direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bartelinkslaantje 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0145-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Op het perceel Bartelinkslaantje 12 is het autoschadeherstelbedrijf Nijland en bijbehorende bedrijfswoning gevestigd. Het bedrijf gaat verhuizen naar bedrijventerrein Oosterveld. Dit heeft tot gevolg dat alle bedrijfsbebouwing op de huidige locatie wordt gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning. In het voorliggende bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12 zal de bedrijfswoning een reguliere woonbestemming krijgen. De bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar 'wonen' en tussen de woningen Bartelinkslaantje 12 en Bartelinkslaantje 10 wordt een bouwmogelijkheid gerealiseerd voor één woning.

Het bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied Bartelinkslaantje 12 betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Hengelo, sectie T, nummers 8030, 8031, 8181, en 8345. De grens van dit plangebied wordt op de afbeelding hieronder aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0001.jpg"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • A1-zone 2019, vastgesteld op 12 februari 2020;
  • Parapluherziening Wonen, vastgesteld op 3 september 2019;
  • Parapluplan parkeren Hengelo, vastgesteld op 22 mei 2018;
  • Kamerbewoning, vastgesteld op 6 juli 2010.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Autoschade Nijland is gelegen ten oosten van de Deurningerstraat in de zone ten noorden van de A1, tegen het talud, waar de doorgaande route de A1 kruist en aan de kruising van twee fietsroutes (beide Bartelinkslaantje genoemd). De fietsverbindingen gaan in het westen via het tunneltje onder de Deurningerstraat door en in zuidelijke richting eveneens met een tunnel onder de A1 door richting het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0002.png"

Huidige situatie

In het gebied tussen Deurningerstraat en fietspaden Bartelinkslaantje, bevinden zich de bedrijfsgebouwen van autoschadebedrijf Nijland met eraan gekoppeld de huidige bedrijfswoning. Aan het bedrijfsperceel grenzen twee particuliere percelen met daarop twee vrijstaande woningen met bijgebouwen. Samen vormt dit een bouwcluster in de groene zone tussen de Deurningerstraat en de wijk Hasseleres.

Het autoschadebedrijf en de woningen zijn te bereiken via het fietspad Bartelinkslaantje, vanaf de rotonde Deurningerstraat, waar auto’s op het fietspad te gast zijn. Vanaf de Deurningerstraat is het autoschadebedrijf (de achterkant van de bedrijfsgebouwen) goed zichtbaar. Het bedrijf is het enige bedrijf in deze zone langs de Deurningerstraat.

2.2 Stedenbouwkundige invulling

In een nieuwe situatie waarin een extra woning inpast moet worden tussen bestaande vrijstaande woningen die elk aan een andere straat (fietspad) liggen, zou het aannemelijk zijn om de nieuwe woning in één of beide rooilijnen van naastgelegen woningen te plaatsen. Om op deze manier de nieuwe woning in te passen zou aankoop van gemeentegrond noodzakelijk zijn. Dit is echter in deze situatie niet nodig en ook niet wenselijk.

De nieuwe woning (tussen nr. 12 en 10) past juist zo prima binnen het cluster van de aanwezige woningen. Hierdoor blijft ook de open groene ruimte met wadi voor de woning behouden wat voor de zichtbaarheid van de route en zicht op de fietstunnel vanuit noordoostelijke richting ook beter is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0003.png"

Verkaveling

Bouwvlak

Voor het bepalen van het bouwvlak is allereerst de afstand tot de perceelsgrens met nr. 10 van belang. De minimale afstand tot genoemde grens dient drie meter te zijn. Daar waar het bedrijfsperceel gesplitst wordt in twee afzonderlijke woonpercelen ligt de nieuwe perceelsgrens. Vanaf deze kant geldt ook de afstand van drie meter. De grens van het bouwvlak aan de zuidkant (fietspad) ligt op de erfgrens. Dit om de nieuwe woning niet te ver weg te duwen tussen de bestaande woningen. De achtergrens (diepte) van het bouwvlak is minimaal 15 meter vanaf de voorkant perceel.

Typologie

De nieuwe woning dient aan te sluiten bij de omliggende bebouwing van het Bartelinkslaantje. Een vrijstaande woning met landelijke uitstraling past in deze groene zone.

Ontsluiting

De nieuwe situatie betreft twee woningen waarbij de verkeersbewegingen aanzienlijk minder zullen zijn dan bij het huidige gebruik. De ontsluiting van de woningen kan dan ook via de bestaande toegangsweg. Deze komt uit op de fietsstraat waar nu ook al gemotoriseerd verkeer is toegestaan (als gast).

2.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied is bereikbaar via de fietsstraat Bartelinkslaantje – Klaas de Rookstraat en maakt onderdeel uit van een 30 km/uur-zone. Deze fietsstraat is bereikbaar via de Deurningerstraat. De Deurningerstraat is een ontsluitingsweg die onderdeel uitmaakt van het hoofdwegennet.

In de fietsstraat Bartelinkslaantje – Klaas de Rookstraat is het gemotoriseerde verkeer te gast. Het is een belangrijke en druk bereden fietsroute. Het vervallen van de bedrijfsfunctie in het plangebied en de toevoeging van één extra woning betekent een afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Dit betekent dat er minder gemotoriseerd verkeer gebruik zal maken van de fietsstraat. Dus een verbetering van de verkeerssituatie in de omgeving.

Het parkeren nabij de woningen in het plangebied dient op eigen terrein plaats te vinden. Het is niet de bedoeling dat er op de fietsstraat Bartlinkslaantje – Klaas de Rookstraat geparkeerd wordt.

2.4 Wonen

In het plangebied krijgt de bedrijfswoning een reguliere woonbestemming en zal tussen de woningen Bartelinkslaantje 12 en Bartelinkslaantje 10 een bouwmogelijkheid worden gerealiseerd voor één woning. Zie verder paragraaf 3.1.2.1.

2.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het Rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn dertien rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.2.1 Laddertoets plangebied

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 1 woning en daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Omdat de Laddertoets alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het voorliggende plan maakt minder bebouwing mogelijk dan de oorspronkelijke situatie, waarmee geen sprake is van 'nieuw beslag op de ruimte' en derhalve niet van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij de beschrijving van de behoefte kan onderscheid worden gemaakt in enerzijds de kwantitatieve behoefte en anderzijds in de kwalitatieve behoefte.

Regionale woonafspraken

De Twentse gemeenten en de provincie Overijssel hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Deze afspraken liggen vast in de Regionale Woonafspraken Twente (RWP Twente). Deze regionale woonafspraken zijn voor het eerst ondertekend op 29 januari 2016 en worden regelmatig geactualiseerd. De RWP 2019 is op dit moment het meest recente afsprakenkader tussen gemeenten en provincie.

In het kader van de regionale woonafspraken is afgesproken dat gemeenten in beginsel bouwen voor eigen behoefte. Dat betekent dat het aanbod aan plannen in lijn moet zijn met de geraamde huishoudensontwikkeling. De huishoudensontwikkeling wordt bepaald aan de hand van een prognose. Overijssel hanteert hiervoor de prognose van Primos als basis. Prognoses gaan altijd gepaard met een bepaalde mate van onzekerheid, reden waarom in de RWP Twente 2019 de behoefte als bandbreedte is benoemd. Gemeenten mogen binnen deze bandbreedte bewegen. De bovenkant van de bandbreedte mag door gemeenten worden opgezocht indien het plannen betreft binnen de bebouwde kom van de gemeente, er een deprogrammeerplan is en het aantal huishoudens van de gemeente de komende tien jaar groeit. Hengelo heeft afspraken met de provincie over deprogrammeren en de komende tien jaar is sprake van groei van het aantal huishoudens. Daarmee wordt voldaan aan twee belangrijke voorwaarden om de bovenkant van de bandbreedte op te zoeken. Indien ook sprake is van een plan binnen de bebouwde kom, dan is aan alle voorwaarden voldaan. Het voorliggende plan is gelegen binnen de bebouwde kom van Hengelo.

Gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma

In de Woonvisie Hengelo 2016-2026 en in het woningbouwprogramma 2020-2029 ligt de nadruk wat betreft het toevoegen van woningen op transformatie in de prioritaire gebieden binnenstad en Hart van Zuid. Het toevoegen van woningen buiten deze gebieden is daarom enkel per uitzondering mogelijk.

Het college wenst met de ontwikkeling in het plangebied af te wijken van het woonbeleid en het woningbouwprogramma, omdat de ruimtelijke kwaliteit en het woonklimaat van het plangebied door de ontwikkeling toenemen. Het plan sluit daarbij aan op het onderdeel Leefbaarheid en kwaliteit uit de Woonvisie 2016-2026.

In de huidige situatie is sprake van een geïsoleerde bedrijfsbestemming gelegen in een verder overwegend woonmilieu. De ontwikkeling in het plangebied zorgt ervoor dat deze geïsoleerde bedrijfsbestemming wordt wegbestemd ten behoeve van een extra woning. Dit is mogelijk geworden doordat het autoschadebedrijf die op deze locatie gevestigd is naar een bedrijventerrein verhuist, hetgeen vanwege het concentreren van (zware) bedrijven op bedrijventerreinen door de gemeente wordt gestimuleerd.

Het is wenselijk om de overgebleven bedrijfsbestemming in te vullen met een extra woning en de bijbehorende woonbestemming. Door het veranderen van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en het toestaan van een extra woning wordt de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk verbeterd. De bedrijfspanden worden gesloopt en mogelijke milieuhinder van bedrijven voor het omliggende woonmilieu verdwijnt en wordt onmogelijk gemaakt. Bovendien lag het bedrijf geïsoleerd in een verder sub urbaan woonmilieu. De toevoeging van de nieuwe woning zal bijdragen aan een versterking van dit sub urbane woonmilieu. De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit een kleinschalige ontwikkeling (het toevoegen van één woning) die past bij de omgeving en zal geen zwaarwegende gevolgen hebben voor de omvang van de woningvoorraad.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de marinestrategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen marinestrategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed, zoveel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. De provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. De Actualisatie is 1 december 2019 in werking getreden.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
3.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0004.png"

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

3.2.2 Omgevingsvisie met betrekking tot het plangebied

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel ontstaat het volgende beeld.

3.2.2.1 Of - Generieke beleidskeuzes

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. In paragraaf 3.1.2.1 is hierop al ingegaan. De algemene generieke beleidskeuzes belemmeren de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet.

3.2.2.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Bartelinkslaantje 12 is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0005.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is aangemerkt als 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur etc.). Er wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten. De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Er is sprake van herontwikkeling van een binnenstedelijk gelegen gebied. De bedrijfsbebouwing wordt vervangen door een woonhuis. De nieuwe bebouwing is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen.

3.2.2.3 Hoe - Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen in bestaand stedelijk gebied geen rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0006.png"

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen

Het plangebied is in de stedelijke laag aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere
bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen,
flatwijken, villawijken en wijk(winkel)centra.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0007.png"

Stedelijke laag: 'Woonwijken 1955 - nu'

Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Nieuwe functies voor markante gebouwen zoals leegkomende kerken dragen bij aan behoud van het karakter van de wijk. Het plan voorziet in het mogelijk maken van een woonhuis op een voormalige bedrijfslocatie, welke omgeven is door woningbouw. De nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Derhalve is de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.2.3 Omgevingsverordening met betrekking tot plangebied

Intrekgebied

Het plangebied is gelegen in een intrekgebied, dat planologisch wordt beschermd vanuit de verordening (zie ook paragraaf 4.1). Binnen intrekgebieden kunnen nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits wordt voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand-still principe. In het bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12 is het intrekgebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied'.

3.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0008.png"

Kwalitatieve waardering

Voor de toetsing van nieuwe initiatieven in bestaand stedelijk gebied is het 'afwegingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven' van toepassing. Het afwegingskader is gericht op het beoordelen van de bijdrage van een plan aan de ruimtelijke en volkshuisvestelijke opgave van de stad. Dit afwegingskader is als onderdeel van het woonbeleid vastgesteld (zie verder paragraaf 3.1.2.1).

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen.

Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van vergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

3.3.4 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.5 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar en goed te beheren is;
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervoorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moeten afvalwater en hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot);
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag;
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
3.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de 'Nota Autoparkeren 2008-2012' vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De 'Nota Autoparkeren 2008-2012' heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de 'Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009)', alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.6.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze 'Nota Autoparkeren' voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde 'Nota Autoparkeren 2008 - 2012', zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken.

Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar.

Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

3.3.7 Welstandsnota (2018)

Op 1 februari 2018 is de aangepaste 'Welstandsnota' in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen).

Het plangebied valt in de Welstandsnota onder de typologie 'bedrijfsbebouwing'. In de welstandsnota zal de begrenzing van deze typologie worden aangepast zodanig dat het perceel en de aangrenzende woningen onder de typologie 'cluster en woonerfwijken' komen te vallen.

3.3.8 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De 'Nota Geluid' geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd.

Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent onder andere dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.

3.3.9 Bodembeleid (2011)

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor 'wonen' gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor 'industrie'. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerend te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de 'Nota bodembeheer'. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies voor deze locatie. Het toesresultaat is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting.

4.2 Flora en fauna

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 2 kilometer afstand van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.

Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

4.2.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO-omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Conclusie

Op basis van een locatiebezoek, het aanwezige biotoop, het huidige gebruik, de resultaten uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en de eigen gemeentelijke databank met natuuronderzoeken worden negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten niet verwacht. De Wet natuurbescherming vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de volgende afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0009.png"

Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde met het plangebied globaal zwart omlijnd

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

4.3.3 Archeologie; het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied Bartelinkslaantje 12 ligt binnen een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie de afbeelding in paragraaf 4.3.2).

Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een gebied met dekzandhoogten en -ruggen. Dekzandhoogten en -ruggen blijken van oudsher de meest gunstige condities voor vroege landbouwers geboden te hebben en doorgaans worden op die ruggen sporen van bewoning, landbouw en begravingen gevonden, soms teruggaand tot in het midden-neolithicum. Gezien de grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen hebben deze gebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Omdat de archeologische resten onder het maaiveld liggen zijn ze kwetsbaar voor bodemingrepen. Ze zijn dan ook vaak minder goed geconserveerd dan resten die onder een plaggendek liggen.

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<400 meter) van het plangebied is één archeologische waarneming bekend. Het gaat hier om een vuurstenen bijl uit het midden-neolithicum / vroege bronstijd. Deze melding is echter van onbekende oorsprong, waardoor het vrij onwaarschijnlijk is dat deze daadwerkelijk op de gemelde locatie is aangetroffen.

4.3.3.3 Uitgevoerd onderzoek

In het verleden is in het plangebied geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.3.3.4 Vertaling naar de planregels

Het plangebied heeft een omvang van circa 2.200 m². De vrijstellingsgrens behorende bij een hoge archeologische verwachting (2.500 m²) wordt niet overschreden. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied hoeven er derhalve geen planregels opgenomen te worden ten aanzien van de archeologie.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Hasselo. Deze marke wordt al in de 10e eeuw vermeld. Een aantal van de oudste erven wordt dan al genoemd, maar gezien de vondsten en sporen bij opgravingen moeten de oudste erven al uit de 6e eeuw dateren. Vanaf de late middeleeuwen ontstaan er meer erven en vormen de bijbehorende akkers de Hasseler Es. Tot de jaren dertig van de 20e eeuw is het plangebied onbebouwd gebleven. Vanaf dat moment zijn er voor het eerst gebouwen te zien. Vervolgens wordt in de jaren zeventig de Hasseler Es aangelegd. Met de planmatige aanleg van de woonwijk Hasseler Es is de oorspronkelijke structuur van het landschap verdwenen. In en om het plangebied zijn dan ook geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0145-0301_0010.png"

Situatie van het plangebied rond 1900 (globaal blauw omlijnd)

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld zijn er geen historisch-geografische kenmerken en structuren in het plangebied meer aanwezig.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de gemeente Hengelo (www.hengelo.nl/cultuurwaarden) heeft het plangebied geen waardevolle status.

4.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

Aan het Bartelinkslaantje 12 is gevestigd het bedrijf Autoschade Nijland. Bij dit bedrijf bevindt zich één bedrijfswoning. Het voornemen is om de bedrijfsactiviteiten van het autoschadebedrijf te verplaatsen, de bedrijfswoning om te vormen naar een gewone woning, de bedrijfspanden te slopen en in de plaats daarvan één woning toe te voegen. De gemeente is bereid dit planologisch mogelijk te maken door een bestemmingsplanherziening.

In deze paragraaf worden de milieuaspecten beschreven die hiermee samenhangen: er wordt getoetst aan milieuzonering, de milieuregelgeving en onderbouwd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook wordt ingegaan op het onderdeel vormvrije mer-beoordeling, waarin wordt gemotiveerd waarom er bij dit plan geen sprake is van zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat voorafgaand aan het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen, scholen en zorginstellingen. Door voldoende ruimtelijke scheiding moet worden voorkomen dat:

  • a. bij woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast ontstaat en;
  • b. bedrijven onevenredige maatregelen moeten treffen om aan milieuregels te kunnen voldoen.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009) wordt voor een groot aantal bedrijfstakken en milieubelastende activiteiten richtafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden richtafstanden in nieuwe situaties. Als wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen een bedrijf en een gevoelige functie, mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat een bedrijf in redelijkheid aan de milieuregels kan voldoen en dat ontoelaatbare (milieu)hinder bij woningen en andere gevoelige functies wordt voorkomen.

4.4.1.1 Beoordeling

Het plan betreft het omvormen van een bedrijfswoning tot een gewone woning en het toevoegen van een woning. Aan de overkant van de Deurningerstraat en Torenlaan bevindt zich een klein bedrijventerrein waarop categorie 3.1 bedrijvigheid is toegestaan. De afstand van de rand van het bedrijventerrein tot aan de bestaande (bedrijfs)woning is circa 65 meter; de afstand tot de voorgenomen nieuwe woning circa 80 meter. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor 3.1-activiteiten een afstand van 50 meter geadviseerd. Aan die afstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Bovendien was op de bedrijfswoning milieuregelgeving ook al van toepassing en betekent het omvormen tot bedrijfswoning geen aanscherping van regelgeving. Een uitzondering hierop is het aspect geluid. Door het omvormen van een bedrijfswoning naar een gewone woning worden de geluidsnormen 5 dB strenger. Gelet op de afstand zal dat voor de bedrijven op het bedrijventerrein echter geen onevenredige inperking van de bedrijfsvoering en van de ontwikkelingsmogelijkheden betekenen. De conclusie is dan ook dat de bedrijven geen ontoelaatbare verstoring van het goede woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen veroorzaken en dat de bedrijven in alle redelijkheid aan de milieuregels kunnen voldoen.

4.4.2 Geluid

De 'Nota geluid, herziening 2015' van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon-en leefklimaat niet mag verstoren. Dit betekent niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van bijvoorbeeld de binnenstad of bewoners langs een drukke invalsweg zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Daarom zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan.

De Wet geluidhinder definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen.

4.4.2.1 Wegverkeerslawaai

De normstelling op grond van de Wet geluidhinder en de doelstellingen uit de Nota geluid gelden alleen voor de nieuwe woning en niet voor de bestaande (bedrijfs)woning. Nadat de bedrijfsbestemming is omgezet in een woonbestemming, kan de ligging van de nieuwe woning worden beschouwd als het gebiedstype 'wonen'. Op grond van de Nota geluid geldt voor dit gebiedstype als ambitiewaarde 48 dB en als plafondwaarde 58 dB (en 53 dB voor rijkswegen).

De nieuwe woning ligt binnen de wettelijke zones van de Deurningerstraat, de Torenlaan, de Klaas de Rookstraat en de rijksweg A1. In opdracht van de initiatiefnemer is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de nieuwe woning door deze wegen: Project Bartelinkslaantje, Hengelo; Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai; projectnummer 20.161, d.d. 21 december 2020 van Munsterhuis Geluidadvies. Uit dit onderzoek blijkt dat vanwege het verkeer over de Deurningerstraat en over de A1 de wettelijke voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde van 48 dB op de nieuwe woning worden overschreden.

De geluidbelasting is getoetst aan Nota geluid. Er is geconstateerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder het college hogere grenswaarden wil vaststellen. Daarom heeft het college het voornemen om voor de nieuw woning hogere waarden vast te stellen van 53 dB voor het wegverkeerslawaai van de A1 en van 52 dB voor het wegverkeerslawaai van de Deurningerstraat. In het (ontwerp) hogere waardebesluit wordt dit verder gemotiveerd. Het ontwerpbesluit wordt tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan gepubliceerd en ter inzage gelegd.

Op grond van het artikel 3.3 van het Bouwbesluit moet de geluidwering van gevels van de woning zodanig worden uitgevoerd dat uitgaande van de vastgestelde hogere grenswaarde het binnenniveau van 33 dB niet wordt overschreden. Daarbij moet worden uitgegaan van de geluidbelasting zonder de aftrek die bij de hogere grenswaarde wordt toegepast. De geluidbelasting van de A1 zonder aftrek is 55 dB; de geluidbelasting van de Deurningerstraat zonder aftrek is 57 dB. Uitgaande van een geluidbelasting van 57 dB moet de geluidwering van de gevel ten minste 24 dB bedragen. Gelet op de thermische isolatieeisen voor moderne woningen zal dit niet of nauwelijks extra maatregelen vergen.

Daarnaast is er op de zuid- en westgevel van de nieuwe woning sprake van cumulatie van verkeerslawaai van de A1 en de Deurningerstraat. Het is wenselijk om daar bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening mee te houden. De gecumuleerde geluidbelasting op verdiepingshoogte van de zuid- en westgevel is ongeveer 59 dB. Dat wil zeggen dat voor deze gevels een geluidwering van 26 dB wenselijk is. Ook hiervoor zijn waarschijnlijk nauwelijks extra maatregelen nodig; het is mogelijk raadzaam deze gevels zo nodig te voorzien van gedempte ventilatieroosters.

4.4.2.2 Industrielawaai

Het plangebied buiten de zones van geluidgezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.2.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke zone van één van de spoortrajecten door Hengelo. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.2.4 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.3 Luchtkwaliteit

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.

Indien het project:

  • a. niet leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden en/of;
  • b. niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en of;
  • c. 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
  • d. onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit;

is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

Ter plaatse van de woningen worden geen grenswaarden overschreden.

Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

4.4.4 Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op circa 2,5 km van het Lonnekermeer, een Natura 2000-gebied. Op grond van de 'Vuistregels bij het beoordelen van stikstofdepositie' is bepaald dat de bouw van één grondgebonden woning bij deze afstand niet significant bijdraagt aan de depositie op dit gebied.

De nieuwe woning zal geen gasaansluiting krijgen. Het gebruik van de woning en de verkeersbewegingen ten gevolge van 1 woning zullen evenmin significant bijdragen.

4.4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven met een invloedsgebied tot over het plangebied.

De woningen liggen op circa 160 meter (en daarmee binnen het invloedsgebied) van de A1, een basisnetroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De woningen liggen ruim buiten de zogenoemde basisnetafstand en het plasbrandaandachtsgebied. Door het beëindigen van een autoschadebedrijf en het toevoegen van één woning, zal de dichtheid van personen niet significant veranderen en zal ook het groepsrisico verwaarloosbaar wijzigen. Op grond van artikel 8 2de lid van het Bevt is een uitgebreide groepsrisicoverantwoording daarom niet nodig. De reguliere brandweerzorg volstaat; de woningen hebben vluchtwegen die van de snelweg af leiden.

4.4.6 Hoogspanningsleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

4.4.7 Bodemaspecten

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Bartelinkslaantje 12 te Hengelo; Geofoxx; 20190859_a1RAP.docx; 12 december 2019), zie bijlage 2 bij de toelichting. Bij het bodemonderzoek zijn meerdere verontreinigingen in de bodem aangetoond. Het betreft lood en zink in gehalten die de tussenwaarde overschrijden. Tevens is asbest aangetoond, in gehalten die de grenswaarde overschrijden.

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek gaven conform de Wet bodembescherming aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodem/asbestonderzoek. Naar aanleiding hiervan is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Geofoxx; Aanvullend bodemonderzoek Bartelinkslaantje 12, 20210103_a1RAP, 1 april 2021), zie bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat een deel van het terrein niet zondermeer geschikt is voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin). De resultaten geven conform de Wet bodembescherming dan ook aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodem/asbestonderzoek. Op basis van dit nader onderzoek kunnen de mate en omvang van de bodemverontreiniging worden vastgesteld en kan worden bepaald of er een saneringsplicht geldt.

Voordat het betreffende deel van het terrein gebruikt kan worden ten behoeve van het wonen met tuin, zal deze daarvoor geschikt gemaakt moeten worden (zie bijlage 1 bij de regels, waarin het betreffende deel geel omlijnd is weergegeven). Voor de ingebruikname van dat deel zal dan ook aanvullend bodemonderzoek (en eventueel een bodemsanering) moeten worden uitgevoerd.

De wijziging van het gebruik kan pas ingaan wanneer het bevoegd gezag Wet bodembescherming (gemeente Hengelo) heeft ingestemd met de resultaten van dit nader bodemonderzoek (beschikking ernst en spoed) en/of de uitgevoerde sanering (beschikking op de evaluatie van de bodemsanering), op grond van de in dit bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting (zie artikel 3.3.3 in de regels). Deze voorwaarde beperkt zich tot het geel omlijnde gebied zoals in bijlage 1 bij de regels ('Gebied voorwaardelijke verplichting') is weergegeven.

Uit de uitgevoerde onderzoeken en met inachtneming van de verplichting tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek (zie artikel 3.3.3 in de regels) blijkt echter wel dat met (grond)verbeterende maatregelen de locatie geschikt gemaakt kan worden voor het beoogde gebruik (wonen met tuin). Gezien de ruimtelijke haalbaarheid van de maatregelen vormt de huidige situatie dan ook geen belemmering voor de bestemmingsplanherziening.

4.4.8 Hoogtebeperking i.v.m. radarverstoring en vliegveiligheid

Het plangebied ligt op circa 6 km afstand van het radarstation Twente. Om een ongestoord functioneren van de radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, gelden op grond van artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening binnen een straal van 15 kilometer om het radarstation beperkingen met betrekking tot de bouwhoogte. Ter plaatse geldt een maximale bouwhoogte van 98 meter boven NAP. Daaraan wordt ruimschoots voldaan

Ook de hoogtebeperking vanwege de vliegveiligheid die geldt op grond van het Luchthavenbesluit Twente Airport vormt geen belemmering. Het plangebied ligt binnen de zone waarvoor een hoogtebeperking geldt van 150 tot 160 meter boven NAP.

4.4.9 Vormvrije MER-beoordeling
4.4.9.1 Wettelijk kader

Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject” (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria worden betrokken uit bijlage III van de mer-richtlijn.

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan beslissen of er vanwege belangrijke nadelige milieugevolgen van het plan een milieueffectrapport nodig is. Bij deze afweging moet rekening worden gehouden met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn:

  • de fysieke kenmerken van de activiteit;
  • de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  • de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, met specifieke aandacht, voor zover van toepassing, voor de gevolgen van emissies en productie van afvalstoffen en voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (met name, bodem, land, water en biodiversiteit);
  • de eventuele maatregelen die zijn getroffen om nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.
4.4.9.2 Locatie en kenmerken van het plan

De ontwikkeling betreft een bedrijfsmatige activiteit (autoschadebedrijf) die worden omgevormd tot wonen. Het gebied kent dan ook geen bijzondere natuurwaarden of bijzondere natuurlijke hulpbronnen. Het ligt binnen een grondwaterbeschermings- en intrekgebied. Het plangebied ligt op circa 2,5 km van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

4.4.9.3 Beoordeling en motivering

Met het plan wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt. De betreffende gronden waren voorheen in gebruik voor een autoschadebedrijf. De nieuwe woning wordt een grondgebonden woning met tuin. Voor wat betreft de ligging in een grondwaterbeschermings- en intrekgebied en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater is wonen een activiteit met minder risico's dan een autoschadebedrijf. Ook voor wat betreft de biodiversiteit is een woning met tuin ten opzichte van het eerdere gebruik zeker geen negatieve ontwikkeling.

Het bouwbesluit stelt in afdeling 5.2 eisen aan de milieubelasting van de toe te passen materialen. Om die reden is het niet aannemelijk dat er als gevolg van de toe te passen bouwmaterialen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn te verwachten. Op grond van de Gaswet is het niet toegestaan om de nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op het aardgasnet. In de gebruiksfase zal dan ook weinig verbranding van brandstoffen plaatsvinden en is de emissie van stikstofoxiden gering. De extra verkeersbewegingen ten gevolge van één woning zullen geen significante stikstofdepositie geven op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

4.4.9.4 Conclusie

Gelet op:

  • de kenmerken en locatie van het plan;
  • de (beperkte) gevolgen die het plan naar verwachting voor het milieu kan hebben;
  • de relevantie beoordelingscriteria hierbij uit bijlage III van de mer-richtlijn;
  • voorgaande overwegingen;

wordt geconcludeerd dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief en de kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst (d.d. 3 november 2020) vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is.

5.3.2.1 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen en bouwhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.2 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied'.

5.3.3.4 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

5.5.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12 is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan onder andere het waterschap, de Provincie Overijssel, de Gasunie, Vitens, Het Oversticht en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Van de Natuur- en Milieuraad Hengelo en de provincie is een reactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat in het 'Verslag vooroverleg - Voorontwerp bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12'. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat deze instanties instemmen met het plan.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Bartelinkslaantje 12 heeft van 19 mei 2021 tot en met 29 juni 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • het ontwerp bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.