Plan: | Gezondheidspark, Erve Berchus |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0167-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het gezondheidspark aan de Aletta Jacobslaan in het westen van de kern van Hengelo. Het voornemen is om het gezondheidspark gefaseerd te herontwikkelen tot woningbouw. De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het zuidoostelijke deel van deze gefaseerde woningbouwontwikkeling. Dit deel van het gezondheidspark betreft het gebied rondom het erf van de voormalige boerderij Berchus. Concreet betreft het voornemen om dit gebied te herontwikkelen tot een woonwijk met maximaal 145 woningen. De te realiseren woningen betreffen zowel appartementen als grondgebonden woningen.
Tot begin 2019 behoorde woningbouw binnen het plangebied al tot de mogelijkheden. In het kader van de Regionale Woningbouw Programmering (RWP) hebben de Overijsselse gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie Overijssel gemaakt over het te realiseren woningbouwprogramma. Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Uit de analyse is gebleken dat de gemeente Hengelo beschikte over een groot aanbod aan 'harde' plancapaciteit die in veel gevallen niet aansloot bij de vraag. Om die reden zijn in 2019 de planologische mogelijkheden voor de bouw van maximaal 210 woningen op dit deel het gezondheidspark Aletta Jacobslaan geschrapt. Vanwege de meest recente ontwikkelingen op de woningmarkt is de locatie echter weer in beeld gekomen voor woningbouw.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Gezondheidspark, Aletta Jacobslaan" zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Wonen', waarbij maximaal één wooneenheid is toegestaan. Om het voornemen mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader, waarbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied ligt in het westen van de kern van Hengelo. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Hengelo en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contouren. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Hengelo en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Het plangebied vormt de zuidoostelijke rand van het in ontwikkeling zijnde Gezondheidspark Hengelo. Globaal wordt het plangebied begrensd door de Aletta Jacobslaan aan de noordzijde, de Geerdinksweg aan de oostzijde, de spoorlijn 'Delden – Hengelo' aan de zuidzijde en het perceel 'Aletta Jacobslaan 45 – 51 (oneven nummers)' aan de westzijde. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een ziekenhuis. Het ziekenhuis is vanaf het station bereikbaar via de toegangsweg die tussen de twee deelgebieden loopt.
Het plangebied zelf betreft een onbebouwd stuk grond dat is als weide en opgaande beplanting. Tevens bevindt zich hier een watergang in het beheer van het waterschap Vechtstromen. In het westelijke deel van het plangebied bevond zich in het verleden de boerderij Berchus. Deze is reeds gesloopt.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen, waarin het plangebied indicatief is aangeduid met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Met de ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van maximaal 145 woningen. Met het voornemen wordt voorzien in een evenwichtige verdeling van verschillende type woningen over het plangebied. Het plan voorziet in een mix van vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen, appartementen en zorgwoningen.
Vanuit de analyse van het plangebied en de omgeving zijn een aantal ruimtelijke uitgangspunten voor de stedenbouwkundig opzet geformuleerd. De hoofddrager voor het plan is de Aletta Jacobslaan. Deze laan is onderdeel van de hoofdgroenstuctuur en is een belangrijke plandrager voor het gezondheidspark. Deze dient in het ruimtelijk profiel behouden te blijven en zo min mogelijk te worden doorsneden. Op de kop van de Geerdinksweg komt een appartementengebouw als hoogteaccent, en vormt samen met de hogere bebouwing bij het station de 'kop' en de 'staart' van het plan, als het ware dat het 'boekensteunen' zijn. Daartussen is de bebouwing lager. Het profiel van de toegangsweg tussen het station en het ziekenhuis dient voldoende breed te zijn. Voor de aantrekkelijkheid van deze toegangsweg wordt aan weerszijden voorzien in een groene inpassing.
In afbeelding 2.2 is de stedenbouwkundige opzet van de ontwikkeling opgenomen. Hieronder wordt per te realiseren bouwblok nader ingegaan op het te realiseren programma.
![]() |
Afbeelding 2.2: Stedenbouwkundige opzet Erve Berchus (Bron: HK2 Projectontwikkeling) |
Aan de westzijde van het plangebied komen 3-kamerappartementen in het sociale huursegment. De appartementen moeten beschikbaar zijn voor eenpersoonshuishoudens zoals starters en senioren op de woningmarkt. Het woongebouw wordt gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 15 meter, waarmee deze met vier bouwlagen kan worden uitgevoerd. Om te borgen dat de appartementen voor de betreffende doelgroep worden gerealiseerd, wordt in dit bestemmingsplan een minimum aantal te realiseren wooneenheden vastgelegd van 25. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt respectievelijk 32. Tevens is bepaald dat de woningen in gestapelde bouwvorm moeten worden uitgevoerd. Tussen het bouwwerk en de toegangsweg naar het station wordt voorzien in een groene overgang. In afbeelding 2.3 is een impressie van het te realiseren hoofdgebouw opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.3: Impressie appartementen westzijde (Bron: HK2 Projectontwikkeling) |
Ten oosten van de hierboven beschreven appartementen wordt voorzien in gestapelde en aaneengebouwde woningen. De gestapelde woningen betreffen startersappartementen of appartementen in het kader van begeleid wonen. Het gestapelde gebouw krijgt een bouwhoogte van 10 meter, waarmee een gebouw met drie bouwlagen kan worden gerealiseerd. Het aantal wooneenheden is bepaald op minimaal 20 en maximaal 28 wooneenheden. Ten oosten van dit complex wordt voorzien in 2 rijen aaneengebouwde koopwoningen. In totaal worden hier tussen 14 en 18 woningen gerealiseerd met een maximum bouw- en goothoogte van 11 en 6,5 meter. In afbeelding 2.4 is een impressie opgenomen van het westelijke deel van het plangebied, gezien vanaf het noorden.
![]() |
Afbeelding 2.4: Impressie westelijk deel van het plangebied (Bron: HK2 Projectontwikkeling) |
Appartementen Geerdinksweg
Aan de Geerdinksweg worden ten slotte appartementen gerealiseerd met een woonoppervlak van circa 50 m². In totaal zullen hier maximaal 21 appartementen worden gebouwd. Om te borgen dat deze woningen voor de juiste doelgroep worden geborgd wordt ook hier een minimum en maximum aantal wooneenheden opgenomen van respectievelijk 16 en 21. Het gebouw wordt gestapeld uitgevoerd met zowel 3 als 4 bouwlagen. Afbeelding 2.5 toont een impressie van dit appartementengebouw.
![]() |
Afbeelding 2.5: Impressie appartementengebouw Geerdinksweg (Bron: HK2 Projectontwikkeling) |
Tweekappers en vrijstaande woningen
Centraal in het plangebied wordt voorzien in twee-onder-één-kapwoningen en één of meerdere vrijstaande woningen. De zuidelijke tweekappers betreffen levensloopbestendige woningen. Deze worden uitgevoerd met een bouw- en goothoogte van maximaal 8 en 4,5 meter, waarmee wordt geborgd dat de woningen worden uitgevoerd met één bouwlaag met kap. De woningen ten noorden van de levensloopbestendige woningen krijgen een bouw- en goothoogte van maximaal 11 en 6,5 meter.
In het kader van verkeersveiligheid is het van belang dat de noordelijke woningen geen ontsluiting krijgen op de Aletta Jacobslaan. Om deze reden is op de verbeelding een gevellijn opgenomen, waarmee wordt geborgd dat de voorgevel in deze richting wordt gebouwd.
Binnen dit deel van het plangebied worden de woningen vrijstaand danwel halfvrijstaand uitgevoerd. Hiermee bestaat er flexibiliteit om te voorzien in één of meerdere extra vrijstaande woningen. Om te voorkomen dat hier uitsluitend (dure) vrijstaande woningen worden gebouwd, wordt een minimum en een maximum aantal wooneenheden opgenomen. Afbeelding 2.6 toont een impressie van dit deel van het plangebied.
![]() |
Afbeelding 2.6: Impressie centrale deel van het plangebied (Bron: HK2 Projectontwikkeling) |
Parkeren
Binnen het plan wordt rekening gehouden met de parkeernormen uit de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Autoparkeren Hengelo. Volgens deze parkeernormen gelden voor de te realiseren woningen met als omgevingstype 'wijken' de volgende parkeernormen.
Op basis van de Nota Autoparkeren Hengelo bedraagt de parkeerbehoefte voor het Welbions gebouw 1.2 * 32 = 38,4. Gelet op de doelgroep van starters en senioren, is het hier echter verantwoord om de norm te verlagen naar 1,0. Bij het Welbions gebouw worden 32 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee hier aan de behoefte wordt voldaan.
De vrijstaande woning(en) en de twee-onder-één-kappers krijgen elk 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. De levensloopbestendige woningen worden voorzien van 1 parkeerplaats op eigen terrein. De parkeerbehoefte die in de openbare ruimte dient te worden opgevangen is daarom als volgt:
![]() |
De totale parkeerbehoefte in de openbare ruimte bedraagt maximaal 77 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om hierin te voorzien. Het voornemen voldoet dan ook aan de benodigde parkeerbehoefte zoals deze geldt op basis van de in de Nota Autoparkeren Hengelo geformuleerde parkeernormen.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit CROW-publicatie 381 (toekomstbestendig parkeren). Uitgangspunt voor de kencijfers betreft een sterk stedelijke zone binnen het omgevingstype ‘rest bebouwde kom’. De gemeente hanteert het gemiddelde cijfer binnen de bandbreedte die het CROW in haar publicatie heeft vastgelegd. De verkeersgeneratie voor de te realiseren woningen wordt voor het volgende woningbouwprogramma als volgt bepaald:
Functie | Verkeersbewegingen per woning | Aantal woningen | Totaal |
Huur, appartementen, goedkoop | 2,2 | 32 | 70,4 |
Appartementen (begeleid wonen) | 0,8 | 28 | 22,4 |
Koop, huis, tussen/hoek | 5,8 | 18 | 104,4 |
Koop, huis, twee-onder-één-kap | 6,3 | 45 | 283,5 |
Koop, huis, vrijstaand | 6,8 | 1 | 6,8 |
Koop, appartementen, goedkoop | 2,2 | 21 | 46,2 |
Totaal | 145 | 533,7 |
Voor de te realiseren woningen wordt een verkeersgeneratie verwacht van afgerond 534 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De hoofdontsluiting van de verkeersbewegingen vindt plaats via de Geerdinksweg en de Aletta Jacobslaan. Vanaf het plangebied beweegt het verkeer zich via de Aletta Jacobslaan richting de Geerdinksweg. Op de Aletta Jacobslaan worden drie nieuwe in- en uitritten gerealiseerd. Vanaf de Geerdinksweg kan het verkeer zich in noordelijke danwel zuidelijke richting bewegen. Vanwege de goede infrastructuur rondom het gezondheidspark is het plangebied goed bereikbaar voor het aan- en afrijdende verkeer.
De hiervoor beschreven extra verkeersdruk zorgt ook voor een veranderende verkeerssituatie ter plaatse van het kruispunt Aletta Jacobslaan/Geerdinksweg. Om te beoordelen of het kruispunt de toename van het verkeer kan verwerken, is door Royal Haskoning DHV een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.
Resultaten verkeersonderzoek en simulaties:
Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van Erve Berchus geen aanleiding vormt tot het nemen van maatregelen. Er is immers geen impact op de gemiddelde wachtrijen, op slechts 1 richting (Geerdinksweg-Zuid > Aletta Jacobslaan) neemt de maximale wachtrij toe en de gemiddelde verliestijden op de Aletta Jacobslaan nemen maar beperkt toe. De effecten zijn daarmee beperkt. De gemiddelde verliestijden in de huidige situatie (zonder realisatie Erve Berchus) naderen de grenswaarden. Met een verdere autonome groei van het verkeer zijn maatregelen wenselijk. De wenselijkheid van maatregelen is echter onafhankelijk van het al dan niet realiseren van Erve Berchus.
In de voorgaande paragraaf is ingegaan op het te realiseren woningbouwprogramma. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inpassing van groenelementen in het plan. Bij de totstandkoming van de voorgenomen ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande natuurwaarden die aanwezig zijn in het plangebied. Het voornemen is om zoveel mogelijk bomen van goede kwaliteit duurzaam in te passen. Om inzichtelijk te krijgen welke invloeden de (civiele) werkzaamheden hebben op de aanwezige bomen en om te bepalen hoe om te gaan met de bomen (handhaven, verwijderen en/of herplanten), is door Pius Floris een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De BEA is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. In de BEA is in beeld gebracht welke bomen wel en niet te behouden zijn, op basis van de kwaliteit en levensverwachting van de bomen. Op basis van deze inventarisatie is bepaald hoeveel en waar er nieuwe bomen zullen worden ingepast.
Met name enkele zeer waardevolle eiken en de bomenstructuur langs de Aletta Jacobslaan zijn hierin van belang. Om de aanwezige bomen duurzaam te kunnen behouden, mogen er geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie plaatsvinden. Deze zone is daarom in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Vanwege deze bestemming ontbreken ter plaatse van deze gronden de mogelijkheden om hier graafwerkzaamheden uit te voeren. De hoofdgebouwen dienen daarnaast op 10 meter vanaf de stam van de bomen te worden gebouwd. Door deze afstand aan te houden wordt geborgd dat de bomen door kunnen groeien tot hun groeipotentie en wordt tegelijkertijd voorkomen dat de bomen te dicht op de hoofdgebouwen uit komen, met de bijkomende overlast van de takken, vallende eikels, bladeren etc.
De situering van de bouwvlakken is in voorliggend geval hierop afgestemd. Op deze manier voorziet het plan op een optimale wijze in het behouden en versterken van de aanwezige natuurwaarden.
In het plangebied is een watergang van het Waterschap Vechtstromen aanwezig. Deze loopt aan de zuidzijde van het plangebied. Als onderdeel van de afwatering van extra hemelwater zal er 596 m³ waterberging worden gerealiseerd. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de waterbergingsopgave.
Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 145 woningen in het westen van Hengelo. De ontwikkeling vindt plaats op het gezondheidspark Hengelo. Met de ontwikkeling wordt ingespeeld op een concrete woonbehoefte en wordt een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu bewerkstelligd. De ontwikkeling voorziet in gasloze woningen in een groene omgeving waarbij in voldoende mate rekening wordt gehouden met klimaatadaptatie door de aanleg van voorzieningen voor de waterhuishouding en de aanplant van nieuwe, gezonde bomen. Het woningbouwproject vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, wat een passende functie is op deze locatie.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen uitstekend aansluit bij de prioriteiten en afwegingsprincipes zoals verwoord in de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In voorliggend geval is sprake van de realisatie van maximaal 145 woningen. Hierdoor is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro als volgt omschreven:
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
De nieuwbouwplannen in de gemeente Hengelo worden onder andere op regionaal niveau afgestemd. Deze afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de tot de regio behorende gemeenten, en hun onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.
Feitelijk is er dus sprake van een lokaal woningbouwprogramma waarvan regionaal is afgestemd dat de totale productie binnen de door de provincie gestelde bandbreedte blijft. Het ruimtelijk verzorgingsgebied kan gelet op het feit dat in voorliggend geval vooral voor de lokale behoefte wordt gebouwd worden beperkt tot de gemeente Hengelo en de direct omliggende kernen.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten, WoON Twente en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Op basis van deze samenwerking zijn ook met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente regionaal afspraken gemaakt. Voor de periode 2021-2025 hebben deze afspraken vorm gekregen middels de op 17 maart 2021 vastgestelde 'Regionale Woonagenda Twente'.
In deze woonagenda wordt geschetst wat de komende jaren de prioriteiten zijn op Twentse woningmarkt en hoe de Twentse gemeenten hieraan gaan werken. De woonagenda is het kompas van gemeenten en provincie in relatie tot de woningmarkt.
De opgaven waar de partijen voor staan zijn groot. De druk op de woningmarkt en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite de gewenste woning te kopen of huren in Twente. Alle partijen voelen de urgentie daar wat aan te doen. Er zullen de komende jaren veel nieuwe woningen bijgebouwd moeten worden, maar er moeten ook manieren worden gevonden om de dynamiek en slaagkansen te vergroten. De druk op de woningmarkt is echter niet de enige uitdaging, ook de investeringsopgave in bestaande wijken en transformatielocaties, de verduurzaming van de woningvoorraad en de huisvesting van bijzondere doelgroepen vragen aandacht.
Tot slot, maar niet in de laatste plaats, kan wonen niet los gezien worden van regionale opgaven zoals verstedelijking, de vitaliteit van de dorpen en steden en de transitie van het platteland. Wonen vormt in deze grote opgaven immers een belangrijke sleutelfunctie.
Kwantitatieve behoefte
Voor de provincie Overijssel geldt dat sprake is van een forse woningbouwambitie. In de periode tot 2030 moeten 60.000 woningen worden bijgebouwd. Hierdoor is er sprake van een flinke versnellingsopgave. De ambitie om 60.000 woningen toe te voegen is provincie breed en gericht op het snel oplossen van de woningnood in grote delen van de provincie en in verschillende segmenten. De ambitie is opgebouwd uit drie elementen:
Op basis van deze drie elementen vult de regio Twente circa 1/3 deel van de ambitie om 60.000 woningen in Overijssel toe te voegen, de regio West Overijssel circa 2/3 deel. De druk op West-Overijssel is immers groter door een toenemende trek vanuit de Randstad en andere landsdelen en voornamelijk de aantrekkingskracht van de regio Zwolle (en in mindere mate ook Deventer).
Concreet betekent het dat de regio Twente ambieert om tot 2030 in totaal circa 20.000 tot 22.000 woningen toe te voegen. Op basis van de prognoses van de huishoudensgroei tussen 2020 en 2030 en de benodigde ruimere programmering is een behoefte van ruim 15.000 woningen te verwachten tot 2030. Dit aantal wordt gedefinieerd als de lokale behoefte.
Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/-opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie-opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030.
De noodzakelijk acties bestaan hiermee uit:
De onderstaande tabel in afbeelding 3.1 geeft per gemeente de netto harde en zachte plancapaciteit weer per 1-1-2020. Daarnaast is de woningbouwopgave tot 2030 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Tabel kwalitatieve behoefte (Bron: Regionale woonagenda Twente) |
Het in de tabel genoemde aantal van 14.130 vormt een voorstelling van het mogelijke aanbod op basis van de harde en zachte plannen per 1-1-2020. De uiteindelijke vraag en behoefte van 15.782 dient echter ingevuld te worden op basis van de wens om te sturen op kwaliteit. Het aantal van 5.000 - 7.000 betreft de extra ambitie/opgave, waarbij ook hier het samen sturen op kwaliteit leidend is. De juiste woning op de juiste plek, inspelend op de kwalitatieve woningbehoefte en een goede bijdrage leverend aan de leefbaarheid en kwaliteit van wijken/buurten in de steden, de dorpen en het platteland.
Opgave 2021-2025
Tot 2025 ligt de focus op het realiseren van de bestaande harde plancapaciteit. Dit zijn de woningbouwprojecten waarmee de gewenste versnelling ingevuld kan worden. Belangrijke kanttekening daarbij is wel dat de harde plancapaciteit getoetst wordt op basis van het kwalitatief afwegingskader. Uitgangspunt is een woning voor iedereen: ruim baan voor de lokale behoefte, inbreiding, herstructurering en transformatie. Dit wil onder andere zeggen dat bij inbreidingsplannen waarbij binnen vijf jaar kan worden gestart met de realisatie geen kwantitatieve kaders gelden.
Daarnaast moet de opgave voor de periode vanaf 2025 voorbereid worden. In deze periode moeten zachte plannen hard worden gemaakt en moet ook al een deel van deze nieuwe toegevoegde harde plancapaciteit worden gerealiseerd om de totale woningbouwopgave tot 2030 te halen. Daarvoor is de realisatie van 2.000 woningen per jaar noodzakelijk. Daarnaast moet worden gezocht naar extra bouwlocaties zodat ook in de periode tot 2030 de gewenste snelheid in woningbouwproductie gehaald kan worden.
Opgave tot 2030
Zoals blijkt uit de tabel in afbeelding 3.1 is de bestaande harde plancapaciteit circa 8.300 woningen. Voor het realiseren van de woningbouwambitie van circa 20.000 - 22.000 woningen tot 2030 is een uitbreiding van de harde plancapaciteit met minimaal 11.700 woningen nodig. Deze uitbreiding is voor een deel in te vullen door de bestaande zachte plancapaciteit (circa 5.800 woningen) om te zetten in harde plancapaciteit (mits passend binnen de kwalitatieve kaders). Aanvullend daarop moet 'ruimte' gemaakt worden voor nog eens zo'n 6.000 woningen.
Toetsing van het initiatief
In voorliggend geval is sprake van een woningbouwontwikkeling waarbij in totaal maximaal 145 woningen worden gerealiseerd. Gezien de woningbouwopgave tussen 2021 en 2025, en tot 2030, wordt gesteld dat hiermee sprake is van een ontwikkeling die past binnen de aantoonbare kwantitatieve woningbouwbehoefte binnen de regio Twente.
Kwalitatieve behoefte
Twente is en blijft een regio van de menselijke maat. Het is belangrijk dat er voor iedere woningzoekende een passende, betaalbare en niet in de laatste plaats kwalitatief goede woning is. Vertrekpunt van de regionale Woonagenda is het lokaal én regionaal blijven bieden van de woningen waar huidige en toekomstige inwoners behoefte aan hebben. Dat betekent dat gemeenten door nieuwbouw, transformatie en herstructurering woningen toevoegen die goed aansluiten op de bestaande en toekomstige vraag. Dat vraagt om een toekomstgericht kwalitatief programma op lokaal en regionaal niveau, alsmede om het inlopen van woningtekorten en de realisatie van voldoende woningen voor de groeiende behoefte. Maar ook vraagt het om maatregelen en strategieën om de bestaande woningvoorraad toegankelijker te maken, onder andere door de doorstroming binnen de woningvoorraad te bevorderen.
De Regionale Woonagenda Twente bevat met name ten aanzien van de kwantitatieve behoefte informatie waar gemeenten bij de uit te voeren laddertoets gebruik van kunnen maken. Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt in 2021 een kwalitatieve monitor opgezet aan de hand waarvan de gemeenten in de relevante woningmarktregio invulling kunnen geven aan het kwalitatieve aspect van de verantwoordingsplicht.
Wel onderscheidt de woonagenda drie verschillende ruimtelijke strategieën. Deze geven richting aan de ontwikkeling en geven aan waar in een gebied het accent op ligt, maar dienen niet als dwingend kader. De strategieën kenmerken vooral de verschillen tussen de steden, dorpen en het buitengebied. Er kunnen zich meerdere ruimtelijke woonstrategieën binnen een stad, dorp of gemeente bevinden.
Hengelo
De steden en de uitleglocaties bij de steden bieden een kwalitatief hoogwaardige stedelijkheid met uiteenlopende milieus: van hoogstedelijke en multifunctionele gebieden, groenstedelijke en suburbane wijken, tot dorpse en landelijke woonmilieus in het buitengebied. Het unieke van wonen in deze stedelijke milieus is dat je alle hoogwaardige voorzieningen bij de hand hebt, net als onderwijs en werkgelegenheid en dat je uitstekend verbonden bent met de rest van de regio en Nederland over spoor en via de weg. Stedelijk wonen is erg in trek, en er liggen kansen om meer binnenstedelijk programma te realiseren in deze steden.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van de realisatie van maximaal 145 woningen. Door de herontwikkeling van de locatie wordt een kwalitatieve verbeterslag gemaakt. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van appartementen in het goedkope huursegment, duurdere huurappartementen, appartementen in het kader van begeleid wonen en grondgebonden woningen in het duurdere segment. Hiermee kan worden gesteld dat het voornemen voorziet in de behoefte van een verscheidenheid aan doelgroepen.
Met de woningen wordt voorzien in een aanbod dat past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte. De woningen zijn immers geschikt voor een verscheidenheid aan doelgroepen, waaronder senioren en starters, en dragen hiermee tevens bij aan de doorstroming op de woningmarkt. Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 waar wordt getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling aantoonbaar past binnen de (regionale) kwalitatieve woningbouwbehoefte.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
Voor dit bestemmingsplan is een waterhuishoudkundigplan opgesteld conform geldende wet- en regelgevening. Het plan is dan ook in overeenstemming met het geldende waterbeleid. Voor een nadere toelichting op het aspect waterhuishouding wordt verwezen naar paragraaf 4.1.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen.
Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de beleidskeuzes 'Ruimtelijke kwaliteit' en 'Realisatie nieuwe woningen' relevant. De artikelen 2.1.5 en 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.
Artikel 2.1.5 leden 1, 2, 3 en 5: Ruimtelijke kwaliteit
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in woningbouw op het zuidoostelijke deel van het gezondheidspark Hengelo. Zoals uit de komende paragrafen zal blijken, kan dit als een passende ontwikkeling worden gezien op deze locatie, wanneer de ontwikkeling wordt getoetst aan het geldende ontwikkelingsperspectief en de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Voor een nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de paragrafen 3.2.3.2 en 3.2.3.3. Op deze plek wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverodening Overijssel.
Artikel 2.2.2 lid 1: Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Met de voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een actuele behoefte zoals geformuleerd in de ambities op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Bij de toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in paragraaf 3.1.2 is reeds uitgebreid op de behoefte ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt met de ontwikkelingsperspectieven “Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken” en "Stationsomgevingen binnen de stedelijke netwerken". In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.
Toetsing van het initiatief aan de ontwikkelingsperspectieven
Het gros van de voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken". De herontwikkeling van het plangebied tot een gevarieerde woonwijk is een passende ontwikkeling binnen dit ontwikkelingsperspectief. Vanwege de ligging aan de rand van Hengelo is het buitengebied van de gemeente vlakbij, waarmee een aantrekkelijk woonmilieu wordt gerealiseerd en een diverse(re) woonwijk wordt gerealiseerd ten opzichte van het reeds bestaande aanbod aan woningen binnen deze gemeente.
Geconcludeerd dat het voornemen passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Op basis van de natuurlijke laag is het plangebied aangeduid met het gebiedstype “Dekzandvlakte en ruggen”. Afbeelding 3.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. Het plangebied is globaal aangeduid met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 3.4: Uitsnede 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
Dekzandvlakte en ruggen
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke Laag'
Ter plaatse van het plangebied zijn de hoogteverschillen die kenmerkend zijn voor de dekzandgronden niet meer waarneembaar. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de gebiedskenmerken zoals geformuleerd in de 'Natuurlijk laag'. Opgemerkt wordt dat het voornemen rekening houdt met het instandhouden en versterken van de waardevolle bomenstructuur. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.4 en de Bomen Effect Analyse uit Bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijdigheid met de gebiedskenmerken zoals geformuleerd in de 'Natuurlijke Laag' van de provincie Overijssel.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de stedelijke laag aangeduid met de gebiedstypen 'Bebouwingsschil 1900-1955', 'Woonwijken 1955-nu' en 'Stations'. De onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is globaal aangeduid met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 3.5: Uitsnede 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
Bebouwingsschil 1900 – 1955
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.
Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. Als herstructurering etc. plaats vindt in de tuindorpen en fabriekswijken, dan voegt de vernieuwde/nieuwe bebouwing zich in de structuur van de bebouwde massa en groenstructuur, gericht op behoud van eenheid en eenduidigheid, met oog voor details. Verder wordt gestuurd op hergebruik/reanimatie van cultureel erfgoed.
Woonwijken 1955 – nu
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Toetsing van het voornemen aan de 'Stedelijke Laag'
Binnen de ontwikkeling wordt een verscheidenheid aan woningen gerealiseerd, bestaande uit rijwoningen, twee-onder-één-kappers, koop- en huurappartementen en woonzorgwoningen. De soorten woningen worden door elkaar gescheiden via de aan te leggen lanen en straatjes. Hiermee ontstaat een heldere planopzet waarmee het plan in schaal en ritme aansluit bij de bestaande woonwijken. Het plan ligt aan de rand van Hengelo en grenst daarmee aan het bestaande bebouwde gebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate aansluit bij de geldende gebiedskenmerken zoals geformuleerd in de 'Stedelijke Laag'.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 145 woningen en vindt plaats in binnenstedelijk gebied. Het plangebied ligt op het gezondheidspark Hengelo en ligt op de overgang van het bestaande stedelijk gebied naar het buitengebied. De te realiseren woningen vormen een eigen woonwijk en worden duurzaam ontwikkeld.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Structuurvisie Hengelo 2030.
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.
![]() |
Het woningbouwprogramma, dat in beginsel iedere twee jaar door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren.
Hengelo kent een aanzienlijke binnenstedelijke opgave, met name gericht op de binnenstad en Hart van Zuid. Deze opgave is nog niet volledig vertaald in het woningbouwprogramma van de gemeente. Om invulling te kunnen geven aan deze opgave is een verschuiving in het programma nodig. Waar mogelijk en gewenst wordt het programma in de groen stedelijke / suburbane woonmilieus naar beneden bijgesteld (deprogrammeren) zodat nieuwe stedelijke plannen kunnen worden toegevoegd. Hiermee blijven vraag en aanbod in balans en voldoet de gemeente aan de voorwaarden van de provincie om de bovenkant van de bandbreedte te mogen opzoeken.
Wonen
In het kader van de woningbouwprogrammering is opnieuw gekeken naar het programma op deze locatie. In de Woonvisie wordt de locatie aangemerkt als "groen stedelijk", hierdoor is het wenselijk om met de stedenbouwkundige opzet rekening te houden met een hoofdzakelijk grondgebonden programma. Dit betekent niet dat appartementen uitsloten zijn, maar hier ligt minder de nadruk op. Daarnaast is het van belang dat het plan bijdraagt aan het huisvesten van doelgroepen waar in de Woonvisie bijzondere aandacht voor is. Het plan draagt bij aan een goede verscheidenheid aan woonmilieus en woningtypes en prijsklassen aangezien er voor meerdere doelgroepen wordt gebouwd, waaronder eenpersoonshuishoudens, seniorenwoningen en ruime twee-onder-één-kapwoningen. Het beoogde concept kan goed inspelen op de behoefte van meerdere doelgroepen, waaronder de aandachtsgroepen zoals genoemd in de Woonvisie gemeente Hengelo. De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de woonvisie van de gemeente Hengelo. Het voornemen is in overeenstemming met de woonvisie.
Met het zogeheten Verdrag van Malta beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.
Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is ingegaan op de gewenste ontwikkeling en wordt ook ingegaan op de wijze waarop in het plangebied rekening wordt gehouden met de bestaande groenelementen en de hoofdgroenstructuur. Zo is in de planvorming rekening gehouden met de hoofdgroenstructuur en is het plan zodanig vormgegeven dat zoveel mogelijke bestaande groenelementen worden behouden danwel gecompenseerd.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bijvoorbeeld in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe de volgende beleidsregels:
Mobiliteitsplan van de toekomst: veilig, bereikbaar, leefbaar én duurzaam
Hengelo is een aantrekkelijke stad om in te wonen en te werken. Hengelo is volop in ontwikkeling. Daarbij staan we voor verschillende uitdagingen. We willen een aantrekkelijke stad en regio blijven. Zonder een actief mobiliteitsbeleid voorzien we een toenemend aantal knelpunten op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid. In het Mobiliteitsplan 2040 'Heel Hengelo in Beweging' staat omschreven hoe wordt omgegaan met de ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en bereikbaarheid in Hengelo.
Nieuwe kansen en uitdagingen
De bereikbaarheid van onze stad en economie zijn van belang. We zien nieuwe kansen en uitdagingen op ons afkomen, waar we nieuw beleid voor willen opstellen. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van deelmobiliteit, e-bikes, pakketbezorging en verduurzaming. Om dit in goede banen te leiden en om groei mogelijk te maken, maar ook om de leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid in de toekomst goed te houden, moeten er keuzes gemaakt worden.
Stimuleren fietsen en openbaar vervoer in de stad
Hengelo moet bereikbaar blijven voor iedereen. Duurzame vervoerswijzen (fiets, openbaar vervoer of deelmobiliteit) vragen minder ruimte. Daardoor aantrekkelijk om op in te zetten in de ruimte die we hebben. Het verbeteren van de stedelijke én regionale fietsverbindingen, het openbaar vervoer én deelmobiliteit zijn dan ook belangrijke onderdelen in het plan. Zo willen we investeren in onder andere de fietsroutes naar Beckum, Oldenzaal, Delden en Deurningen. Daarnaast zetten we in op mobiliteitshubs, dat zijn plekken waar deelauto's, deelfietsen of andere vormen van vervoer zijn te vinden. Regionaal willen we verder investeren in een snelle en goede verbinding met Enschede en andere regio's zoals Zwolle en Münster.
Verkeersveiligheid belangrijk aandachtspunt
In een stad die steeds drukker wordt, is aandacht voor verkeersveiligheid heel belangrijk. Dat doen we door een veilige inrichting van de weg. Doel in het mobiliteitsplan is dat iedereen veilig van A naar B kan komen en zich daar prettig bij voelt. Daarom gaan we uit van: '30 kilometer per uur waar kan, 50 kilometer per uur waar moet'. Wat dit precies per straat betekent is nu nog niet bekend, dat gaan we onderzoeken. Daarnaast zetten we al jaren in op verkeerseducatie op scholen.
Leefbaar wonen in heel Hengelo
Iedere Hengeloër moet mee kunnen doen in de samenleving. Dat zorgt voor een leefbare stad. Vanuit de toegankelijkheid is er dan ook veel aandacht op de meest kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals jonge kinderen, slechtzienden en mensen met een fysieke handicap. We doen dit vanuit het principe van inclusieve bereikbaarheid: maatschappelijke en economische voorzieningen, zoals scholen, ziekenhuizen, wijkcentra, moeten voor iedereen eenvoudig en veilig bereikbaar zijn. En in een aantrekkelijke stad is recreatief groen met een korte wandeling óf op de fiets goed te bereiken.
Gekozen is voor een stedenbouwkundige opzet van het plangebied waarin de hoofdontsluiting via de Geerdinksweg en Aletta Jacobslaan plaatsvindt. In het plangebied zelf is gekozen voor een eenduidige verkeersstructuur met weinig kruisingen en/of T-splitsingen waarmee een efficiënte ontsluiting plaatsvindt.
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW.
De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone.
Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avond-parkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn.
Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.
Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.
Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming, heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is, in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd.
De vestigingen van de huidige seksinrichtingen blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder het overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.
In het plangebied Gezondheidspark, Erve Berchus is geen seksinrichting aanwezig.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; één met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en één met het toetsingsniveau.
De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidweringseis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt er gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is, aangezien de ontwikkeling vanwege de aard en omvang waterhuishoudkundige belangen raakt. Vanwege het belang van het wateraspect is door Witteveen & Bos een waterhuishoudkundig plan opgesteld, waarin wordt ingegaan op de waterbergingsopties in het plangebied. De 'notitie waterbergingsopties gezondheidspark' is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Waterbergingseis
Op basis van de waterbergingseis van 55 mm van het waterschap Vechtstromen en de toename van het verhard oppervlak van 10.838 m² is de benodigde, minimale waterberging in het plangebied 596 m³. De waterbergingsmaatregelen zijn uitwerkt in het in Bijlage 3 opgenomen waterhuishoudkundig plan en bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij toepassing van bovenstaande maatregelen wordt een waterbergingscapaciteit gerealiseerd van minimaal 752 m³ tot maximaal 1.305 m³. Er is daarmee ruim voldoende waterberging aanwezig om aan de eis van 596 m³ te voldoen. De aanleg van infiltratiekratten is niet nodig om in de benodigde waterberging te voorzien. In deze situatie zijn de waterstanden in de watergang circa 1 m beneden maaiveld zodat afwatering van de overstort en van het hemelwatersysteem mogelijk blijft.
Grondwater
De maatgevend hoogste grondwaterstand is voor het gebied vastgesteld op NAP +15,4 m. Voor de ontwatering van wegen/verhardingen wordt in het algemeen uitgegaan van 0,7 m. Dit betekent dat een minimale hoogte van NAP +16,1 m wordt geadviseerd. Het vloerpeil van de woningen wordt minimaal 0,2 m boven de weg-as aangelegd. In de huidige uitwerking ligt het straatniveau op NAP +16,5 m en wordt hieraan aan voldaan.
Indien bij de uitwerking van de plannen wordt gekozen voor oppervlakkige afstroming van een deel van de woningen naar de berm van de Aletta Jacobslaan, dan is het nodig deze berm verlaagd aan te leggen om water ten opzicht van de weg en de woningen om wateroverlast te voorkomen. Overwogen kan worden om onder de berm een drain aan te leggen om de grondwaterstand in natte perioden te beheersen.
Waterkwaliteit
In verband met de aanwezige overstort van het gemengde rioolstelsel is de waterkwaliteit een aandachtspunt. In de praktijk zijn er echter geen overstortingen waargenomen. Om de overlast voor bewoners na een overstort tot een minimum te beperken wordt gebruik gemaakt van een aan te leggen ondergrondse leiding die afvoert richting de watergang langs het spoor.
Droogte
Behalve wateroverlast vraagt ook droogte de aandacht. Om in droge perioden water vast te houden wordt het HWA-stelsel bij voorkeur als IT-stelsel uitgevoerd en hebben de afvoeren (doorlaten) in de stuwen een minimale diameter van 0,2 m. Bij deze opening wordt de afvoer beperkt tot ongeveer de landelijke afvoer. Een kleinere diameter wordt niet aanbevolen in verband met het risico op verstopping.
Onderhoud
Voor het onderhoud van de watergangen is bereikbaarheid van belang. Omdat overal langs het water een openbare weg ligt, is onderhoud goed uitvoerbaar. In de uitwerking van de plannen wordt dit nader uitgewerkt.
De voorgestelde inpassing voldoet aan de eisen van het waterschap en heeft een ruime waterberging. Water heeft de mogelijkheid om te infiltreren via een wadi, infiltratieriolen en watergangen waar stuwen (knijpconstructies zijn aangebracht). Het hemelwatersysteem van het afgekoppelde oppervlak van de aangrenzende wijk ten oosten van het plangebied kan worden gekoppeld op het oppervlaktewater binnen het plangebied waardoor een robuuster systeem ontstaat. Uitgaande van de hoogte van de wegen, NAP +16,5 m, is verder geen drainage noodzakelijk aangezien de RHG zich dan op circa 1,1 m-mv bevindt.
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 4,6 kilometer afstand van het plangebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op circa 1,2 kilometer afstand ten opzichte van het plangebied. Gezien de ligging buiten het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.
Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
Advies voor het plangebied
In het kader van de ontwikkeling is een AERIUS berekening uitgevoerd (zie Bijlage 4 van deze toelichting) om de stikstofdepositie van zowel de aanleg- als de gebruiksfase in beeld te brengen. Uit de berekening is gebleken dat in beide fasen geen sprake is van rekenresultaten met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Verder is in het kader van de ontwikkeling een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van de quickscan is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat niet uitgesloten kan worden dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot aantasting van het functionele leefgebied van wezel en hermelijn én dat niet uitgesloten kan worden of deze dieren gedood worden (grondverzet en verwijderen ruigte).
Gelet op de resultaten uit de hiervoor beschreven quickscan is door NatuurInclusief een activiteitenplan opgesteld. Het volldige activiteitenplan is in Bijlage 6 opgenomen. Met het activiteitenplan is een ontheffing aangevraagd bij de provincie Overijssel. De ontheffing is verleend. De hierbij behorende beschikking is in Bijlage 7 van deze toelichting opgenomen.
Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op Natura 2000-gebieden en/of het NNN.
Ten aanzien van soortenbescherming wordt geconcludeerd dat met het verkrijgen van de ontheffing geen belemmeringen worden verwacht.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is op basis van de geldende bestemmingsplannen "Gezondheidspark" en "Gezondheidspark, Aletta Jacobslaan" voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie Middel' en 'Waarde - Archeologische Bufferzone'. Op basis van deze dubbelbestemmingen is een archeologisch onderzoek noodzakelijk indien bodemingrepen worden gepleegd met een oppervlakte van 5.000 m² en 250 m². Beide onderzoeksgrenzen worden in voorliggend geval overschreden, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In 2018 is er door Laagland Archeologie reeds een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het zuidoostelijke deel van het plangebied waar in voorliggend geval 20 appartementen zullen worden gerealiseerd is niet in dit onderzoek meegenomen. Aangezien de oppervlakte van dit deel ruim onder de onderzoeksgrens van 5.000 m² ligt, is hier geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor de volledige rapportage van het proefsleuvenonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de voor het plangebied van belang zijnde uitkomsten.
Resultaten proefsleuvenonderzoek
Binnen het plangebied zijn twee archeologische vindplaatsen aangetoond. Vindplaats 1 ligt middenin het plangebied en omvat de resten van het oorspronkelijk uit de late middeleeuwen daterende erf Berchus of Scholte. De aangetroffen resten bestaan uit funderingen en ander muurwerk van de boerderij alsmede grondsporen en een waterput die dateren uit de periode van het begin van de 19e tot circa 1928 toen de huidige nog bestaande boerderij werd gebouwd en de oudere boerderij na een brand is afgebroken.
De totale oppervlakte van de boerderij zal, op basis van de proefsleuven en de kadastrale kaart, circa 400-600 m² zijn. De omvang van gehele vindplaats is globaal het hele voormalige erf rond deze boerderij en zal een vlak van circa 50 bij 50 meter omvatten (2.500 m²). Het hoogste niveau waarop de sporen zich bevinden bedraagt circa 0,5 m onder het maaiveld en het betreft dan de bovenkanten van de funderingen of muurdelen van de boerderij. Globaal bevinden de onderkanten daarvan zich op circa 1 meter onder het maaiveld. Afgezien van de aangetroffen waterput zullen de overige grondsporen zich tot een diepte van maximaal circa 1,5 meter onder het maaiveld bevinden.
Vindplaats 2 ligt in het noordoostelijke deel van het plangebied. Deze vindplaats omvat een cluster van (paal)kuilen die vermoedelijk uit de volle middeleeuwen dateren. Deze sporen kunnen de resten zijn van een oudere voorganger van het erf Berchus of het buiten het plangebied gelegen erve Geerdink. De sporen zijn aangetroffen onder het cultuurdek op een diepte van circa 0,6 m onder het maaiveld. Hoewel de bovenkant van de sporen is afgetopt in het cultuurdek is er in verticaal opzicht nog een aanzienlijk deel van de sporen intact. De fysieke kwaliteit van deze vindplaats kan daarmee dan ook als redelijk tot goed worden aangemerkt.
Op basis van de KNA-waarderingscriteria zijn beide vindplaatsen als behoudenswaardig gekwalificeerd. In afbeelding 4.1 zijn de aangetroffen vindplaatsen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Aangetroffen vindplaatsen (Bron: Laagland Archeologie, 2018) |
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Atlas Leefomgeving, in en/of grenzend aan het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Ten aanzien van het aspect 'archeologie' wordt geconcludeerd dat er twee behoudenswaardige vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Om het behoud van deze vindplaatsen te borgen, wordt in voorliggend bestemmingsplan ter plaatse van de 2 vindplaatsen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen. Hiermee wordt geborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden met grondingrepen met een diepte van 50 centimeter of meer rekening dient te worden gehouden met de archeologische vindplaatsen zoals aangetoond in het proefsleuvenonderzoek. Indien de vindplaatsen niet in situ behouden kunnen worden door middel van planaanpassing zal behoud ex-situ door middel van een opgraving noodzakelijk zijn.
Ten aanzien van het aspect 'cultuurhistorie' wordt geconcludeerd dat het voornemen niet gepaard gaat met negatieve effecten op cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te kunnen voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). De VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009; verder genoemd de VNG-richtlijn) geeft algemeen geaccepteerde richtlijnen voor zoneringsafstanden bij nieuwe ruimtelijke plannen. Als wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen een bedrijf en een gevoelige functie, mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat een bedrijf in redelijkheid aan de milieuregels kan voldoen en dat ontoelaatbare (milieu)hinder bij woningen en andere gevoelige functies wordt voorkomen.
In de VNG-uitgave wordt aan de hand van de zogenoemde Standaard Bedrijfsindeling (SBI) voor milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de milieucategorie waarin een bedrijf of activiteit geplaatst wordt.
Als aan de richtafstanden kan worden voldaan mag worden verondersteld dat bedrijven kunnen voldoen aan de milieueisen en ontoelaatbare hinder wordt voorkomen.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. Woningen worden niet aangemerkt als zijnde een milieubelastende functie. Van enige hinder van omwonenden is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Het plangebied bevindt zich op het gezondheidspark Hengelo waar een verscheidenheid aan functies aanwezig is, waaronder gezondheidszorg, horeca, infrastructuur, wonen en lichte bedrijvigheid. Daarom kan voor het omgevingstype worden uitgegaan van een gemengd gebied. In onderstaande tabel worden de relevante milieubelastende functies met de bijbehorende richtafstanden zoals die in een gemengd gebied gelden getoond.
Functie | Milieucategorie | Richtafstand | Daadwerkelijke afstand |
Gezondheids- en welzijnszorg Ten noorden van het plangebied |
2 | 10 meter (geluid) 0 meter (overig) |
25 meter |
Horeca 1 activiteiten Geerdinksweg 52 |
1 | 0 meter | 24 meter |
Treinstation Station Hengelo gezondheidspark |
3.2 | 50 meter (geluid) | 19 meter |
De afstand tussen dit station en de westelijke woningen bedraagt 19 meter. De afstand tussen het station een deelgebied 1 bedraagt meer dan 50 meter. De te realiseren woningen in deelgebied 1 liggen daarmee binnen de richtafstanden voor geluid en gevaar behorende het station. De aspecten railverkeerslawaai (behorende bij het treinspoor als geheel) en externe veiligheid worden in paragraaf 5.1 en 5.4 behandeld. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Naast railverkeerslawaai kan er op het station zelf sprake zijn van geluidsoverlast als gevolg van activiteiten rondom het station, bijvoorbeeld afkomstig van af- en aanrijdend verkeer. Het parkeerterrein behorende bij dit station biedt met circa 20 plaatsen ruimte aan een beperkt aantal auto's. Daarnaast is de infrastructuur waar het af- en aanrijdende verkeer gebruik van maakt op circa 60 meter ten westen van het plangebied gelegen, wat ruim buiten de richtafstanden van zowel een treinstation (50 meter) als van een parkeerterrein (10 meter) is. Er kan daarmee logischerwijs worden verwacht dat de te realiseren woningen in het plangebied hier geen onevenredige hinder van ondervinden en dat er daarmee sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende milieubelastende functies niet verder in hun huidige bedrijfsvoering.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Een groot deel van de woningen valt binnen de geluidaandachtsgebieden van de Geerdinksweg en de spoorlijn 'Zutphen – Hengelo'. Daarom is door Alcedo een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Dit onderzoek is gebaseerd op de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is met ingang van 1 januari 2024 komen te vervallen. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn nog steeds bruikbaar met dien verstand dat:
Wegverkeersgeluid
Op het appartementengebouw dat oostelijk in het plangebied is gelegen, direct aan de Geerdinksweg, is het wegverkeersgeluid hoger dan de standaardwaarde en bedraagt ten hoogste 64 dB. De ambitiewaarde voor gebiedstypering 'verkeerszone' wordt op de oostgevel van dit gebouw met ten hoogste 1 dB overschreden. Deze overschrijding treedt op ter plaatse van de 2e en 3e bouwlaag (1e en 2e verdieping). Op de 1e bouwlaag (begane grond) en de 4e bouwlaag (3e verdieping) wordt voldaan aan de ambitiewaarde van 63 dB uit het gemeentelijk geluidsbeleid. Bij alle overige gevels wordt voldaan aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid. De geluidsbelasting voldoet aan de plafondwaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid van 68 dB.
Het is in deze situatie niet mogelijk om verdere maatregelen te treffen om de geluidsbelasting op de oostgevel van het oostelijk gelegen appartementengebouw A te verminderen. De woningen, waar sprake is van een overschrijding van de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid, hebben aan de westzijde (de zijde van de galerij) een geluidsluwe gevel. In het verdere ontwerp van het plan zal aan de galerijzijde ook een buitenruimte worden gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan de voorwaarden van het gemeentelijk geluidsbeleid.
Railverkeersgeluid
Het geluid door railverkeer op de woningen gelegen aan de zuidzijde van het plangebied is hoger dan de standaardwaarde voor railverkeersgeluid. Het geluid bedraagt ten hoogste 59 dB. Er wordt voldaan aan de ambitiewaarde van 63 dB uit het gemeentelijk geluidsbeleid voor de gebiedstypering 'verkeerszone'. Omdat de geluidsbelasting voldoet aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid, is een afweging van maatregelen verder niet aan de orde.
Industriesgeluid
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is daarmee niet van toepassing.
Toegestaan geluid en geluidwering gevels
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan het gemeentelijke geluidsbeleid. Het op de woningen toegestane geluid door de Geerdinksweg en het spoor is opgenomen In tabel 4 van hoofdstuk 6 van het Bijlage 9 opgenomen akoestisch onderzoek, met dien verstande dat de waarden voor zijn de toegestane geluidniveaus opgenomen, met dien verstande dat de waarden in de kolom “Wegverkeer Geerdinksweg” met 5 dB moeten worden verhoogd.
Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen dient een akoestisch onderzoek te worden bijgevoegd waarin wordt aangetoond dat de geluidswering van de gevels voldoet aan de eisen uit artikel 4.103 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Situatie plangebied
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project (realisatie van maximaal 145 woningen met drie ontsluitingswegen) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin aangeduid met de donkerblauwe contour.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit de Risicokaart blijkt dat het plangebied ten zuiden wordt begrensd door de spoorlijn 'Delden – Hengelo'. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Vanwege deze korte afstand dienen de risico's betreffende externe veiligheid in kaart te worden gebracht om te bepalen of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te bepalen, is door Aviv een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies van dit onderzoek.
Plaatsgebonden risico (PR)
Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de activiteit en kwetsbare functies in de omgeving. Woningen zijn op basis van het Bevi aangewezen als kwetsbare objecten. Het trajectdeel 'Delden – Hengelo' behoort tot het Basisnet spoor. Op basis van artikel 3 van de Bevt dient bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de basisnetafstand in acht te worden genomen.
Voor het hier beschouwde trajectdeel is de afstand 0 meter. Een afstand van 0 meter betekent dat het plaatsgebonden risico (PR) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de spoorbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt in dit geval 10-7 per jaar, waarmee het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt.
Groepsrisico (GR)
Met het GR wordt geëvalueerd of als gevolg van een ongeval een groot aantal slachtoffers kan vallen, doordat een grote groep personen blootgesteld wordt. In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt minder dan 10% toe door het planvoornemen. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
Plasbrandaandachtsgebied
Voor beide spoorlijnen geldt geen plasbrandaandachtsgebied. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Adviesverzoek Brandweer/Veiligheidsregio Twente
Op grond van artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroute bestaat een verplichting om bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij een transportroute advies te vragen bij de brandweer/veiligheidsregio Twente. In dit kader is het bestemmingsplan gedeeld met de veiligheidsregio.
De veiligheidsregio heeft in dit kader een aantal adviezen gegeven. De adviezen zijn voorzien van een reactie. De adviezen en reacties zijn in Bijlage 14 opgenomen.
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Situatie plangebied
Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 4,6 kilometer afstand van het plangebied. In paragraaf 4.2 is mede op basis van de uitgevoerde AERIUS berekening zoals opgenomen in Bijlage 4 geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling geen aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied met zich meebrengt. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het realiseren van woningen is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' (D 11.2). Binnen deze activiteit is sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben in de vorm van een motivering. Hierom is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan laten geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met de hoogtebeperkingen die gelden om de ongestoorde werking van de radarinstallatie te borgen. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor het plan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen op een momenteel onbebouwd perceel. Om te bepalen of de bodem geschikt kan worden geacht voor reguliere bewoning, dient de bodemkwaliteit inzichtelijk te worden gemaakt. Hiervoor is door Kruse Groep een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de bevindingen uit dit onderzoek. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 12 bij deze toelichting.
Bodemonderzoek
In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In de mengmonsters is verder geen asbest aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Algemeen
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming tegen trillingshinder door personen. Er kan ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). Trillingen ontstaan doordat een bron (bijvoorbeeld een machine), eventueel via een gebouw, een kracht uitoefent op de bodem. Anders dan bij geluid vindt de overdracht niet plaats via de lucht (gasvormig medium), maar via vaste materie (bodem, vloeren, wanden en dergelijke). Weg- of railverkeer en industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder of zelfs schade opleveren.
Bij het passeren van vooral zware voertuigen (vrachtwagens, bussen) kunnen trillingen ontstaan met een kortdurend karakter. In het verkeer kan een verkeersdrempel zorgen voor extra trillingen. Ook bij het treinverkeer is de snelheid een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem). Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron.
Situatie plangebied
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen (woningen). Het plangebied wordt ten zuiden begrensd door de spoorlijn 'Delden - Hengelo', waarmee de ontwikkeling binnen het vaste onderzoeksgebied van trillingshinder van (spoor)wegen ligt. Om deze reden is door Weboost een trillingsonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 13. Hieronder worden de belangrijkste uitkomsten uit dit onderzoek weergegeven.
Trillingsonderzoek
Doel van het onderzoek is om vast te stellen of er sprake zal zijn van trillingshinder in de nieuw te realiseren bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerde conform de Wro art. 3.1 (art. 4.2 van de toekomstige Omgevingswet). Hiervoor is een predictie van de trillingen in de geplande bebouwing gemaakt, conform de in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen omschreven aanpak. De belangrijkste conclusie is dat alleen in de startersappartementen dichtbij de overweg Geerdinksweg incidentele overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder, de SBR B-richtlijn, mogelijk zijn, afhankelijk van hoe de appartementen verder worden gedetailleerd. Het gaat om minder dan 1 overschrijding per dag, veroorzaakt door zware goederentreinen met een afwijkende trillingssterkte. Alle andere geplande woningen voldoen (ruim) aan het beoordelingskader. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Beoordeling trillingshinder in het plangebied (Bron: Weboost) |
Uit het onderzoek is gebleken dat in maximaal 12 appartementen sprake kan zijn van overschrijdingen. Deze hinder is te voorkomen door het nemen van maatregelen. In het onderzoek is beschreven welke maatregelen wel en niet mogelijk zijn. Uit dat onderzoek volgde dat maatregelen aan het spoor kostbaar zijn (kosten bedragen meer dan €0,5 miljoen om overschrijdingen te voorkomen, dit betreffen vooral maatregelen aan de overweg). Maatregelen in de bodem zijn nog kostbaarder, waarschijnlijk onvoldoende effectief en lastig inpasbaar door de korte afstand tussen spoor en bebouwing.
Overschrijdingen zijn wel te voorkomen door in de bouwkundige detaillering rekening te houden met trillingen. De meest effectieve en robuuste maatregel is het afveren van de funderingen van het appartementenblok. Hiervoor dienen de woningen met een dubbele fundering te worden uitgevoerd. Met deze maatregel zijn overschrijdingen in alle woningen in het plangebied weg te nemen, maar de maatregel kost tussen de €200.000 en €350.000 voor het gehele woonblok.
Kostbare maatregelen om de trillingshinder kunnen worden afgewogen op doelmatigheid, oftewel hoe verhouden de te maken kosten zich ten opzichte van het effect die de maatregelen behalen. De trillingshinder ter plaatse van het woonblok wordt veroorzaakt door zware goederentreinen, niet door personentreinen. De frequentie van de goederentreinen is beperkt, het gaat namelijk om minder dan 1 overschrijding per dag. Daarnaast worden de soepelere streefwaarden uit de SBR B-richtlijn voor bestaande situaties niet overschreden. In deze streefwaarden is een zekere vorm van gewenning meegenomen. De woningen worden ten slotte gerealiseerd in een zone dichtbij een spoorlijn waarbij zich in de nabijheid of dichterbij ook al woningen bevinden. Klachten over trillingen zijn echter niet bekend. Gelet hierop wordt verwacht dat er in de te realiseren appartementen geen onacceptabele situatie ontstaat.
Gelet op vorenstaande argumenten in relatie tot de te maken kosten van maximaal €350.000 wordt besloten dat de richtwaarde voor bestaande situaties acceptabel wordt geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect 'trillingen' een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht.
Artikel 3.1.6 lid 1 sub f Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn toegelicht. Daaronder wordt ook de financiële uitvoerbaarheid begrepen.
De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, fiets- en/of voetpaden en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen en een fietsenstalling ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling'.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen met bijbehorende taluds. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere de bouwvlakken, maximale goot- en bouwhoogten en de minimum en maximum aantal te realiseren wooneenheden opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen. Hierin is onder andere bepaald dat binnen deze bestemming maximaal 145 wooneenheden mogen worden gerealiseerd.
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de in 4.3.1.2 benoemde archeologische vindplaatsen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
Bouwwerken ten behoeve van de andere daar geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft waarbij de bodemingrepen niet dieper dan 50 cm zijn.
De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. In dit artikel is ook de voorwaardelijke verplichting ten aanzien van waterberging opgenomen.
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
In dit artikel zijn de regels ten aanzien van parkeren en laden en lossen opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan Gezondheidspark, Erve Berchus is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan onder andere het waterschap, de Provincie Overijssel, de Gasunie, Vitens, Het Oversticht, Prorail en de Natuur- en Milieuraad Hengelo.
Een aantal vooroverlegpartners hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreacties en de beantwoording is samengevat in het in Bijlage 15 opgenomen verslag.
De vooroverlegreacties hebben niet geresulteerd in aanpassingen aan het bestemmingsplan. Tussen het voorontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbestemmingsplan zijn de plannen wel op kleine onderdelen gewijzigd. Er is op enkele locaties meer ruimte gecreëerd voor groen en stedenbouwkundig zijn enkele bouwvlakken beperkt verschoven.
Na de vooroverlegreacties is tevens nader overleg geweest met het waterschap. Uit dit overleg is gebleken dat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Keur' is verplaatst. Daarnaast zijn in de algemene gebruiksregels regels (voorwaardelijke verplichting) opgenomen over de waterberging.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. De zienswijzen samengevat in een zienswijzennota en voorzien van een reactie. De zienswijzennota is in Bijlage 16 van deze toelichting opgenomen. Hierin is tevens aangegeven op welke onderdelen het bestemmingsplan is gewijzigd/aangevuld.
Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zijn de volgende stappen worden ondernomen: