direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groene Hart 2013, 1e wijziging Sporthal De Reeve
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991180-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2006 is sporthal De Reeve herbouwd na brand. Sinds die tijd beschikt de sporthal ook over een multifunctionel zaal. Deze zaal wordt voornamelijk gebruikt voor acrogym, een sport die de laatste jaren sterk in opkomst is. De gymnastiekvereniging Wilhelmina maakt intensief gebruik van de zaal en het ledenaantal groeit nog steeds. Door de inrichting van de zaal en het intensieve gebruik is er dringend behoefte aan meer ruimte waardoor er beter en met minder kans op blessures kan worden geoefend. Deze ruimte kan worden gevonden door de multifunctionele zaal uit te breiden. De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 25 juni 2015 een krediet van €150.000,-- beschikbaar gesteld om de uitbreiding te realiseren. De totale kosten van de uitbreiding bedragen meer dan dit bedrag, maar worden opgebracht door sponsorgelden, subsidie en zelfwerkzaamheid.

De beoogde uitbreiding van de zaal past niet in het geldende bestemmingsplan Groene Hart 2013. Het bouwvlak voor de sporthal wordt overschreden. Door middel van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid kan echter de uitbreiding worden gerealiseerd. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Groene Hart 2013, 1e wijziging Sporthal De Reeve' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991180-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Sporthal De Reeve is gelegen aan de Horstsingel in het Groene Hart. Op de afbeelding “Ligging projectgebied” is de ligging van de sporthal en de voorgenomen uitbreiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991180-VB01_0001.png"

ligging projectgebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

In het geldend bestemmingsplan “Groene Hart 2013”, vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2014, heeft de locatie van de beoogde uitbreiding de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”. De sporthal zelf heeft de bestemming “Sport”. Het bouwvlak voor de sporthal ligt strak rondom de huidige sporthal. De beoogde uitbreiding ligt dus buiten het bouwvlak en in de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”.

Op de afbeelding “Uitsnede geldend bestemmingsplan” is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan. De sporthal is in lichtgroen weergegeven. De uitbreiding bevindt zich in de noordoosthoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991180-VB01_0002.png"

uitsnede geldend bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan 'Groene Hart 2013' is in artikel 17 een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze bepaling kan het college van burgemeester en wethouders grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 meter worden verschoven. De uitbreiding van de multifunctionele zaal voldoet aan deze voorwaarden. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid is in artikel 17.2 een afwegingskader opgenomen. Uit de in deze toelichting opgenomen onderbouwing blijkt dat aan de in het afwegingskader opgenomen aspecten wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991180-VB01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad en het Groene Hart van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Geen van de 13 nationale belangen is direct van toepassing op voorliggend plan.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland.

Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.

2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit geval betreft het slechts een kleinschalige ontwikkeling ten behoeve van de uitbreiding van een sporthal. De beperkte uitbreiding van de bestaande locatie past binnen de kaders van duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie. Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust en leisurelaag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom “sturing” onder de kop “norm” aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop “richting” is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop “inspiratie” staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Gebiedskenmerken

Op de kaart met gebiedskenmerken ligt het Groene Hart in de stedelijke laag aan de rand van het historische stadscentrum en voor een klein deel net in het historische stadcentrum. Het gebied ligt verder in het gebied met woonwijken van 1955 en later. Op de kaart 'natuurlijke laag' is het gebied aangeduid als oeverwallen. Dit zijn de van oorsprong hoger gelegen gronden langs de rivieren.

Op de kaart met ontwikkelingsperspectieven ligt het Groene Hart in de gebieden 'steden als motor' en 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'. De gebieden die zijn aangeduid als 'steden als motor' zijn gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Het Groene Hart is op de structuurvisiekaart uit 2009 aangeduid als "stedelijk groen, handhaven, versterken en uitbreiden" met arcering 'vergroenen Groene Hart". Het doel is om van het Groene Hart een 'bruisend en openbaar stadspark te maken, een groene reflectie van de historische binnenstad". Het Groene Hart moet worden heringericht en toegankelijker worden gemaakt. Het groen moet meer het beeld gaan bepalen, met name rond de sporthal en het zwembad, waar nu de auto's dominant aanwezig zijn.

2.3.2 Masterplan Binnenstad (2010)

Het masterplan voor de binnenstad is vastgesteld op 12 januari 2010. In het masterplan zijn twee voor het Groene Hart relevante punten aangegeven, namelijk de aanbevelingen:

  • uitvoeren van een verkeerscirculatie- en parkeerplan
  • het uitwerken van een visie voor het Groene Hart en Plantsoen.
2.3.3 Visie Kampen Groene Hart (2007)

De Visie Kampen Groene Hart is een vervolg op de inventarisatie met aanbevelingen uit het document "Het Plantsoen te Kampen, een groene gordel om de stad". Deze visie is een aanvullende studie die een relatie legt tussen het Groene Hart en het Plantsoen dat daar ten noorden van ligt.

De doelstellingen voor het Groene Hart zijn:

  • het versterken van de relatie met het Plantsoen;
  • vergroten van de toegankelijkheid van het Groene Hart;
  • open gebieden in het Groene Hart maken;
  • vermijden van achterkanten;
  • het groene karakter waarborgen;
  • gebouwen krijgen een zinvolle relatie tot het Groene Hart.
2.3.4 Gebiedsvisie Binnenstad (2012)

2001 het geografische hart van de nieuwe gemeente. Maar ook in andere opzichten vormt de binnenstad hét hart van Kampen. Water-, fiets- en autoroutes komen hier samen in een omgeving met veelal uiteenlopende belangen; de historische binnenstad is tegelijkertijd voorzieningencentrum, uitgaanscentrum, evenemententerrein, toeristische trekpleister en woongebied.

Om alle belangen in de dynamische omgeving van de binnenstad op elkaar af te kunnen stemmen, is er een gebiedsvisie voor de historische binnenstad opgesteld, een kader voor afwegingen tussen belangen en (gewenste) ontwikkelingen (in ruimte én in tijd).

Met de vele uiteenlopende belangen en 'ruimteclaims' is het de vraag hoe de historische waarden van het beschermd stadsgezicht behouden blijven. En tegelijkertijd, hoe ruimte geboden kan worden aan de dynamiek die nodig is om een toekomstbestendige ontwikkeling van de stad mogelijk te maken.

In de gebiedsvisie is specifiek ingegaan op het Groene Hart. De kansen, mogelijkheden, doelen, de 'quick wins' en de spelregels voor de langere termijn zijn als volgt:

De kansen  

De bouw van het nieuwe zwembad biedt een kans om een kwaliteitsslag te maken in het Groene Hart. Verplaatsing van het zwembad naar een locatie langs de Europa-allee draagt bij aan het verbeteren van de historische beleving van de stadsrand en het versterken van de relatie tussen Groene Hart en Plantsoen (het zicht vanuit het Plantsoen naar het open gebied van de voormalige schootsvelden verbetert).

Waar willen we naar toe? 

De uitstraling van het Groene Hart verbeteren.

Meer specifiek betekent dit voor het Groene Hart het creëren van een samenhangend ruimtelijk geheel, het verbeteren van de levendigheid, het handhaven van het open groene karakter en waar mogelijk het 'vergroenen' van het stadspark.

De toegankelijkheid van het stadspark vergroten.

De belevingswereld voor de wandelaar of recreant is vrij beperkt; een groot gedeelte van het Groene Hart is niet of beperkt toegankelijk. En dat terwijl het “de bedoeling van het Groene Hart is, dat het een belangrijke functie zal kunnen vervullen in het openbare leven van de stad en samen met het oude centrum een levend hart zal kunnen vormen voor een toekomstig groter Kampen”.

De relatie tussen Groene Hart en Plantsoen versterken

De zijde van het Groene Hart aan het plantsoen is een achterkant. Hier bevinden zich parkeerplaatsen, hekken, grote bouwmassa's van middelmatige architectuur en de expeditie van het zwembad. Dit doet geen recht aan de oorspronkelijke relatie tussen het open 'schootsveld' en de voormalige verdedigingswerken.

2.3.5 Groenstructuurvisie (2012)

Dit is een actualisering van het groenstructuurplan uit 2004 en een uitwerking van de structuurvisie 2030. De Groenstructuurvisie is in oktober 2012 vastgesteld. Het Groene Hart is aangeduid als een onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Het verdwijnen, aantasten of niet realiseren van deze groenstructuur heeft verstrekkende gevolgen voor de groene identiteit en verbindingen in Kampen. In het Groene Hart liggen nog twee zichtbare landschappelijke linten: de Cellesbroekweg en de Broederbroeksweg en twee monumentale bomengroepen met populieren op de hoek Cellesbroekweg en Europa-Allee. Het Groene Hart behoort tevens tot de primaire ecologische structuur van de stad: een geheel van robuuste groene lijnen en gebieden dat zorgt voor een ononderbroken groene verbinding door het stedelijk gebied, in aansluiting op het buitengebied en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

De Hoofdgroenstructuur zal in stand worden gehouden en wordt beschermd. De hoofdgroenstructuur komt niet aanmerking voor inbreidingen. Aantasting van de hoofdgroenstructuur moet worden gecompenseerd.

2.3.6 Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Groene Hart

Voor het bestemmingsplan Groene Hart 2013 is een nota van uitgangspunten opgesteld die ingaat op de gewenste en bekende ontwikkelingen (verplaatsing van het zwembad) en nog onbekende gewenste ontwikkelingen. Voor beide typen ontwikkelingen worden de uitgangspunten gegeven.

De bestaande functies in het plangebied zijn geinventariseerd, waarbij ook de bestaande oppervlakte zijn nagemeten.

Het Groene Hart bestaat uit meerdere onderdelen. Per onderdeel zijn de uitgangspunten bepaald:

  • Groenstructuur:
  • 1. vrijhouden van de brede open zones langs de Broekswegen;
  • 2. behouden Stadsburgerweijden en Buitenbroekswegen;
  • 3. vastleggen gewenste parkachtige karakter, met name voor het middengebied. Verspreid staande solitaire bomen en boomgroepen, concentratie van struikgroepen en heesterbeplanting in natuurlijke zones (Stadsburgerweijden) en langs waterpartijen;
  • 4. open zijde langs de zijde van het Plantsoen;
  • 5. handhaven doorgaande bomenrijen langs de Europa-allee, Broederbroeksweg en Cellesbroeksweg.

  • Bebouwing:
  • 1. wonen is niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande dienstwoning bij de kinderboerderij;
  • 2. het aantal vierkante meters bebouwing van de te handhaven huidige en nieuwe functies wordt begrensd op de nu aanwezige bebouwing : 15.749 m2;
  • 3. voor nieuwe bebouwing uitgaan van de bebouwingsregels uit de Visie Groene Hart;
  • 4. nieuwe bebouwing voor het te verplaatsen zwembad mogelijk maken in een zone langs de Europa-allee;
  • 5. de bebouwde oppervlakte voor het nieuwe zwembad bedraagt maximaal 5.200 m2, exclusief parkeren;
  • 6. de noodgebouwen van duikteam De Oester worden niet positief herbestemd.

  • Water en riolering:
  • 1. voor het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd, het opstellen van een overstromingsrisicoparagraaf maakt hier onderdeel van uit;
  • 2. nieuwe riolering wordt aangelegd volgens Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015;
  • 3. als er meer dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak wordt aangelegd is extra waterberging noodzakelijk;
  • 4. rekening houden met de beschermingszones rond de watergangen die op de legger van het waterschap staan.

  • Verkeer en parkeren:
  • 1. de parkeerruimte op het Burgemeester Berghuisplein blijft ongewijzigd;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte voor de bebouwing en parkeerruimte van het nieuwe zwembad mag niet meer bedragen dan 9.400 m2, waarbij de oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 5.200 m2;
  • 3. een centraal gelegen wandel- en fietspad door het Groene Hart;
  • 4. ontsluiting van nieuwe bebouwing langs de Europa-allee vanaf de Europa-allee;
  • 5. verharding ten behoeve van ontsluiting en parkeren zo beperkt mogelijk houden.

  • Milieuaspecten:
  • 1. nieuwe bebouwing moet een 10% betere energieprestatie hebben dan de geldende wettelijke eis;
  • 2. nastreven van de ambitie 'very good' volgens de systematiek BREEAM;
  • 3. voor het zwembad geldt dat chloor voor de desinfectie ter plaatse door middel van eloctrolyse uit zout wordt gemaakt (ipv opslag chloor en zwavelzuur);
  • 4. bij de berging en inflitratie van water wordt zoveel getracht dit te combineren met het ontwikkelen van ecologische kwaliteit;
  • 5. voorafgaand aan de herziening van het bestemmingsplan wordt bepaald of er wel of geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

  • Zwembad, aanvullende eisen:
  • 1. de ligweide bij het zwembad mag, met gebruikmaking van natuurlijke (aanwezige) elementen en door middel van een zorgvuldige inpassing, afgesloten worden van de rest van het (openbare) groen;
  • 2. de oppervlakte van de ligweide moet worden afgestemd op de omvang van het buitenbad, maar met een maximum oppervlakte van 5.000 m2;

  • Uitbreidingen en nieuwe recreatieve bestemmingen:
  • 1. voor nieuwe functies en uitbreidingen van bestaande functies wordt maximaal 640 m2 aan bebouwingsmogelijkheden opgenomen;
  • 2. uitbreiding van 't Ukien mogelijk maken;
  • 3. oppervlakte van horecavoorziening mogelijk maken in combinatie met het nieuwe zwembad;
  • 4. zone voor recreatieve-educatieve bestemmingen (natuurspeelbos, ecobos, waterspelen) aanwijzen waabij het accent ligt op natuur en educatie;
  • 5. fietskamperen niet opnieuw bestemmen.

Voor de uitbreiding van de sporthal geldt dat deze beperkt van omvang is, ca. 160 m2. Deze oppervlakte valt binnen de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande functies van maximaal 640 m2.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Stedenbouwkundige inpasbaarheid

De uitbreiding van de multifunctionele zaal vindt plaats in aansluiting op het bestaande gebouw en zal qua uitstraling en verschijningsvorm gelijk zijn aan dit gebouw, zodat een harmonieus geheel ontstaat. Op de locatie van de uitbreding staan nu drie bomen. Twee van deze bomen zullen moeten worden gekapt. Afgesproken is dat voor deze te kappen bomen zal worden herplant. Hierbij is het uitgangspunt dat dit zal gebeuren vlakbij de sporthal, zoals aangegeven op onderstaande kaart ''uitbreiding en herinrichting buitenruimte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991180-VB01_0004.png"

uitbreiding en herinrichting buitenruimte

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Vanuit de omgeving zijn er geen belemmeringen. In of in de omgeving van het projectgebied zijn geen

gezoneerde bedrijven aanwezig. Naar de omgeving toe zijn er ook geen belemmeringen. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats aansluitend aan het geldende bestemmingsvlak waar al hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Er vindt dus geen extra toename plaats ten opzichte van de bestaande planologische rechten.

Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.

Onderzoeken

Wanneer er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet er worden gekeken of de locatie ook verdacht is op mogelijke bodemverontreiningingen door bijvoorbeeld bodembedreigende activiteiten in het verleden. Er dient minimaal een historisch onderzoek van de locatie, die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan, te worden uitgevoerd. Mocht uit het historisch onderzoek blijken dat de locatie verdacht is, kan een nader bodemonderzoek worden verlangd.

Het voorgenomen bouwplan bevat een beperkte uitbreiding van de bestaande sporthal De Reeve. Het gebied waar de uitbreiding plaatsvindt krijgt een nieuwe bestemming. Om humane risico's te voorkomen dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen voor deze functie. Besloten is om hiervoor eerst een historisch onderzoek te verrichten op basis van beschikbare informatie bij de gemeente.

Door het raadplegen van het bodemloket.nl, de internetsite van de provincie Overijssel en het gemeentelijk bodemarchief zijn de historische gegevens bekend. Binnen en naast het plangebied waar de uitbreiding van de sporthal wordt gerealiseerd zijn geen verdachte locaties bekend. Het voorkomen van een ondergrondse opslagtank in dit deelgebied is uit te sluiten.

Rond het plangebied is in 2007 door Mateboer Milieutechniek (062175/AvA) een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de renovatie van de riolering aan de Horstsingel en het Burg. Berghuisplein. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel in de boven- (tot 0,5 m -mv) als in de ondergrond (0,5 tot 2,0 m -mv) maximaal licht verhoogde waarden aan onderzochte componenten zijn aangetoond. Geconcludeerd werd dat er geen milieuhygiënische risico's zijn voor het huidig gebruik van de locatie of tijdens graafwerkzaamheden.

Conclusie

In het plangebied wordt een uitbreiding van de sporthal mogelijk gemaakt. Uit historisch onderzoek is gebleken dat er geen verdachte locaties zijn aan te merken met mogelijke bodemveroontreiningingen. Direct naast het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen ernstige bodemverontreiniging is te verwachten in het plangebied. De afgelopen jaren hebben er geen bodembedreigende activiteiten in het plangebied plaatsgevonden zodat een aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.Een sporthal is geen geluidgevoelige bestemming, er hoeft dus geen nader onderzoek plaats te vinden.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

1. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het

overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of

2. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of

3. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of

4. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat: voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden; voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden; voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen woningbouw, infrastructuur of kantoorlocatie (zoals hiervoor genoemd). De voorliggende situatie betreft een sporthal. Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling van geringere omvang is dan de hiervoor aangegeven ontwikkelingen.

In dit geval gaat het slechts om een beperkte en kleinschalige uitbreiding van de bestaande bebouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate zal verslechteren.

Derhalve hoeft niet nader op dit aspect te worden ingegaan.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Bij of in het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig. Tevens zijn er langs het plan geen routes of buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.

3.4 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2006-2009, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Het plangebied bevindt zich niet in een keurzone van het waterschap of in een zoekgebied voor waterberging.

De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts een kleinschalige uitbreiding op een reeds gedeeltelijk verhard terrein, dus is er sprake van een beperkte extra verharding. Hiermee zal de ontwikkeling weinig invloed hebben op het grondwatersysteem. Er wordt aangesloten op de bestaande riolering.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het projectgebied is niet aangewezen als speciale beschermingszone. De dichtsbijzijnd gelegen speciale beschermingszone, die is aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn, is “Uiterwaarden IJssel”. Dit betreft een Natura 2000-gebied en maakt onderdeel uit van de EHS. Gezien de afstand van het projectgebied tot het gebied, maar vooral de ligging in de dichtbebouwde en bevolkte kern van Kampen, worden negatieve effecten op het Natura 2000-gebied uitgesloten. Tot slot betreft het slechts een beperkte en kleinschalige uitbreiding van de bebouwing.

Er hoeft dan ook niet nader op het aspect ecologie te worden ingegaan.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het bestaande bestemmingsvlak waarbinnen hinder-veroorzakende activiteiten reeds kunnen plaatsvinden. Tevens betreft het slechts een beperkte en kleinschalige uitbreiding. Ook vindt er geen sloop van bebouwing plaats. Daarom zullen er geen beschermde soorten worden aangetast.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart is het projectgebied aangemerkt met een lage verwachtingswaarde. Daarom is in het geldende bestemmingsplan geen dubbelbestemming opgenomen voor de archeologische (verwachtings)waarden met bijbehorende bepalingen.

Op basis van het voorgenoemde is er geen onderzoek vereist.

3.6.2 Monumentenzorg

Het projectgebied is niet gelegen in het beschermde stadsgezicht. Ook is er in en in de omgeving van het projectgebied geen sprake van beschermde monumenten.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belemmeringen voor de monumentenzorg.

3.7 Verkeer

Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een beperkte uitbreiding van de bestaande sporthal. De meeste gebruikers van de multifunctionele zaal zullen per fiets komen. Gelet op het grote aantal aanwezige parkeerplaatsen rondom de sporthal zijn geen extra parkeerplaatsen noodzakelijk. De ontsluiting van de sporthal wijzigt niet.

3.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een risico vormen voor de veiligheid of gezondheid.

 

Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

De planregels

Het wijzigingsplan 'Groene Hart 2013, 1e wijziging Sporthal De Reeve' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een andere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nadere uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarhied op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit een nadere eisen-regeling, afwijkregels, specifieke gebruiksregels, een aanlegvergunningenstelsel en een wijzigingsbevoegdheid. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen zijn ingedeeld. De anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht zijn zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels

Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

4.3 Bestemming

In het wijzigingsplan 'Groene Hart 2013, 1e wijziging Sporthal De Reeve' komt enkel de bestemming Sport voor.Bij de bestaande sporthal was het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak; de grond erom heen had een verkeersbestemming ten behoeve van het parkeren. Het bouwvlak wordt nu uitgebreid ten bheoeve van de uitnvreiding van de sporthal. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij een wijzigingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voor de uitbreiding van de sporthal heeft de gemeenteraad in juni 2015 een krediet gevoteerd van 150.000 euro. De totale kosten van de uitbreiding bedragen meer dan dit bedrag, maar worden opgebracht door sponsorgelden, subsidie en zelfwerkzaamheid door de gymnastiekvereniging Wilhelmina.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan heeft overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.