direct naar inhoud van 3.3 Rijksbeleid
Plan: Grafhorst 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991073-VB01

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw'. Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Dit is dus ook van toepassing voor dit bestemmingsplan. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. Waterschap Groot-Salland heeft voor de hele gemeente Kampen een waterplan opgesteld, waarbij is ingezoomd op de grote kernen Kampen en IJsselmuiden. In het waterplan is een visie opgenomen voor de periode tot 2015. Doel hiervan is een duurzaam ingericht watersysteem en een doelmatig ingerichte waterketen.

Er is in dit geval sprake van een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen, omdat het gaat om een bestaand stedelijk gebied waarvoor een consoliderend bestemmingsplan wordt opgesteld. De procedure in het kader van de watertoets (zie paragraaf 4.7) is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.3.2 Flora- en faunawet (2002)

Sinds 1 april 2002 regelt de 'Flora- en faunawet' de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

De algemene beschrijving van de ecologie in en rondom het plangebied is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3.3 Natuurbeschermingswet (2005)

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden vermeden.

De algemene beschrijving van de ecologie in en rondom het plangebied is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3.4 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het landelijk gebied staat onder druk. Soms door verstedelijking, maar ook door de uittocht van agrarische ondernemers. Boeren zijn per slot van rekening een belangrijke beheerder van het landschap. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te 'ontwikkelen met kwaliteit'. Twintig gebieden hebben de status van Nationaal Landschap gekregen en fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland. De status 'Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit Nationaal Landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek. Ook Grafhorst ligt in het Nationaal Landschap.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren.

3.3.5 Nota Belvedere (1999)

De Nota Belvedère behandelt de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Binnen het toekomstig ruimtelijk beleid moet cultuurhistorie als basiswaarde in de samenleving worden beschouwd. Dit geldt vooral voor historische bouw- en stedenbouwkunde, historisch-landschappelijke elementen en structuren en archeologie. Hieruit volgt onder meer dat overheden de verplichting hebben cultuurhistorie op een volwaardige wijze bij hun planvorming te betrekken. De culturele rijkdom draagt bij aan de identiteit, de belevingswaarde en de internationale herkenbaarheid van Nederland.

Voor een korte beschrijving van de cultuurhistorie en archeologische waarde van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

3.3.6 Monumentenwet (1988)

De Monumentenwet beschermt zaken en terreinen (archeologische, beschermde en kerkelijke monumenten, alsmede beschermde stads- en dorpsgezichten) die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Voor wijziging, afbraak en verwijdering van beschermde monumenten en het uitvoeren van opgravingen is een vergunning nodig waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden.

Archeologie is vanaf de laatste jaren van de vorige eeuw door verschillende initiatieven steeds meer bij ruimtelijke ordening betrokken. Door wetgeving in 2007 is archeologische monumentenzorg, op basis van de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) een vast onderdeel geworden van ruimtelijke ordening. Met de Wamz is namelijk de Monumentenwet 1988 aangepast op het onderdeel archeologie.

Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.

De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijvoorbeeld. Buckhorst te Zalk) enzovoort. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelhoge tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de archeologische waardenkaart van de gemeente Kampen.

Op basis van de Monumentenwet 1988 moeten onder andere gemeenten het archeologisch erfgoed in hun grondgebied zo goed mogelijk beheren. Dit betekent dat behoud ervan voorop staat, maar wanneer dit niet mogelijk is, in bepaalde gevallen onderzoek vereist is.

Het beheer van het eigen archeologisch erfgoed moet planologisch worden vastgelegd. In een bestemmingsplan moeten de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn geregistreerd, de verwachtingswaarden zijn vermeld, en worden omschreven welke bepalingen er gelden bij planvorming.

Voor werkzaamheden die gepaard gaan met verstoring van de bodem is in een aantal gevallen archeologisch vooronderzoek verplicht. Dit moet uitwijzen of er mogelijk behoudenswaardige archeologische sporen in het geding zijn.

Van de gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van de archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid zullen betrekken.

In het plangebied zijn zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten aanwezig. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.