direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsselmuiden-West, 1e herziening Dorpsweg 66-68 IJsselmuiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991156-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied betreft een perceel gelegen aan de achterzijde van de woning aan de Dorpsweg 68 in IJsselmuiden. Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'IJsselmuiden West', (vastgesteld op 31-05-2012). Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast ligt op de locatie nog een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Initiatiefnemer is voornemens op een deel van dit perceel zijn tuin uit te breiden en daarnaast op de locatie een garage te realiseren. Deze ontwikkeling wordt niet toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Om het gebruik als tuin / achtererf en de gewenste bouw van de garage toch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0001.png" Uitsnede bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'IJsselmuiden-West, 1e herziening Dorpsweg 66-68 IJsselmuiden' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991156-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Op onderstaande luchtfoto is de locatie van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0002.png"

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de diverse onderzoeksaspecten.
  • Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen aan bod in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent ruim 160 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die in het verleden zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en/of aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben en worden in Nederland beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voor alle Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Als een activiteit mogelijk negatieve effecten heeft op deze doelstellingen, is op grond van de Natuurbeschermingswet hiervoor een vergunning nodig. Een vergunning kan ook nodig zijn voor activiteiten die buiten het beschermde Natura 2000-gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied (de externe werking). De locatie ligt in de nabijheid van Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen. De gewenste ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze doelen. Een nadere omschrijving van het aspect water is terug te vinden in paragraaf 4.5.

2.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het rijk hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer dan voorheen aan provincies en gemeenten overgelaten. Zo bevat het SVIR geen beleid meer met betrekking tot het landschap en de landbouwontwikkelingsgebieden. Het rijk richt zich uitsluitend op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

2.1.4 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het landelijk gebied staat onder druk. Soms door verstedelijking, maar ook door de uittocht van agrarische ondernemers. Boeren zijn per slot van rekening een belangrijke beheerder van het landschap. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te "ontwikkelen met kwaliteit". Twintig gebieden hebben de status van Nationaal Landschap gekregen en fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland. De status "Nationaal Landschap" houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit nationaal landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek. Ook het dorp IJsselmuiden ligt in het Nationaal Landschap.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren.

2.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de juridische doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De onderwerpen zoals genoemd in de Barro zijn in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing niet aan de orde. Het Barro c.q. het nationale ruimtelijke rijksbeleid is daarom voor deze ruimtelijke onderbouwing niet relevant.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

Op 1 juli 2009 is de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin worden het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan met elkaar geïntegreerd zodat één beleidsplan ontstaat voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de "catalogus gebiedskenmerken" richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het gebied ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door "Oeverwallen". In de catalogus wordt aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Agrarische laag

In de agrarische laag is het gebied ook getypeerd als "Oeverwallen". Voor de oeverwallen geldt dat het winterbed van de rivier de IJssel een beschermende bestemmingsregeling krijgt. Voor de locatie is daar geen sprake van.

Stedelijke laag

De locatie ligt net buiten / op de rand van de stedelijke laag bestempeld als "Woonwijken 1955 - nu". Voor "woonwijken 1955-nu" geeft de catalogus gebiedskenmerken aan: als er ontwikkelingen plaatsvinden in deze naoorlogse wijken, dan dient de bebouwing zich te voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar het mag als onderdeel daarvan wel herkenbaar zijn. Een eventuele herstructurering borduurt voort op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp en tevens op de natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap.

Lust- en leisurelaag

De westkant en de zuidkant van IJsselmuiden vormen de dorpsfronten van IJsselmuiden (rood). De locatie Dorpsweg 68 behoort hier niet toe.

Ontwikkelingsperspectief

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is gericht op buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Voorgenomen gebruik als erf / tuin en de realisatie van een berging/garage in dit gebied is niet strijdig met dit perspectief. afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0003.jpg"

Ontwikkelingsperspectieven

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Nationaal Landschap IJsseldelta in de Omgevingsverordening

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn (artikel 2.6.3):

  • a. de grote mate van openheid;
  • b. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • c. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • d. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

Nieuwe ontwikkelingen (Artikel 2.6.4)

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in tabel A en tabel B in bijlage 7 van deze verordening.

Aangezien het hier gaat om het wijzigen van het gebruik van het achtererf bij een woning en het bouwen van een berging van beperkte omvang, staat de Omgevingsverordening de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Door de naastgelegen tuin zal de nieuwe berging / garage op een groene manier ingepast worden in het landschap. Ook de al aanwezige beplanting aan de zuidzijde van het perceel zorgt voor een geleidelijke en groene overgang naar het landelijke gebied.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0004.png"

2.2.4 Waterbeheerplan

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Dit heeft geresulteerd in waterbeheersplannen die op een groot aantal punten overeenkomen. De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook zijn in de waterbeheersplannen de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw opgenomen. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten daarnaast een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015. De waterschappen willen de plannen verder vormgeven en uitvoeren in dialoog en in samenwerking met alle betrokken partijen. De Koekoekspolder en de omgeving daarvan liggen in het beheersgebied van het waterschap Groot Salland.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0005.png"

Ambities voor IJsselmuiden zijn onder andere:

Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.

  • Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
  • Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
  • Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
  • Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling is van beperkte omvang en is niet strijdig met de gemeentelijke structuurvisie.

2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het LOP.

2.3.3 Gebiedsvisie IJsselmuiden (2011)

Deze gebiedsvisie zoomt in op het dorp IJsselmuiden. De gebiedsvisie is vooral een vertaalslag en daarmee uitgangspunt voor beleidskeuzes en basis voor ontwikkelingen, al dan niet vast te leggen in bestemmingsplannen. De ruimtelijke kwaliteit in samenhang met de sociaal maatschappelijke opgaven is daarbij uitgangspunt.

De locatie ligt in het deelgebied Zandruggen. De zandruggen met de daarop ontstane historische linten vormen de belangrijkste identiteit van het dorp en een karakteristiek onderdeel van het landschap van de IJsseldelta. De ambities voor de zandruggen zijn:

  • de continuïteit, herkenbaarheid en kwaliteit van de linten koesteren en waar mogelijk versterken;
  • behouden, benutten en waar mogelijk versterken van de kwaliteiten van de plek.

In de Gebiedsvisie worden concrete maatregelen en spelregels benoemd voor ontwikkelingen in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft een achterterrein bij een woning en is van beperkte omvang. De ontwikkeling is niet in strijd met de Gebiedsvisie.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan.

Omdat binnen het gebied geen gevoelige bestemming worden toegevoegd maar slechts sprake is van het wijzigen van het gebruik van het achter de woning gelegen gebied wordt verder niet ingegaan op de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering en externe veiligheid. Immers deze aspecten zijn reeds voor de woning Dorpsweg 68 beoordeeld in het vigerend bestemmingsplan IJsselmuiden West en deze ruimtelijk onderbouwing betreft het achtererfgebied bij deze woning. Er wordt geen gevoelige functie toegevoegd.

3.2 Huidige situatie

Ligging en gebruik

De locatie ligt in het bebouwingslint aan de Dorpsweg, die ontstaan is op een zandrug. De zandruggen met de daarop ontstane historische linten vormen de belangrijkste identiteit van het dorp en vormen een karakteristiek onderdeel van het landschap van de IJsseldelta. Het historische lint wordt gekenmerkt door woningen / gebouwen die dicht op de Dorpsweg liggen, met langgerekte percelen erachter. De diepte van de omliggende percelen varieert sterk. De Beek vormt daarin een natuurlijke grens. Ten zuidwesten van de beek is een agrarisch en open landschap gelegen. Op enkele plekken in het lint zijn doorzichten naar het achterliggende gebied aanwezig.

De langgerekte percelen worden op diverse manieren benut, van tuin, moestuin of paardenwei met de benodigde opstallen. In een enkel geval is het gehele perceel verhard en bebouwd met schuren / stallingen. De omgeving van de locatie heeft daardoor een rommelig karakter.

Op de locatie is een woning aanwezig met een aantal bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0006.png"

Ligging locatie (Google Earth)

3.3 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer wil het achtererf bij zijn perceel uitbreiden en een nieuwe berging / garage plaatsen. De drie bestaande bijgebouwtjes en het bijgebouw achter nummer 68a worden gesloopt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0007.jpg"

De nieuwe berging / garage wordt zodanig gesitueerd dat de nokrichting loodrecht op de Dorpsweg staat. Dit sluit aan op de overheersende nokrichting van de historische bebouwing. Op deze manier wordt de continuïteit, herkenbaarheid en langgerektheid (van de percelen) van het lint gewaarborgd.

Het omliggende gebied een rommelig gebied is. In de huidige situatie geven de bestaande bijgebouwtjes een rommelige indruk. Door de sloop van de bestaande bijgebouwtjes en de toevoeging van de berging / garage met tuin ontstaat een versterkend (positief) effect op het landschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft dus een positiever effect dan ten opzichte van de bestaande situatie het geval is.

Door de naastgelegen tuin zal de nieuwe berging / garage op een groene manier ingepast worden in het landschap. De al aanwezige beplanting aan de zuidzijde van het perceel zorgt voor een groene overgang naar het landelijke gebied. Deze beplanting blijft in stand.

Het nieuwe gebouw heeft een oppervlakte van circa 50 m2, namelijk een lengte van circa 10 meter en een breedte van circa 5 meter. De hoogte van het gebouw is circa 6 meter.

Het plaatsen van de schuur op de erfgrens is in goed overleg met de buren bepaald. Op de gronden van de buren zullen aan de zijde van de schuur geen struiken geplaatst worden. De buren zullen te allen tijde de mogelijkheid bieden voor het uitvoeren van onderhoud aan de schuur.

Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van het bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0009.png"

3.4 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen verblijfsruimten voor mensen worden opgericht (niet bodemonderzoeksplichtig) en de bouwlocatie op basis van de beschikbare gegevens bij de gemeente niet als verdacht wordt beschouwd, hoeft in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Archeologie

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.

Het perceel heeft op de gemeentelijke archeologische waardenkaart een lage archeologische verwachting. Het grenst aan de westzijde aan een oude wegstructuur, waarvan het beloop van cultuur-historisch belang is. Er is in 2002 een bureauonderzoek verricht dat geldigheid heeft voor onderhavig perceel. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat vervolgonderzoek noodzakelijk is voor dit perceel. Er geldt dan ook vrijstelling, al blijft de meldingsplicht uit de Monumentenwet van kracht.

Het perceel heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Conform deze dubbelbestemming dient bij de aanvraag om een omgevingsvergunning de archeologische waarde van de gronden te worden vastgesteld indien sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m2. Hier is geen sprake van dus is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit archeologische monumentenzorg bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.2 Monumentenzorg

Het pand Dorpsweg 66-68 is geen monoment, maar betreft een karakteristiek pand. Deze is ook als zodanig op de plankaart aangeduid.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet, Nota Ruimte en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél ligt binnen een straal van 3 kilometer Natura 2000-gebied de Uiterwaarden IJssel (circa 650 meter) en de EHS. Tevens is het gebied gelegen in Nationaal Landschap IJsseldelta. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991156-VB01_0010.png"

Ligging natuurgebieden

Soortenbescherming

Gezien de beperkte omvang en aard van de wijziging van het gebruik van de locatie is geen ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect ecologie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Water

3.7.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De voorgenomen ontwikkeling is via www.dewatertoets.nl kenbaar gemaakt bij Waterschap Groot Salland. Via de website is de samenvatting en het toetsresultaat verkregen. Het toetsresultaat en de samenvatting zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.

Standaard waterparagraaf

Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid 

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding 

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit

levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem.

Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie.

Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het voorliggende geval blijft het peil van de gronden gelijk aan de bestaande situatie. De afvoer van hemelwater blijft gegarandeerd, het hemelwater wordt naar de sloot afgevoerd. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden milieuvriendelijke materialen gebruikt, die niet uitlogen en eventueel het oppervlaktewater zouden kunnen vervuilen. Datzelfde geldt ook voor aan te brengen verhardingen en beheer en onderhoud van gronden.

Watertoetsproces

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.7.2 Overstromingsrisico

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen en IJsselmuiden wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied is gelegen binnen dijkringgebied 10.

Dijkringgebied 10

Dijkringgebied 10 is gelegen tussen Zwolle, IJsselmuiden en Genemuiden. Binnen de dijkring ligt polder Mastenbroek. De dijk wordt door 3 verschillende wateren bedreigd, namelijk traject Zwolle-IJsselmuiden door de IJssel, traject IJsselmuiden-Genemuiden door het Zwarte Meer en traject Genemuiden-Zwolle door het Zwarte Water. Buitendijks van het traject IJsselmuiden-Genemuiden liggen de gebieden 'Kamper Eiland' en 'Zuiderzee polder'. Dit zijn buitendijkse gebieden.

Het Zwarte Meer wordt van de IJssel en het Ketelmeer gescheiden door de balgstuw bij Ramspol en de verbindende kering traject IJsselmuiden-Ramspol. De balgstuw heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar (gelijk aan de normfrequentie van dijkring 7, Noordoostpolder), de verbindende kering heeft een normfrequentie van 1/500 per jaar.

De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Groot Salland.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Conclusie

Het aspect water leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'IJsselmuiden-West, 1e herziening Dorpsweg 66-68 IJsselmuiden’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'IJsselmuiden-West, 1e herziening Dorpsweg 66-68 IJsselmuiden' komen de volgende bestemmingen voor:

  • Tuin
  • Wonen
  • Waarde-Archeologie (dubbelbestemming)

4.3.1 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties, maar in de binnenstad vooral om binnentuinen die waardevol zijn. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

4.3.2 Wonen

Het pand Dorpsweg 66-68 heeft de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven. Erkers worden binnen de bestemming 'Tuin' geregeld.

Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Het pand Dorpsweg 66-68 heeft de aanduiding ‘karakteristiek’ in verband met een cultuurhistorisch waardevol gevelbeeld. Het gaat bij deze aanduiding om de bescherming van het bestaande gevel- en straatbeeld. Er vindt geen bescherming plaats van gevels die niet naar de openbare ruimte zijn gericht, vaak achterkantsituaties. Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd nader eisen te stellen voor gebouwen met de aanduiding ‘kakteristiek’.

Woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. De bestaande goot- en bouwhoogten, alsmede de dakhelling dienen gehandhaafd te blijven. Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

4.3.3 Waarde - Archeologie

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Het betreft hier slechts de realisatie van een schuur en de wijziging van de bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij zij deze hebben goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

5.1.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de raad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarbij een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen. Realisatie van een bijgebouw valt hier niet onder. In dit geval is er dus geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

Tussen de initiatiefnemer (tevens eigenaar) en de gemeente is een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. Waardoor eventueel uit dit bouwplan voortvloeiende planschade op de aanvrager kan worden verhaald. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.