstof

Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van Stikstof op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creeren door:

  • Emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen) en (herstel) maatregelen in de Natura 2000 gebieden.
  • Aerius is ontwikkeld om de te verwachten depositie van Stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelingsruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is.

Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning of meldingsplicht in het kader van het PAS.

Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde gebied en de aanwezigheid van andere bedrijven tussen locatie en het meest nabij gelegen beschermde gebied is de verwachting dat de stikstofdepositie geen belemmerende factor oplevert. Wel is het zo dat er op dit moment gebieden in de omgeving zijn waar ook tussen de 0,05 en 1,0 mol/ha/jr in plaats van een meldingsplicht een vergunningsplicht geldt.

In het kader van de omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden wat de toename van de stikstofdepositie zal zijn en of met een melding kan volstaan in het kader van de Natuurbeschermingswet of dat toch een vergunning nodig is.

Op dit moment is nog onduidelijk in hoeverre de door Broshuis aangeleverde berekening uit 2015 de lading dekt ten opzichte van de voorgenomen invulling van het gehele terrein. Op basis van de uitkomsten destijds is de verwachting dat er hooguit sprake zal zijn van een kleine verhoging maar dat de bijdrage op de dichtstbijzijnde maatgevende natuurterreinen ver beneden de 1 mol/ha/jr bedraagt.

Positieve ontwikkelingen (het toepassen van meer elektrisch transport op het terrein) zijn nog niet in de berekening meegenomen. Of dus sprake zal zijn van een meldings of vergunningsplicht (en welke voorwaarden daar aan gekoppeld worden) is nu nog niet te beoordelen. Dit hoeft de vaststelling van het bestemmingspan niet in de weg te staan maar is wel een factor waar (door Broshuis) rekening mee moet worden gehouden in het kader van de omgevingsvergunning.

3.3 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Doordat binnen het plan de verharding toeneemt met meer dan 1500 m2 moet speciale aandacht besteed worden aan compenserende waterberging en aan het zoveel mogelijk vasthouden van hemelwater binnen het plangebied. Als bergingsopgave wordt 40mm berging als uitgangspunt gehanteerd voor plannen waarbij het verharde oppervlak toeneemt van 1500m2 tot 3ha. Bij een beperkte hoeveelheid (gesloten) verhard oppervlak zou dit kunnen betekenen dat het hemelwater via een bodempassage wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of dat het hemelwater via een zakslootje zoveel mogelijk in de bodem wordt geïnfiltreerd met een lozingsmogelijkheid op oppervlaktewater. Dit is mede afhankelijk van de plaatselijke situatie (veel of weinig oppervlaktewater in de omgeving). Zie ook de tekst verderop in de waterparagraaf (Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater).

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Voor alle ruimten gelegen beneden straatpeil geldt dat de waterafvoer op het hoofdriool alleen kan plaats vinden middels een persleiding en een pompvoorziening met terugslagvoorziening. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan het toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Er vindt een lozing van water op het oppervlaktewater plaats. Vindt de lozing plaats vanuit een inrichting dan gelden meestal de algemene regels van het Activiteitenbesluit en kan een melding verplicht zijn. Deze kan ingediend worden via www.aim.vrom.nl. Het lozen van water vanuit niet-inrichtingen is in principe vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Voor kleinere, kortdurende lozingen kan in overleg worden afgezien van de vergunningplicht. Voor het lozen van water kan tevens een Waterwet-vergunning op basis van de Keur noodzakelijk zijn.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Het afgekoppelde hemelwater wordt afgevoerd naar de aanwezige waterbergingvijver.

Watertoetsproces

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd is over het plan geïnformeerd op 26 mei 2016 door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Overstromingsrisico

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0005.jpg"

afb.: Dijkring 11 (IJsseldelta)

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Schademodellering

De resultaten van de overstromingsberekeningen worden gebruikt om economische schade en slachtoffers te bepalen met HIS-SSM, versie 2.5 (de schade- en slachtoffermodule van Rijkswaterstaat Waterdienst, voorheen de DWW). De schade- en slachtoffermodule is ontwikkeld voor geheel Nederland om inzicht te krijgen in de schade en slachtoffers ten gevolge van een overstroming. Het gaat hierbij om de 'orde van grootte' van de getallen. De totale schade die wordt berekend is de som van de directe schade (vanwege direct contact van objecten met water), directe schade door bedrijfsuitval en indirecte schade (bij toeleverende en afnemende bedrijven door doorsnijden van aan- en afvoerroutes). Bij de berekening wordt gebruik gemaakt van de standaardmethode met per locatie de maximale overstromingsdiepte, maximale stroomsnelheid en stijgsnelheid.

Doorbraaklocatie Kampen-Noord

Er zijn berekeningen uitgevoerd waarbij een bres ontstaat bij 'Kampen-Noord' tijdens een storm op het Ketelmeer. Hierbij is uitgegaan van een maximale waterstand op het Ketelmeer van NAP+2,73 m en een afvoer op de IJssel van 900 m3/s. De bres groeit in 72 uur uit tot een breedte van 200 meter, met een maximaal bresdebiet van circa 280 m3/s. In onderstaand figuur is het verloop van de waterdiepte in de tijd gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991185-VB01_0006.jpg"

afb. Waterdiepte na doorbraak bij Kampen-Noord.

De maximale waterdiepte wordt in 5 uur bereikt en is 0,65 meter; daarna zakt de waterdiepte tot 0,10 meter. De waterdiepte na 20 uur zijn maximale waterdiepte van 0,18 centimeter en blijft dan gelijk het water kan daar niet weg. Anderhalf uur na de dijkdoorbraak heeft het water de N50 bereikt. De N50 functioneert als tijdelijke barrière, en zorgt ervoor dat het water zich verspreid naar het noorden en de stad Kampen. Na 3 uur stromen de laaggelegen delen van de N50 over. Het water verspreidt zich verder richting het centrum van Kampen en ten westen van de N50. De meeste bewoonde gebieden in Kampen blijven (nagenoeg) droog. Op enkele plaatsen, waaronder de omgeving van de Maten stijgt het water tot 25 cm boven maaiveld en het Bedrijventerrein N50 tot 50 cm boven maaiveld.

3.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving.

De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen ten aanzien van gebiedsbescherming (natuurgebieden) zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. De soortenbescherming is vastgelegd in de  Flora- en faunawet. Met ingang van 1 januari 2017 treedt de nieuwe Natuurwet in werking waarin naast genoemde twee wetten ook de Boswet een plaats krijgt. Voor de nieuwe Natuurwet is de Provincie het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of  het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn.  Dit zijn het Zwarte Meer (circa 5.5  kilometer), de Veluwerandmeren  (circa 5,5 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 3 kilometer) en de uiterwaarden IJssel als onderdeel van N2000 gebied Rijntakken (circa 650 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Het plan voorziet in het aanbrengen van verharding op het terrein ten behoeve van opslag en manoeuvreerruimte. Verder zal er bedrijfsruimte worden toegevoegd.

Ten behoeve van waterberging wordt open water gerealiseerd. De aanwezige voormalige terpboerderij wordt gerenoveerd en ingericht als bedrijfsruimte (kantoor/instructieruimte/ bijeenkomsten).

Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde gebied en de aanwezigheid van andere bedrijven tussen locatie en het meest nabij gelegen beschermde gebied, zijn (significante) negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen uit te sluiten. Nader onderzoek t.a.v. natuurbeschermingswet en/of aanvraag van Nbwet vergunning is niet nodig.

Programma aanpak Stikstof.

Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van Stikstof op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creeren door:

  • Emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen) en
  • (herstel) maatregelen in de Natura 2000 gebieden.

Aerius is ontwikkeld om de te verwachten depositie van Stikstof (N) als gevolg van een project of plan te berekenen en te bepalen of er (voldoende) ontwikkelingsruimte in het betreffende Natura 2000- gebied beschikbaar is.

Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.

Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gelet op de huidige inrichting van het gebied (verhard fietscrossterrein met parkeerruimte en groenvoorzieningen omringd door bestaand industrieterrein) zijn jaarrond of strikt beschermde soorten niet te verwachten.

Afgezien van enkele interne verbouwingen aan het voormalige clubhuis (een monumentale terpboerderij) en het plegen van (groot) onderhoud aan de buitenruimte (terp) vinden er geen wijzigingen plaats. Eventueel aanwezige jaarrond of strikt beschermde soorten zullen daardoor niet worden aangetast. Er hoeft geen nader flora en faunaonderzoek plaats te vinden.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan blijft de verplichting bestaan om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) een natuurtoets uit te voeren conform de vereisten van de Flora- en Faunawet.

3.5 Cultuurhistorie

Het pand Haatlanderdijk 29 is een gemeentelijk monument en levert een belangrijke bijdrage aan het karakter van de cultuurhistorisch waardevol Haatlanderdijk. Op oude topografische kaarten is de Haatlanderdijk al zichtbaar. Het pand is één van de twee oorspronkelijke boerderijwoningen. Dit pand wordt in het plangebied meegenomen, gelet op het feit dat deze zich op hetzelfde kadastrale perceel bevindt als de uitbreiding van Broshuis. Op de plankaart krijgt het pand een aanduiding "karakteristiek".

3.6 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht derhalve gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Kampen heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet heeft Kampen archeologisch beleid opgesteld. Dit is uitgewerkt in de Erfgoednota (2013). Vanuit deze beleidsnota volgt de beleidsmatige onderbouwing van de gemaakte keuzes in dit bestemmingsplan.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Archeologisch onderzoek in het plangebied

Het plangebied 'Haatlanderdijk-Broshuis' is gelegen ten noordwesten van Brunnepe en behoort tot het vroeger buitengebied van het historische dorp. Om twee redenen heeft de planlocatie historische waarde: het gebied bevat het segment van een historische dijk (Haatlanderdijk) en er is een terp gelegen. De terp bezit een monumentale status en is aangemerkt als AMK (Archeologische Monumenten Kaart)-terrein nr 4564. Hoogstwaarschijnlijk dateert de aanleg van zowel de terp als de dijk uit de late 16de eeuw, maar een oudere datering is niet uitgesloten. De terp grenst pal aan de dijk; ten oosten strekt zich een deel van het plangebied uit dat in de late 16de eeuw buitendijks gelegen was. De buitendijkse grond bevat overslaggronden op een rivierkleidek en een klei-op-veenpakket. De terp heeft historische waarde en intacte lagen zullen sporen en objecten uit het verleden van de terp bevatten. De dijk is een belangrijk cultuurhistorisch element. Het ooit buitendijks gelegen deel van het plangebied kan in de bodem resten van watergebonden activiteiten bevatten: visserij, reparatie van schepen enz.

In het circa 3300 m² grote plangebied zijn archeologische waarden aanwezig. Bij de planvorming dient behoud van zowel de terp als het dijksegment een belangrijk uitgangspunt te zijn. Om een overzicht van de archeologische waarden in het plangebied te krijgen, dient een verkennend booronderzoek te worden uitgevoerd. Indien graafwerkzaamheden in de terp of in de dijk gepland worden, dient documentair onderzoek te worden uitgevoerd om mogelijk aanwezige sporen te documenteren en objecten veilig te stellen. Indien onderzoek in de dijk of de terp wordt uitgevoerd, stelt de gemeente een hiertoe strekkend programma van eisen op waaraan dit onderzoek moet voldoen. Bij alle werkzaamheden blijft de Monumentenwet 1988 voortdurend van kracht en dient het bevoegd gezag (de gemeente) te worden geïnformeerd indien zaken van oudheidkundige waarde in het plangebied worden aangetroffen.

Hoofdstuk 4 Het plan

De firma Broshuis wil de bedrijfsruimte en de kantoorruimte uitbreiden op het huidige terrein en op het voormalige KWC-terrein dat door hen is aangekocht van de gemeente Kampen. De gewenste uitbreidingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland".

Het voormalige KWC-terrein heeft in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland" de bestemming "Sport" met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bedrijventerrein". Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden kunnen de plannen gerealiseerd worden.

Voor de uitbreidingen op het huidige terrein en een klein deel van het KWC-terrein is onlangs een gedoogbeschikking afgegeven, omdat het voor de bedrijfsvoering van belang was om de productiecapaciteit van Broshuis op korte termijn uit te breiden. Met dit wijzigingsplan wordt dit planologisch geregeld.

In eerste instantie zal het KWC-terrein in gebruik worden genomen als opslag- en rangeerterrein, maar het is de bedoeling dat hier ook bedrijfsbebouwing komt.

De karakteristieke terpwoning is ook aangekocht door het bedrijf. Deze zal gebruikt worden voor vergaderingen en bijeenkomsten. Het wijzigingsplan attendeert op de monumentale en archeologische waarden.

In het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan per abuis een verkeerde bouwhoogte in de vastgestelde versie opgenomen; Op het perceel worden voldoende parkeerplaatsen ingericht ten behoeve van de uitbreiding, zowel onder het gebouw als achter op het perceel.

 

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Bedrijventerrein Haatland, 4e wijziging Haatlanderdijk 29’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In het wijzigingsplan is alleen de bestemming Gemengd opgenomen. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 wordt de op de kaart aangegeven bestemming omschreven en worden de bouwregels vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

5.3 Bestemmingen

Bij de wijzigingsbevoegdheid wordt aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. De algemene regels uit het moederplan blijven van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

De regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Haatland blijven ongewijzigd van toepassing.

Er zijn wel twee punten aan toegevoegd:

  • de maximale geluidbelasting onder artikel 3.1
  • de bedrijfswoning Haatlanderdijk 29 op de 'Lijst bedrijfswoningen'

Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. Binnen het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 5.1 van de zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. De geluidbelasting mag maximaal 60 dB(A)/m2 bedragen. Voor een klein deel is maximaal categorie 4.2 toegestaan. Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een verbod opgenomen. Hetzelfde geldt voor vuurwerkinrichtingen.

Een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd en het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 75 bedragen. Tenminste 50% van de voorgevel van een gebouw dient in een bouwgrens te worden gebouwd. Hier kan echter van worden afgeweken indien het bouwen in de bouwgrens vanwege de bestaande situatie uit bouwkundig en uit stedenbouwkundig oogpunt niet uitvoerbaar/wenselijk is.

In dit geval geeft het bedrijf aan dat toekomstige nieuwbouw in het verlengde moet staan van het huidige gebouw. Trailers kunnen dan rechtstreeks richting spuiterij/montage afdeling in 1 rechte lijn. Spanten staan dan ook in het verlengde van elkaar. Bouwen op de gevelrooilijn is geen optie.

Binnen de zone ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - 2’ bestaan ruimere mogelijkheden voor detailhandel in volumineuze goederen (waaronder bouwmarkten) en productiegebonden detailhandel, wederom via afwijken. Daarnaast zijn in ditzelfde gebied via afwijken sportscholen, autorijscholen, internethandel en creatieve bedrijven mogelijk.

Op de verbeelding is op het voormalige KWC-terrein een bouwvlak aangegeven waardoor het bedrijf mogelijkheden krijgt om uit te breiden. De maximale bouwhoogte is 12 meter, met uitzondering van het kantoorgebouw waar een maximale hoogte van 15 meter geldt.

De bedrijfswoning Haatlanderdijk 29 is in de lijst bedrijfswoningen opgenomen omdat dit in het moederplan in de bestemming Sport ook was geregeld.

Water

Voor de bestemming “Water” geldt dat deze alleen is opgenomen voor watervoorzieningen van enige omvang en betekenis. Het water bij de terpwoning heeft deze bestemming gekregen.

Waarde - Archeologie 3

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud, de bescherming en/ of het herstel van de archeologische waarden. Met een omgevingsvergunningstelsel voor het uitoefenen van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel) is geregeld dat het verboden is om zonder of in afwijking van de vergunning bepaalde werken uit te voeren.

 

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde "Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen". De invulling van het voormalige KWC-terrein met een uitbreiding van het bedrijf Broshuis valt onder de categorie Bedrijfsdoeleinden. Bij plannen voor bedrijfsdoeleinden kan het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege blijven mits de ontwikkeling in lijn is met de gemeentelijke bedrijfsterreinenvisie. De ontwikkeling past binnen de visie waarin inbreiding een aandachtspunt is. Het vrijgekomen terrein wordt ingevuld met een bedrijfsfunctie.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies gegeven. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl, het Gemeenteblad en de Staatscourant en zal gedurende zes weken ter inzage liggen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De wettelijke procedure wordt gevolgd. Daarbij zal het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens de genoemde periode kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerp. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsplan vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, worden deze voorzien van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van een zienswijze, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een wijzigingsplan betreft voor het wijzigen van de bestemming Sport naar Bedrijventerrein en wijziging van de bouwgrens. De ontwikkeling en toekomstige invulling hiervan is een particulier initiatief. Bij de verkoop van de grond van de gemeente aan de firma Broshuis is afgesproken dat de kosten voor onderzoek door de gemeente worden gedragen. Het plan is economisch uitvoerbaar.