direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 2e wijziging Buitendijksweg 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991181-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Buitendijksweg 5 te Kampen de voormalige boerderij te renoveren en te betrekken als woning. De huidige bestemming is 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', waarbij een bedrijfswoning is toegestaan. Het voornemen is om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen', waarbij gebruik wordt van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Met dit plan wil initiatiefnemer de bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning.

De gemeente heeft aangegeven dat zij in principe medewerking willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen waardoor de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 2e wijziging Buitendijksweg 5' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991181-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het voorliggende plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Kampen, namelijk op een afstand circa 2 kilometer ten zuidwesten van de kern Kampen. Het plangebied wordt begrensd door weilanden en is ontsloten op de Buitendijksweg. Een overzicht van het plangebied met de bijbehorende (globale) ligging ten opzichte van de kern Kampen is hierna weergegeven.

1.4 Geldend moederplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van toepassing. Het perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak. De gronden zijn daarmee bestemd voor de uitoefening van agrarisch bedrijf. Ter plaatse is één agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast heeft het perceel nog enkele waarden, namelijk 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 1'. De boerderij heeft in het bestemmingsplan de bouwaanduiding 'karakteristiek' meegekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0001.png" 

Figuur – Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het planvoornemen betreft de wijziging van bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' naar bestemming 'Wonen' het slopen van bijgebouwen en de mogelijkheden voor bijgebouwen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van artikel 4.9.1 sub a uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen. Dit betreft vrijkomende agrarische bebouwing waarbij de bestemming wordt gewijzigd naar 'Wonen' voor het toestaan van een opvolgfunctie.

1.4.1 Bouwplan in relatie tot wijzigingsvoorwaarden

Hieronder is nader op de wijzigingsvoorwaarden ingegaan.

  • Het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk.

Op de locatie is het agrarisch bedrijf beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden is daardoor redelijkerwijs niet langer mogelijk.

  • Het bestemmingsvlak wordt niet vergroot.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak niet vergroot.

  • De karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf worden niet aangetast.

Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft de als karakteristiek aangemerkte bebouwing behouden. Hierbij wordt de wagenbergplaats in ere hersteld. Hiermee wordt de complexiteit van het voormalige boerenerf niet aangetast.

  • Niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bestaande niet-karakteristieke bijbehorende bouwwerken niet gesloopt hoeft te worden, tenzij deze oppervlakte al in de vorm van karakteristieke bijbehorende bouwwerken aanwezig is, in afwijking hiervan mogen gebouwen 1 op 1 worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m2.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. De als karakteristiek aangemerkte bebouwing blijft behouden.

  • Eén (bedrijfs)woning blijft gehandhaafd.

In de voorliggende situatie blijft één woning gehandhaafd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning.

  • Het aantal woningen neemt niet toe.

Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal woningen niet toe.

  • De geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen gerealiseerd.

  • Bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1.000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2.

In het voorliggende geval blijft één woning gehandhaafd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen neemt niet toe.

Afwegingskader

Ter de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij verschillende aspecten betrokken worden. Hieronder is nader op deze aspecten ingegaan.

  • De ervenstructuur.

De ervenstructuur blijft in de voorliggende situatie behouden.

  • De woonsituatie.

Bij de voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Daarmee is de woonsituatie gelijk.

  • De verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. Er is juist sprake van een verlaging van de verkeerslast van en naar de locatie. Er zal immers geen landbouwverkeer meer over de weg van en naar de boerderij hoeven.

  • De parkeergelegenheid.

In het voorliggende geval wordt de aanwezige bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van een toename aan parkeerbehoefte. Overigens is op het erf voldoende ruimte voor parkeren.

  • De sociale veiligheid.

In dit geval worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd en wordt de aanwezige bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Hiermee verbetert de sociale veiligheid.

  • De externe veiligheid.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.6.

  • De milieusituatie.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.

  • De natuur- en landschapswaarden van de gronden.

Op het aspect natuurwaarden wordt nader ingegaan in paragraaf 3.7. In het voorliggende geval blijven de landschapswaarden met de ervenstructuur behouden. Het bestemmingsvlak wordt niet vergroot.

  • De cultuurhistorische waarden.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.

  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

De voorgenomen ontwikkeling is milieuhygiënisch acceptabel. Nabijgelegen bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. In paragraaf 3.5 is hier nader op ingegaan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan.

Nationale belangen

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het opstellen van het voorliggende plan worden alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op de afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In de voorliggende situatie worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het plan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen waarbij geen nieuwe woningen worden gerealiseerd. De locatie ligt in het landelijk gebied, waar reeds sprake is van bestaande bebouwing. De ontsluiting vindt plaats op de Buitendijksweg.

De structuurvisie levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.1.2 Ruimte voor de Rivier

De Beleidslijn grote rivieren dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts een functieverandering van agrarisch naar wonen op de locatie Buitendijksweg 5. Er is geen sprake van een toename aan verharding, maar het betreft juist een afname van de verharding.

De beleidslijn leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.1.3 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd waarbij de activiteit van invloed op de beschermde natuur wordt verminderd. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significant negatieve effecten van Natura 2000-gebieden.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009) en latere actualisaties

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in paragraaf 3.2 nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009) en latere actualisaties

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie.

Eerst wordt gekeken of een ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuze. Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd (artikel 2.1.3 van de verordening). Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Bij het rijksbeleid is reeds nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. In de voorliggende situatie worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het plan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen waarbij geen nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de ladder.

In de verordening zijn ook ontwikkelingsperspectieven opgenomen. Gemotiveerd moet worden dat een nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief (artikel 2.1.5 van de verordening). Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' en is nader weergegeven als 'schoonheid van de moderne landbouw'. Dit zijn open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied (artikel 2.1.5 van de verordening). Deze beschrijving is in paragraaf 3.2 gegeven.

Ook staat in de verordening ook dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen 10: Mastenbroek en 11: IJsseldelta alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang (artikel 2.14.4). Het desbetreffende bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op die gebieden is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd, er is slechts sprake van functieverandering. In paragraaf 3.6 is de overstromingsrisicoparagraaf opgenomen.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

In Nederland zijn verschillende Nationale Landschappen aangewezen. Een groot deel van de gemeente Kampen ligt binnen het Nationaal Landschap 'IJsseldelta'. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. Het plangebied ligt niet binnen het Nationale Landschap.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom.

Op de kaart behorend bij de structuurvisie ligt het plan binnen een gebied dat is aangewezen als 'agrarisch landschappelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling omvat een functieverandering van agrarisch naar wonen. Naar aanleiding van de functieverandering worden agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd in de bedrijfsvoering. De structuurvisie leidt daarmee niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.3.2 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld. Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een functieverandering van agrarisch naar wonen, er is geen sprake van extra woningen. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

2.3.3 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.6.

2.3.4 Beleid afwijken bestemmingsplannen

Voor het afwijken van een bestemmingsplan heeft de gemeente Kampen beleid opgesteld. In dit beleid worden eisen gesteld aan aanvragen voor ontheffing van het bestemmingsplan dan wel het herzien van bestemmingsplan welke jonger zijn dan vijf jaar. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' is in 2014 vastgesteld. In het voorliggende geval wordt echter gebruik gemaakt van een in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

2.3.5 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. In de wet is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'slagenlandschap'. Over het deelgebied 'slagenlandschap' wordt het volgende aangegeven:

“Het slagenlandschap is de benaming van het veenontginningsgebied, gekenmerkt door de structuur van lange, rechte parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen en dijken en wegen. De regelmatig verspreide bebouwing is voornamelijk aan de noord-zuid georiënteerde routes: Hoge Weg, Zwartendijk en Leidijk. De monotonie van het vlakke landschap, wordt doorbroken door het reliëf van deze verkavelingsassen. De strakke geometrische lijnen worden plaatselijk doorbroken door de kolken achter de dijken. Het landschap is open met boombeplanting aan de doorgaande wegen en dijken, en bovendien in singels rondom de boerderijen. De boerderijen zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd. In algemene zin concentreert de historische, hoger liggende bebouwing zich tegen de dijken en zijn de boerderijen op maaiveldniveau gesticht na de ruilverkaveling. De doorgetrokken, hoger gelegen N50 is een grootschaliger ingreep in het landschap“.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal rekening moeten worden gehouden met de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige en toekomstige situatie

Het plangebied ligt aan de westzijde van de Buitendijksweg, nabij de kruising met de Cellesbroekweg. Het erf is redelijk traditioneel ingericht en is doormiddel van één in-/uitrit ontsloten op de Buitendijksweg. Op het erf staat een woning met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Ook is een karakteristieke wagenbergplaats aanwezig, momenteel is deze wagenbergplaats aan drie zijden ingebouwd en daarom nu niet direct herkenbaar. Deze wagenbergplaats behoort tot de oorspronkelijke bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0002.png"

Figuur – Luchtfoto huidige situatie

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de functie van de locatie aangepast van agrarisch naar wonen. Bij de ontwikkeling wordt de voormalige boerderij gerenoveerd en wordt het betrokken als (burger)woning. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De als karakteristiek aangemerkte bebouwing (waaronder de originele wagenbergplaats) blijft behouden. Hierbij wordt de wagenbergplaats in ere hersteld. Met het behoud van de karakteristieke bebouwing wordt voorkomen dat de oorspronkelijke wederopbouwarchitectuur wordt vernietigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0003.png"

Figuur – Aanzicht erf vanaf Buitendijksweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0004.png"

Figuur – De te slopen bebouwing (rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0005.png"

Figuur – Binnenkant karakteristieke originele wagenschuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0006.png"

Figuur – Aanzicht wagenschuur (momenteel aan drie zijden ingebouwd)

Op de volgende figuur is een weergave gegeven van de originele vergunning (uit 1959). Hierop staat ook de wagenberging aangegeven (aan de rechterzijde van de tekening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991181-VB01_0007.png"

Figuur – Weergave originele vergunning

In het provinciaal beleid zijn verschillende lagen weergegeven, die zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken. Op basis hiervan moet blijken dat een ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna is nader ingegaan op de verschillende lagen.

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt binnen deze laag binnen 'zeekleigebied en randmeren'. De ambitie voor dit gebied is om de 'stoerheid' en het open karakter van deze landschappen te bewaren en versterken. Langs de waterrijke randen, wielen en kwelplekken zijn kansen voor natuurontwikkeling, als herinnering aan de herkomst van dit landschapstype te benutten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De locatie ligt binnen deze laag in 'zeekleilandschap'. De ambitie is hier om de kwaliteit van de grote open ruimtes met de verspreide erven en het subtiele reliëf in stand te houden. Dit betekent aandacht voor de ruimtes zelf, maar ook voor de kwaliteit van de horizon, omdat het vergezicht hier beeldpalend is. Deze gebieden zouden nog aan kwaliteit kunnen winnen, als het 'dynamische deltakarakter' weer meer voelbaar wordt gemaakt, bijvoorbeeld door het krekenpatroon zichtbaarder en beleefbaarder te maken en het contrast tussen binnen en buitendijks gebied te vergroten. Ingezet wordt op het behoud van kenmerkende cultuurhistorische gebouwen en bouwwerken door ze aan te passen aan nieuwe functies.

Stedelijke laag

Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing. Wel ligt het plangebied nabij de strook die is aangewezen voor de Hanzelijn. Deze spoorlijn is inmiddels gerealiseerd en in werking. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen toename aan woonfuncties plaats, dus er zijn geen in dit kader geen nadere aandachtspunten waarmee rekening moet worden gehouden.

Lust- & leisure laag

Voor de locatie en wijde omgeving is 'donkerte' van belang. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen significante toename plaats van lichthinder.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij een omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

In de voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten gerealiseerd en ook worden geen nieuwe geuremitterrende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarom hoeft er geen nadere aandacht te worden besteed aan het aspect geur.

3.3.2 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn hebben deze in een vergunning of in het Activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen waardoor het bedrijf planschade kan claimen.

Onderzocht moet daarom worden of dergelijke bedrijven in de omgeving aanwezig zijn en uitgesloten moet worden dat deze door de wijzigingen benadeeld worden. Alleen in geval bedrijven in de omgeving geprojecteerd zijn (het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk maar ze zijn nog niet gerealiseerd) kan gebruik worden gemaakt van de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering”.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe woningen of andere milieugevoelige objecten gerealiseerd en ook worden geen nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De huidige bedrijfswoning heeft hetzelfde beschermingsniveau als de toekomstige functie. Er treedt daardoor geen belemmering op. Daarom hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

3.3.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Indien de ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd.

In het kader van het voorliggende plan is geen bodemonderzoek nodig, omdat er geen nieuwe verblijfsfuncties op de locatie worden gerealiseerd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is slechts sprake van functieverandering. In dit geval wordt voor de woning de bestaande constructie (en ook de bestaande fundering) gebruikt. Er hoeft daarom geen nadere aandacht te worden besteed aan het aspect bodem.

3.3.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai is in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een gezoneerd industrieterrein ligt.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt aan de Buitendijksweg. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Daarom hoeft hier niet verder op te worden ingegaan.

Railverkeerslawaai

Op circa 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt de Hanzelijn. Ook hierbij geldt dat er bij de voorgenomen ontwikkeling geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt en daarom niet nader hoeft te worden ingegaan op dit aspect.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit (als onderdeel van de Wet milieubeheer) in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hieronder vallen onder andere woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling).

Het bestemmingsplan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. Hierbij wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Er is geen toename van het aantal woningen. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante toename aan verkeer verwacht. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.3.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het planvoornemen betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. Dit heeft geen invloed op de externe veiligheid, aangezien er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Tevens bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen, geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ook geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011-2015) van belang.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Het waterschap is hiermee op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Groot Salland gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied ligt in dijkring 11, IJsseldelta. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2.000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Risico-inventarisatie

Op basis van de provinciale risicokaart wordt voor de locatie de overstromingskans geschat op een kleine kans. Hierbij wordt opgemerkt dat de locatie binnen een 'beschermd' gebied ligt. Binnen het gebouw kunnen mensen naar de verdieping gaan.

Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat plannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 11 IJsseldelta alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het plan stelt ook zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In de voorliggende situatie is geen sprake van nieuwe bebouwing, maar is er sprake van een bestaande bebouwing waar een nieuwe functie in komt (agrarisch wordt wonen). In het kader van het voorliggende plan hoeft daarom hier geen nadere aandacht aan te worden besteed.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft 'Veluwerandmeren' en dit gebied ligt op een afstand van circa 80 meter ten westen van het plangebied. De meest nabij gelegen EHS ligt op circa 370 meter ten zuiden van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op deze gebieden, omdat het in dit geval enkel functieverandering van agrarisch naar wonen betreft en de agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De locatie betreft een voormalig agrarisch bedrijf met bestaande bebouwing en het terrein is grotendeels verhard. De bestaande boerderij en de waardevolle wagenschuur blijven gehandhaafd en de overige oude schuren worden gesloopt. De te slopen bebouwing bestaat uit gevels van enkelvoudige damwandplaten met golfplaten dak zonder dakbeschot. De bebouwing is daardoor ongeschikt voor vleermuizen. Daarnaast is de constructie zodanig dat er geen geschikte nestgelegenheid is voor jaarrond beschermde vogels of andere strikt beschermde soorten. Om deze redenen is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een ecologisch onderzoek.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

De planlocatie heeft een middelmatige archeologische verwachting. De planvorming omvat werkzaamheden die met beperkt bodemverzet gepaard zullen gaan. De omvang van de terreinen met bodemverstoring blijft beneden de ondergrens die geldt voor locaties met een middelmatige verwachtingswaarde. Voor het plan in deze vorm geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

3.6.2 Monumentenzorg

In of nabij het plangebied bevindt zich geen monumentale bebouwing.

De gemeente Kampen heeft voor het bestemmingsplan van het buitengebied een inventarisatie laten doen van karakteristieke erven en panden. Deze onderzoeksrapporten zitten bij de bijlagen van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt voor het gehele erf de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' en voor bepaalde bebouwing de aanduiding 'karakteristiek'.

Hierna volgt de omschrijving volgens de inventarisatie karakteristieke erven en panden door Het Oversticht:

“Het erf ligt aan de weg en ligt ingeklemd tussen sloten die de kenmerkende verkavelingsstructuur vormen. Aan de achterzijde van het erf zijn wat bomen/singels aanwezig, de voorzijde is vrijwel onbeplant. De bebouwing staat haaks en parallel aan de weg en de verkavelingstructuur. De scheiding tussen woon- en bedrijfsgedeelte is herkenbaar. Op het voorerf is een siertuin aanwezig die door een haag wordt omzoomd. Ook is er op het voorerf een paardenrijbak aanwezig. Een groot deel van het voorerf bestaat uit gras

(gazon/weide), met een enkele solitaire boom. Op het pand staat een wederopbouwboerderij met gelede volumes. Het woonhuis heeft twee verdiepingen onder een flauw hellend en met rode pannen gedekt zadeldak. Met een tussenlid is het woonhuis verbonden met een L-vormige stal. De stal bestaat uit twee bouwdelen, het hoofddeel van de stal direct achter het woonhuis bestaat uit één bouwlaag onder een met rode pannen gedekt zadeldak. Haaks hierop staat een bouwdeel met één bouwlaag onder een zadeldak met steekkap die is gedekt met rode pannen. Verder staat op het erf een houten schuur onder een met golfplaat gedekt zadeldak. De hoofdvorm van de boerderij is gaaf en de gevels zijn intact. De wederopbouwarchitectuur is gaaf bewaard gebleven”.

Zoals reeds is aangegeven, is bij de voorgenomen ontwikkeling slechts sprake van functieverandering van agrarisch naar wonen. De voormalige boerderij wordt gerenoveerd en wordt betrokken als (burger)woning. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De als karakteristiek aangemerkte bebouwing blijft behouden. Hierbij wordt de wagenbergplaats in ere hersteld. Zodoende wordt voorkomen dat de oorspronkelijke wederopbouwarchitectuur wordt vernietigd.

3.7 Verkeer

Bij de voorgenomen ontwikkeling is slechts sprake van functieverandering van agrarisch naar wonen. De aanwezige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen blijft gelijk. Er wordt geen significante verkeerstoename verwacht en ook geen toename aan parkeerbehoefte. Er is juist sprake van een verlaging van de verkeerslast van en naar de locatie. Er zal immers geen landbouwverkeer meer over de weg van en naar de boerderij hoeven. De ontsluiting zal via de huidige ontsluiting op de Buitendijksweg blijven plaatsvinden.

3.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid. Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Toepassen besluit m.e.r.

Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

MER-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt welke genoemd zijn in het Besluit milieueffectrapportage is het plan zelf MER-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt 18 juni 2008, nr 200704458/1).

Plichten voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een MER-plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk 'significant negatief effect' ten gevolge van het bestemmingsplan. Als daar sprake van is moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde 'voortoets' is gebleken dat geen 'significant negatief effect' te verwachten is, en dus geen 'passende beoordeling' gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.

Toets MER-plicht

Het voorliggende wijzigingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de functieverandering van agrarisch naar wonen. Het betreft geen nieuwe activiteiten die zijn genoemd in onderdeel C of D. Op basis daarvan is dus geen MER, MER-beoordeling of vormvrije MER.-beoordeling nodig.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Veluwerandmeren') bedraagt circa 80 meter. Gelet op de soort activiteit (slechts functieverandering waarbij de agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd), is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen.

De voorgenomen functieverandering valt niet onder één van de genoemde bouwplannen. In dit geval is er dus geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Op grond hiervan bestaat dan ook geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

Door de initiatiefnemer en de gemeente Kampen wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 2e wijziging Buitendijksweg 5’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 2e wijziging Buitendijksweg 5' komen de volgende bestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waterstaat-Waterkering.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.1 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen. Het gaat hier om de volgende gebouwen:

Cellesbroeksweg 8, nabij dit adres;

Kamper Wetering, solitaire hooiberg (karakteristiek);

Kamperzeedijk 14, de "Bolleschuur" (karakteristiek);

Kamperzeedijk tussen 5 en 7;

Keteleiland;

Koppelerwaard;

Oosterholtseweg 38, tegenover dit adres;

Tasveld 26D.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Het gaat hier vaak om de legalisering van bestaande functies. Nieuwvestiging van deze functies is ongewenst. Zo bestemmen we bestaande paardrijbakken positief als ze op minimaal 25 meter liggen van omliggende woningen. Nieuwe rijbakken staan we alleen toe binnen een woon- of agrarische bedrijfsbestemming.

Ontwikkeling

In de bestemming Agrarisch maken we het mogelijk via een wijzigingsprocedure om bouw- en bestemmingsvlakken van agrarische bedrijven te vergroten. Het bestemmingsvlak mag maximaal 2,5 ha bedragen, het bouwvlak maximaal 2,0 ha. Het bestemmingsvlak kan iets ruimer zijn dan het bouwvlak, om de mogelijkheid te bieden kuilvoerplaten e.d. buiten het bouwvlak te leggen. Bebouwing waarin dieren worden gehouden mag alleen binnen het bouwvlak tot maximaal 2,0 ha. Voor grotere bouwvlakken moet u een aparte planprocedure doorlopen.

Het gaat hier om een maximale grootte. Dat betekent niet dat elke uitbreiding het maximale aantal ha. moet hebben. Bij elke aanvraag moet u door middel van een bedrijfsplan aantonen welke hoeveelheid ha uitbreiding voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. Het kan dus ook zo zijn dat we niet de maximale 2,0 ha. maar uitbreiding met een kleinere oppervlakte dan 2 ha. toestaan.

Bij deze wijzigingsbevoegdheid horen een aantal voorwaarden. Een wijziging mag niet plaatsvinden binnen Natura2000 gebieden. Hiernaast wijzigen we alleen maar wanneer u onderbouwt dat de uitbreiding stikstofneutraal uitgevoerd kan worden. Hierover meer onder paragraaf 3.4.2.Agrarisch - Agrarisch bedrijf.

Daarnaast vragen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Een landschapsinrichtingsplan is een verplicht onderdeel van de aanvraag, waarbij bijvoorbeeld de Ervenconsulent van Het Oversticht een rol kan vervullen. Wanneer we het landschapsinrichtingsplan hebben goedgekeurd, wordt het een onderdeel van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Het vergrote bouw- en bestemmingsvlak mag niet meer dan 75 m. van het bestaande bouwvlak worden verlegd. Bij deze verlegging moet u rekening houden met de maximale bouwvlakdiepte in het bestemmingsplan, waarbij we de bouwvlakken maximaal 200 m. diep vanaf het hart van de weg hebben neergelegd.

Kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak kunnen we mogelijk maken met een wijzigingsbevoegdheid, mits buiten Natura2000 gebieden. Deze wijziging geldt specifiek alleen voor agrarische bedrijven als nevenactiviteit. De bevoegdheid gebruiken we niet bij burgerwoningen.

Ons uitgangspunt is dat kamperen plaats moet vinden binnen het bouwvlak. Wanneer dit niet kan, kunnen we het kamperen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak mogelijk maken door het neerleggen van de aanduiding 'kampeerterrein'. Het totaal aantal kampeerplaatsen per bedrijf binnen en buiten het bouwvlak Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag in totaal niet meer dan 25 bedragen. Voorzieningen als toiletten en douches moeten binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf worden gebouwd. Ook hier geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en aansluiting bij de ervenstructuur van het boerenerf.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

5.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.3 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

5.3.4 Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).

5.3.5 Waarde - Cultuurhistorie

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

In de toelichting van het moederplan staat in paragraaf 2.3.4.18 Ervenstructuur voor de verschillende landschapstypen schetsmatig weergeven waaruit de kenmerkende ervenstructuur van het type landschap bestaat.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen'. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de uitzonderingslijst is er sprake van een nieuwe ontwikkeling en uitbreiding met KGO. Het plan voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid waarin het beleidskader voor de KGO in dit geval is vastgelegd. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de provincie akkoord bevonden, waarmee voldaan is aan de voorwaarden om van vooroverleg af te zien.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland. Onderhavig plan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 28 oktober 2015 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl. het Gemeenteblad en de Staatscourant en heeft vanaf 29 oktober 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen bij de toelichting