direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Kampen, 3e uitwerking Oostpunt Hanzewijk
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991067-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie “Oostpunt” is voorliggend uitwerkingsplan opgesteld. Woningbouw op deze locatie langs de Oostzeestraat maakt onderdeel uit van de herstructurering van de Hanzewijk. Met betrokken partijen is afgesproken dat woningbouw mogelijk wordt gemaakt. In samenwerking met Le Clerq planontwikkeling, Theo Verburg Architecten en bouwbedrijf Nikkels is er een plan gemaakt voor de locatie aan de Oostzeestraat. Het plan is om op die locatie 18 woningen te realiseren. Voorliggend uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk.

De juridische kaders voor de genoemde ontwikkeling zijn vastgelegd in het bestemmingsplan Woonwijken Kampen. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 21 juli 2011. De locatie heeft in dit plan een bestemming Woongebied - Uit te werken. Belangrijke basis voor dit plan zijn naast de in het (moeder)bestemmingsplan Woonwijken Kampen opgenomen randvoorwaarden, de voorwaarden zoals deze zijn neergelegd in het Beeldregieplan voor de vernieuwde Hanzewijk. In dit beeldregieplan zijn de ruimtelijke uitgangspunten, richtlijnen en randvoorwaarden geformuleerd waaraan de uitvoeringsplannen voor de Hanzewijk moeten voldoen.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e uitwerking Oostpunt Hanzewijk' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991067-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in de Hanzewijk in Kampen en wordt aan de noordzijde begrensd door de Arent toe Boecopsingel, aan de westzijde door de Oostzeestraat en aan de zuidzijde door de Flevoweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991067-VB01_0001.png"

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de voorwaarden voldoet, kan van de uitwerking gebruik worden gemaakt .

1.4.1 Uitwerkingsregels

De uitwerkingsregels bepalen dat het aantal te bouwen woningen binnen de bestemming maximaal 700 mag bedragen. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 15 meter bedragen. 15% van de gronden van het bestemmingsvlak moeten worden bestemd voor water en/of groenvoorzieningen.

Andere eisen zijn dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op geluidsgevoelige objecten (waaronder woningen) maximaal de voorkeursgrenswaarde mag bedragen. Als dit niet zo is, moeten de woningen ten minste één geluidsluwe gevel hebben. Ook dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991067-VB01_0002.jpg"

Figuur: Uitsnede uit te werken bestemming moederplan Woonwijken Kampen

1.4.2 Bouwplan in relatie tot uitwerkingsregels

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van de realisatie van 18 woningen. De gebouwen worden uitgevoerd in drie bouwlagen. De maximum aantallen woningen uit het moederplan wordt niet overschreden. Ook de maximale bouwhoogte van 15 meter wordt niet overschreden.

Groen en water is al voldoende gerealiseerd op andere locaties binnen de uit te werken bestemming (omgeving Koning Abelsingel).

De Oostzeestraat is een 30 km weg. Een akoestisch onderzoek is daarom niet verplicht, maar is wel uitgevoerd. Aan de voorzijde wordt de voorkeurgrenswaarde overschreden, maar er wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Aan de achterzijde is een waarde berekend die onder de voorkeurgrenswaarde ligt. Deze gevels kunnen als geluidsluw worden aangemerkt.

De parkeernorm voor de toe te voegen woningbouw is minimaal 1,6 parkeerplaats per woning. Er worden 30 parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat aan deze uitwerkingsregel wordt voldaan (18x1,6=28,8).

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk vormt een toelichting op de planregels;
  • Tot slot komt in hoofdstuk 6 inspraak en overleg aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In dit geval betreft het een voorgenomen ontwikkeling waarvoor provincie en gemeenten verantwoordelijk zijn, aangezien sprake is van een ontwikkeling van woningen op een inbreidingslocatie. Hiernaast wordt aan de uitgangspunten voor verstedelijking voldaan.

De ladderonderbouwing is opgenomen in hoofdstuk 3.

2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat sprake is van afnemende groei van de bevolking en verandering van de samenstelling. Echter, de vraag naar woningen blijft tot 2030 stijgen. Het aantal huishoudens stijgt sterker dan het aantal inwoners. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. De woonwensen worden vanwege de differentiatie van huishoudens steeds specifieker. Op basis van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling is er tot 2030 behoefte aan het toevoegen van circa 60.000 woningen aan de bestaande voorraad.

In de omgevingsvisie is aangegeven wat volgens de provincie op het gebied van de woonomgeving van provinciaal belang is. Hierover staat het volgende: "de woningmarkt is (boven)regionaal. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te houden. De aanwezigheid van aantrekkelijke woonmilieus voor diverse woonbehoeften is daarom van provinciaal belang. De beschikbaarheid van voorzieningen is veelal een gemeentelijke zaak, maar daar waar het de voorzieningen betreft met (boven)regionale of zelfs (inter)nationale uitstraling is de provincie mede verantwoordelijk."

2.3 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Binnen het plan zijn de volgende ontwikkelingsperspectieven van toepassing:

  • Steden als motor.
  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus.

Het plan ligt in een woonwijk waar de volgende onderwerpen gelden:

  • Ruimte voor herstructurering
  • Inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

De beoogde ontwikkeling in het plan betreft een inbreiding en past binnen de ontwikkelingsperspectieven. De volgende vier lagen zijn voor het plangebied van toepassing:

  • natuurlijke laag: Oeverwallen: oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. In dit geval wordt woonbebouwing op een oeverwal toegevoegd.
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: nvt.
  • stedelijke laag: Woonwijken 1955-nu: nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp. In dit geval wordt qua architectuur en massa aangesloten bij de omliggende bebouwing.
  • lust- en leisurelaag: nvt.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid.

2.4 Structuurvisie Kampen

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

In dit beleidsdocument wordt ingezet op inbreiding en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen, waaronder de herstructurering van de Hanzewijk waar dit plan onderdeel van uitmaakt. De ontwikkeling past dan ook in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Het plan

Uitgangspunt voor de invulling van het plangebied is het in samenwerking met Le Clercq Planontwikkeling en Theo Verburg Architecten ontwikkelde plan. Het plan voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals die zijn neergelegd in het Beeldregieplan Hanzewijk.

3.2.1 De locatie

De nieuwe Hanzewijk is een markante wijk geïnspireerd door de architectuur van de jaren '50. De centrale as en verbindende factor in deze wijk is de Hanzelaan.

De bouwlocatie aan de Oostzeestraat maakt deel uit van de Oostpunt van de Hanzewijk waarvan het voormalige schoolgebouw, dat getransformeerd is naar een zorgcentrum, centraal is gelegen. Het gebouw is een belangrijk beeldbepalend element uit de jaren '50 en een tastbare herinnering aan de ontstaansgeschiedenis van de Hanzewijk.

De locatie is stedenbouwkundig gezien van grote waarde, niet alleen om zijn bijzondere vorm en de ligging tegen het stadspark en aan de entree van de stad, maar ook omdat het de beëindiging vormt van de ruimtelijke structuur van de Hanzewijk. Dit is de reden om voor de geplande bebouwing de stedenbouwkundig randvoorwaarden te enten op de visie zoals deze voor de vernieuwde Hanzewijk ten grondslag ligt. Toch vraagt het terrein door zijn min of meer geïsoleerde ligging om een eigen karakter.

3.2.2 Randvoorwaarden en aandachtspunten

Algemene voorwaarde is dat het bouwplan moet voldoen aan de uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Kampen. Hoofditems van de bestemming 'woongebied - uit te werken' zijn:

  • De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • De woningen waarvan de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voorzien van ten minste een geluidluwe gevel.

Daarnaast zijn de volgende aandachtspunten belangrijk:

1. De verlengde as Hanzelaan vrij houden van bebouwing;

Het voormalig schoolgebouw staat pontificaal in de as van de Hanzelaan. Behoud van het zicht op het schoolgebouw is essentieel. Nieuwbouw mag de zichtlijn niet doorbreken. De toegang tot het zorgcentrum vindt plaats vanaf de Oostzeestraat.

2. Evenwichtige positionering en uitwerking van de bebouwing ten opzichte van gebouw zorgcentrum en bebouwing Hanzewijk/Oostzeestraat;

Nieuwbouw in de bebouwingsstrook langs de Oostzeestraat moet een ensemble vormen met het bestaande gebouw van het zorgcentrum. Qua architectuur dient de karakteristieke stijlkenmerken een knipoog te zijn naar de jaren '50, bijvoorbeeld:

  • Ramen in de kopgevel: een open gevel en een overhoekse oriëntatie benadrukken de bijzondere situering.
  • Gelaagde gevelopbouw: door spiegeling, symmetrie/a-symmetrie van raampartijen en bijzondere gevelelementen.
  • Entree: als opvallend verticaal element.
  • Gebouwdetails: betonnen omlijsting in het metselwerk en opvallende dakranden als inspiratie.
  • Aansluitend op de architectuur renovatie Hanzewijk: baksteenarchitectuur, plat dak of hellend dak met herkenbaar dakrand, verticale gevelgeleding, toepassing sierbetonlijsten.

3. Alzijdige oriëntatie

De locatie grenst aan alle zijden aan de openbare ruimte. Zowel aan de Oostzeestraat als aan de parkeerzijde voor het zorgcentrum, de centrale ontsluitingsweg naar het zorgcentrum midden in het bouwperceel alsook de beide koppen. De locatie ligt in het stadspark en tegen de oude binnenstad van Kampen aan, maar vormt ontegenzeggelijk een essentieel onderdeel van de ruimtelijke structuur van de Hanzewijk,

4. Parkeeroplossing realiseren binnen bouwvlek

Ten behoeve van het zorgcentrum is voor de ingang een parkeerterrein aangelegd voor 51 parkeerplaatsen. Er dient een goede inpassing te komen voor het parkeren voor de te bouwen woningen. Dit kan in combinatie met het parkeren voor het gezondheidscentrum en dient zoveel mogelijk uit het zicht te komen. Parkeernorm voor de toe te voegen woningbouw: minimaal 1,6 parkeerplaats per woning.

5. Zorgvuldige inpassing in de groene omgeving, inclusief bomen, en het inrichtingsplan; de langzaam verkeersverbindingen behouden en logisch opnemen in het plan

De groene uitstraling van de parklocatie moet behouden blijven. Bestaande bomen op en rond het terrein zorgvuldig inpassen. De Oostpunt Hanzewijk wordt zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde begrensd door doorgaande voetpaden en fietsverbindingen van en naar de stad en de diverse woonbuurten. Belangrijk is de relatie met de aansluitende omgeving van het hertenkamp en de Flevoweg. Er dient een groene overgang te zijn tussen de woonkavel en de openbare ruimte.

6. Plan van Aanpak communicatie bewoners.

Tot slot dient de ontwikkelende partij een Plan van Aanpak communicatie bewoners in te leveren en overleg te voeren met direct omwonenden en de gebruikers van het gezondheidscentrum.

3.2.3 Beeldregieplan

Belangrijke basis voor dit plan zijn naast de in het (moeder)bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden de voorwaarden zoals deze zijn neergelegd in het “Beeldregieplan voor de vernieuwde Hanzewijk”. In dit beeldregieplan zijn de ruimtelijke uitgangspunten, richtlijnen en randvoorwaarden geformuleerd waaraan de uitvoeringsplannen voor de Hanzewijk moeten voldoen. Het beeldregieplan vormt hiermee het toetsingskader voor de toekomstige bouwplannen en inrichtingsplannen voor de buitenruimte.

Bebouwingstypologie: Eengezinswoningen, appartementen of een combinatie van beiden.

Bouwhoogtes: De hoogte van deze woningen is maximaal 5 en minimaal 3 lagen op een plint van minimaal 2 traptreden hoog vanaf maaiveld. De plint is alleen verplicht waar dit uit privacyoverwegingen nodig is. Dat wil zeggen als er geen voortuin is als overgangsgebied met de openbare ruimte.

Geleding hoofdopbouw: De woningen hebben een plat dak of hellend dak met een hellingshoek van maximaal 30 graden en een herkenbare dakrand.

Geleding gevel: Geen vlakke gevels maar een verticale gevelgeleding en gelaagdheid. Dit kan door middel van plastiek en gevelindeling.

Materialisering: - De gevels zijn gemaakt van warmkleurige baksteen van maaiveld tot dakrand. Om de verticale gevelgeleding te benadrukken, kunnen binnen 1 bouwvolume verschillende tinten metselwerk toegepast worden.Variatie in het metselverband kan zorgen voor verfijning van de kwaliteit van de gevels (zoals werd toegepast in de jaren '50). - Voor de tuinmuren wordt eenzelfde steensoort toegepast als voor de bebouwing.- De kozijnen hebben in de hele 'Oostpunt' eenzelfde kleur.

Relatie openbare buitenruimte: Aan de vormgeving van de koppen van de bebouwing grenzend aan de straat rond de Oostpunt wordt extra aandacht gegeven passend bij het voorgevelbeeld van deze straat. Elke zijgevel heeft op de begane grond een ruime gevelopening (zien en gezien worden). De woningen en bij voorkeur ook de begane grondappartementen hebben een entree vanaf de Oostzeestraat en de straat rond de Oostpunt, om de levendigheid van deze straten te waarborgen.

Relatie achtergebied: - In het achtergebied worden groenvoorzieningen aangelegd ten behoeve van een aantrekkelijke verblijfskwaliteit. - Voor de veiligheid op het binnenterrein wordt hier verlichting aangebracht die 's avonds is ingeschakeld. - De erfafscheidingen aan de achterzijde van de woningen zijn van een hoogwaardige kwaliteit: ze dragen bij aan de verblijfskwaliteit van het binnenterrein. - Voor de woningen met een tuin worden de standplaatsen voor de klikobakken, in de achtertuin, mee ontworpen.

 

3.2.4 Het bouwplan

De Hanzelaan wordt aan de Oostzijde beëindigd door het gezondheidscentrum in een markant gerenoveerd gebouw. Dit gebouw op de as wordt aan weerszijden ingekaderd door de bebouwing van cluster 8, de “Oostpunt”. Deze as geeft aanleiding om ook de omliggende bebouwing symmetrisch te positioneren.

Een spel van symmetrie en asymmetrie zorgen voor een levendig straatbeeld. Terugliggende entree zones en dakranden gemarkeerd door staand metselwerk en een groot overstek geven een gelaagde gevelopbouw met een duidelijk verticale nadruk. Het toepassen van bijzondere metselverbanden en betonnen accenten in voor en kopgevels maken een knipoog naar de architectuur van de jaren '50.

Door de ronding in de straat begeleidt de bebouwing de passant naar het centrum. Op de hoeken vormen accenten in de gevel een krachtig gebaar. De toegepaste spiegeling in de twee blokken wordt geaccentueerd door een brede ondiepe woning met een groot betonnen accent in de voorgevel. Omdat door de ronding de gevel nooit als geheel ervaren zal worden zijn deze woningen decentraal in het blok gepositioneerd. Hierdoor doen ze optimaal mee in de beleving.

Door het alzijdige karakter is er enkel sprake van voorgevels. Dit uit zich in goed ontworpen gevels en erfafscheidingen die nu maar zeker ook in de toekomst hun kwaliteit zullen behouden. Net als bij reeds gerealiseerde plannen aan de formele randen is er gekozen voor een lage tuinmuur als grens tussen openbaar en privé. Ter plaatse van kopgevels geeft een combinatie van metselwerk met groen voldoende privacy en wordt het omliggende groen als het ware gereflecteerd. De standaard uitbouwen aan de centrale as en optionele uitbouwen op de hoeken worden geïntegreerd in de tuinmuur. Aan de achterzijde waarborgen zwarte bergingen gecombineerd met groen een nette oplossing voor nu en de toekomst.

3.3 Ladderonderbouwing

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten de drie treden achter elkaar worden doorlopen.

Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan (en naar wij aannemen het uitwerkingsplan). Het moederplan is echter vastgesteld op 21 juli 2011 en daarmee vóórdat de ladder op 1 oktober 2012 als motiveringseis in de Bro is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991067-VB01_0003.png"

Figuur: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State. Omdat het in dit geval gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, betekent dit dat voor dit uitwerkingsplan ook een onderbouwing op grond van de Ladder duurzame  verstedelijking noodzakelijk is.

Trede 1:

De behoefte aan woningen is beschreven in de gemeentelijke woonvisie. De woonvisie Kampen 2016-2021 is vastgesteld in de gemeenteraad op 7 juli 2016. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (senioren/starters/zorgbehoevenden et cetera) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. In het voorliggende plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Woonvisie 2010-2020.

Regionale woonafspraken

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. De verschillende colleges van B&W hebben met het stuk ingestemd. Met het opstellen van een regionale visie is begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen voor het Wonen in West-Overijssel. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van regionale woonafspraken, wat in december 2015 tot een definitief stuk heeft geleid. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen”. Het onderdeel programmeren en zuinig ruimtegebruik heeft ook consequenties voor de gemeente Kampen. Eén van de uitgangspunten van de regionale woonafspraken betekent dat binnen 3 jaar toegewerkt wordt naar maximaal 100% bestemmingsplancapaciteit. Het college van B&W van de gemeente Kampen heeft 12 januari 2016 ingestemd met de ondertekening van de regionale woonafspraken.

Bestaande behoefte

Voor het bepalen van de behoefte wordt gebruik gemaakt van een prognose. Met alle gemeenten binnen West Overijssel is afgesproken dat wordt uitgegaan van de Primos 2013 als basis voor de berekening van de behoefte. Kampen groeit met 1880 huishoudens in de periode 2016 tot 2026 volgens de Primos 2013.

In de subregio Kop Zuid waartoe Kampen behoort, hebben de gemeentes Zwolle en Zwartewaterland respectievelijk een behoefte van 6121 en 540 woningen in de periode 2016-2026.

Bestaand aanbod

Uit de voor de woonafspraken gemaakte inventarisatie blijkt dat wij als gemeente een harde plancapaciteit met directe bouwtitel van 1037 woningen hebben, terwijl er volgens de Primos 2013 een behoefte is van 1880 woningen voor de komende tien jaar binnen de gemeente Kampen. Met de vaststelling van dit uitwerkingsplan wordt de plancapaciteit met directe bouwtitel verhoogd met 18 woningen, waardoor de totale harde plancapaciteit met directe bouwtitel dus ruim onder de totale behoeftevraag blijft. Aandachtspunt is wel de plancapaciteit aan uitwerkings- en wijzigingsplannen die na een planologische procedure omgezet kan worden naar directe bouwtitels. Wanneer deze capaciteit meegerekend wordt, is er meer aanbod dan dat er vraag is:

Netto woningvraag 2016-2026 Primos 2013   1880 woningen  
Harde plancapaciteit met directe bouwtitel   1037 woningen   55%  
Plancapaciteit wijziging/uitwerking   1617 woningen   86%  
Totale overcapaciteit   141%  

In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen het parapluplan "Deprogrammeren Woningbouw opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen. In juli is het parapluplan door de raad goedgekeurd waardoor de capaciteit onder de 100% is gekomen.

In het plan "Deprogrammeren Woningbouw" is het maximaal aantal te bouwen woningen in de bestemming "Woongebied - Uit te werken" teruggebracht van 700 naar 194 woningen.

Het voorliggende plan benut een gedeelte van deze resterende woningen. Doordat het hier gaat om een omzetting van een uit te werken bestemming naar een directe bouwtitel binnen de bestaande plancapaciteit zoals die na het deprogrammeren is ontstaan, vindt er geen toename plaats aan harde plancapaciteit, maar een verschuiving binnen de bestaande capaciteit. Het uitwerkingsplan blijft daarmee binnen de 100% plancapaciteit en voorziet daarmee in de bestaande woonbehoefte. Uit bovenstaande blijkt dat dit uitwerkingsplan voorziet in de vraag naar nieuw te bouwen woningen, zonder dat in deze vraag in de regio voorzien wordt.

Trede 2:

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande Hanzewijk en daarmee van bestaand stedelijk gebied.

Trede 3:

Niet van toepassing.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.   

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plan laat woningen toe. Aan de Korteweg 4 is een kinderopvang welke valt onder de SBI-code 8891 (2008) met een richtafstand van 30 meter. Doordat de kinderopvang op circa 100 meter is gelegen wordt voldaan aan de afstand genoemd in de VNG-richtlijn. Het gezondheidshuis Oostzeestraat 30-52 welke valt onder de SBI-code 8621 (2008) heeft een richtafstand van 10 meter. Doordat het gezondheidshuis op circa 30 meter is gelegen wordt voldaan aan de afstand genoemd in de VNG-richtlijn en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

3.4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied 

Op het terrein was voorheen een school gevestigd. De school is niet meer in gebruik en een deel van de bijbehorende gebouwen is gesloopt. Er zijn verder geen activiteiten bekend op de locatie die de bodemkwaliteit mogelijk negatief beïnvloed hebben. Tevens zijn geen demping of ophooglagen bekend ter plaatse van het plangebied.

Ter plaatse van het plangebied zijn onderstaande bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek Hanzewijk (fase 3), projectnr. 032149/DV, Mateboer, 15-12-2003
  • Verkennend asbestonderzoek en nader bodemonderzoek op de locatie Oostzeestraat/Arent Toe Boecopsingel te Kampen, projectnr. 2006675/lvh/sh, Hunneman Milieu Advies Raalte BV, 01-08-2006
  • Verkennend bodemonderzoek Dr. Damstraat e.o. en de Oostzeestraat te Kampen, projectnr. 162151/AM, Mateboer, 26-05-2016

Resultaten verkennend bodemonderzoeken

Uit bovenstaande bodemonderzoeken blijkt dat lokaal ter hoogte van boring 1 (nabij kelder van het hoofgebouw van de school) een sterke verontreiniging met koper in de bovengrond is aangetoond. De sterke verontreiniging is beperkt van omvang (< 25 m3) en betreft het derhalve geen ernstig geval van bodemverontreiniging. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan eventuele sloop van het gebouw in de toekomst de verontreiniging onder milieukundige begeleiding te verwijderen. De locatie van de sterke verontreiniging valt buiten het plangebied. Bij de overige onderzoeksresultaten is maximaal sprake van licht verhoogde gehalten ten opzichte van achtergrond- en/of streefwaarde.

Conclusie

In de bodem zijn ter plaatse van het plangebied maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking om het gebruik van het perceel te wijzigen van openbaar groen naar een woonbestemming.

3.4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.

De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in een zone in het kader van de Wet geluidhinder. De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft Goudappel Coffeng B.V. de geluidssituatie voor de nieuwe woningen en de geluidssituatie voor de reeds aanwezige woningen langs de Oostzeestraat onderzocht. Het rapport is als Bijlage 1 Akoestisch onderzoek opgenomen.

In dit rapport wordt uitgegaan van het vervangen van asfalt door elementenverharding. Hier is nog geen besluit over genomen.

Geluidsbelastingen voor de nieuwe woningen

Voor de nieuwe woningen is een geluidsbelasting berekend van 63 dB (exclusief correctie). Wanneer de situatie beoordeeld wordt als zijnde een gezoneerde weg, bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting 58 dB (inclusief correctie). Hiermee is de geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt in geen geval overschreden. Geadviseerd wordt om bij de bouw van de woningen rekening te houden met de maximale binnenwaarde die van toepassing is wanneer een hogere waarde vastgesteld wordt.

Geluidsbelastingen voor de bestaande woningen als gevolg van de voorgenomen wijzigingen

Als gevolg van de voorgenomen plannen neemt de geluidsbelasting met 3 tot 4 dB toe ten opzichte van de huidige situatie. De toename van de geluidsbelasting is te verklaren door de verandering van de wegdekverharding naar klinkers, een toename van verkeer tussen de huidige en de plansituatie (autonome groei) en geluidsreflectie van de nieuwe bebouwing. De grootste toename (circa 2 dB) wordt veroorzaakt door de gewijzigde wegdekverharding. Omdat als gevolg van de plannen sprake is van een waarneembare geluidstoename en de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde ligt, kan overwogen worden om onderzoek in te stellen naar de binnenwaarde, om zo te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau voor de langsgelegen woningen.

Afweging

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels toeneemt bij verandering van de wegdekverharding naar klinkers, een toename van verkeer tussen de huidige en de plansituatie (autonome groei) en geluidsreflectie van de nieuwe bebouwing. De grootste toename (circa 2 dB) wordt veroorzaakt door de gewijzigde wegdekverharding. Vanuit Geluid gezien heeft asfalt dus de voorkeur.

Vanuit verkeer geredeneerd zou idealiter gekozen moeten worden voor klinkers. Komende vanaf de Flevoweg is er kort voor de T-splitsing met de Oostzeestraat de 30km/zone ingesteld. Om automobilisten te verleiden 30 km/uur te rijden is meer nodig dan alleen het plaatsen van een verkeersbord. Een uitstraling van een verblijfsgebied, waarbij een smal wegprofiel met klinkers passend is, zorgt dat er een geloofwaardige snelheid van 30 km/uur wordt opgeroepen. Bovendien sluit het klinkerpatroon dan goed aan op de Oranjesingel, ook weer helder voor de weggebuiker.

Er zal een afweging gemaakt moeten worden waarbij communicatie met omwonenden zal plaatsvinden.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in d wet genoemde grenswaarden;
  • b. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit of blijft ten minste gelijk;
  • c. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing.

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie)
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een kleine ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid c: Het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

3.4.5 Externe veiligheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in vier verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording gegeven van het groepsrisico. In het plan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand van de Hanzelijn zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de grote afstand van de N50 zijn risico's m.b.t. vervoer over de weg voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied niet aan de orde. Door de afstand van de IJssel zijn risico's m.b.t. vervoer over het water voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen 

In en nabij het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen en of invloedsgebieden aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.4.6 M.e.r.- beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat de bestaande parkeerplaats beperkt wordt uitgebreid met een beperkt aantal parkeerplaatsen

De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het plan laat woningen toe aan de Korteweg 4 is een kinderopvang welke valt onder de SBI-code 8891( 2008) met een richtafstand van 30 meter. Doordat de kinderopvang op ca. 100 meter is gelegen wordt voldaan aan de afstand genoemd in de VNG-richtlijn. Het gezondheidshuis welke valt onder de SBI-code 8621 (2008) met een richtafstand van 10 meter. Doordat het gezondheidshuis op ca 30 meter is gelegen wordt voldaan aan de afstand genoemd in de VNG-richtlijn.

Luchtkwaliteit

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid c: Het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Geluid

De wegen en woonerven in en nabij het plangebied zelf bestaan uit wegen met een maximale snelheid van 30 km/u en hebben van rechtswege geen zone. Op grond hiervan is geen nader onderzoek verplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de buitenbelasting op de woning. Bij een vergunningaanvraag dient er rekening gehouden te worden met geluidsisolatie.

Bodem

In de bodem zijn ter plaatse van het plangebied maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking om het gebruik van het perceel te wijzigen van openbaar groen naar een woonbestemming.

Ecologie

Mede gelet op het plangebied (braakliggend terrein zonder opgaande begroeiing) en de resultaten van in de directe omgeving recent uitgevoerde ecologische quickscan (Quickscan Flora- en faunawet winkelcentrum Hanzewijk, Kampen - Ecogroen) zijn er geen ecologische belemmeringen te verwachten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling (klein schalige woningbouw) heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan niet nodig.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO).

Waterbeleid

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Door de ontwikkeling van dit plangebied is er geen sprake van een toename van verhard oppervlak.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter.Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed zicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Watersysteem

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Kampen en heeft een geringe omvang. Het beleid is erop gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Voor de aanleg van het nieuwe rioleringssysteem van het plangebied is gekozen voor een gescheiden rioleringssysteem. Regenwater afkomstig van daken en verharding wordt afgevoerd naar een infiltratieriool. Bij zware regenval zal dit infiltratieriool overstorten op de vijver langs de Arent toe Boecoopsingel aan de rand van het plan. De afvoer van afvalwater uit de wijk dient, conform de wet Milieubeheer, te worden aangesloten op het dwa-stelsel. Dit dwa-stelsel loost onder vrijverval op het gemengde rioolstelsel langs de Flevoweg. Hiermee wordt in het kader van uniformiteit van beheer en onderhoud binnen de wijk aangesloten op het systeem van de Hanzewijk.

Waterkwaliteit

Het waterschap streeft naar infiltratie van schoon water. Dit betekent dat er bij voorkeur geen uitlogende materialen, zoals zinken dakgoten, in het gebied worden toegepast en dat alle verharde oppervlakken 'schoon' zijn. Speciale aandacht moet dan ook besteed worden aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goed kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991067-VB01_0004.png"

Dijkring 11 (IJsseldelta).

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert. In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Watertoets

In het kader van het moederplan "Woonwijken Kampen" heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het Waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Gezien de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied en bebouwde omgeving, op grote afstand van Natura 2000-gebied en Ecologische hoofdstructuur (EHS), zijn er geen effecten op dergelijke gebieden te verwachten. Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet en Nota Ruimte is dan ook niet noodzakelijk.

3.6.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Mede gelet op het plangebied (braakliggend terrein zonder opgaande begroeiing) en de resultaten van in de directe omgeving recent uitgevoerde ecologische quickscan (Quickscan Flora- en faunawet winkelcentrum Hanzewijk, Kampen - Ecogroen) zijn er geen ecologische belemmeringen te verwachten.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het gebied is op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart als gebied met een lage verwachtingswaarde aangegeven. Voor dit gebied geldt een vrijstelling voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of dieper dan 1m onder maaiveld. Deze drempels worden in casu niet overschreden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.

3.7.2 Monumentenzorg

Het voormalige schoolgebouw is als karakteristiek aangeduid. Het gebouw is een belangrijk beeldbepalend element uit de jaren '50 en een tastbare herinnering aan de ontstaansgeschiedenis van de Hanzewijk.

3.8 Verkeer

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de norm die gesteld wordt aan parkeren volgens de ASVV. Voor de woningen geldt een parkeernorm van 1,6 pp/won waarvan 0,3 pp per woning voor bezoekersparkeren.

Theoretisch komt dit neer op 29 parkeerplaatsen voor woningbouw (18 x 1,6). De gevraagde parkeercapaciteit wordt in de openbare ruimte (langsparkeren) en deels op eigen terrein gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In het kader van de vaststelling van de start van de herstructurering van de Hanzewijk is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Hiernaast is in een samenwerkingsovereenkomst (27 juni 2005) met Deltawonen het planschadeverhaal geregeld. In deze Samenwerkingsovereenkomst is in het bebouwingsprogramma vastgelegd dat deltaWonen de woningen in de Hanzewijk realiseert. De gemeente maakt het gebied bouw- en woonrijp. Het gebied is inmiddels bouwrijp. Tijdens en direct volgende op de oplevering zal de gemeente het gebied inrichten. Hiervoor zijn middelen gereserveerd in de GREX Hanzewijk. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e uitwerking Oostpunt Hanzewijk’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2012 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het uitwerkingsplan 'Woonwijken Kampen, 3e uitwerking Oostpunt Hanzewijk' komt enkel de bestemming Wonen voor.

5.3.1 Wonen

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Op de verbeelding is de maximum bouwhoogt van 10 meter aangegeven. Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren.

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actulisering van de Omgevingsverordening Overijssel.

Woningbouw in bestaand stedelijk gebied is niet meer opgenomen in de “uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen”. Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om deze plannen weer voor vooroverleg aan te laten bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

De provincie Overijssel heeft op 15 december 2016 ingestemd met het plan. Dit akkoord is als bijlage bij dit plan gevoegd. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is in de ladderparagraaf aangegeven dat met de vaststelling van het plan "Deprogrammeren Woningbouw" het maximaal aantal te bouwen woningen in de bestemming "Woongebied - Uit te werken" is teruggebracht van 700 naar 194 woningen.

Het Waterschap heeft een akkoord gegeven met een mail van 16 december 2016. De mail is als bijlage bij het plan gevoegd. Naar aanleiding van de reactie is aan de waterparagraaf toegevoegd dat in het kader van uniformiteit van beheer en onderhoud binnen de wijk aangesloten wordt op het systeem van de Hanzewijk.

6.2 Bezwaren

Op 7 juli 2016 is er een omgevingsvergunning voor de bouw van 18 woningen aan de Oostzeestraat ingediend. Tegen de ingediende omgevingsvergunning zijn drie zienswijzen ingediend en er is een brief aan de raad ontvangen. Deze ingediende bezwaarbrieven zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de als bijlage toegevoegde Antwoordnota. Inmiddels is de aanvraag omgevingsvergunning ingetrokken. Toch is besloten om de bezwaren mee te nemen in dit ontwerpuitwerkingsplan om de reclamanten te informeren over het gemeentelijk standpunt. Het ontwerpuitwerkingsplan is niet gewijzigd naar aanleiding van de brieven. Tijdens de formele procedures van het ontwerpuitwerkingsplan en de omgevingsvergunning kunnen zienswijzen worden ingediend.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft met ingang van donderdag 19 januari 2017, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In totaal zijn er vijf zienswijzen ingediend tegen het ontwerpuitwerkingsplan. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het uitwerkingsplan. De reactienota is als bijlage bij de toelichting opgenomen.