direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein - 2
Plan: Zuiderzeehaven 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00060204-VB01

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein - 2 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

ter plaatse van de aanduiding:

  • a. 'bedrijf tot en met categorie 3.2', havengebonden bedrijven tot en met categorie 3.2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' die als bijlage bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 100 m;
  • b. 'bedrijf tot en met categorie 4.1'; havengebonden bedrijven tot en met categorie 4.1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'die als bijlage bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 200 m;
  • c. 'bedrijf tot en met categorie 4.2'; havengebonden bedrijven tot en met categorie 4.2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'die als bijlage bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 300 m;
  • d. 'bedrijf tot en met categorie 5.1'; havengebonden bedrijven tot en met categorie 5.1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'die als bijlage bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 500 m;
  • e. 'bedrijf tot en met categorie 5.2'; havengebonden bedrijven tot en met categorie 5.2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' die als bijlage bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 700 m;
  • f. 'opslag', tevens voor de opvang en verwerking van slib en grond;
  • g. 'windturbine', één windturbine;

met daarbijbehorende:

  • h. gebouwen (ondergronds/bovengronds);
  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. tuinen;
  • k. erven;
  • l. terreinen;
  • m. wegen en paden;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. nutsvoorzieningen;
  • q. parkeervoorzieningen (ondergronds/bovengronds);

met dien verstande dat:

  • r. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • s. detailhandel niet is toegestaan;
  • t. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit Milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage, niet zijn toegestaan;
  • u. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan, uitsluitend ondergeschikte kantoorruimte is toegestaan;
  • v. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, tenzij deze reeds aanwezig zijn op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp;
  • w. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 70 bedragen;
  • c. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • d. de afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  • f. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 20 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.2.1 onder b en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot tot 80%;
  • b. 5.2.1 onder c en/of d en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dan wel tot de weg wordt verminderd tot 0 m, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en veiligheid in geval van calamiteiten;
  • c. 5.2.1 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 1' en/of'specifieke bouwaanduiding - gebied 2' wordt vergroot tot niet meer dan 20 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 3' en/of 'specifieke bouwaanduiding - gebied 4'wordt vergroot tot niet meer dan 25 m;
  • d. 5.2.2 onder a en toestaan dat: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde:
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 1' wordt vergroot tot niet meer dan 25 m;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 2' wordt vergroot tot niet meer dan 30 m;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 3'wordt vergroot tot niet meer dan 35 m;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied 4' wordt vergroot tot niet meer dan 35 m, alsmede 45 m indien een hijsinstallatie en/of silo op een gebouw wordt geplaatst;

waarbij geldt dat:

    • 1. de bouwhoogte wordt gemeten vanaf de voet van het bouwwerk, dan wel indien van toepassing gemeten vanaf de begane grondvloer van het gebouw waarop het bouwwerk is geplaatst;
    • 2. de afstand tot de naar de weggekeerde perceelsgrens niet minder dan 20 m mag bedragen;
    • 3. de totale oppervlakte ten behoeve van de bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 10% van de totale oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
    • 4. het maximum aantal silo's en/of hijsinstallaties per bouwperceel bedraagt 20;
    • 5. de situering van de silo's op het bouwperceel vindt plaats op basis van clustering en/of bebouwingsconcentratie, met dien verstande dat het maximum aantal niet meer dan 8 bedraagt;
    • 6. de diameter van een silo mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • e. 5.2.2 onder a voor de bouw van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. binnen de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine 1' ter hoogte van de desbetreffende aanduiding 'windturbine' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn, tenzij de objecten deel uitmaken van dezelfde inrichting als de windturbine;
    • 2. binnen de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine 2' ter hoogte van de desbetreffende aanduiding 'windturbine' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn, tenzij de objecten onderdeel uitmaken van dezelfde inrichting als de windturbine;
    • 3. de ashoogte mag niet meer dan 105 m bedragen;
    • 4. de rotordiameter mag niet meer dan 90 m bedragen;
    • 5. het vermogen per windturbine mag niet meer dan 3 MW bedragen.
5.3.1 Afwegingskader

Een in 5.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. bewoning van bedrijfsruimten.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 en toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of die volgens de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' van een hogere categorie zijn, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:

  • a. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • b. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan.
5.5.1 Afwegingskader

Een in 5.5 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het toelaten van een Bevi inrichting met dien verstande dat:

  • a. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, dient te zijn gelegen:
    • 1. binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting of
    • 2. op gronden met de bestemming ' Verkeer ', ' Groen ' en/of ' Water ';
  • b. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, op de plankaart wordt weergegeven als 'veiligheidszone bevi', waarbij zal gelden dat:
    • 1. er geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten in deze zone tenzij ze behoren tot de bevi-inrichting waaraan de veiligheidszone is gerelateerd;
    • 2. het gebruik van de gronden niet in die zin mag worden gewijzigd, dat de aangegeven veiligheidszone wordt vergroot;
    • 3. burgemeester en wethouder het wijzigingsplan kunnen wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de 'veiligheidszone bevi' indien sprake is van bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing;
  • c. een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico in het invloedgebied van de inrichting;
  • d. geen toename mag plaatsvinden van het groepsrisico in woongebieden.
5.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 5.6.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige en de ecologische toelaatbaarheid is aangetoond.