direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grafhorst 2012, 1e herziening Woningbouw Voorstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991155-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Koraal Vastgoed heeft het voornemen om op de hoek van de Voorstraat en de Kamperzeedijk in Grafhorst 10 woningen voor starters en senioren te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan "Grafhorst 2012", met name omdat de woningen anders worden gesitueerd en het aantal woningen groter is dan volgens het bestemmingsplan op deze locatie is toegestaan.

Burgemeester en wethouders hebben in principe besloten medewerking te verlenen aan de realisering van het project. De gemeente Kampen zal hiervoor een bestemmingsplan in procedure brengen. Deze ruimtelijke onderbouwing zal worden gebruikt ten behoeve van de toelichting van dat bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Zoals de naam al aangeeft, ligt het plangebiedgebied op de hoek van de Voorstraat en de Kamperzeedijk in Grafhorst (zie afbeelding 1 en afbeelding 2).

Afbeelding 1: Ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0001.jpg"

Afbeelding 2: Luchtfoto met ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0002.jpg"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Zoals hiervoor is aangegeven geldt voor het plangebied het bestemmingsplan Grafthorst 2012, zoals dat op 29 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In afbeelding 3 is een deel van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarbij rood omlijnd. Uit afbeelding 3 blijkt dat binnen het plangebied de volgende bestemmingen van toepassing zijn:

  • Wonen;
  • Tuin;
  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waterstaat - Waterkering.
1.3.1 Bestemming Wonen

Binnen de bestemming "Wonen" zijn drie bouwvlakken ingetekend op de plek waar woningen mogen worden gebouwd. Het gaat daarbij om de bestaande woningen Voorstraat 1 en 3 en een nieuwe woning op de hoek van de Voorstraat met de Kamperzeedijk. De maximale goothoogte en bouwhoogte bedraagt voor:

  • de nieuwe woning: 3,5 en 7 meter;
  • Voorstraat 1: 5,5 en 8 meter;
  • Voorstraat 3: 3 en 6 meter.

De gronden buiten de bouwvlakken mogen worden gebruikt als tuin, waarbij een regeling voor het realiseren van "bijbehorende bouwwerken" (zoals garages, bergingen, serres) is opgenomen. De maximale oppervlakte is per woning 50 m² met een maximum van 50% van de oppervlakte van de gronden buiten het bouwvlak. Via een afwijkingsbevoegdheid kan een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken worden toegelaten. Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken is de maximale bouwhoogte 3 meter respectievelijk de hoogte van de begane grond. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken is de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 5 meter.

1.3.2 Bestemming Tuin

De gronden met de bestemming "Tuin" zijn bestemd om als tuin bij de bijbehorende woningen te worden gebruikt. Er is een regeling voor het realiseren van erkers opgenomen.

1.3.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1

Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Het gaat hier om een dubbelbestemming, omdat deze bestemming naast de 'gewone' bestemmingen zoals als "Wonen" en "Tuin" geldt. De dubbelbestemming geldt alleen voor het achterste deel van het plangebied en niet voor de zone langs de Voorstraat en Kamperzeedijk.

De voor "Waarde - Archeologie 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Voor ingrepen in de bodem, die dieper gaan dan 50 cm èn een oppervlakte hebben groter dan 2.500 m², is vooraf archeologisch onderzoek nodig, waaruit de archeologische waarden van de gronden blijken. Als uit dit onderzoek blijkt dat er archeologische waarden zijn, dient nader te worden bepaald of de archeologische resten in de bodem behouden moeten blijven of dat deze opgegraven kunnen worden.

1.3.4 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

Een tweede dubbelstemming "Waterstaat - Waterkering" geldt voor een zone op en langs de Voorstraat en de Kamperzeedijk. De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Voor werkzaamheden in dit gebied is vooraf toestemming van het Waterschap Groot Salland nodig.

Afbeelding 3: Fragment verbeelding bestemmingsplan Grafhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0003.jpg"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de plannen die in het plangebied gerealiseerd zullen worden. Daarbij wordt ook stilgestaan bij de historische ontwikkeling en de huidige situatie in het gebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt in gegaan op de onderzoeken die in verband met de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkelingen zijn uitgevoerd;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 5 en 6 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het beleid van de verschillende overheden samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het overheidsbeleid voor Grafhorst is in het recente bestemmingsplan Grafhorst uitgebreid beschreven. Omdat voor het plangebied in dat plan reeds een woonbestemming is opgenomen, mag er van worden uitgegaan dat de geplande woningbouw in het plangebied in het beleid van hogere overheden past. In dit hoofdstuk wordt daarom met name ingegaan op de belangrijkste beleidsnota's. Verder wordt ook in hoofdstuk 4 bij de relevante regelgeving en beleidsnota's stil gestaan. Een groot deel van dit hoofdstuk is uit de toelichting van het bestemmingsplan Grafhorst overgenomen.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie is op 13 maart 2012 in werking getreden.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de onderhavige plan heeft de SVIR geen directe consequenties.

2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking. De in artikel 3.1.6 lid 2 Bro opgenomen ladder moet bewerkstelligen dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over ruimtegebruik. Bestaat behoefte aan een voorgenomen stedelijke ontwikkeling? Zo ja, kan die dan binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd? En als dat laatste niet zo is, komt de ontwikkeling dan op een locatie die passend ontsloten is?

De ladder bestaat uit een aantal opeenvolgende stappen. Eerst moeten de betrokken overheden beoordelen of de beoogde ontwikkeling – zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht – voorziet in een regionale behoefte voor de specifieke voorziening. Als dat het geval is, moeten de betrokken overheden beoordelen of die ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Ten slotte zal, wanneer herstructurering of transformatie onvoldoende mogelijkheden biedt, de betrokken overheid moeten beoordelen of de ontwikkeling op een locatie kan worden gerealiseerd die passend ontsloten is of zal zijn.

Concrete uitwerking heeft plaatsgevonden in het Bro. Allereerst is aan artikel 1.1.1 lid 1 Bro een tweetal begrippen toegevoegd. Het eerste is het begrip “bestaand stedelijk gebied”. Daaronder wordt verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Verder wordt “stedelijke ontwikkeling” gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De hiervoor genoemde trapsgewijze beoordeling, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”
2.2.1 Stedelijke ontwikkeling

‘Stedelijke ontwikkeling’ is, zoals hiervoor al aan de orde kwam, gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ook wijzigingen binnen bestaand stedelijk gebied kunnen onder dit begrip stedelijke ontwikkeling vallen, in het bijzonder wanneer er sprake is van een functieverandering en van nieuwbouw van een zekere omvang. Waar niet wordt voorzien in een uitbreiding of in een nieuwe planologische ontwikkeling, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij wijziging van een functie kan sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, ook al zijn nauwelijks bouwmogelijkheden voorzien.

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling bij kleine op zichzelf staande woningbouwplannen. Uit jurisprudentie volgt dat er sprak is van een klein woningbouwplan als in de bouw van niet meer dan 11 woningen wordt voorzien (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). In dit geval gaat het om de bouw van maximaal tien woningen en is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2.2.2 Woonbehoefte

Wel moet onderzocht en gemotiveerd worden dat wordt voorzien in een behoefte (zie bijvoorbeeld ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077). Hierover het volgende:

Regionale woonafspraken

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. De verschillende colleges van B&W hebben met het stuk ingestemd. Met het opstellen van een regionale visie is begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen voor het Wonen in West-Overijssel. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van regionale woonafspraken, wat in december 2015 tot een definitief stuk heeft geleid. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen”. Het onderdeel programmeren en zuinig ruimtegebruik heeft ook consequenties voor de gemeente Kampen. Eén van de uitgangspunten van de regionale woonafspraken betekent dat binnen 3 jaar toegewerkt wordt naar maximaal 100% bestemmingsplancapaciteit. Het college van B&W van de gemeente Kampen heeft 12 januari 2016 ingestemd met de ondertekening van de regionale woonafspraken.

Bestaande behoefte kwantitatief

Voor het bepalen van de behoefte wordt gebruik gemaakt van een prognose. Met alle gemeenten binnen West Overijssel is afgesproken dat wordt uitgegaan van de Primos 2013 als basis voor de berekening van de behoefte.Kampen groeit met 1880 huishoudens in de periode 2016 tot 2026 volgens de Primos 2013.

In de subregio Kop Zuid waartoe Kampen behoort, hebben de gemeentes Zwolle en Zwartewaterland respectievelijk een behoefte van 6121 en 540 woningen in de periode 2016-2026.

Eind 2011, begin 2012 is een woningbehoefteonderzoek door het bureau Companen in de kleine kernen uitgevoerd. De uitkomsten voor Grafhorst zijn als volgt. De kern Grafhorst heeft 300 huishoudens. De opbouw van de huishoudens laat veel gezinnen met kinderen zien, 20% meer dan gemiddeld in de gemeente Kampen. De bevolking neemt de komende jaren nog licht toe. Vooral starters willen verhuizen. Huishoudens die al in een woning wonen, geven aan minimaal te willen verhuizen. Opvallend is dat 75% van de huishoudens wil verhuizen buiten de kern en een voorkeur geven aan een andere plaats binnen de gemeente (IJsselmuiden). In vergelijking met andere kernen is de vraag naar kavels laag. Geadviseerd wordt om de komende 10 jaar 15 woningen te bouwen in Grafhorst.

Bestaande behoefte kwalitatief

Uit het woonbehoefteonderzoek blijkt dat voor de kern Grafhorst woningbouw met de volgende verdeling gewenst is:

  • Multifunctionele huur: 25 - 30% (4)
  • Eengezinswoningen koop tot €200.000:20% (3)
  • Eengezinswoningen €200-300.0000:25 - 30% (4)
  • Eengezinswoningen vanaf € 300.000:25 - 30% (4)

Bestaand aanbod kwantitatief

Uit de voor de woonafspraken gemaakte inventarisatie blijkt dat wij als gemeente een harde plancapaciteit met directe bouwtitel van 1037 woningen hebben, terwijl er volgens de Primos 2013 een behoefte is van 1880 woningen voor de komende tien jaar binnen de gemeente Kampen.

Aandachtspunt is wel de plancapaciteit aan uitwerkings- en wijzigingsplannen die na een planologische procedure omgezet kan worden naar directe bouwtitels. Wanneer deze capaciteit meegerekend wordt, is er meer aanbod dan dat er vraag is:

Netto woningvraag 2016-2026 Primos 2013   1880 woningen  
Harde plancapaciteit met directe bouwtitel   1037 woningen   55%  
Plancapaciteit wijziging/uitwerking   1617 woningen   86%  
Totale overcapaciteit   141%  

In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen dan ook een plan opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen. Op 23 februari heeft het college een ontwerpbestemmingsplan 'Deprogrammeren woningbouw (parapluplan)' in procedure gebracht waarin de bestaande woningbouwcapaciteit tot 95% wordt afgeschaald. Hiermee is er weer capaciteit voor nieuwe woningbouwplannen, die aan de hand van het beleid Woningmarkt Kampen in balans verdeeld wordt aan de hand van o.a. een beleidsmatrix. Het plan Woningbouw Voorstraat in Grafhorst is een plan dat op basis van dit beleid doorgang kan vinden.

In het woonbehoefteonderzoek wordt vooral de noodzaak van fasering van de woningbouw in de kernen aangegeven, onder andere om leegstand en prijsdaling in de bestaande woningvoorraad te voorkomen. Gezien de woningbehoefte in Grafhorst van 15 woningen in 10 jaar tijd betekent dit de bouw van 1,5 woning per jaar. Omdat ook in Prefabo nog woningen gebouwd zullen worden is de afzet mogelijkheid voor dit plan beperkt tot één woning per jaar. Het is dus wenselijk om het plan gefaseerd uit te voeren, bijvoorbeeld twee tot drie woningen per keer (uitgaande van een jaar bouwtijd), met tussenpozen van een tot twee jaar. Wanneer concreet aangetoond kan worden dat de fasering versneld kan worden, omdat er meer behoefte is aan de woningen dan uit het woonbehoefte-onderzoek blijkt, kan dit aanleiding zijn voor een andere fasering. Dit zal bijvoorbeeld moeten blijken uit voorlopige koopovereenkomsten.

Bestaand aanbod kwalitatief

In het voorliggende plangebied wordt aangesloten bij de behoeftevraag zoals deze blijkt uit het Companenonderzoek. De bouw van circa 10 woningen in de kern van Grafhorst past in principe binnen de vraag die er is. De ontwikkeling van Prefabo voorziet in de behoefte van dure woningen. Het project met starters en seniorenwoningen past binnen de categorie multifunctionele huur en eengezinswoningen tot 200.000.

Conclusie

Doordat het college het bestemmingsplan 'Deprogrammeren woningbouw (parapluplan' in procedure heeft gebracht, is er binnen afzienbare tijd weer ruimte om nieuwe woningen toe te voegen in de gemeente Kampen, waardoor er een kwantitatieve behoefte is aan de woningen. Uit het woonbehoefteonderzoek van Companen en de beleidsnota Woningmarkt Kampen in balans blijkt dat het voorliggende plan ook kwalitatief voldoet aan de woonbehoefte in Grafhorst.

2.3 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid en regelgeving voor de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. In de Omgevingsverordening zijn de spelregels vastgelegd, waarmee gemeenten bij het vasstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden.

Leidende thema's in het provinciale beleid zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in (nieuwe) woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarbij dienen locaties in de eerste plaats in bestaand stedelijk gebied gevonden te worden. Op basis van de Verordening is Grafhorst, inclusief de locatie van de geplande woningen, bestaand stedelijk gebied.

Verder geldt dat ruimtelijke besluiten alleen dan voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover die naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, zoals die zijn opgenomen in de zogenaamde gebiedskenmerkencatalogus. In de gebiedskenmerkencatalogus wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en worden de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. In de catalogus wordt uitgegaan van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • de natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop inwerken;
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie;
  • de stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen;
  • lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

2.4 Structuurvisie Kampen 2030

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de Structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009.

Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van de historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. "Wat voor een gemeente willen wij worden?" In vastgestelde visies als "Kampen lonkt naar 2030" en de "Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030" wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald en op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.

Afbeelding 5: Grafhorst in de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0004.jpg"

Voor Grafhorst is de opgave in de structuurvisie om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande dorpsomgeving en in de directe nabijheid, zodat grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen. Voor Grafhorst is als grotere locatie bij Prefabo aangegeven (het gearceerde gebied in afbeelding 5), maar daarnaast ook de locatie op de hoek van de Voorstraat en de Kamperzeedijk.

Voor kleine kernen als Grafhorst, Wilsum,'s-Heerenbroek, Zalk en Kamperveen is hierbij bewust gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke uitbreiding voor eigen inwoners (gezinsverdunning en natuurlijke aanwas). Doel daarvan is de leefbaarheid te garanderen en mensen de mogelijkheid te bieden in eigen dorp te blijven wonen.

2.5 Welstandsnota

In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De Welstandsnota Kampen uit 2004, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is Grafhorst opgenomen als: buitengebied, deelgebied 'het Rivierenlandschap'.

In dit rivierenlandschap liggen de kernen Grafhorst, Wilsum, Zalk en De Zande. De nota behandelt deze niet apart, omdat ze qua ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke opbouw allen sterk met de rivier verbonden zijn. Binnen de gebiedsbeschrijving van het rivierenlandschap wordt wel op elke kern apart ingegaan.

Beleid

  • Het landschap dient zoveel mogelijk open te blijven. Binnen de dorpskernen dient de bestaande structuur, zoals beschreven in de gebiedsbeschrijving heterogeen en kleinschalig, behouden te blijven.
  • Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en de bijgebouwen dienen de bebouwingskarakteristieken, zoals die in de gebiedsbeschrijving zijn beschreven te worden behouden en waar mogelijk versterkt.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.6 Extern veiligheidsbeleid 2013

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen in 2013 de nota "Externe Veiligheidsbeleid, Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. Op basis van de uitgevoerde inventarisatie wordt geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is één situatie aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico).

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Voor een specifieke beschrijving voor het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.3.6.

2.7 Groenstructuurvisie Kampen

De Groenstructuurvisie Kampen (in oktober 2012 vastgesteld) is een beleidsdocument waarin de ambities en doelen op het gebied van groen zijn vastgelegd. Hierbij gaat het om zowel de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. De visie vormt een kapstok waaraan andere groene plannen en projecten worden opgehangen. Daarnaast kunnen plannen en projecten van andere vakdisciplines hieraan worden getoetst. Zo levert de visie input voor bescherming, inpassing en aanleg van nieuw openbaar groen in ruimtelijke (her)ontwikkelingsprojecten. Daarnaast formuleert de Groenstructuurvisie doelstellingen en randvoorwaarden voor het beheer en onderhoud en geeft hiermee houvast voor de dagelijkse uitvoering.

Uit afbeelding 6 blijkt dat de Voorstraat een straat is met los verspreid staande bomen, die behoren tot de hoofdstructuur. De Kamperzeedijk heeft ter plekke van de geplande woningbouw in het kader van de Groenstructuurvisie geen bijzondere kenmerken of waarden.

Afbeelding 6: Groenstructuur Grafhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

Grafhorst is gesticht op een zandrug aan het Ganzendiep, een voormalige arm van de IJsseldelta. Vroeger heette deze het "Graffersche dyp". Wanneer de nederzetting is gesticht, is onbekend. Het is niet ondenkbaar dat de eerste bewoners van deze streek, de Bruckters en later de Saksische stammen, de rivierduinen gedeeltelijk hebben afgegraven. Hieruit zou ook de naam Grafhorst ontstaan kunnen zijn. De naam Grafhorst is immers een samenstelling tussen 'graf' en 'horst'. Het eerste woord is waarschijnlijk afgeleid van het woord 'graven' en het tweede woord betekent 'een met bomen begroeide hoogte'. Op 12 november 1277 wordt Grafhorst voor het eerst in een officiële akte wordt genoemd. In 1333 verleent de Bisschop van Utrecht het plaatsje Grafhorst stadsrechten. De stadsrechten hebben echter niet tot gevolg dat Grafhorst zich tot een werkelijke stad ontwikkelt. De stad wordt nooit ommuurd. Grafhorst bezit eeuwenlang geen kerk, maar behoort kerkelijk tot IJsselmuiden.

Afbeelding 7: Grafhorst in beelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0006.jpg"

Visserij en veeteelt waren in Grafhorst hoofdmiddelen van bestaan. Grafhorst krijgt in de loop der eeuwen veel te maken met grote overstromingen. Bekend zijn vooral die van 1775 en van 1825. Bij de laatste overstroming spoelen aan de Branderdijk 10 woningen weg. Daarnaast blijken 26 van de 64 aanwezige woningen in Grafhorst weggeslagen en 12 zwaar beschadigd. In 1849 verwoest een grote brand bijna geheel Grafhorst.

3.2 Huidige (ruimtelijke) situatie in het plangebied

De Voorstraat is onderdeel van het oude stratenpatroon van Grafhorst, een Middeleeuws stadje op de rechteroever van het Ganzendiep, een rivierarm in de IJsseldelta. De haven aan het Ganzendiep lag en ligt vlak achter het plangebied aan de Kamperzeedijk. In 1849 verwoestte een brand bijna alle bebouwing van Grafhorst. De woning op Voorstraat 3 is waarschijnlijk vlak daarna gebouwd. De woning en stal op nummer 1 zijn van recenter datum (1920, bron: BAG). Het straatniveau (mv) ligt op ca. 3,5 m +NAP. Het maaiveld in het Grafhorst loopt af naar het noorden naar het water tot ca. 2 m +NAP. Het waterpeil van het Ganzendiep bedraagt 0,4 m –NAP. Het Ganzendiep staat in open verbinding met het IJsselmeer.

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2.500 m². Op de locatie staat momenteel een voormalige boerderij. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Voorstraat waarlangs woonbebouwing is gesitueerd. Ten noordwesten ligt weiland met daarachter het Ganzendiep, ten zuidoosten ligt weiland met daarachter woningen.

Afbeelding 8: Bestaande situatie - luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0007.jpg"

Op dit moment bestaat het plangebied uit de kleine maar vrijstaande woning met kleine voortuin op Voorstraat 3. De woning heeft 1-steens muren van baksteen, een schuin dak afgedekt met keramische pannen, 2 schoorsteenkanalen (met kraaienkap) en telt 1 verdieping en een zolder. Daarachter staat een houten schuurtje en de opslagloods, waarvan het achterste gedeelte open is. Het asymmetrische schuine dak hiervan bestaat uit Eternit golfplaat. Het erf is bestraat met 30x30 cm² betonnen tegels.

Het woonhuis op de Voorstraat 1 heeft eveneens 1-steens muren van baksteen, schuine daken afgedekt met keramische pannen, 2 schoorsteenkanalen (met kraaienkap), maar telt 2 verdiepingen en een zolder. Direct op de woning aansluitend staat een bijkeuken en koeienstal. De bijkeuken heeft een plat dak, die van de stal is schuin afgedekt met keramische pannen. Het dak is slechts ten dele beschot. Achter de stal staat nog een golfplaten (ijzer) opslagloods.

Aan de Voorstraat 1 ligt verder nog een kleine tuin en parkeergelegenheid (5 plekken). Tussen de bebouwing en de Kamperzeedijk ligt tenslotte nog een weiland van ongeveer 6 are. De opstallen staan (met uitzondering van de open loods op Voorstraat 3) leeg en zijn in slechte staat. Ook de tuin en het erf zijn verwaarloosd (met opslag van wilg en vlier). Het weiland is wel in gebruik.

Afbeelding 9: Bestaande situatie - tekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0008.jpg"

Afbeelding 10: Bestaande situatie vanaf kruising Voorstraat - Kamperzeedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0009.jpg"

Afbeelding 11: Bestaande situatie vanaf de Voorstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0010.jpg"

3.3 Toekomstige situatie in het plangebied

3.3.1 Verkaveling

Het is in de oude kom van Grafhorst niet ongebruikelijk woningbouw te realiseren op de achtererven. Er is soms sprake van heel diepe kavels waar in de loop van de decennia - veelal kleinere - woningen werden gebouwd. Als voorbeeld kan worden gekeken naar Kerkstraat 3, 22 en 30. Op de nu voorliggende gronden kan dit principe heel goed worden toegepast. De verkaveling is op die manier uit drie blokjes woningen opgebouwd.

Vanaf de Voorstraat loopt een pad richting het achterterein. Aan dit pad kan de bebouwing op het achtererf worden opgehangen. Dit levert een logische situering van het betrokken bouwblok op. Ook met het woningtype wordt aangesloten bij wat op de achtererven gebruikelijk is: kleinere, goedkopere woningen.

Aan de Voorstraat is gekozen voor blokje met drie woningen dat haaks op de straat staat. De grote woning aan de Voorstraat is smaller dan de twee woningen in het hofje daarachter. De bouwmassa refereert daarmee aan de bouwvorm van de oude boerderij en past binnen het beeld zoals dat nu al in de Voorstraat te vinden is. Achter dit blok staat een rijtje met vier woningen. Het plan wordt langs de zuidoostrand afgerond met een bouwblokje aan de Kamperzeedijk. Bij het ontwerpen van deze woningen moet extra aandacht worden geschonken aan de vormgeving van de zijgevels. Met uitzondering van de grote woning aan de Voorstraat geldt voor de bouwhoogte van alle woningen dat wordt uitgegaan van één bouwlaag plus kap.

Aan de zij- en achterkanten van de kavels worden de erfafscheidingen meeontworpen. Langs de buitenrand wordt het plan afgerond met een stevige blokhaag. Dit sluit aan bij de bestaande haag langs het perceel Kamperzeedijk 2.

De parkeerplaats op de hoek van de Voerstraat en de Kamperzeedijk wordt gehandhaafd. Ten behoeve van de nieuwe woningen worden parkeerplaatsen in het hofje aangelegd.

Afbeelding 12: Schetsontwerp nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0011.jpg"

Karakteristiek voor Grafhorst is dat naast en tussen de bebouwing open ruimtes zijn, die gebruikt worden als weilandje. Gebaseerd hierop is in de verkaveling op de hoek van de Kamperzeedijk en de Voorstraat, een groenvoorziening geprojecteerd.

De drie woningen die aan de Kamperzeedijk zijn gesitueerd worden vanaf deze straat ontsloten, net als de bestaande woningen langs deze straat. De overige woningen hebben de voordeur aan het nieuwe pad richting het achterterrrein / het nieuw hofje.

Afbeelding 13: Referentiebeeld architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0012.jpg"

In afbeelding 13 is een referentiebeeld voor de architectuur van de nieuwe woningen opgenomen. Daarbij wordt uitgegaan van een landelijke architectuur, natuurlijke materialen en een ingetogen kleurgebruik. Daarmee wordt aangesloten op de karakteristiek van de omliggende dorpse bebouwing.

In overleg met de gemeente zal het peil van de locatie worden bepaald, zodat het peil van onderhavig plangebied op een natuurlijke wijze aansluit op de omliggende percelen en dat de ontsluiting van het binnenterrein op een adequate manier wordt aangesloten op de Voorstraat.

3.3.2 Woningbouwprogramma

3.4 Ontwikkelingen plangebied in groter verband

Bij de ontwikkeling van de woningbouwplannen in het plangebied is veel aandacht besteed aan de inbedding van de plannen in de ruimtelijke structuur van Grafhorst. Voor de beschrijving van deze inpassing kan worden aangesloten op de beschrijving van de ruimtelijke structuur van Grafhorst in de toelichting van het recente bestemmingsplan Grafhorst aan de hand van de lagenbenadering.

3.4.1 Natuurlijke laag

Het ontstaan van dit gebied is sterk bepaald door de invloed van de IJssel, in combinatie met de getijdenwerking van de rivier en de wind. Tot in de Middeleeuwen was dit een gebied, waarin de IJssel zich met verschillende armen een weg zocht richting het Flevomeer. Het grondgebied bestond uit oeverwallen, laagveen en rivierduinen. Direct langs de rivierarm het Ganzendiep ligt de dekzandrug waarop Grafhorst is ontstaan (oranje in afbeelding 14). In de holte tussen de hoger gelegen gedeelten van de zandrug ligt een dekzandvlakte met een klei-veenpakket dat hoger is dan 2 meter.

Afbeelding 14: Geomorfologische kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0013.jpg"

Afbeelding 15: Kaart met hoogtelijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0014.jpg"

In afbeelding 15 zijn duidelijk de verhogingen van de dijken en zandruggen te zien. Ter plaatse van de bebouwing vertekent het beeld omdat in afbeelding 15 ook de hoogte van de bebouwing meegenomen wordt.

Kwaliteiten vanuit de natuurlijke laag

De natuurlijke ondergrond van de IJsseldelta kent nog steeds een afwisselend patroon van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen droge zandgronden. De natuurlijke ondergrond, de aardkundige waarden van de zandruggen en de natuurlijke hoogteverschillen zijn in Grafhorst voor een belangrijk deel behouden gebleven.

Het afwisselende patroon van de natuurlijke ondergrond is nog goed leesbaar in het landschap. De zandrug aan het Ganzendiep waar Grafhorst op ontstaan is, is nog goed herkenbaar aanwezig als hoogte: de natuurlijke ondergrond voor de kern Grafhorst en drager voor de ruimtelijke structuur van het dorp. Aan weerzijden van de zandrug liggen de laaggelegen klei- en veengronden.

De openheid van de laag gelegen natte gronden maakt ook de beleving van de aanwezige sterke hoogteverschillen met de zandruggen mogelijk. Doordat de bebouwing en de opgaande beplanting zich voornamelijk op de hogere delen bevinden, worden de hoogteverschillen geaccentueerd.

De herontwikkeling van de locatie Voorstraat - Kamperzeedijk sluit aan op de karakteristiek en kwaliteiten van de natuurlijke laag. De nieuwe woningen liggen, net als de voormalige boerderij, op de dekzandrug.

3.4.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de eerste helft van de 19e eeuw lagen aan de oever van het Ganzendiep weidepercelen achter de woningen. Aan de zuidzijde van de binnenweg (de huidige Kerk- en Achterstraat) lagen achter de woning diepe tuinen op langgerekte percelen. De grote onregelmatige blokvormige gronden tussen de Binnenweg en de Branddijk werden gebruikt als weidegronden en bospercelen. De laaggelegen gronden tussen het Ganzendiep en de Branddijk werden gebruikt als hooiland (zie ook afbeelding 16) .

Het gemeenschappelijke weidegebied voor de burgerij, de Halingen genaamd, was ongeveer 56 ha groot. Het ligt ten noordoosten van Grafhorst, tussen de weg Grafhorst-Genemuiden (Kamperzeedijk) en de rivierarmen het Ganzendiep en de Goot.

In de loop der jaren zijn de agrarische bedrijven uit Grafhorst verdwenen. Een groot deel van de voormalige boerderijen is wel behouden gebleven en bepaalt voor een groot deel het aanzien van het dorp (zie ook afbeelding 7).

Kwaliteiten vanuit de laag van het agrarisch cultuurlandschap

De aanwezigheid van het cultuurhistorisch waardevolle landschap van de IJsseldelta is een grote kwaliteit van de gemeente Kampen. Het dorp Grafhorst heeft een sterke binding met het omliggende landschap. Zowel de omliggende tuinen en weilanden als het achter het dorp gelegen grote open water van het Ganzendiep zijn overal in het dorp via subtiele doorzichten aanwezig.

De verkaveling vanaf de zandrug en aansluitend op natuurlijke hoogten aangelegde dijken is in het landschap afleesbaar door het perceelsgrenzen- en slotenpatroon van het (vroegere) weide- en hooiland. Op de taluds achter de woningen zijn nog weides en moestuinen aanwezig.

De herontwikkeling van de locatie Voorstraat - Kamperzeedijk sluit aan op de karakteristiek en op de kwaliteiten van de agrarische laag. De bouwmassa's zijn afgestemd op die van de "boerderij". Op de hoek van de Voorstraat met de Kamperzeedijk wordt een weilandje gerealiseerd.

Afbeelding 16: Militaire kaart 1845.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0015.jpg"

3.4.3 Stedelijke laag

Van oudsher staan de meeste huizen aan de Binnenweg (de huidige Voorstraat, Achterstraat en Kerkstraat) en nog een paar op de Branddijk (de huidige Branderdijk). Opvallend is de dichtheid van de woonbebouwing aan beide zijden van de weg, die het dorp een bijna stedelijk karakter geeft.

In 1646 werd de Nieuweweg aangelegd als onderdeel van de verbinding Kampen-Genemuiden. Bij de Uithoek sloot deze ten zuiden van Grafhorst aan op de Binnenweg (huidige Voor-, Achter- en Kerkstraat) en vervolgde zijn weg via de Mastenbroekerdijk (Kamperzeedijk) richting Genemuiden. Aan beide zijden van de Binnenweg werd gebouwd, waardoor deze vanouds de ruggengegraat van het dorp was. De Branderdijk is waarschijnlijk vlak na 1339 aangelegd en staat al op de kaart van Hattinga uit 1749.

De Branddijk (Branderdijk) sluit aan het eind van de Binnenweg haaks aan op de Binnenweg die in het zuiden aansluit op de Bergweg. De Branderdijk is vooral aan de landzijde bebouwd. De Mastenbroekerdijk en de Branderdijk zijn eveneens belangrijke structuurbepalende elementen in het landschap maar ze zijn ook bepalend voor de plaats van de bebouwing aan de uiteinden van het dorp.

Op de plaats waar de huidige Voor- en Achterstraat samenkomen, ligt aan het Ganzendiep een open ruimte. Dit is de plaats waar het voetveer van Grafhorst naar het Kampereiland aanmeerde. Het veer was waarschijnlijk al voor 1711 in gebruik, maar in 1960 staakten de veerdiensten.

Na de stadsbrand van 1849 werd bijna heel Grafhorst herbouwd. Men bouwde voornamelijk éénlaagse woningen voorzien van een kap. De kap bestond uit een zadeldak met wolfseinden of een schilddak. De voorgevel was gericht op de openbare weg. De oude school met raadkamer werden, gezien de overeenkomsten van de huidige vorm en die op de kadastrale kaart van 1818, waarschijnlijk op zijn oorspronkelijke grondslag herbouwd. Aan de Kamperzeedijk bij de Halingen bouwt de burgerij van Grafhorst in 1929 een bolleschuur voor het stallen van de gemeenschappelijke stier. Deze bolleschuur met zijn pannengedekte mansardekap is nog aanwezig.

Vanaf de jaren '30 van de vorige eeuw werd het lint aan de Grafhorsterweg aan de zuidkant van het dorp verder bebouwd. Ook de Voorstraat, de Achterstraat en de Kerkstraat werden vanaf deze tijd verder verdicht. Hierdoor ontstond een sterk gedifferentieerd gevelbeeld. In de jaren '70 volgde ook bebouwing aan de straten haaks en parallel aan de Grafhorsterweg. Deze bebouwing heeft een sterke architectonische overeenkomst die nieuwbouwwijken eigen is, maar die minder past bij het dorpse karakter van de lintbebouwing.

Kwaliteiten vanuit de stedelijke laag - Ruimtelijk

De oudste bebouwing van Grafhorst is nog herkenbaar aanwezig aan de Voor- en Achterstraat, de Kerkstraat, de binnendijkse zijde van de Branderdijk en het oude gedeelte van de Grafhorsterweg. De woningen staan relatief dicht bij elkaar op de hoge zandrug en zijn georiënteerd op de straat, zonder voortuin. Er is een sterk contrast tussen de stenige straatkant en de rafelige tuin- en landschapskant. Door deze rafelige, groene achterkant, die bestaat uit een verweving van tuinen, bijgebouwen, weitjes en moestuinen, loopt het dorp geleidelijk over in het landschap.

De bebouwing staat compact bij elkaar aan het lint op de hoogte. De lage gronden daarachter zijn voor een deel onbebouwd gebleven. Deze open ruimte, die grenst aan de achtertuinen, is een typisch dorpse kwaliteit: 'iedereen woont aan het landschap'. Op een paar uitzonderingen na staat de bebouwing haaks op de weg. De bebouwing heeft vanouds een vrijstaand karakter; de 'korrels' zijn los van elkaar gesitueerd. Tussen de woningen zijn veel smalle doorzichten op het achterliggende open weidelandschap of het water van het Ganzendiep. In deze doorzichten is het hoogteverschil tussen zandrug en omliggende lage gronden goed ervaarbaar.

De voormalige veerstoep is nog steeds een markante open plek tussen de dichte bebouwing van de Voorstraat. De woningen hebben vanaf de hoogte een weids zicht over het uiterwaardenlandschap. De ruimte achter de compacte bebouwingslinten is grotendeels open gebleven (gedeeltelijk zijn in de laagte woonwijken aangelegd). De open ruimte in de achtertuinen, geeft het dorpse gevoel, iedereen woont aan het landschap. Duidelijk afleesbaar is het oudste deel van Grafhorst langs het Ganzendiep en de planmatige uitbreiding aan de noordzijde.

Kwaliteiten vanuit de stedelijke laag - Functioneel

Het agrarisch karakter van Grafhorst is nog herkenbaar aanwezig in de vorm van oudere agrarische bebouwing maar ook in eigentijdse (loon)bedrijven en het gebruik van de omliggende gronden als weide. In het dorp is de school een markant oud gebouw. Aan de zuidzijde van het dorp, als groene schakel tussen IJsselmuiden en Grafhorst, liggen de sportvelden van de plaatselijke voetbalvereniging Den Uithoek.

In de laagte aan de zuidwestzijde van het oude bebouwingslint is nieuwe woningbouw gerealiseerd (Dirkje Kerkmaat, Noorderwaardweg, Zalmhof). Verspreid in Grafhorst liggen de verschillende kerken.

De herontwikkeling van de locatie Voorstraat - Kamperzeedijk sluit aan op de karakteristiek en kwaliteiten van de stedelijke laag. Door het bouwplan op te knippen in drie blokjes, wordt aangesloten op de korrelgroote van de omliggende bebouwing. Op de hoek van de Voorstraat met de Kamperzeedijk wordt een weilandje gerealiseerd. De woningen zijn zo gesitueerd dat over het weilandje en tussen de blokjes woningen door zicht is op het achtergelegen gebied.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij nieuwe ontwikkelingen en ruimtelijke besluiten komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige gebied relevante aspecten worden ingegaan.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorische waarden van het plangebied kunnen niet los worden gezien van de waarden van Grafhorst als geheel. In de toelichting van het bestemmingsplan Grafhorst worden de cultuurhistorische waarden van het dorp als volgt omschreven.

Natuurlijke laag:

  • Contrast tussen de zandrug en de lage gronden.
  • Bebouwing en beplanting op de hoge gronden; de lage gronden overwegend open.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen:

  • Contrast in landschappelijke inrichting tussen hoge gronden (bebouwing en tuinen) en lage gronden (weides).
  • Verkaveling van de lage gronden vanaf de zandrug.
  • Smalle, diepe tuinpercelen op het talud van de zandrug ten zuiden van de Kerkstraat en Achterstraat; aan de voet overgaand in grotere, onregelmatige, meer blokvormige kavels tussen de Binnenweg en de Branddijk.
  • Relatief smalle, zeer diepe percelen aan de oostzijde van de Grafhorsterweg.

Stedelijke laag

  • De dijken: de Branderdijk en de Kamperzeedijk.
  • De ruggengraat van bebouwing op de zandrug: concentratie van oudere bebouwing aan de Voorstraat, Achterstraat en Kerkstraat, Kamperzeedijk en aan de binnenzijde van de Branderdijk.
  • Rafelige en groene achterzijden van de bebouwing vormen de overgang naar het landschap.
  • Bebouwing haaks op de weg en georiënteerd op de weg.
  • Smalle doorzichten tussen de bebouwing naar het achterliggende landschap.
  • De open ruimte tussen de dichte bebouwing bij het voormalige Grafhorster Veer met sterk hoogteverschil en weids uitzicht over het water.
  • Bouwhoogte 1 laag met kap: zadeldek met wolfseinden of schilddak.

In paragraaf 3.4 komen deze "lagen" ook aan de orde. Daarbij is beschreven hoe met de herontwikkeling van de locatie is aangesloten op de kenmerken en waarden van de verschillende lagen.

4.2.2 Monumentenzorg

Er zijn in het plangebied geen beschermde monumenten of karakteristieke panden.

4.2.3 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodembescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Op grond daarvan is archeologisch onderzoek uitgevoerd (Gemeente Kampen, Archeologisch onderzoek Voorstraat te Grafhorst, bureauonderzoek, gemeente Kampen, concept, rapportnummer: 012014, Kampen, 27 mei 2014). Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de archeologische waardenkaart (zie afbeelding 17) die de gemeente Kampen ten behoeve van de archeologische monumentenzorg bij ruimtelijke planvorming is opgesteld, om zodoende de archeologische waarden te beschermen. Deze kaart moet geraadpleegd worden, alvorens bodemingrepen plaatsvinden. De verwachtingswaarde bepaalt of er een nader bodemonderzoek uitgevoerd moet worden alvorens een ruimtelijke ingreep plaatsvindt.

Afbeelding 17: Uitsnede van het plangebied op de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0016.jpg"

Uit de kaart blijkt dat voor het dorpsgebied zones met hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarden gelden:

  • Hoge verwachting, waarschijnlijk goede conservering (rood)
    Hier kunnen archeologische resten liggen die afgedekt zijn door een minimaal 35 centimeter dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, et cetera) en zijn daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Een zeer groot deel van het plangebied heeft een hoge waarde.
  • Middelmatige verwachting (geel)
    Hier kunnen archeologische resten liggen die afgedekt zijn door een minimaal 35 centimeter dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, et cetera) en zijn daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.
  • Lage verwachting (lichtgroen)
    Hier kunnen archeologische resten liggen die afgedekt zijn door een minimaal 35 centimeter dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, et cetera) en zijn daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Voor de IJsseldelta geldt daarnaast een verhoogde kans op het aantreffen van goed geconserveerde afgedekte scheepswrakken uit de 11e tot en met de 18e eeuw. De zone direct langs de Voorstraat en langs de Kamperzeedijk hebben deze verwachtingswaarde.

De planlocatie ligt grotendeels in een zone met een hoge verwachting. Gezien die verwachtingswaarden kan de planlocatie archeologische sporen en objecten bevatten. Aanbevolen wordt ter plaatse een IVO (Inventariserend Verkennend Onderzoek) met behulp van boringen uit te laten voeren. Dit betreft een onderzoek dat vooral fysisch-geografisch en bodemkundig van aard is. Het doel is gericht op een reconstructie van de paleolandschappen en archeologisch relevante landschapseenheden inclusief hun ligging in horizontale en verticale zin. Op basis hiervan kan een inschatting worden gemaakt van het aantreffen van niveaus met -potentieel- waardevol bodemarchief. Verder dient het onderzoek voor het verkrijgen van een selectieadvies.

Omdat het plangebied onderdeel van de waterkering is, heeft de initiatiefnemer in overleg met het Waterschap Groot Salland er voor gekozen om de woningen op heipalen te funderen. Hierdoor wordt de bodem over een zeer beperkte oppervlakte verstoord. Het indrijven van heipalen wordt daarm niet aangemerkt als een bodemingreep die tot een onderzoeksplicht leidt. Derhalve is vooralsnog geen IVO uitgevoerd. De gronden krijgen een archeologische dubbelbestemming, die de verplichting inhoudt dat in het kader van de omgevingsvergunning het IVO wordt uitgevoerd.

4.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze plantoelichting de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat milieugevoelige functies (zoals wonen) en mogelijk verstorende functies (zoals bedrijven) elkaar niet in de weg zitten. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn, hebben deze in een vergunning of in het activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen, waardoor het bedrijf planschade kan claimen.

Daarom is onderzocht of dergelijke bedrijven in de omgeving aanwezig zijn en uitgesloten moet worden dat deze door de wijzigingen benadeeld worden. Daarbij is gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Op het perceel Voorstraat 1 was een jongveestal gevestigd voor 22 stuks jongvee. De stal is al enige tijd niet meer in gebruik en de milieuvergunning is ingetrokken.

Aan de Kamperzeedijk is een bedrijf gevestigd. Volgens het bestemmingsplan Grafhorst zijn hier bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan. Deze bedrijven passen in een dorpse woonomgeving zoals die van Grafhorst. De afstand tussen de geplande woningen in het plangebied en de bedrijfsbebouwing is ongeveer 50 meter. De afstand van bestaande woningen tot dit bedrijf is kleiner. De geplande woningen hebben daarom geen invloed op de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven.

4.3.2 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij een omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

In verband hiermee is door Bureau Blauw een geuronderzoek uitgevoerd (Geurbelasting van veehouderijen op nieuw te bouwen woningen in Grafhorst, rapportnummer BL2014.7206.01-V01, Wageningen, 10 september 2014). Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Uit dit rapport kunnen de volgende conclusies worden overgenomen.

Afbeelding 18: Geuronderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0017.jpg"

Voor het onderzoek zijn alle (relevante) veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer meegenomen. Met "V-Stacks Gebied" zijn verspreidingsberekeningen uitgevoerd om de geurbelasting van dertien veehouderijen op de nieuw te bouwen woningen te kwantificeren. Voor de relevante veehouderijen zijn de geuremissies vastgesteld met behulp van de beschikbare informatie in de vergunningen. De woningbouwlocatie ligt niet in een concentratiegebied en dooraom wordt getoetst aan de norm van 2 OUE/m3.

Het bedrijf aan de Kamperzeedijk 5 veroorzaakt de hoogste geurbelasting en ligt ook het dichtst bij het plangebied. In de cumulatieve situatie ligt de geurbelasting tussen de 0,45 en de 1,09 OUE/m3. Dit is ruim beneden de norm van 2 OUE/m3. De geurbelasting komt overeen met een percentage geurgehinderden van 2-4%. Hier hoort het milieukwaliteitscriterium "zeer goed" bij.

Op bais van deze infomatie wordt in het rapport geconcludeerd dat op de locatie van de geplande woningen wordt voldaan aan de norm van 2OUE/m3 en dat sprake is van een goed woonklimaat.

4.3.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Door Van der Poel Milieu Advies B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Voorstraat 1-3 Grafhorst, projectnummer 2014.091, Markelo, maart 2014). Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Uit dit rapport kunnen de volgende conclusies worden overgenomen.

Het onderzoek heeft tot doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater van het onderzoeksterrein. Uit informatie van het Bodemloket van de Provincie Overijssel zijn geen bijzonderheden omtrent onderzoeken in de omgeving naar voren gekomen.

Voor zover bekend zijn verder op de locatie geen stoffen opgeslagen (geweest) en/of activiteiten ontplooid die een mogelijke bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. De onderzoeksopzet is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN-5740. Hierbij is de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV) gehanteerd.

Uit de veld- en laboratoriumwerkzaamheden is het volgende naar voren gekomen:

  • De bodem van de onderzochte locatie is tot 6,2 m -mv opgebouwd uit matig fijn tot matig grof roesthoudend zand. De onderlaag (1,0 - 2,0 m -mv) ter plaatse van boring 2 (zie afbeelding 19) is een kleilaag. Tijdens de veldwerkzaamheden bevond het grondwater zich op een diepte van circa 4,7 m -mv.
  • Het opgeboorde materiaal is in het veld zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn in de bovengrond van boring 2, 6 en 12 zwakke bijmengingen met puin en kolengruis aangetoond. Verder zijn, behoudens sporen puin, geen bijzonderheden waargenomen die duiden op het voorkomen van een mogelijke bodemverontreiniging. Tijdens het veldwerk is door de veldmedewerkers ter plaatse van de boringen in de bodem en op het maaiveld van de locatie zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
  • In de bovengrond (0 - 0,5 m -mv) overschrijdt het kwik en loodgehalte de desbetreffende achtergrondwaarde. In de bovengrond waar zintuiglijk puin en kolengruis is aangetoond (boring 2, 6 en 12) zijn zink, lood, PAK en kwikgehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In de ondergrond (0,5 - 2,0 m -mv) overschrijdt het kwikgehalte de desbetreffende achtergrondwaarde. In het grondwater overschrijden de concentraties barium en naftaleen de desbetreffende streefwaarden. Verder zijn in grond en grondwater geen van de onderzochte componenten gemeten in gehalten/concentraties die de achtergrondwaarden/streefwaarden en/of de rapportagegrenzen overschrijden. De gemeten waarden voor de pH en de EGV kunnen als normaal worden beschouwd. De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.

Milieuhygiënisch zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

Afbeelding 19: Bodemonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0018.jpg"

Opgemerkt wordt dat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden. Deze grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en kan niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.

4.3.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen of worden gerealiseerd. Bij het voorliggende plan hoeft geen rekening gehouden te worden met spoorweglawaai en industrielawaai, omdat de afstand tot deze bronnen te groot is.

Akoestisch onderzoek N760

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. De wegen en straten in Grafhorst vormen een 30 km/uur gebied. In het kader van de Wet geluidhinder is daarom alleen akoestisch onderzoek verplicht in verband met het verkeerslawaai van de N760.

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting, afkomstig van het wegverkeer op N760 ter plaatse van de gevels van de nieuw te bouwen woningen (Projectplan Voorstraat te Grafhorst - Akoestisch onderzoek, kenmerk B02.14.038, Borne, 2 april 2014). Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Uit dit rapport kunnen de volgende conclusies worden overgenomen.

De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Voor de nieuwbouw zijn ter plaatse van de gevels van verschillende woningen beoordelingspunten ingevoerd op verschillende beoordelingshoogten. Er is voor het wegverkeer model gerekend met een bodemfactor van 0,5 (akoestisch half hard). De berekeningen wijzen uit dat ter plaatse van de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de N760 niet wordt overschreden. Ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Uit het oogpunt van de Wet geluidhinder zijn er derhalve geen belemmeringen voor woningbouw in het plangebied.

Akoestisch onderzoek Voorstraat en Kamperzeedijk

Naast de wettelijke verplichting geldt dat de gemeente ook binnen een 30 km/uur gebied aan moet tonen dat het verkeerslawaai van de betreffende straten een goed woonklimaat niet in de weg staat. De Voorstraat en de Kamperzeedijk, waaraan een deel van de nieuwe woningen gesitueerd zal worden, zijn geen doorgaande wegen en kennen een lage verkeersintensiteit. Voor deze twee straten zijn bij de gemeente geen verkeersintensiteiten bekend. Uit een verkeerstelling van de gemeente blijkt dat in 2010 de etmaalintensiteit op de Achterstraat op een gemiddelde weekdag 300 motorvoertuigen bedraagt. Verwacht mag worden dat de verkeersintensiteiten op de Voorstraat en de Kamperzeedijk ongeveer gelijk zijn. Voor de geluidsberekening is een marge aangehouden van 25%, ofwel 375 motorvoertuigen per etmaal in 2010. Voor geluidsberekeningen wordt ervan uitgegaan dat deze worden gemaakt voor de situatie over 10 jaar. Om de etmaalintensiteit voor 2024 te berekenen is rekening gehouden met een autonome groei van 1,5% per jaar. Op basis van deze uitgangspunten moet gerekend worden met een verkeersintensiteit van 462 motorvoertuigen per dag.

Op basis van deze verkeersintensiteit is een akoestische berekening gemaakt volgens Standaard Rekenmethode 1 (zie bijlage). De berekening wijst uit dat ter plaatse van de woningen de geluidsbelasting ongeveer 43 d(B) bedraagt en dat voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer dus niet wordt overschreden.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

In 2006 is door de provincie Overijssel onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit in de provincie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de 'Rapportage luchtkwaliteit 2006'. In relatie hiermee is nagegaan, of in de gemeente Kampen sprake is van normoverschrijdingen ten aanzien van de luchtkwaliteit. De concentraties van onder meer fijn stof, NO2, benzeen overschrijden nergens de grenswaarden. Ook bestaat er geen rapportageverplichting voor de gemeente Kampen.

Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buiten-lucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

Omdat het aantal woningen met 7 toeneemt, kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van de Wet luchtkwaliteit er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

4.3.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (zoals LPG-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit meteen inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

Grafhorst is een bestaand dorp waar geen bedrijven zijn gevestigd met veiligheidsrisico's die onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico:

  • Luchtverkeer. Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.
  • Spoorwegverkeer. Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.
  • Wegverkeer. Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.
  • Transport over water. De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die op circa 2 kilometer van het plangebied ligt. Daarom kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel verwaarloosbaar is.
  • Inrichtingen. In en nabij het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.
  • Buisleidingen. In en nabij het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.
  • Omdat de woningen buitendijks worden gebouwd, is er wel enig overstromingsrisico (zie paragraaf 4.4).

4.4 Water

4.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de Beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen (VGRP 2011-2015) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied van de kern Grafhorst. Het gebied ligt buitendijks, waarbij de waterstanden afhankelijk zijn van het niveau van het Ganzendiep.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. In verband met de eisen van het waterschap zullen alle woningen zonder kelder en/of kruipruimte worden gebouwd. De woningen zullen op palen worden gefundeerd.

Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Bij de aanleg van kelderconstructies zou aandacht dienen te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies. Mede gelet op de archeologische verwachtingswaarde is er echter voor gekozen om geen kelders mogelijk te maken. Deze mogelijkheid zal expliciet in het bestemmingsplan worden uitgesloten.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Daarvoor zijn zowel in het bestemmingsplan Grafhorst, als in de Keur van het Waterschap Groot Salland eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Op 1 mei 2015 heeft het Waterschap Groot Salland een watervergunning verleend voor de bouw van diverse woningen binnen waterstaatswerk primaire waterkering 10, inclusief beschermingszone B.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Het rioleringssysteem in Grafhorst bestaat uit een vuilwaterstelsel, een gescheiden stelsel en een gemengd stelsel. Het gemengde rioleringsstelsel van Grafhorst maakt onderdeel uit van het hoofdgebied IJsselmuiden en loost onder vrijverval in het hoofdgemaal van het Waterschap Groot Salland aan de Bergweg. Door dit hoofdgemaal wordt het afvalwater verpompt naar de RWZI in Kampen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over de woningbouwplannen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies en heeft inmiddels een watervergunning verleend voor de bouw van de woningen.

4.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

In afbeelding 20 is de waterkering langs het Ganzendiep aangegeven. Het Ganzendiep staat in open verbinding met het IJsselmeer. Uit afbeelding 20 blijkt dat het plangebied buitendijks ligt, net als de aangrenzende woningen en voorzieningen ten noorden van de Voorstraat en Kerkstraat.

Afbeelding 20: Waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0019.jpg"

Het plangebied ligt in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009). Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie afbeelding 21).

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor Grafhorst is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie afbeelding 22).

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

Afbeelding 21: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0020.jpg"

Afbeelding 22: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0021.jpg"

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS / zie afbeelding 23) aangewezen. Hiernaast is binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Uit afbeelding 23 blijkt dat Grafhorst op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur ligt. De voorgenomen ontwikkelingen hebben dan ook geen invloed op de natuurwaarden in de Ecologische Hoofdstructuur.

Afbeelding 23: Ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0022.jpg"

Afbeelding 24: Ganzengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991155-VB01_0023.jpg"

In de provinciale Omgevingsvisie is Grafhorst opgenomen in het Ganzengebied. Het daarbij vooral om de open agrarische gronden, omdat daar de ganzen verblijven. Omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt, heeft de voorgenomen woningbouw geen invloed op het Ganzengebied.

4.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het ruimtelijke besluit, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of het ruimtelijke besluit ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. 'AMvB art. 75' van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Door Bureau Schenkeveld is een natuurtoets uitgevoerd (Voorstraat Grafhorst Natuurtoets, Culemborg, 20 maart 2014). Dit rapport is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Uit dit rapport kunnen de volgende conclusies worden overgenomen.

Het plangebied heeft nauwelijks natuurwaarde. Wel bevinden zich onder de dakpannen van de woning en de stal op Voorstraat 1 jaarrond beschermde nesten van Huismus (categorie 2) en Spreeuw (categorie 5). Categorie 2 zijn nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plek broeden en daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. Van de categorie 5-soorten wordt verondersteld, dat exemplaren weliswaar vaak terugkeren naar het oude nest, maar dat ze ook over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

Ten behoeve van Huismus zal daarom tijdelijke alternatieve nestelgelegenheid moeten worden aangeboden. Tenslotte zullen er in de nieuwbouw ook permanente voorzieningen zoals een vogelvide moeten worden getroffen (zie ook Soortenstandaard Huismus). Ten behoeve van Spreeuw hoeft geen inspanning te worden geleverd. Deze wordt geacht in de omgeving alternatieve nestgelegenheid te vinden.

Door de aanwezigheid van de Huismus wordt bij de sloop van de opstallen op Voorstraat 1 artikel 11 van de Flora en faunawet overtreden. In principe is hiervoor ontheffing mogelijk. Deze moet worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen van het ministerie EZ. Eventueel kan ook later als onderdeel van de omgevingsvergunning een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) bij dezelfde dienst worden opgehaald. Onderdeel van de aanvraag is een activiteitenplan waarin aangegeven hoe de functionaliteit van het plangebied als verblijfplaats behouden blijft. Het daarbij om de hiervoor beschreven tijdelijke en permanente maatregelen.

Verder is het weliswaar vrijwel uit te sluiten dat de bebouwing als kraamkolonie of winterverblijfplaats van gebouwbewonende vleermuissoorten als Gewone dwergvleermuis of Laatvlieger gebruikt wordt. De bebouwing is echter wel geschikt als (tijdelijke) verblijfplaats van individuele vleermuizen. In de Natuurtoets wordt daarom geconcludeerd dat de precieze betekenis daarvan nog nader onderzocht moet worden. Verder is het dus belangrijk dat de betekenis van het plangebied voor vleermuizen nader wordt onderzocht volgens het zogenaamde vleermuisprotocol. Inmiddels is opdracht gegeven voor dit onderzoek. In de periode april-oktober 2015 worden tenminste 4 veldbezoeken gebracht. De resultaten van dit onderzoek zullen in een volgende versie van het bestemmingsplan worden opgenomen.

4.6 Verkeer en parkeren

Volgens het bestemmingsplan Grafhorst zijn in het plangebied 3 woningen toegelaten. De plannen voorzien in de bouw van 10 woningen, waardoor het aantal woningen met 7 wordt uitgebreid. De toename van het verkeer op de straten en wegen in Grafhorst zal daarom gering zijn. Dat geldt zeker voor de verkeersbelasting op de N760.

Volgens de ASVV zijn 1,25 parkeerplaats per woning nodig bij goedkope woningen en 1,4 parkeerplaats bij middeldure woningen. De woningen in het plangebied zullen in de goedkope sector werden gerealiseerd. Dat betekent dat voor de 10 woningen 12-13 parkeerplaatsen nodig zijn. Zoals in paragraaf 3.3 is beschreven worden in het plangebied 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. De resterende 'halve auto' kan op het parkeerterreintje op de hoek van de Voorstraat met de Kamperzeedijk geparkeerd worden. Daarmee wordt aan de norm voldaan.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen bijzondere kabels en leidingen aanwezig.

4.8 Toepassen besluit m.e.r.

4.8.1 Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat er geen MilieuEffectRapport (MER) hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een MER-plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk 'significant negatief effect' ten gevolge van de plannen. Als daar sprake van is, moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde 'voortoets' is gebleken dat geen 'significant negatief effect' te verwachten is, en dus geen 'passende beoordeling' gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.

4.8.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal derhalve in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Dat is niet nodig indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het plan wordt gerealiseerd door een particuliere initiatiefnemer (Koraal Vastgoed). Uit de (globale) exploitatieberekeningen blijkt dat de plannen financieel uitvoerbaar zijn. De gemeente heeft inmiddels een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten met Koraal Vastgoed. In deze exploitatie-overeenkomst heeft de gemeente het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Derhalve hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven dat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het plan is op 24 november 2015 voorgelegd aan de Provincie Overijssel, met het verzoek om binnen 6 weken te reageren. Binnen deze termijn is geen reactie ontvangen.

Hiernaast heeft de initiatiefnemer overleg gevoerd met het Waterschap Groot Salland, waarbij deze op 1 mei 2015 een watervergunning heeft afgegeven.

6.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan is gepubliceerd en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Grafhorst 2012, 1e herziening Woningbouw Voorstraat’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

7.2 Plansystematiek

7.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

7.2.2 Regels
7.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

7.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

7.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

7.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Grafhorst 2012, 1e herziening Woningbouw Voorstraat' komen de volgende bestemmingen voor:

7.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding;
  • Waarde-Archeologie 3;
  • Waarde-Beschermd stadsgezicht;
  • Waterstaat-Waterkering.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

7.3.2 Groen

De grotere groenvoorzieningen, zoals de dijk langs de IJssel, de groene randen van het gebied, de groenzones tussen de wijken en centraal door de wijken slingerende groenvoorzieningen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

7.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

7.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

7.3.5 Wonen

Voor de te bouwen woningen is de bestemming ‘Wonen’ opgenomen. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Vrijstaande woningen zijn specifiek aangeduid, wanneer vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrijstaande bebouwing wenselijk is. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Binnen de bestemming is het mogelijk gemaakt om bij recht een beroep of bedrijf aan huis te beginnen, mits aan een maximale oppervlaktemaat wordt voldaan. Deze oppervlaktemaat is opgenomen om de bedrijfsactiviteit kleinschalig en in verhouding met de woonomgeving te houden.

In dit geval is, zoals in paragraaf 3.3.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de gewenste fasering juridisch te borgen.

Bijbehorende bouwwerken 

Met de inwerkingtreding van de verruiming van het vergunningsvrije bouwen met de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 november 2014, is het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor het grote deel vergunningsvrij geworden. In de Memorie van toelichting bij de wijziging wordt ook specifiek aangegeven dat deze nieuwe vergunningsvrije bijgebouwenregeling kan bijdragen aan deregulering van bestemmingsplannen. In veel situaties kan met deze standaardregeling worden volstaan en hoeft in een bestemmingsplan geen aanvullende bebouwingsregeling meer te worden gegeven voor het bouwen op erven bij een hoofdgebouw. Dit heeft aanleiding gegeven om de erfbebouwingsregeling te laten vervallen.

Afwijken 

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk om het parkeren in openbaar gebied of in de directe omgeving te laten plaatsvinden, wanneer parkeren op eigen terrein niet mogelijk is. Dit zal veelal het geval zijn bij rijenwoningen.

7.3.6 Waarde - Archeologie

1, 2

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

7.3.7 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming wordt gelegd op gronden die vanuit het oogpunt van waterhuishoudkundige doeleinden beschermd moeten worden, in het bijzonder de waterkeringen met de daarbij vanuit de Keur voortvloeiende beschermingszone. De gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en voor de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Om de waterkering zoveel mogelijk te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.