direct naar inhoud van 3.6 Cultuurhistorie
Plan: Zuideinderhof, derde fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991112-VB01

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Historie plangebied

Vrij algemeen was een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver zijn hier nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning. In de late middeleeuwen was het landschap van Kamperveen geschikt voor agrarische exploitatie en verleende de bisschop van Utrecht aan een groep boeren de mogelijkheid het gebied in cultuur te brengen.

Zodoende is Kamperveen een dorp van middeleeuwse oorsprong en is het ontstaan als een veenontginning. De oude ontginningsstructuur van het dorp wordt aangegeven door de Leidijk en de Hogeweg, en is nog goed herkenbaar. De Leidijk verbond twee zandkoppen van Kamperveen; de zuidelijke daarvan is Zuideinde. De huidige Leidijk bevindt zich niet op de locatie van de oorspronkelijke Leidijk, maar kent een vergelijkbaar beloop. Haaks op de ontginningsassen Leidijk-Hogedijk groeven de boeren kavels met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Het aanleggen van de kavels had gevolg voor het landschap. Veen bestaat uit niet volledig vergane plantenresten die behouden blijven doordat bovenliggende bodemlagen lucht beletten toe te treden. Door het graafwerk werd het veen aangesneden, aan lucht blootgesteld, zodat het vervolgens oxideerde. Vervolgens klonk het veen in met maaivelddaling als gevolg. Op deze wijze raakten de gecultiveerde grondstukken in onbruik, zodat voortdurend nieuw areaal ontgonnen moest worden. Doordat de boeren het recht van opstrek bezaten, mochten ze hun grondstukken verlengen zodat een landschap vol smalle en bijzonder lange kavels ontstonden. Op deze manier kwam een slagenlandschap tot stand dat zeer kenmerkend is voor een gecultiveerd middeleeuws veengebied. Langs de nederzettingassen, de Leideijk en de Hogeweg vestigden zich de eerste bewoners. In Kamperveen ontstonden ook enkele buurschappen zoals Zuideinde, De Zande en het Oenen. Het Oenen bestaat niet meer door de inbraak van een getijdengeul van de Zuiderzee.

Onderzoek plangebied

Het plangebied is getoetst op aanwezigheid van archeologische sporen door Raap, archeologisch adviesbureau. Rapportage hiervan is gedaan in: Goossens, E. Plangebied Zuideinde West te Zuideinde, gemeente Kampen; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Raap-notitie 4183. Weesp, 2012 (bijlage 8).

Hoewel aan het plangebied een hoge archeologische verwachting is toegekend voor vindplaatsen uit de Steentijd en de Bronstijd (waarna het gebied waarschijnlijk is geraakt door veen) en een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (nederzettingssporen) uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, heeft het veldonderzoek geen eenduidige aanwijzingen in die richting opgeleverd. Gezien deze achtergrond is er dan ook geen aanleiding ter plaatse rekening te houden met (zwaarwegende) archeologische belangen.

Bepalingen

Voor het plangebied geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Wel blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

3.6.2 Monumentenzorg

Het betreft hier een nieuw woningbouwgebied, zodat er geen bestaande rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn in het plangebied. Ook is er geen noodzaak om karakteristieke panden te beschermen, zodat vanuit monumentenzorg geen belemmeringen voor het bestemmingsplan aanwezig zijn.