direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BPU0077-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

In het begin van deze Eeuw hebben de gemeenten Hengelo en Borne besloten om gezamenlijk het bedrijventerrein De Veldkamp te ontwikkelen. De Veldkamp ligt ten zuidwesten van Borne en ten noordwesten van Hengelo. Het gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 70 hectare.

Het bedrijventerrein De Veldkamp ligt in twee gemeenten. In 2006 is door de gemeenten Hengelo en Borne gezamelijk een bestemmingsplan gemaakt. Destijds is het bestemmingsplan De Veldkamp door de gemeenteraden van Hengelo en Borne vastgesteld op respectievelijk 28 februari 2006 en 16 februari 2006.

In 2014 is zowel voor het Bornse deel als het Hengelose deel van het bedrijventerrein een afzonderlijk bestemmingsplan gemaakt. Voor het Hengelose deel betreft het plangebied grotendeels een uit te werken bestemming Bedrijf. Het voorliggende bestemmingsplan betreft de uitwerking van dat deel.

Het Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Ongeveer driekwart van het bedrijventerrein De Veldkamp ligt op het grondgebied van de gemeente Borne, het overige deel is grondgebied van de gemeente Hengelo. Dit bestemmingsplan betreft het Hengelose deel van De Veldkamp.

De grens van het plangebied Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Lemerij aan de noordzijde, de spoorlijn Almelo-Enschede aan de oostzijde, de A1 aan de zuidzijde en de Burenweg aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0001.jpg"

Afbeelding: Uit te werken deel van bestemmingsplan De Veldkamp 2014

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan:

De Veldkamp 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0002.jpg"

Afbeelding: Vigerend bestemmingsplan De Veldkamp 2014.

1.4 uitwerkingsregels

In het bestemmingsplan De Veldkamp 2014 zijn de volgende uitwerkingsregels opgenomen:

Artikel 7 Bedrijf - uit te werken

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor bedrijf - uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan onder de milieucategorieën 1 tot en met 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zakelijke dienstverlening en/of voorzieningen van sportieve, recreatieve, maatschappelijke, culturele en of aanverwante aard.
  • b. niet-zelfstandige kantoren, waarvan de kantoorvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 200 m2 per bedrijf;
  • c. productiegebonden detailhandel, waarvan maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) met een maximum van 150 m² hiervoor in gebruik mag zijn;
  • d. opslag en distributie voor internetverkoop, waarvan de vloeroppervlakte voor het afhalen evan producten maximaal 10% van de vloeroppervlakte van het gebouw bedraagt, met een maximum van 150 m2;
  • e. horecavoorzieningen die ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de doeleinden als bedoeld in sub a tot en met d van dit lid;
  • f. opslag van goederen die ondergeschikt is aan de doeleinden als bedoeld in sub a tot en met d van dit lid, met dien verstande dat dit niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg;
  • g. water, waterhuishouding, infiltratievoorzieningen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen, met daarbij behorende werken;
  • h. ontsluitingswegen;
  • i. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. wandel en fietspaden;
  • l. groen- en speelvoorzieningen;
  • m. erven en tuinen;
  • n. openbare nutsvoorzieningen;
  • o. de bescherming van de leiding als bedoeld in Artikel 10

daarbij behorende voorzieningen, zoals:

1. verhardingen, parkeer- en laad- en losvoorzieningen;
2. keerwanden;
3. erftoegangswegen en uitwegen.


7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 Wro de in lid 1 omschreven bestemming uit te werken met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • b. de op de verbeelding aangegeven zonering moet in acht worden genomen met dien verstande dat afwijking hiervan mogelijk is onder de volgende voorwaarden:
  • het bedrijf mag binnen en buiten het plangebied naar aard en invloed op de omgeving en verschijningsvorm geen onevenredige milieubelasting opleveren
  • bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, verontreiniging van lucht, bodem en grondwater waarbij tevens kan worden gekeken naar de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
  • c. risicovolle activiteiten zijn niet toegestaan;
  • d. geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven;
  • f. het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt 60%;
  • g. bij de uitwerking dient een op de functies afgestemde parkeernorm te worden gehanteerd;
  • h. binnen de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Leidingstrook dient rekening te worden gehouden met de bepalingen in Artikel 10;
  • i. op de gronden binnen een afstand van 22 meter ter weerszijden van de Leiding - Leidingstrook mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht , indien uit een risico-analyse is gebleken dat de veiligheidsrisico's dit toelaten;
  • j. De uitvoerbaarheid van het plan dient te worden gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval inzicht moet worden getoond in de financiële uitvoerbaarheid.
  • k. Bij toepassing van de uitwerkingsverplichting is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure van toepassing.


7.3 Voorlopig bouwverbod

Zolang en voor zover de in artikel 7.2 Uitwerkingsregels bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

Het voorliggende plan is met inachtneming van de genoemde uitwerkingsregels uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Het grootste deel van De Veldkamp bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden en was grotendeels onbewoond. Omstreeks 1860 is er in De Veldkamp een steenbakkerij gesticht. Het zuidelijke deel van het gebied behoort tot het Wooldse buurtschap Buren. Het hier gelegen erf ’t Schild of Schildman (Lemerijweg 10) wordt reeds in bronnen uit de Late Middeleeuwen vermeld.

De overige boerderijen in het gebied dateren in oorsprong uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan de grens tussen de gemeente Borne en Hengelo een landweer (een laat-middeleeuwse verdedigingswal) bevond.

In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst).

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Landschapsstructuur

In de omgeving van het gebied komen verschillende landschapstypen voor: het kampenlandschap, het essenlandschap en het ontginningslandschap. Het gebied De Veldkamp is onderdeel van een ontginningslandschap, dat zich kenmerkt door het stelsel van rechte wegen en kavels. Dit ontginningslandschap is minder kwetsbaar dan het kampen en essenlandschap. Het is namelijk een jong gevormd gebied en wordt sterk beïnvloed door infrastructuur en stedelijke uitbreiding. Door deze kenmerken zijn de natuurwaarden gering. In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst). Vervolgens zijn de afgegraven delen gebruikt als afvalstortplaats die daarna is afgedekt met grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0003.png"

afbeelding: topografische kaart 1955-1965

2.3 Verkeer en infrastructuur

Wegenstructuur

Borne en Hengelo liggen grotendeels op belangrijke knooppunten van infrastructuur. Deze infrastructuur bestaat uit de Rijkswegen A1/A35, de spoorlijn Enschede-Almelo en de provinciale weg van Hengelo naar Borne. Aan de zuidkant van Borne splitst de Rijksweg zich zuidelijk naar Enschede en uiteindelijk naar Duitsland (A35) en oostelijk naar Oldenzaal en Duitsland (A1).

2.4 Werken / bedrijven

De Veldkamp omvat ruim dertig hectare (netto) bedrijfsgrond, waarvan ongeveer 7 hectare in voorliggend uitwerkingsplan. De locatiekeuze voor de uitbreiding van bedrijvigheid in Borne / Hengelo is deels gebaseerd op de Intergemeentelijke Structuurschets Enschede-Hengelo (1998) en het milieueffectrapport (MER) Stadsgewest Twente dat hieraan ten grondslag ligt. Tussen Borne en Hengelo is een samenwerkingsovereenkomst gesloten om dit bedrijventerrein te ontwikkelen. Op De Veldkamp kunnen zich kleine tot middelgrote bedrijven vestigen met een perceelsomvang van circa 1.500 - 20.000 m². Kleine, middelgrote en grote bedrijven uit de onder meer de sectoren industie, bouw, transporten en distributie en groothandel uit milieucategorie 1 tot en met 4.2 kunnen hier een plek vinden.

Detailhandel en Perifere detailhandelvestigingen 

De vestiging van detailhandel en perifere detailhandel is binnen het plangebied niet toegestaan.

2.5 Water

Binnen het bedrijventerrein (Borne en Hengelo) komen verschillende watergangen van het waterschap Vechtstromenl voor (15-5-0-15, 15-5-0-3, 15-5-0-7 en 15-5) die zorg dragen voor de afvoer van hemelwater. Tevens zorgen de watergangen voor de ontwatering van het gebied. Watergang 15-5-0-3 draagt zorg voor de afvoer van drainagewater, overstortwater en hemelwater van afgekoppelde gebieden uit de kern van Borne. Midden in het gebied staat een gemaal van het waterschap die het water van deze watergang verpompt naar de Woolderbinnenbeek (15-5). De Woolderbinnenbeek loopt voor een klein deel door het gebied.

In de toelichting van het geldende bestemmingsplan is een uitgebreide beschrijving van de waterhuishouding weergegeven. Sindsdien is de waterhuishouding in het gebied niet veranderd.

2.6 Groen

De groen-blauwe geledingszone tussen de twee deelgebieden verbindt de groenzones ten oosten van de spoorlijn met het landschap ten zuiden van de A1 en vormt daarmee een belangrijke ruimtelijke en landschapsecologische drager. De zone is ingericht voor droge en natte groenvoorzieningen en recreatief medegebruik. De bestaande beplantingen en de Lemerij worden zo veel mogelijk behouden. In het laagste deel van het gebied is een retentievijver opgenomen voor de opvang van stedelijk water.

2.7 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Over het bedrijventerrein (Borne en Hengelo) loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. In het gebied van Hengelo betreft de hoogspanningleiding slechts een klein deel. Deze "belemmerende" strook wordt begrensd op 36 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 72 meter). De hoogspanningsverbinding ligt niet in het plangebied. In het noorden van het uitwerkingsgebied loopt een brandstofleiding die beheerd wordt door defensie (DPO-leiding). De leiding met belemmeringenstrook maakt geen deel uit van dit uitwerkingsplan. De leiding en belemmeringenstrook liggen volledig buiten het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

De opzet van De Veldkamp (gehele bedrijventerrein) wordt gekenmerkt door een tweedeling van het bedrijventerrein:

  • het westelijk deel: te bestemmen voor reguliere bedrijven, waarin opgenomen enkele bestaande bedrijven en de voormalige vuilstort;
  • het oostelijk deel: bestemd voor hoogwaardige reguliere bedrijvigheid en publieksintensieve voorzieningen.

Tussen deze twee delen is langs de Burenweg een brede geledingszone geprojecteerd met een waterpartij (retentievijver) en een groenzone die in zuidelijke richting aansluit op de A1 zone. Daarin is opgenomen de oude buurtschap De Lemerij en de fietsverbinding onder de A1 richting landgoed Twickel.

De Veldkamp wordt ontsloten door de Zuidelijke Randweg die in het verlengde van de Amerikalaan via een tunnel onder de spoorlijn in westelijke richting is aangelegd. De Veldkamp heeft daarmee ook een directe verbinding met respectievelijk het bedrijventerrein Westermaat en de Bornsestraat.

3.2 Verkeer en infrastructuur

Autoverkeer

De bestaande bedrijven in De Veldkamp werden eerder ontsloten via de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg, de Steenbakkersweg en het eerste deel van de Amerikalaan. Het bedrijventerrein is voorzien van een tweede ontsluiting in de vorm van de Zuidelijke Randweg. De Zuidelijke Randweg verbindt het kruispunt tussen de Amerikalaan en de Steenbakkersweg met de Kluft (toe- en afrit 29 van de A35/A1). De Zuidelijke Randweg is 11 november 2016 opengesteld.

Langzaam verkeer

Het langzaam verkeer maakt evenals het autoverkeer gebruik van de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg en de Steenbakkersweg. Het langzaam verkeer kruist op twee plaatsen de A1. Via de tunnel onder de A1 is er vanuit het plangebied een directe verbinding met het landgoed Twickel dat een grote recreatieve waarde heeft.

3.3 Werken / bedrijven

September 2017 hebben alle Twentse gemeenten en de provincie Overijssel de bestuursovereenkomst Programmering Bedrijventerreinen Twente 2017 – 2020 getekend. Daarmee hebben zij ingestemd met de afspraken die zijn vastgelegd in het programmeringsdocument “Afspraken regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2017 – 2020". De belangrijkste afspraak is dat op gemeenteniveau (en uiteindelijk ook op regionaal niveau) de overprogrammering van bedrijventerreinen wordt tegengegaan.

In het afsprakendocument is uitgegaan van één bedrijventerreinenmarkt voor Hengelo en Borne samen. Gezamenlijk beschikken beide gemeenten over netto 50 ha uitgeefbaar terrein, wat in evenwicht is met de geprognosticeerde en toegewezen vraag ter grootte van eveneens 50 ha netto voor de periode 2017 - 2027. Circa de helft van vraag en aanbod op de gezamenlijke bedrijventerreinen- markt kan heeft een directe relatie met de locatie Westermaat – Veldkamp. Vanaf begin 2017 is er sprake van een sterk toenemende belangstelling van bedrijven voor vestiging op Westermaat – Veldkamp.

3.4 Water

Inleiding

Voor De Veldkamp is het waterhuishoudkundig plan 'Bedrijventerrein Buren – De Veldkamp' (augustus 2005) opgesteld, waarin gedetailleerd de omgang met grond-, hemel- en afvalwater wordt beschreven. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met gemeente Borne en Hengelo, waterschap Vechtstromen (in 2005 waterschap Regge en Dinkel) en Kuiper Compagnons. Er heeft een groot aantal overleggen plaatsgevonden tussen de verschillende partijen. Tijdens deze overleggen zijn de uitgangspunten, randvoorwaarden en uiteindelijk de oplossingsrichtingen vastgesteld.

De waterparagraaf beschrijft per relevant thema de waterhuishouding van het plangebied, zoals beschreven in het waterhuishoudkundig plan 'Bedrijventerrein Buren – De Veldkamp' (augustus 2005).

Hemel- en oppervlaktewater

Door waterschap Vechtstromen (voorheen waterschap Regge en Dinkel) is in het voorjaar van 2005 berekend dat in het gebied De Veldkamp 3.000 m3 regionale berging moet worden gerealiseerd. Deze berging moet worden gerealiseerd omdat vanaf de Enschedese stuwwal bij hevige neerslag veel water wordt afgevoerd vanuit de stedelijke gebieden Enschede en Hengelo. Binnen het plangebied De Veldkamp kan hiervoor ruimte worden gevonden. De veerkracht van het Woolderbinnenbeeksysteem wordt daarmee vergroot. Een gedeelte van De Veldkamp valt binnen de zogenaamde blauwe contour. Met de realisatie van 3.000 m3 berging en het inrichten van De Veldkamp volgens de normen van waterschap (40 mm berging binnen het plangebied) voldoet het projectgebied volledig aan de eisen van het Waterbeheer 21e eeuw. Er wordt nu al geanticipeerd op mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Er is geen sprake van afwentelen, er is meer ruimte voor water. Ook aan beide drietrapsstrategieën wordt invulling gegeven; water wordt zo lang mogelijk in het gebied vastgehouden en kan slechts lozen met een landelijke afvoer. In de huidige situatie wordt vuil overstortwater nog vermengd met schoon drainagewater; ook hierin komt verandering. Schoon drainagewater wordt schoon gehouden en zelfs benut voor een kwalitatieve verbetering van de vijvers, terwijl het vuile overstortwater wordt afgevoerd via een overstortriool naar de Bornsebeek.

Omdat een deel van het gebied als risicogebied voor wateroverlast is onderkend, dient bij het bepalen van het toekomstig maaiveldniveau uitgegaan te worden van een herhalingsfrequentie van 1 keer per 250 jaar. De maatgevende waterstand is door het waterschap berekend op NAP + 13,60 meter. De minimum maaiveldhoogte in het plan wordt op basis van de droogleggingseis, ontwateringsdiepte en aansluiting op het bestaande maaiveldniveau aangehouden op NAP + 14,50 meter. Binnen De Veldkamp worden twee vijvers aangelegd met een omvang van circa 3 hectare. De vijvers krijgen aan één zijde een natuurvriendelijke oever met plasdras berm. De vijvers hebben waterberging als doel. Daarnaast geven de vijvers een natuurlijke en ecologische impuls aan het bedrijventerrein. Als gevolg van de aanleg van bedrijventerrein De Veldkamp komen de bestaande watergangen grotendeels te vervallen. De Woolderbinnenbeek wordt een stukje verlegd.

Riolering

In de toekomstige waterhuishouding van De Veldkamp wordt het hemelwater niet gemengd met het huishoudelijk / industrieel afvalwater. Met uitzondering van de hoofdontsluitingswegen wordt er geen verhard oppervlak aangesloten op de riolering. Het grootste deel van het regenwater wordt afgevoerd naar wadi's. De wadi's hebben 10 mm berging. Bij grotere buien wordt het watersurplus afgelaten op twee aan te leggen vijvers. Deze vijvers hebben een oppervlak van circa 3 hectare. Vanuit deze vijvers stroomt het water met een landelijke afvoer over in de Woolderbinnenbeek. De hoofdontsluitingswegen (tussen de twee rotondes en vanaf de Burenweg (noorden) tot aan de rotonde) kunnen niet afwateren op wadi's. Daarom is voor deze oppervlakken gekozen voor een (verbeterd) gescheiden rioleringssysteem (VGS). Het VGS zorgt ervoor dat 0,3 mm per uur afgevoerd wordt naar de riolering. Het overige water wordt afgelaten op de vijvers. Al het huishoudelijk / industrieel afvalwater wordt apart van het regenwater ingezameld en via een nieuw aan te leggen vuilwaterstelsel en nieuw aan te leggen gemaal via een persleiding afgevoerd naar het hoofdgemaal van Borne. Vanaf het hoofdgemaal wordt het afvalwater afgevoerd naar de RWZI van Hengelo.

Grondwateroverlast

De droogleggingseis is 20 centimeter bij het peil van de Woolderbinnenbeek bij een bui met herhalingstijd van 250 jaar. Dit peil bedraagt NAP + 13,60 meter. Het minimaal maaiveldniveau is daarom NAP + 13,80 meter. Op basis van de grondwatertrappen kan gesteld worden dat integraal ophogen met 40 centimeter voldoende is om aan de ontwateringseis te voldoen.

Uitgangspunten ten aanzien van ontwateringsdiepte zijn:

  • 1,0 meter onder wegen;
  • 0,8 meter onder woningen;
  • 0,5 meter onder groenvoorzieningen.

Om te voldoen aan de ontwateringseis heeft ophoging de voorkeur boven draineren. Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) varieert van 0,1 tot 0,8 meter onder maaiveld. De waarnemingen komen verspreid in het gebied voor. Om te voldoen aan de ontwateringseis voor bebouwing dient te worden opgehoogd met maximaal 0,7 meter. Het plangebied De Veldkamp wordt integraal opgehoogd. Als gevolg van de hoge grondwaterstanden en het voorkomen van ondiepe slechtdoorlatende leemlagen wordt grondverbetering onder de wadi's toegepast.

Om infiltratie te garanderen en grondwateroverlast te voorkomen worden onder de wadi's drains aangelegd. De drainage topt hoge grondwaterstanden af, terwijl door infiltratie lage grondwaterstanden worden aangevuld. Hiermee wordt verdroging tegengegaan en wordt gezorgd voor een vertraagde afvoer. Op deze manier vindt geen permanente grondwaterstandverlaging plaats.

Zoals hiervoor opgemerkt is voor De Veldkamp het waterhuishoudkundig plan ‘Bedrijventerrein Buren – De Veldkamp’ (augustus 2005) opgesteld, waarin gedetailleerd de omgang met grond-, hemel- en afvalwater wordt beschreven. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met gemeente Borne en Hengelo, waterschap Vechtstromen en Kuiper Compagnons. Er heeft een groot aantal overleggen plaatsgevonden tussen de verschillende partijen. Tijdens deze overleggen zijn de uitgangspunten, randvoorwaarden en uiteindelijk de oplossingsrichtingen vastgesteld.

Een aantal bedrijven wil, of mogelijk in de toekomst, een extra inrit op de openbare weg hebben. Door de aanleg van een extra inrit komt een deel van de beoogde wadi's te vervallen. Daardoor vervalt een deel van de wadi's. Hierdoor zou de beschikbare waterbergingscapaciteit afnemen. Om deze afname te compenseren is een aantal maatregelen genomen. Het betreft een extra peilstijging in de bergingsvijver van 4 centimeter.

De maatregelen zijn verwoord in de notitie van DHV d.d. 6 maart 2012. Het waterschap Vechtstromen heeft bij brief van 2 april 2012 te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de te nemen maatregelen.

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.

3.5 Groen

Het plangebied betreft een bedrijventerrein. Binnen het plangebied (uit te werken gebied) zijn nu diverse houtopstanden aanwezig. Een van deze houtopstanden is een oude eik. De meeste van deze houtopstanden zullen verdwijnen. De oude eik blijft vooralsnog gehandhaafd. In ieder geval tot het moment dat de betreffende grond wordt verkocht. Wel zal worden geprobeerd de boom na verkoop van de grond te behouden.

3.6 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 raakt geen rijksbelangen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 raakt geen van deze nationale belangen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Een uitwerkingsplan wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

4.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is zoals beschreven in paragraaf 3.4 voor het gehele bedrijventerrein, waar ook voorliggende uitwerkingsplan onderdeel van uitmaakt, een waterhuishoudingsplan opgesteld. Daaruit blijkt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen initiatief. Daarmee is voor dit bestemmingsplan voldaan aan de eisen van de watertoets. Het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau, zoals die in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin is de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel weergegeven en zijn de onderwerpen benoemd die de provincie tot haar belang rekent. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Op 12 april 2017 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De omgevingsverordening Overijssel is ook op 12 april 2017 vastgesteld.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid, Sociale Kwaliteit en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0004.png"

afbeelding: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Omgevingsvisie met betrekking tot Uitwerkingsplan De Veldkamp

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Daarnaast is in heel Overijssel een aantal generieke beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop alle relevante belangen en beleidsambities zijn afgewogen. De voorliggende goede ruimtelijke onderbouwing is het resultaat van de vereiste integrale belangenafweging.

  • toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Het gaat daarbij om ontwikkelingen die duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. Deze ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de eis van toekomstbestendigheid. Het voorliggende bestemmingsplan is geen nieuw initiatief. Het bestemmingsplan is een uitwerking van het geldende planologische regime.

  • concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente. Het voorliggende plan is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

  • (boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming. Het voorliggende bestemmingsplan is geen nieuw initiatief maar een uitwerking van de geldende planologische situatie.

  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in hoe invulling is gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De Omgevingsverordening definieert het bestaand bebouwde gebied als volgt; "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". De locatie van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0005.jpg"

afbeelding: Ontwikkelingsperspectieven "Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken"

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken". Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het richtinggevende gebiedstype van het gebiedskenmerk de Stedelijke Laag voor het gebied is in kaart en tekst weergegeven. Binnen het plangebied is het gebiedskenmerk 'Bedrijventerreinen' aanwezig. Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van het bedrijventerrein De Veldkamp.

4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes, SER-ladder voor de Stedelijke omgeving (artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening)

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen

In artikel 2.1.1 onder l van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder j. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder h. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'De Veldkamp 2014' zijn de gronden bestemd als 'Bedrijf- uit te werken'. In het vigerende bestemmingsplan zijn uitwerkingsregels opgenomen. Daarin zijn ondermeer een maximaal bebouwingspercentage, maximale bouw- en goot opgenomen. Het voorliggende uitwerkingsplan is binnen deze kaders uitgewerkt. Door de uitwerking nemen de maximale bebouwingsmogelijkheden niet toe.

De ontwikkeling gaat niet ten koste van de groene omgeving en is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. Er is derhalve geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving. Het gaat om gronden die als bestaand stedelijk gebied zijn aangemerkt en welke kunnen worden benut voor stedelijke functies (in dit geval bedrijventerrein).

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend plan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven, ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingsverordening)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan is een uitwerking van het bestaande planologische regime. Het voorliggende plan is een uitwerking binnen de kaders zoals vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Het plan maakt ten opzichte van het geldende plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Conclusie

Het plan maakt ten opzichte van het geldende plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Aan artikel 2.1.5 lid 3 komt in dit plan dus geen betekenis toe.

Los daarvan wordt opgemerkt dat rond het bedrijventerrein diverse groenvoorzieningen aanwezig zijn.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

In artikel 2.1.5, lid 1 is geregeld dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In artikel 2.1.5, lid 2 is geregeld dat in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF, WAAR en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • laag van de beleving.

De natuurlijke laag laat zien dat er sprake is van een 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen voor een bedrijventerrein geen rol. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake. Het ontginningslandschap betreft een typische indeling van het landschap, waarin de indeling van de kavels en landschapselementen zoals lanen, bosstroken, waterlopen een culturele waarde vertegenwoordigen. De hoofdgroenstructuur rond het bedrijventerrein wordt zoveel mogelijk gecompenseerd en versterkt.

Het richtinggevende gebiedstype van het gebiedskenmerk de 'Stedelijke Laag' voor het gebied is 'Bedrijventerreinen'. Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;

Het Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 draagt bij aan een versterking van de economische structuur.

4.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

4.3.2.1 Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.3 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van Hengelo.

4.3.4 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.


Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
4.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
4.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.6.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

In artikel 3.2 en artikel 3.10 van de regels is een koppeling gemaakt met de Nota autoparkeren.

4.3.7 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

4.3.8 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

Tevens wordt verwezen naar de paragraaf 5.3.4 en 5.3.5.

4.3.9 Nota Economisch beleid (2003)

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

4.3.10 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd. De vestigingen van de huidige seksinrichting blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

4.3.11 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.

4.3.12 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

Tevens wordt verwezen naar paragraaf 5.4.4.

4.3.13 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

Tevens wordt verwezen naar paragraaf 5.4.3.

4.3.14 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio:
het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

Tevens wordt verwezen naar de paragraaf 5.3.4 en 5.3.5.

4.3.15 Handhavingsprogramma 2017

Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.

Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Er is zoals beschreven in paragraaf 3.4 voor het gehele bedrijventerrein, waar ook voorliggende uitwerkingsplan onderdeel van uitmaakt, een waterhuishoudingsplan opgesteld. Daaruit blijkt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen initiatief. Daarmee is voor dit bestemmingsplan voldaan aan de eisen van de watertoets.

5.2 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.

Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:

  • moet voorkomen;
  • moet beperken;
  • ongedaan moet maken.
5.2.1 Gebiedsbescherming
  • Natura 2000-gebieden


Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Lonnekermeer' en 'Borkeld' liggen respectievelijk op ongeveer 6 en 15 kilometer.

Gelet op de aard (van de toegestande bedrijvigheid) en de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

  • Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie maakt geen onderdeel uit van het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op ruim 1 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard van de toegestane bedrijvigheid van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.2.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Bij het moederplan (De Veldkamp 2014), waarvan hier een uitwerking voorligt is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het moederplan is vastgesteld in 2015, zodat de houdbaarheidstermijn van het onderliggende onderzoek nog niet verstreken is. Mocht er bij het bouwrijp maken van het terrein en/of bij de verlening van omgevingsvergunning aanleiding bestaan dat nader onderzoek nodig is dan zal dit uiteraard gebeuren en zal indien uit onderzoek blijkt dat een vrijstelling/ontheffing nodig is deze worden aangevraagd en zo nodig benodigde aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden genomen.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Mocht er bij het bouwrijp maken van het terrein en/of bij de verlening van een omgevingsvergunning aanleiding bestaan dat nader onderzoek nodig is dan zal dit uiteraard gebeuren en zal indien uit onderzoek blijkt dat een vrijstelling/ontheffing nodig is deze worden aangevraagd en zo nodig benodigde aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden genomen. Op deze wijze wordt voldaan aan de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie in het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Binnen het plangebied Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 zijn meerdere verwachtingszones aanwezig. Een groot deel van het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzandwelvingen met plaggendekken (esdekken). Doorgaans zijn dit gronden die voor de vorming van de esdekken in de middeleeuwen en vroegere perioden altijd gunstige condities voor bewoning en eenvoudige landbouw boden en daarom ook vaak archeologische vindplaatsen bevatten.
Verder is er aan de westzijde een deel met een middelhoge verwachtingswaarde en is er in het noordelijke deel van het plangebied een zone met een lage verwachtingswaarde. Deze lage verwachtingswaarde is gebaseerd op een van nature lagere en nattere omgeving die voor bewonings- en gebruiksactiviteiten geen geschikte condities kende.

5.3.3.2 Uitgevoerde onderzoeken

Al in een vroeg stadium van de planvorming en ontwikkeling van het gebied is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd en is er op basis daarvan een opgraving verricht. Omdat het om een gezamenlijke ontwikkeling door de gemeenten Borne en Hengelo ging zijn zowel het Bornse als het Hengelose deel van het gebied De Veldkamp volledig onderzocht. Deze onderzoeken zijn tussen 2003 en 2008 uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP. Bij de eerste inventariserende onderzoeken zijn gedetailleerde verwachtingskaarten gemaakt aan de hand van bureauonderzoek en booronderzoek en konden er drie vindplaatsen worden vastgesteld. In een tweede fase zijn proefsleuven gegraven ter plaatse van de vindplaatsen 4 en 5 en is er een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van een DPO-leiding die ten noorden van het plangebied is gelegen. Aanvullend booronderzoek op vindplaats 3 heeft niet geleid tot een behoudenswaardige vindplaats. Op vindplaats 4 werd een urnenveld uit de Late Bronstijd vastgesteld. Op vindplaats 5, nabij het voormalige erf Schildman of 't Schild werden wel sporen van een ouder erf aangetroffen maar deze werden niet als behoudenswaardig gekwalificeerd. Wel werd geadviseerd om de sloop van de boerderij onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden. Tevens werden er op deze vindplaats nog sloten van een oude landweer aangetroffen. Aangezien de landweer ook ter plaatse van de in aanleg zijnde DPO-leiding waargenomen is, kon een uitspraak gedaan worden over de behoudenswaardigheid. Op basis van waarnemingen bleek deze niet behoudenswaardig.

Opgraving van een urnenveld

In 2008 is vindplaats 4 opgegraven. Vindplaats 4 lag nagenoeg geheel binnen het Hengelose deel van de Veldkamp. Het urnenveld van de Schild Es is compleet of vrijwel compleet opgegraven. Binnen een gebied van circa 1000 m² zijn resten gevonden van 33 graven die merendeels goed behouden in de bodem lagen. De graven bestaan uit kuilen waarin urnen crematieresten zijn aangetroffen, al dan niet in urnen. De crematieresten zijn na de lijkverbranding op een brandstapel begraven. Rond de meeste urnenbegravingen is een grafstructuur in de vorm van een greppel aanwezig. Dat waren zowel ronde, ovale of langgerekte afgerond rechthoekige greppels.

Op grond van de verbrande resten kon worden vastgesteld dat er minimaal 19 individuen zijn gecremeerd en begraven. Daaronder vermoedelijk acht vrouwen, drie mannen, en zes onvolwassen individuen waarvan het geslacht niet vastgesteld kon worden.

Geen van de begraven individuen was ouder dan 50 jaar. Hoewel het op het eerste gezicht lijkt of vrouwen oververtegenwoordigd zijn, kan dit ook te maken hebben met de beperkingen van onderzoek van gecremeerde botresten.

Op basis van ouderdomsdateringen en de typologie van de randstructuren en de aangetroffen keramiek dateert het urnenveld vrijwel zeker uit de Late Bronstijd.

Naast de resten van het urnenveld zijn archeologische resten uit het Laat Neolithicum, spiekers uit de Midden IJzertijd en ontginningssporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. De omvangrijke ontginningssporen hebben een deel van de archeologische resten van het urnenveld uitgewist.

Archologische waarden in het plangebied na onderzoek

Binnen het plangebied is een volledig archeologisch onderzoekstraject doorlopen en het gebied is in die zin ook vlakdekkend onderzocht. Met grote zekerheid kan worden aangenomen dat er geen archeologische vindplaatsen in het gebied meer aanwezig zijn of nog verwacht kunnen worden. Dat laat onverlet dat bij eventuele toevalsvondsten bij grondwerken altijd nog volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), een melding van de desbetreffende vondsten gedaan moet worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

In de verbeelding van het bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met archeologische waarden door middel van een aanduiding of medebestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0006.jpg"

Afbeelding: De grafstructuren van het urnenveld (rood). Grijs ingetekend zijn esgreppels uit de late middeleeuwen of de nieuwe tijd.

5.3.3.3 Vertaling naar planregels

Gelet op het bovenstaande hoeven in de planregels geen bepalingen te worden opgenomen

5.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

In het kader van de onderzoeken van RAAP is ook de historisch geografische ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht.

Het Hengelose deel van het plangebied De Veldkamp omvat een deel van de marke Woolde (gemeente Hengelo) en behoorde tot de Wooldse buurtschap Buren. Het erf 't Schilt of Schildman (Lemerijweg 10) wordt in laat-middeleeuwse bronnen aangeduid als een Wooldse katerstede of keuterboerderij. Schildman wordt in 1369 voor het eerst vermeld (het goed to Schilder).

Direct ten noorden van het erf ligt de Schild Es, de (voormalige) es van erve Schildman. De noordgrens van deze es wordt gevormd door de grens tussen de marken Zenderen en Woolde. Deze grens komt overeen met de grens tussen de voormalige schoutambten Borne en Delden. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan deze grens een landweer, een laat-middeleeuwse verdedigingswal, bevond. Ter hoogte van erve 't Schilt zou zich een doorgang met slagboom (schillingsboom) hebben bevonden. Het exacte tracé van deze (vermoedelijke) landweer, waarvan verder westelijk aan de Veldweg een groot deel bewaard is gebleven is vooralsnog onbekend en kan waarschijnlijk alleen door middel van archeologisch onderzoek bepaald worden.

Ten zuidwesten van erve 't Schilt bevindt zich aan de Lemerijweg en de Burenweg een groepje van vijf boerderijen die eveneens tot de buurtschap Buren behoren. Deze boerderijen zijn van een veel latere datum dan 't Schilt; hun oorsprong ligt in de 17e, 18e en 19e eeuw.

Te midden van deze boerderijen lag tegenover erve Breukers of De Leemerij en nog juist binnen de gemeente Borne een kleine Joodse begraafplaats met drie grafstenen. Het oudste graf dateerde uit 1776, het jongste uit 1846. Nadat erve De Leemerij in het begin van de 20e eeuw naar de overzijde van de Burenweg was verplaatst, lag deze begraafplaats min of meer op het erf van deze boerderij. Dit vormde in 1960 aanleiding om de graven te ruimen en de stoffelijke resten en de grafstenen over te brengen naar de Joodse begraafplaats te Borne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0007.jpg"

Afbeelding: Historisch-geografische inventarisatie van het plangebied. Uit RAAP-rapport 1700

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Waardevolle structuren en objecten

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen kenmerken van de historische situatie uit het begin van de 20e eeuw aanwezig.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Binnen het plangebied Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en monumenten aanwezig.

5.3.5.4 Vertaling naar planregels

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen voor de planregels.

5.4 Milieu

5.4.1 Besluit milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan betreft een uitwerking van het vigerende bestemmingsplan “De Veldkamp 2014”, dat in 2015 is vastgesteld. Voor het vigerende plan is een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling opgesteld. Deze vormvrije mer-beoordeling is uitgevoerd voor het gehele bedrijventerrein De Veldkamp en is gebaseerd op de maximale mogelijkheden welke het bestemmingsplan toelaat. Onderhavig plan laat geen uitbreidingen toe ten aanzien van het vigerende plan. Daarom is besloten om de vormvrije mer-beoordeling te actualiseren voor het Hengelose deel. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de milieueffecten niet zodanig van omvang zijn dat het uitvoeren van een m.e.r. noodzakelijk is

5.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Allereerst zijn er richtafstanden, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent. Verdere reducties zijn in de meeste gevallen niet te verantwoorden, omdat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven afhankelijk van het omgevingstype.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 meter     0 meter    
2     30 meter     10 meter    
3.1     50 meter     30 meter    
3.2     100 meter     50 meter    
4.1     200 meter     100 meter    
4.2     300 meter     200 meter    
5.1     500 meter     300 meter    
5.2     700 meter     500 meter    
5.3     1.000 meter     700 meter    
6     1.500 meter     1.000 meter    

Niet overal kan worden voldaan aan de gewenste ideale richtafstanden uit de VNG-brochure. Dit wil niet per definitie betekenen dat ter plaatse milieuhinder aanwezig is. Op grond van de direct werkende normen uit het Activiteitenbesluit waaronder de bedrijven vallen dan wel op grond van de milieuvergunning van de bedrijven, kunnen maatregelen getroffen zijn, waarmee de milieuhinder teruggebracht is tot een aanvaardbaar niveau

Situatie plangebied

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

Het bedrijventerrein De Veldkamp is inwaarts gezoneerd op basis van de hierboven beschreven methodiek. Dit betekent dat aan de randen van het bedrijventerrein (aan de Steenbakkersweg en de Tichelkampweg) alleen lichtere bedrijvigheid is toegestaan vanwege de nabijgelegen woonhuizen. Ook aan de oostkant is met de zonering rekening gehouden met de afstand tot de woningen in Wensink-Zuid en met de afstand tot de zorgboerderij ten zuiden van de snelweg.

Bij de verdere zonering van het terrein is met deze woningen en de afstanden uit de tabel rekening gehouden, zodat de zwaardere bedrijvigheid (categorie 4.2) het verst van de woningen gerealiseerd wordt. De echt hinderlijke bedrijvigheid, zoals de zogenaamde 'grote lawaaimakers', wordt uitgesloten. Ook bedrijven uit de milieucategorie 5.1, 5.3 en 6 komen niet voor op het bedrijventerrein De Veldkamp.

Concreet betekent dit dat De Veldkamp wordt verdeeld in de volgende zones:


Tabel Zonering De Veldkamp

Bestemming + aanduiding     Maximaal toegelaten milieucategorie     Minimale afstand in meters (bij type rustige woonwijk)    
Bedrijf "b<=2"     1, 2     10 en 30    
Bedrijf "b<=3.1"     1, 2 en 3.1     10, 30 en 50    
Bedrijf "b<=3.2"     1, 2, 3.1 en 3.2     10, 30, 50 en 100    
Bedrijf "b<=4.1"     1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1     10, 30, 50, 100 en 200    
Bedrijf "b<=4.2"     1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2     10, 30, 50, 100, 200 en 300    

Bij beoordelingen van de werkelijke milieubelasting dient te worden gekeken naar de concrete situatie waarbij de zonering van de bedrijfsactiviteiten en gebouwen op de betreffende bedrijfspercelen en de eventueel getroffen maatregelen bepalend kunnen zijn voor de werkelijke hindercontouren.

De zonering in bedrijfscategorieën is gebaseerd op de milieuzonering in de volgende afbeelding en geeft het gehele bedrijventerrein De Veldkamp weer. In het plangebied zijn de aanduidingen "Bedrijf tot en met categorie 4.1" en "Bedrijf tot en met categorie 4.2"opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0008.jpg"

Afbeelding: geluidszonering gehele bedrijventerrein De Veldkamp

5.4.3 Bodem

Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Situatie plangebied

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Veldkamp zijn alle noodzakelijke bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor het gehele bedrijventerrein (dus ook het plangebied) worden deze onderzoeken geactualiseerd. Indien noodzakelijk zullen gronden worden gereinigd/gesaneerd. Bij verkoop zullen de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van bodemverontreiniging het plan uitvoerbaar is.

5.4.4 Geluid

Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en in verschillende uitvoeringsbesluiten (met name het Besluit geluidhinder). De Wet stelt normen voor verschillende geluidbronnen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. Ook moet door akoestisch onderzoek worden bepaald hoe hoog de geluidbelasting op geprojecteerde geluidgevoelige objecten is.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een zogenoemde voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van de maximaal toelaatbare waarde is onder andere afhankelijk van de geluidsbron en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde; daartoe moeten zonodig geluidbeperkende maatregelen worden getroffen. Mogelijk geluidbeperkende maatregelen zijn bijvoorbeeld: het toepassen van geluidreducerend asfalt, van raildempers, het plaatsen van geluidschermen of het aanhouden van voldoende afstand tussen geluidbron en geluidgevoelig object.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare waarde ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Het vaststellen van een hogere grenswaarde is echter alleen toegestaan als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.

Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Onderhavig plan betreft geen geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van het vliegveld Twente Airport. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

5.4.5 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheidsnormering rond transportassen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Betv). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico ten gevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

Situatie plangebied

Het plan staat geen vestiging toe van bedrijven die vallen onder de werking van het Bevi. Ook in de omgeving bevinden zich geen Bevi-richtingen met een invloedsgebied tot over het plangebied. Toetsing aan het Bevi kan dan ook achterwege blijven.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde door de snelweg A1 en aan de oostzijde door de spoorlijn Almelo – Hengelo begrensd. Over beide transportassen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Beide transportassen maken deel uit van de Wet basisnet. Langs geen van beide geldt een veiligheidszone (= de PR 10-6-contour bij een gevuld risicoplafond). Wat dit betreft zijn er dan ook geen belemmeringen. Langs de A1 geldt een zogenoemd plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenrand van de weg. In het Bouwbesluit is bepaald welke (bouwkundige) maatregelen getroffen moeten worden ter bestrijding van een plasbrand. Voorliggend plan voorziet niet in bouwmogelijkheden binnen 30 meter van de snelweg.

Bij de voorbereiding van het basisnet zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. In deze berekeningen is rekening gehouden met de bevolkingsdichtheid op grond van bestaande bebouwingsmogelijkheden en op basis van voorgenomen bouwplannen. Binnen voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van het aantal aanwezigen. Op grond van het basisnet is over de spoorlijn nog slechts beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Het vervoer van tot vloeistof verdicht brandbaar gas (vooral LPG en propaan) is maatgevend voor het risico. In de voorgaande jaren passeerden tot 4000 wagens met brandbaar gas per jaar. Het risicoplafond in het basisnet is gebaseerd op slechts 200 ketelwagens met brandbaar gas per jaar. De basisnetberekeningen laten zien dat het groepsrisico relatief laag is, zowel als gevolg van het spoor als van de A1 ruim minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Het aantal aanwezigen en daarmee het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk die zijn gericht op de aanwezigheid van minder zelfredzame personen.

Door de realisering van de fietssnelweg F35 aan de overzijde van het spoor wordt de bereikbaarheid van het spoor verbeterd. In het plangebied is open water aanwezig dat ingezet kan worden bij de bluswatervoorziening.

Buisleidingen

Gasleiding

Binnen het Hengelose deel van De Veldkamp is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. De leiding ligt niet in het plangebied van de uitwerking. Het betreft een leiding met een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. De leiding ligt ter plaatse van de bestemming 'verkeersdoeleinden' en heeft een belemmerde strook van 4m vanuit het hart van de leiding. Binnen het invloedsgebied van deze leiding zijn geen (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Voorafgaand aan de vaststelling van het vigerende plan is met behulp van het programma CAROLA het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bepaald.

Uit de rekenresultaten (Bijlage 2:Kwantitatieve Risicoanalyse Bestemmingsplan de Veldkamp) blijkt dat de PR 10-6 contour binnen de belemmerde strook ligt, er zijn geen (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig binnen deze contour. Het groepsrisico is ruimschoots kleiner dan 0,1X oriëntatiewaarde. Het aantal aanwezigen en daarmee het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van het vigerende plan. Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk die zijn gericht op de aanwezigheid van minder zelfredzame personen. De uitgevoerde berekeningen geven daarom nog een goed beeld van de veiligheidssituatie.

De gasleiding vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

Brandstofleiding

Ten noorden van het uitwerkingsgebied loopt een brandstofleiding die beheerd wordt door defensie (DPO-leiding). De leiding met belemmeringenstrook ligt volledig buiten het plangebied. De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale druk van 80 bar. De leiding wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het transport van brandstoffen in de klasse K2 en K3 (bv. kerosine en dieselolie). De leiding is echter ook geschikt voor het, in bijzondere situaties, transporteren van brandstoffen uit de klasse K1 (bv benzine). Voor de externe veiligheidseffecten zijn de K2 en K3-vloeistoffen maatgevend. De leidingbeheerder heeft vastgesteld dat er geen PR 10-6-contour buiten de leiding ligt en er geen groepsrisico aanwezig is.

De effectafstand van de leiding is beperkt, maximaal circa 30 meter. Het maatgevende scenario is een (plas)brand. Binnen deze afstand bevindt zich slechts een zeer beperkt aantal personen. Er is dan ook geen sprake van een substantieel groepsrisico.

Vanwege de aspecten rampenbestrijding, zelfredzaamheid en verantwoording groepsrisico is de brandweer Twente om advies gevraagd. Dit advies is op 5 december 2013 ontvangen. Het advies is betrokken bij deze toelichting, maar geeft geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.

Hoogspanningsleidingen

Nabij het plangebied loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. Rond hoogspanningsleidingen geldt vanwege elektrische velden, geluid en onveiligheid (bv vallende ijsafzettingen) een door de elektriciteitsmaatschappijen aangehouden zogenoemde zakelijke rechtstrook. De breedte van deze strook is afhankelijk van de transportcapaciteit, het type mast en de mastafstand. Voor de 110 kV- en de 380 kV-leidingen worden zakelijk rechtstroken aangehouden van 50(2x25) meter respectievelijk 72(2x36) meter. Binnen deze stroken gelden verschillende beperkingen. Zonder toestemming van de netwerkbeheerder mag niet worden gebouwd of bos worden aangeplant.

Vanwege een mogelijk verband tussen de elektromagnetische veldsterkte en gezondheidsschade, adviseert het ministerie van VROM om zekere veiligheidsafstanden aan te houden. Als eerste geldt de zogenoemde indicatieve zone. Deze indicatieve zone is voor de 110 kV-leiding 50 meter aan weerszijden van de leiding en voor de 380 kV-leiding 2x145 meter. Binnen deze indicatieve zone moet worden bepaald waar de veldsterkte groter is dan 0,4 microtesla; dit wordt de specifieke zone genoemd. Binnen de specifieke zone worden gevoelige bestemmingen (bv. woningen) ontraden. De precieze ligging van deze specifieke zone hangt af van verschillende factoren en moet worden berekend. Binnen het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de indicatieve zone. Er is dan ook geen aanleiding om de specifieke zone van de betreffende leidingen te bepalen.

Waterleiding

Langs de Burenweg/Veldkampsweg (buiten het plangebied) bevindt zich een hoofdtransportleiding voor drinkwater. Binnen 2,5 meter van de leiding mag geen diepwortelende beplanting worden aangebracht en de rooilijn van bebouwing moet op tenminste 5 meter uit de transportleiding liggen.

5.4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit:Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL

Situatie plangebied

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Ten opzichte van het vigerende plan draagt dit bestemmingsplan niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.5 Radarverstoringsgebied

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De maximale bouwhoogtes in de bestemmingsvlakken zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

5.6 Integrale veiligheid

In Hengelo staat veiligheid hoog op de agenda. Veiligheid is immers één van de basistaken van de lokale overheid. Het is zaak om ook bij de ruimtelijke ordening rekening te houden met mogelijkheden om de integrale veiligheid te verbeteren.

Ten aanzien van de sociale veiligheid dient rekening te worden gehouden met het volgende. Het is een gegeven dat de aanwezigheid van potentiële daders en een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit de kans op criminaliteit verhogen. Door een zorgvuldig ontwerp en beheer van de gebouwde omgeving kan de veiligheid worden verbeterd en overlast worden verminderd. Het Politiekeurmerk voor Nieuwbouw biedt hier een goed handvat voor en dient, waar mogelijk, dan ook te worden toegepast. Het betekent onder meer dat aanwezigheid van sociale ogen de kans op onveiligheid vermindert. Dit betekent:

  • geen tussenliggende terreinen braak laten liggen;
  • de locatie van voorzieningen zorgvuldig organiseren binnen het gebouw d.w.z. presentatie van die functies aan openbare / semi-openbare ruimtes;
  • open karakter creëren, vermijden dat dichte gevels ontstaan langs routes;
  • doorgaande routes voor langzaam verkeer door gebieden met monofuncties vermijden;
  • zorg dragen voor eventuele alternatieve routes in de vorm van dag- en nachtroutes.

De kans op onveiligheid vermindert ook als de woonomgeving aantrekkelijk is vormgegeven, goed is onderhouden en bewoners en voorbijgangers zich betrokken voelen bij de omgeving. Dit laatste kan onder meer worden bereikt door zoveel mogelijk gebieden in te richten met zowel een verkeers- als een verblijfsfunctie.

Een gebied dient voor de gebruiker helder en duidelijk te worden ingericht. Zo moet er onder meer aandacht besteed worden aan zichtlijnen en verlichting. Op basis hiervan dient rekening te worden gehouden met de vormgeving van binnenterreinen, achterpaden, doorgaande wegen, parkeervoorzieningen voor de diverse vervoermiddelen, straatmeubilair en speelvoorzieningen. Ook moeten bedrijven en voorzieningen zorgvuldig worden ingepast. Ten slotte moet altijd rekening worden gehouden met de bereikbaarheid voor de hulpdiensten.

5.7 Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021'

Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPU0077-0301_0009.png"

Afbeelding: Nieuwe Energie Hengelo

1.1 Hengelose doelstellingen

  • 2% jaarlijkse energiebesparing;
  • 45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B
  • 100% energieneutraal in 2050.


1.2 Klimaatadaptatie


Naast maatregelen voom energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. in het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een een gezondere omgeving.

5.8 Beheer

De ontwikkeling van het uitwerkingsbestemmingsplan heeft een vergroting van het te beheren en te onderhouden openbaar gebied tot gevolg. De conceptverkaveling geeft tot nu toe geen specifieke bijzonderheden met betrekking tot beheer en onderhoud. Uitgangspunt is dan ook standaard beheer en onderhoud.

5.9 Economische uitvoerbaarheid

Het uitwerkingsplan De Veldkamp maakt onderdeel uit van het totale bedrijventerrein Westermaat de Veldkamp. Voor het gehele bedrijventerrein Westermaat de Veldkamp is een grondexploitatie opgesteld die jaarlijks wordt herzien en vastgesteld. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd middels de in de grondexploitatie opgenomen uitgangspunten.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Bedrijventerrein

Op de gronden met de bestemming bedrijventerrein is het toegestaan om bedrijfsbebouwing te realiseren. Binnen het plangebied is een bedrijfszonering aangebracht, op grond van milieucategorieën. Binnen de bestemming worden rechtstreeks bedrijven passend binnen de daarvoor aangebrachte zonering (milieucategorieën 1 tot en met 4.2) toegestaan, evenals opslag en distributie voor internetverkoop en productiegebonden detailhandel, waarvan maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) met een maximum van 150 m² hiervoor in gebruik mag zijn. In de regels is een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Bedrijfswoningen en perifere detailhandel zijn niet toestaan.

Binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn aanduidingen opgenomen voor onder andere de toegestane milieucategorieën en bouwhoogtes.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;

6.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Deze bepaling regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

6.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

6.3.3.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.3.3.7 Overige regels

Dit artikel regelt de afstand van bebouwing tot de Rijksweg. Verder zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen procedure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag. Het voorliggende plan betreft een uitwerkingsplan. De uitwerkingsregels maken onderdeel uit van het moederplan. Er heeft al de mogelijkheid bestaan om tegen deze uitwerkingsregels zienswijzen in te dienen en beroep in te stellen. daarvan is geen gebruik gemaakt. Dat is reden om voor het voorliggende plan geen inspraak te doen.

7.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een uitwerking van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Er zijn bij dit plan wel provinciale belangen betrokken. Het plan voor vooroverleg worden verzonden aan Gedeputeerde Staten, het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Dinkelland.

In het kader van het vooroverleg zijn geen reacties binnen gekomen.

Het Waterschap Vechtstromen is al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en heeft aangegeven ermee te kunnen instemmen.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het uitwerkingsplan wordt in dit kader als ontwerp ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Tegen het Uitwerkingsplan De Veldkamp 2014 zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie heeft laten weten dat het plan geen reden biedt om Gedeputeerde Staten te adviseren een zienswijze in te dienen. Het plan zal daarna, ongewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden.