| Plan: | Marskant |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0132-0301 |
Het plangebied betreft het terrein waar voorheen een brandweerkazerne, een politiebureau en een basisschool waren gevestigd. De voormalige brandweerkazerne en het politiebureau zijn jaren geleden gesloopt, de basisschool is sinds oktober 2020 niet meer in gebruik en is inmiddels ook gesloopt. Daarnaast is een deel van het overige terrein binnen het plangebied nu geasfalteerd en tijdelijk in gebruik als parkeerterrein. Een ander deel was tijdelijk in gebruik als stadstuin. Het voornemen is om in het plangebied maximaal 28 grondgebonden woningen te realiseren, waarbij ook de Berflobeek zal worden betrokken.
Voor het deel waar voorheen een basisschool was gevestigd geldt het bestemmingsplan Centrum 2013. Dit deel van het plangebied is in het bestemmingsplan aangewezen als 'Maatschappelijk' en is tevens voorzien van de functieaanduiding 'onderwijs'. Voor het overige deel van het plangebied geldt geen bestemmingsplan ('wit gebied'). Om de ontwikkeling van dat deel mogelijk te maken is dan ook geen herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Sterker nog, voor de invulling van dat deel van het plangebied dient uitsluitend getoetst te worden aan de regels uit de bouwverordening. Echter, in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming, regels worden gegeven. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor dat deel van het plangebied alsnog een bestemmingsplan opgesteld en wordt de invulling ook daar planologisch geborgd.
Het bestemmingsplan Marskant bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
De grens van het plangebied is op de afbeelding hieronder aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Marskant, Willemstraat, Berflobeek en het pand 'Markant'.
Voor een groot deel van het plangebied is op dit moment geen bestemmingsplan van kracht. Voor het deel waar voorheen een basisschool was gevestigd vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Hengelo is ontstaan als esdorp langs de doorgaande weg Delden-Oldenzaal waar deze de weg Almelo-Enschede kruist en waar drie beken samen komen: de Elsbeek, de Berflobeek en de Drienerbeek. Het dorp zelf bestond uit een wijdmazig net van straten en paden tussen de drie beken met daartussen boerderijen op ruime erven. De beken zorgden geregeld voor wateroverlast. De Berflobeek stroomde vanuit het zuidoosten via het station in noordoostelijke richting en maakte ter hoogte van de Emmaweg / Willemstraat een bocht in westelijke richting. Het natte 'Marsch-gebied' tussen het voormalige Huys Hengelo en de bocht bij de Emmaweg wordt in de huidige situatie de Marskant genoemd. Hier werd tot in het begin van de 19e eeuw in de daarvoor gemaakte slotenstructuur door huisvrouwen gewassen en in de zon gebleekt. Ten westen van het 'Marsch-gebied' ligt de vooroorlogse dichtersbuurt met zijn langgerekte verkavelingsstructuur. Dicht op elkaar gesitueerde vrijstaande huizen en tweekappers in rode baksteen wisselen elkaar af.
Door de groei van de stad werd rondom de nieuwe binnenstad een binnenstadsring aangelegd die alle uitvalswegen met elkaar verbindt. Ter hoogte van 'de Marsch' werd eind jaren '40 de Marskant aangelegd als deel van de binnenstadsring en werden langs de Marskant onder andere een politiebureau en brandweerkazerne gebouwd. De waterloop van de Berflobeek die in een bocht bij het station uitkwam werd met de herverkaveling rechtgetrokken en parallel langs de dichtersbuurt met de Marskant verbonden.
Compacte binnenstad
Vanuit de compacte binnenstad is een structuurmodel opgesteld voor de centrumring en binnenstad. Zowel langs de ring als in de binnenstad zullen transformaties plaatsvinden die de kwaliteit van de binnenstad zullen verhogen. De hoofdentrees zijn als groene cirkels op de ring aangegeven (zie afbeelding hieronder). Ook de entree vanuit het station is een belangrijke hoofdentree voor de stad (geel). Tussen de centrumring en de binnenstad zijn een aantal secundaire entrees (blauw) aanwezig. De entrees tot de compacte binnenstad zijn vooral belangrijk in de markering van het kernwinkelgebied (oranje vlak) en voorzien van mooie afsluitpalen die verwijzen naar de stadhuistoren.
Marskant is onderdeel van de centrumring en kwalitatief niet het beste onderdeel daarvan. Een aantal plekken wacht op herontwikkeling en het groen is nagenoeg uit het straatbeeld verdwenen. Met de komst van de fietssnelweg F35 aan de Marskant ontstaan er kansen om op korte termijn een verbetering te realiseren en alvast de visie voor de lange termijn te vertalen naar de Marskant.
Fragmentatie en wandvorming
De bebouwing aan de buitenzijde van de centrumring is opgebouwd uit een aantal fragmenten. Vanuit het zuiden gezien neemt de stedelijkheid stapsgewijs af. Deze fragmenten verschillen van elkaar in grootte en hoogte van de gebouwen. Nabij het station is de bebouwing hoog en stedelijk en aan het eind van de Marskant is deze juist lager en meer individueel in de vorm van de twee grote villa's in een groene setting aan de Deldenerstraat. Dit beeld past bij de opbouw van de stad. Hierin is de kenmerkende wederopbouw zichtbaar in de vorm van bouwblokken. Aan de Marskant zijn in diverse perioden ingrepen geweest in het stedelijk weefsel. Hierdoor is op individueel gebouwniveau het beeld soms divers. De bouwblokken en de individuele uitstraling komen terug in de nieuwe bebouwing aan de Marskant.
Langs de Marskant valt op dat de individuele panden in het zuidelijk deel aanzienlijk groter zijn dan in het noordelijk deel. Dit sluit aan bij de functie van de gebouwen die deels nog een kantoorfunctie hebben. Ook is langs de Marskant goed zichtbaar dat het wegbeeld wordt begeleid door de wanden van de bebouwing. Dit is vooral goed voelbaar op de hoek bij de Brinkstraat, waar de bebouwing hoog boven de straat uittorent. Dit hangt samen met het stedenbouwkundig accent dat ter hoogte van het station wordt gemaakt. Deze wandvorming is kenmerkend voor de bebouwing langs de centrumring. De hogere bebouwing langs de ring beschermt de binnenstad van geluid en verstoring. Aan de buitenzijde van de ring kan deze wandvorming stapsgewijs lager zijn en wordt meer de aansluiting met het achterliggende woongebied van de Dichtersbuurt gezocht.
Korrelgrootte
Vanuit het zuiden gezien neemt de korrelgrootte van de bebouwing langzaam af richting het noorden. Aan de binnenzijde van de centrumring zijn veelal bouwblokken en enkele grote volumes zichtbaar. Aan de buitenzijde van de centrumring zijn gaten ontstaan in het stedelijk weefsel, waarbij de lege plek van het voormalig politiebureau nog goed zichtbaar is. Opvallend zijn de meer statige villa's rond het Mitchamplein, waarbij meer ruimte is voor groen en twee statige gebouwen uit de periode voor de oorlog. Tenslotte valt op dat de Dichtersbuurt een veel kleinere korrelgrootte heeft dan de meer stedelijke bebouwing langs de Marskant. Beide kenmerken worden vertaald in het plangebied. Aan de zijde van de beek zal sprake zijn van een kleine korrelgrootte met kleinschalige bebouwing en aan de Marskant zal de bebouwing meer in het teken staan van wandvorming in de structuur van de bouwblokken met een individueel karakter.
Fragmenten Korrel en wandvorming
Vanuit de analyse van het plangebied en de omgeving zijn een aantal ruimtelijke uitgangspunten voor het stedenbouwkundig ontwerp geformuleerd. De Berflobeek is een structuurdrager voor het plan. De beek is als onderdeel van de hoofdgroenstructuur een belangrijke aanleiding en kans voor de ruimtelijke kwaliteit. De villa's in het noordelijk deel staan vrij in een groene ruimte en vormen een groene kop op het plangebied.
Langs de Marskant wordt het systeem van de bouwblokken opgepakt die in hoogte stapsgewijs aflopen vanaf het station naar de groene kop met de villa's aan de Deldenerstraat. De centrumring vraagt in deze structuur om wandvorming, de woningen aan de Marskant zullen dan ook als een groot volume in een duidelijke lijn staan. De individuele panden mogen onderling juist verschillend zijn in vormgeving. De woningen aan de beek beantwoorden het bouwblok aan de Marskant. Ze vormen daarentegen geen strakke wand, maar volgen de loop van de beek in hun plaatsing en kijken naar wat betreft korrelgrootte en oriëntatie naar de woningen van de Dichtersbuurt.
De aanwezigheid van de beek en de watergevoeligheid van het gebied maken dat de beek een prominente plek krijgt in het plangebied. De groenstructuur met bomen langs de beek, wordt verder geoptimaliseerd en voorzien van een aantrekkelijke route om langs te wandelen. Het profiel van de beek krijgt een natuurlijke uitstraling waaraan het ook aantrekkelijk wonen is.
In het plangebied is aan de Marskant gekozen voor geschakelde woningen die aaneengesloten worden gebouwd en de sfeer van stadswoningen oproepen. Aan de beekzijde is het beeld juist losser met meer vrijstaande woningen die speels geplaatst aan de beek staan. De woningen worden aan de achterzijde ontsloten via een parkeerstraat, waarbij iedere woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein kan realiseren.
Stedenbouwkundig plan
Woningtypologieën
In het plangebied zijn twee verschillende woningtypologieën voorzien. Ieder met hun eigen karakter en passend bij de ligging in het plangebied. Wat betreft vormgeving is er veel vrijheid, mits aan een aantal randvoorwaarden kan worden voldaan. Deze worden vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan en in het beeldkwaliteitplan.
De woningen aan de Marskant worden aangeduid als stadswoningen met een oriëntatie op de Marskant. Deze woningen hebben een gevarieerde en stadse uitstraling, waarbij de woningen wel familie van elkaar zijn, maar tegelijk onderling verschillen in bijvoorbeeld hoogte, breedte en materiaalgebruik. Om het accent van de stadse woningen te accentueren wordt de begane grondverdieping verhoogd uitgevoerd. De hoekwoningen in deze wand krijgen een architectonisch accent. De voordeur is in alle gevallen aan de Marskant gesitueerd.
Stadswoningen; Wonen aan de Marskant
Aan de beek komen stadsvilla's waarbij 'Wonen aan de beek' het thema is. Deze woningen hebben een meer open, ruimtelijk beeld. De woningen worden vrijstaand uitgevoerd, maar ook wordt de mogelijkheid geboden om twee woningen aan elkaar te bouwen. De woningen liggen met hun voorzijde aan de beek en hebben allemaal dezelfde richting. Deze is haaks op de Marskant en daarmee verwant aan de stadswoningen. Op deze manier ontstaat er toch ruimtelijke samenhang. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de verplichte nokrichting van de woningen. De woningen worden aan de achterzijde ontsloten via een parkeerstraat. Aan de voorzijde zijn de woningen voor voetgangers toegankelijk via het beekpad. De nabijheid en speelse loop van de beek komt terug in de plaatsing van de woningen, deze volgen de loop van de beek en versterken hiermee het ruimtelijk beeld van deze beekzone.
Stadsvilla’s; Wonen aan de Berflobeek
Op dit moment bestaat het plangebied Marskant uit de voormalige locatie van de Willemschool en een parkeerterrein met circa 87 openbare parkeerplaatsen. Sinds de sluiting van de Willemschool in 2020 wordt het parkeerterrein hoofdzakelijk nog gebruikt door werknemers en bezoekers van de binnenstad. Het parkeerterrein betreft een tijdelijk parkeerterrein dat door de gemeente jarenlang als betaald parkeren is geëxploiteerd op gronden van Welbions vanwege gebrek aan ontwikkelbehoefte. Het parkeerterrein wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten op de Marskant. De Marskant maakt onderdeel uit van de centrumring, waardoor het parkeerterrein vanuit alle richtingen goed bereikbaar is. Vanaf de Helmersstraat is het terrein alleen toegankelijk voor langzaam verkeer.
Ontsluiting
Binnen het plangebied wordt de bouw van woningen mogelijk, die door middel van een nieuw aan te leggen bedieningsweg worden ontsloten op de Willemstraat. De Willemstraat betreft een erftoegangsweg binnen een 30 km/ uur zone. Hier kan de bedieningsstraat naar de woningen veilig en goed op worden ontsloten. Bovendien wordt de Willemstraat opnieuw ingericht. Het vrijliggende fietspad wordt verwijderd, de rijbaan wordt versmald en er worden enkele parkeerplaatsen toegevoegd, waardoor de nieuwe inrichting nog beter aansluit bij een 30 km/ uur zone.
De nieuw aan te leggen bedieningsweg betreft een doodlopende weg voor gemotoriseerd verkeer, waardoor verkeersintensiteiten laag zijn. Er worden geen trottoirs aangelegd langs de bedieningsweg. Al het verkeer kan veilig gebruikmaken van dezelfde rijbaan. Voor incidenteel keren door iets groter verkeer kan gebruik worden gemaakt van een informele keervoorziening aan het einde van de bedieningsweg.
Parkeren
Het plangebied voorziet in eigen parkeerbehoefte volgens de parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Autoparkeren Hengelo. De woningen krijgen twee parkeerplaatsen op eigen terrein aan de achterzijde van de woningen. Dit aantal is ruim voldoende voor bewoners en bezoek van bewoners. De parkeerplaatsen op eigen terrein moeten vanwege de beperkte breedte van de bedieningsweg (5 meter) iets dieper worden vormgegeven om deze goed te kunnen bereiken.
Hiernaast worden er in de Willemstraat nog circa zes nieuwe openbare parkeerplaatsen aangelegd, terwijl hier momenteel geen parkeerplaatsen aanwezig zijn. Doordat het plan volledig in haar eigen parkeerbehoefte voorziet, wordt ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling geen toename van de parkeerdruk in de directe openbare omgeving verwacht.
Wel verdwijnen er ten opzichte van de bestaande situatie circa 87 openbare parkeerplaatsen die nu op het tijdelijke parkeerterrein aanwezig zijn. De huidige gebruikers van het tijdelijke parkeerterrein moeten in de nieuwe situatie gebruikmaken van andere parkeervoorzieningen. Volgens de dynamische parkeerbalans voor het centrumgebied van de gemeente Hengelo blijkt dat er nabij het centrum voldoende parkeercapaciteit beschikbaar blijft om de toekomstige parkeerbehoefte te faciliteren. Voorbeelden van nabijgelegen parkeervoorzieningen zijn het Mitchamplein en parkeergarage de Brink. Wel kunnen loopafstanden ten opzichte van het huidige tijdelijke parkeerterrein Marskant toenemen.
Fietsverkeer en voetgangers
Door langzaam verkeer is het plangebied te bereiken vanaf de Willemstraat, de Marskant, de Helmersstraat en de Deldenerstraat. Aan de oostzijde van de Marskant is de realisatie van de fietssnelweg F35 voorzien, waardoor het woongebied goed bereikbaar wordt voor fietsverkeer. Ter plaatse van de Willemstraat kunnen voetgangers bij de middengeleider gefaseerd de Marskant oversteken voor een veilige route naar de binnenstad.
Bereikbaarheid door openbaar vervoer
De bereikbaarheid van het plangebied met openbaar vervoer is goed. Het treinstation bevindt zich op circa 600 meter en op 200 meter afstand bevindt zich bushalte De Brink.
In het plangebied is de bouw van maximaal 28 woningen voorzien. In het oostelijk deel achttien stadswoningen aan de zijde van de Marskant en in het westelijk deel tien stadsvilla's langs de Berflobeek (zie ook paragraaf 4.3.2).
De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 5.1.
Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het Rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn dertien rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor het plangebied geldt grotendeels geen bestemmingsplan. Voor dat deel fungeert enkel de bouwverordening als toetsingskader. Per 1 juli 2018 hebben de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening van rechtswege hun (aanvullende) werking verloren. Op grond van het huidig planologisch-juridisch regime bestaat dus reeds de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie. Echter, de feitelijke ontwikkeling heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. Onbenutte planologische mogelijkheden die reeds bij recht zijn voorzien worden niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft niet te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, lid 2 Bro genoemde eisen.
Voor het overige deel geldt dat hier reeds sprake is van de bestemming 'Maatschappelijk' en dat hier voorheen een basisschool was gevestigd. Er is dan ook geen sprake van nieuw beslag op de ruimte. Bovendien worden binnen het bestemmingsvlak maximaal elf woningen gerealiseerd. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Regionale woonafspraken
De Twentse gemeenten en de provincie Overijssel hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Deze afspraken liggen vast in de Regionale Woonafspraken Twente (RWP Twente). Deze regionale woonafspraken zijn voor het eerst ondertekend op 29 januari 2016 en worden regelmatig geactualiseerd. Het RWP 2019 is op dit moment het meest recente afsprakenkader tussen gemeenten en provincie.
In het kader van de regionale woonafspraken is afgesproken dat gemeenten in beginsel bouwen voor eigen behoefte. In de afgelopen jaren heeft de gemeente Hengelo de voorraad aan harde plancapaciteit fors teruggebracht om deze in overeenstemming te brengen met de behoefte zoals deze de komende jaren wordt voorzien. Ook op de voorliggende locatie wordt het programma naar beneden bijgesteld: voorliggend plan geeft invulling aan maximaal 28 woningen terwijl hier eerder sprake was van 110 woningen. Daarmee geeft de gemeente Hengelo invulling aan de woonafspraken met de provincie.
In aanvulling op de woonafspraken heeft de gemeente samen met de provincie afspraken gemaakt over de kwalitatieve opgave voor het wonen in de stad. Vanuit deze afspraken wordt (onder meer) ingezet op een onderscheidend Hart van Zuid en binnenstad, waarbij projecten geprioriteerd worden die een vliegwiel zijn voor ambities. Voor de binnenstad is de ambitie te komen tot een aantrekkelijke binnenstad, de huiskamer van Hengelo. Dat betekent het compacter maken van het winkelhart, het terugdringen van leegstand door het toevoegen van nieuwe functies en het aantrekken van doelgroepen die een positieve bijdrage leveren aan de binnenstad. Het toevoegen van woningen in de binnenstad is daarbij essentieel. Omdat het in de binnenstad vooral gaat om bestaande gebouwen is het voor de diversiteit van het wonen van belang om ook andere producten aan te bieden dan appartementen. Op de voorliggende locatie is een invulling met grondgebonden woningen mogelijk. Een uniek stedelijk product, op een unieke plek in de stad.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 5.1).
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
Bij de afwegingen in de fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: 'de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied'.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voor een groot deel van het plangebied geldt geen bestemmingsplan. Met betrekking tot de ontwikkeling van dat deel van het plangebied vormt enkel de bouwverordening het toetsingskader. Voor het overige deel geldt het bestemmingsplan Centrum 2013.
Het betreft een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied waarbij geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaatsvindt. Integendeel, de voorliggende locatie is één van de locaties waar de gemeente, in het kader van deprogrammeren, het aantal woningen naar beneden bijstelt, waardoor juist veel minder sprake zal zijn van ruimtebeslag (op de groene omgeving). In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld.
Hengelo kent een aanzienlijke binnenstedelijke opgave, met name gericht op de binnenstad en Hart van Zuid. De voorliggende locatie is een binnenstedelijke locatie en maakt deel uit van het woningbouwprogramma. Invulling met woningen is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De product/marktcombinatie spreekt een doelgroep aan waarvoor er in en rond het centrum nog niet of nauwelijks aanbod is. Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken over woningbouw, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven.
Ontwikkelingsperspectief: Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken
Het plangebied is aangemerkt als 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu. Er wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit. De nieuwe bebouwing is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen en is tevens afgestemd op de kenmerken van het watersysteem (inpassing beek). De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past dan ook uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Op basis van de natuurlijke laag is sprake van 'Dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.
Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
Voor dit landschapstype schrijft de provincie een norm voor; dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het plangebied is echter in het bestaand stedelijk gebied gelegen. Er is geen sprake (meer) van natuurlijk reliëf, waardoor in het plangebied geen hoogteverschillen aanwezig zijn die beter zichtbaar en beleefbaar kunnen worden gemaakt.
Binnen de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'.
Stedelijke laag: Bebouwingsschil 1900 - 1955
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stads- en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken en ook stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvindt in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. De ontwikkeling betreft de toevoeging van bebouwing met een eigen karakter en uitstraling en is in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.
Het woningbouwprogramma, dat in beginsel iedere twee jaar door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren. Het woningbouwprogramma 2020-2029 is op 30 juni 2020 door het college vastgesteld. De voorliggende locatie maakt daar grotendeels deel van uit.
De ontwikkeling in het plangebied gaat uit van uitbreiding van het aantal woningen. Het woonproduct bestaat uit grondgebonden woningen aan de rand van de binnenstad. De combinatie van de centrale ligging en kwaliteit van het betreffend woonproduct voorziet in een behoefte die in de nabije omgeving nog niet veel vervuld wordt. Met de ontwikkeling worden een braakliggend terrein en leegstaand maatschappelijk vastgoed opgevuld waar geen andere functies kunnen landen. Bovendien versterkt het plan de ruimtelijke kwaliteit van een belangrijke uitvalsweg en het suburbane woonmilieu in Hengelo. In Hengelo wordt waarde gehecht aan het suburbane woonmilieu met grondgebonden woningen en aandacht voor groen. In dit plan wordt daar voldoende aandacht aan besteed waardoor ook de ruimtelijke kwaliteit op de hoek van belangrijke uitvalswegen aanzienlijk wordt verbeterd.
De ontwikkeling van het plangebied past binnen het woonbeleid van de gemeente Hengelo. Het draagt bij aan de binnenstedelijke opgave die zich richt op woningbouw in de binnenstad en Hart van Zuid. Het plangebied bevindt zich op de rand van het prioritaire gebied de binnenstad en is daarom goed gepositioneerd voor woningbouw. Bovendien draagt het plan bij aan de transformatie van (locaties met) leegstaand maatschappelijk vastgoed (in dit geval de voormalige Willemschool). Uit een recent doelgroepenonderzoek van de Hengelose woningmarkt - uitgevoerd door onderzoeksbureau Tellers en Benoemers - blijkt dat er kansen liggen om woningen toe te voegen in de binnenstad. Het gaat om een gemengde doelgroep van ouderen, (jonge) gezinnen en doorstromers. De grondgebonden woningen in dit plangebied aan de rand van de stad zijn bij uitstek geschikt voor vitale senioren en gezinnen. Omdat dit een ander aanbod is dan in de omgeving aanwezig is draagt dit bij aan de sociale differentiatie in de buurt.
Het plangebied dient zich slecht voor een andere invulling dan woningbouw. Er is in de gemeente Hengelo een overschot in veel functies zoals kantoren en maatschappelijk vastgoed. Bovendien blijkt uit een recent uitgevoerde retailanalyse van onderzoeksbureau DTNP dat het belangrijk is voor de opgave in de binnenstad om detailhandel en horeca te concentreren in de daarvoor aangewezen gebieden in het centrum.
Voor een groot deel van de voorgenomen woningbouw is ruimte gereserveerd in het woningbouwprogramma 2020-2029. De ontwikkeling op de plek van de oude Willemschool wordt buiten het woningbouwprogramma toegevoegd. Transformatie naar wonen of een andere functie ligt in het geval van de Willemschool niet voor de hand - in de huidige vorm is het pand niet te gebruiken. Er ligt een grote kans om het perceel van de Willemschool op te vullen met een soortgelijk programma als aan de Marskant. Die kans wordt vanwege bovengenoemde argumenten voldoende benut.
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bijvoorbeeld in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe de volgende beleidsregels:
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:
De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.
De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie-/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.
Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone.
Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avond-parkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond-parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.
Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.
Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.
Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.
Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.
In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.
Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.
Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.
Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming, heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is, in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd.
De vestigingen van de huidige seksinrichtingen blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder het overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.
In het plangebied Marskant is geen seksinrichting aanwezig.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; één met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en één met het toetsingsniveau.
De bebouwing binnen het plangebied wordt getoetst aan het 'Beeldkwaliteitplan Marskant' dat voor dit plangebied is opgesteld.
De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidweringseis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.
Deelgebied 1: Betreft de locatie ten noorden van de Willemschool
Deelgebied 1 biedt ruimte voor achttien woningen. Deze stedenbouwkundige ontwikkeling wordt integraal ontworpen met de herinrichting van de aangrenzende Berflobeek en het opheffen van wateroverlast aan de Marskant ten tijde van hevige neerslag.
Bodemopbouw en grondwaterstanden
Uit boringen blijkt dat in delen van het plangebied op minder dan twee meter onder maaiveld, klei- of leemlagen aanwezig zijn. Dit betreft met name zwak tot sterk zandige leemlagen, of zwak tot sterk zandige klei. In deze delen kunnen schijngrondwaterstanden optreden. In een groot deel van het plangebied komen geen ondiepe klei- of leemlagen voor. De ontwatering bedraagt 0,35 tot 0,97 meter -maaiveld. Dit verschil in ontwatering wordt deels veroorzaakt door fluctuaties in het maaiveld.
Ontwerpuitgangspunten algemeen
Voor het waterhuishouding- en rioleringsontwerp gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Waterberging
Langs de Berflobeek zijn twee wadi-compartimenten vormgegeven. De wadi's bergen het hemelwater afkomstig van de woonontwikkeling Marskant en eventueel overtollig hemelwater vanuit het toekomstig HWA-riool in de Marskant. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de ondergrond. De ledigingstijd van de wadi is maximaal twaalf uur. Bij extreme neerslag is er een overloopmogelijkheid naar de Berflobeek. Bij een bergingscapaciteit van 139 m³ en een totale belasting van 3550 m² aan afvoerend nieuw verhard oppervlak levert de wadi een bergingsinhoud van 39,1 mm. Deze berging is exclusief de berging van de afvoerende greppel vanaf de Marskant met uitstroom in de wadi. De inhoud van deze greppel onder het overloopniveau betreft een effectieve extra berging van 7 m³. De totale inhoud is daarmee 146 m³ en levert 41,1 mm conform de bergingseis van het waterschap Vechtstromen.
Deelgebied 2: Betreft de locatie ten zuiden van deelgebied 1 (voormalige locatie Willemschool)
Het verhard oppervlak op deze locatie bedraagt 0,17 hectare. Het regenwater wordt afgevoerd en geborgen in een tweetal wadi's die zijn gelegen aan de zuidzijde van het plangebied. De berging in deze wadi's bedraagt 70 kubieke meter. Dat is ruim 41 mm waterberging ten opzichte van het verharde oppervlak. Hierbij is gerekend met een bergende schijf in de wadi's van 35 cm in plaats van de gebruikelijke 30 cm. Het overtollige water wordt afgevoerd middels een te realiseren blauwe ader in de Willemstraat die wordt aangesloten op de Berflobeek. De droogweerafvoer kan worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Marskant en/of de Willemstraat.
Watertoets
Voor deelgebied 1 is een waterhuishoudkundig plan gemaakt. (Arcadis, definitieve versie d.d. 7 april 2020). Voor deelgebied 2 is niet separaat een waterhuishoudkundig plan gemaakt. De randvoorwaarden en uitgangspunten zoals die zijn vastgelegd in het waterhuishoudkundig plan van deelgebied 1 zijn onverminderd van kracht voor deelgebied 2. In het kader van de wettelijk verplichte watertoets is het waterschap Vechtstromen in een vroegtijdig stadium betrokken geweest bij het maken van het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan. Het waterschap kan hiermee instemmen.
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.
Soortenbescherming
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.
Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode of ontheffing.
Conclusie
Om inzicht te krijgen in de wettelijke consequenties van de geplande ontwikkeling is een Quickscan uitgevoerd (Toetsing Wet natuurbescherming, Berflobeek Marskant, Eelerwoude, 2021). Hieruit komt naar voren dat de ontwikkeling mogelijk zorgt voor een aantasting van de functionele leefomgeving van de egel. Tevens is in een van de te kappen bomen een horst aanwezig welke mogelijk van een sperwer is. Nader onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of het nest in gebruik is door sperwer of een andere soort en welke gevolgen dit heeft voor de ontwikkeling. Afhankelijk van welke soort van het nest gebruikmaakt kan ook de rest van de houtwal een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied. Mogelijk is daardoor ook de kap van andere bomen in de houtwal ontheffing plichtig.
Nader onderzoek zal worden uitgevoerd en indien nodig zal een ontheffing aangevraagd worden. Verder zal bij de werkzaamheden, in het kader van de zorgplicht, rekening gehouden moeten worden met de aanwezige amfibieën, vissen, vleermuizen en konijnen.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de onderstaande afbeelding.
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart met het plangebied globaal rood omlijnd
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het Verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachten dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type 'erf', ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Het plangebied Marskant ligt binnen twee archeologische verwachtingswaarden (zie de afbeelding in paragraaf 5.3.2). Voor het grootste gedeelte ligt het plangebied in een zone met beekdalen en overige laagten die nabij de meest prominente dekzandhoogten en -ruggen zijn gelegen. Hier geldt een middelmatige archeologische verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk gaat het dan om archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijke archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op de nabij gelegen hogere gronden. In het uiterste zuidoostelijke deel van het plangebied ligt een zone welke als een dekzandwelving of -vlakte is gekarteerd. Ook hier geldt een middelmatige kans voor archeologische resten uit alle perioden. In dergelijke zones is een verhoogde kans op het aantreffen van archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en langs de randen van dekzandhoogten en -ruggen (met een plaggendek) geldt een trefkans op resten uit de Late Prehistorie, de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. De archeologische resten liggen vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Tegelijkertijd zijn de archeologische resten vaak minder goed geconserveerd.
Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele archeologische waarnemingen bekend. Ten noorden van de Deldenerstraat is een van gewei gemaakte bijl gevonden, die gedateerd wordt tussen het mesolithicum en de ijzertijd. Aan de noordoostzijde van de Langestraat zijn diverse stukken aardewerk gevonden, daterend uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd.
Het plangebied zelf heeft in het verleden deel uitgemaakt van een archeologisch onderzoek. In 2007 is door Synthegra een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een groter plangebied (M-kwadraat / B3) te Hengelo. Het huidige plangebied lag binnen deelgebied 2 van dit bureauonderzoek. Hieruit is het volgende geconcludeerd: er worden in deelgebied 2 geen bewoningsgerelateerde sporen van voor de eerste helft van de 19e eeuw verwacht. Op de kadastrale kaart staat geen bewoningsgerelateerde bebouwing aangeduid en gelet op de landschappelijke ligging van het gebied mag aangenomen worden dat het gebied in de voorgaande eeuwen onaantrekkelijk was voor bewoning. In deelgebied 2 geldt een verwachting op off-site features als wegen, bruggen en schuren en op (rituele) deposities als bijvoorbeeld bijlen van vuursteen, laat prehistorisch metaalwaar, kuilen met aardewerkdeposities.
Uit de bij dit bureauonderzoek opgestelde verstoringskaart blijkt dat het bodemprofiel van deelgebied 2 bijna geheel verstoord is. Er is niet alleen sprake geweest van zware gebouwen met diepe funderingen en onderkeldering tot meer dan 3,5 meter -mv (brandweerkazerne, kantoren, ambulancegarage en politiebureau), maar ook van bodemverontreiniging. Uit het Historisch Bodem Bestand van de gemeente Hengelo, waarin alle bodemonderzoeken staan gedocumenteerd, blijkt dat in deelgebied 2 diverse saneringen zijn uitgevoerd. In een tijdspanne van vijftien jaar zijn diverse saneringen uitgevoerd waarbij een groot gedeelte van het terrein is gesaneerd. Vanwege de onderkeldering van de voormalige bebouwing en de uitgevoerde saneringen is geadviseerd het deelgebied vrij te geven voor wat betreft archeologie. Beoordeeld is of de onderzoeken nog actueel zijn omdat ze deels meer dan twee jaar geleden zijn opgesteld. Gezien het laag-dynamische onderwerp en de constatering dat er in de tussentijd geen aanleidingen zijn geweest om aanvullend onderzoek uit te voeren, zijn de onderzoeken nog voldoende actueel.
In het eerder uitgevoerde onderzoek is het advies gegeven om het terrein vrij te geven voor wat betreft het omgevingsaspect archeologie. Dit advies is door de gemeente Hengelo overgenomen. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels is dan ook geen vereiste.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Tot aan het begin van de 20e eeuw lag het plangebied net ten westen van de historische kern van Hengelo en maakte het deel uit van de Marke Woolde. Het plangebied was ingericht als wei- en hooilanden en grensde direct aan de Berflobeek.
Aan de westzijde van de beek werd in 1870 een villa gebouwd (Deldenerstraat 61). Rond 1930 werd om de villa een parkachtige tuin aangelegd. Uit historische kaarten valt niet goed op te maken of bij de aanleg van de tuin ook de Berflobeek werd verlegd en daarmee ingrepen zijn uitgevoerd tot binnen in het plangebied. Wel is duidelijk dat in deze periode de perceelsloten binnen het huidige plangebied zijn gedempt, waardoor de oorspronkelijke structuur in het gebied verdween. Het plangebied zelf bleef onbebouwd. Pas vanaf de jaren '50 raakte ook het plangebied bebouwd. Aan het begin van de 21e eeuw is alle bebouwing gesloopt en is er sprake van een braakliggend gebied.
Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zijn geen van deze elementen aanwezig.
Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.
Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 1 bij de toelichting) en geeft aan hoe is omgegaan met bedrijven en hun zoneringen en diverse hinderaspecten die binnen de ruimtelijke ordening een rol spelen zoals gevaar, lucht en geluid. De samenvattende conclusie volgt hierna.
Voor dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling maakt duidelijk dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te kunnen voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering).
Om het plangebied liggen de bestemmingen 'centrum' en 'maatschappelijk'. Binnen deze bestemmingen zijn vooral categorie 1 activiteiten toegestaan met een geadviseerde afstand van 10 meter. De afstanden van de nieuwe woningen tot deze bestemmingen bedragen 20 meter of meer. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
De "Nota geluid" van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon- en leefklimaat niet mag verstoren. In Hengelo worden verschillende gebiedstypen onderscheiden waarvoor ambitie- en plafondwaarden zijn vastgesteld.
De ontwikkelingen vinden geheel en gedeeltelijk plaats binnen de wettelijke zones van de Marskant en de Deldenerstraat. Er is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 in de milieuaspectenstudie). Uit de berekeningen blijkt dat als de Marskant wordt voorzien van een stiller wegdektype de plafondwaarde niet wordt overschreden en kan worden voldaan aan de uitgangspunten uit de Nota geluid. Het college zal daarom vóórdat de woningen in gebruik worden genomen de Marskant tussen het kruisingsvlak met de Deldenerstraat en de Brugstraat voorzien van geluidreducerend asfalt van het type SMA NL8 G+.
Hiervan uitgaande is het college van plan om voor de woningen langs de Marskant hogere grenswaarden tot 61 dB vast te stellen. De andere wegen rond het plangebied, de Willemstraat en de Helmersstraat zijn 30 km-wegen en kennen geen wettelijke zone. De verkeersintensiteit op deze wegen is beperkt. De geluidbelasting veroorzaakt door het verkeer op deze straten is daarom buiten beschouwing gelaten.
Het plangebied ligt niet in de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein en ligt op circa 280 meter van het spoortraject Hengelo – Almelo en daarmee buiten de wettelijke zone van het spoor.
Het plangebied ligt ruim buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Voorliggend plan ligt ruim onder deze grens. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Lonnekermeer, een Natura 2000-gebied. De woningen zullen niet op het aardgasnet worden aangesloten. In de gebruiksfase zal de stikstofemissie als gevolg van stoken en koken op aardgas dan ook nihil zijn. Verder is onderzocht of de verkeersbewegingen van auto's met een verbrandingsmotor van en naar de woningen een significante stikstofdepositie geven op het natuurgebied. Een berekening met de rekentool Aerius laat zien dat de autobewegingen geen significante stikstofdepositie geven op het Lonnekermeer (zie bijlage 2 in de milieuaspectenstudie). In de milieuaspectenstudie is ook onderbouwd dat de stikstofemissie in de bouwfase geen belemmering vormt.
Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven.
Het plangebied ligt op circa 280 meter van het spoortraject Hengelo – Almelo. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gelet op de afstand, zijn het plasbrandscenario (brandbare stoffen) en het explosiescenario (brandbaar gas) niet relevant. Het gebied ligt wel binnen de zone waarin een calamiteit met toxische stoffen relevante effecten kan hebben. Van deze stoffen worden slechts heel beperkte hoeveelheden vervoerd; het risico op een dergelijk scenario is dan ook heel klein. De maatregelen bij een dergelijke calamiteit zijn ramen en deuren sluiten en ventilatie uitschakelen. Extra voorzieningen zijn niet nodig; de reguliere brandweerzorg volstaat.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Het plangebied ligt op circa acht kilometer afstand van het radarstation Twente. Binnen het plangebied wordt geen hoogbouw toegestaan. Dit aspect speelt in de beoordeling daarom geen rol.
Binnen het plangebied zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de meest recente bodemonderzoeken (Actualiserend bodemonderzoek Marskant (ong.); Geofoxx; 20180253; 4 juli 2018 en Verkennend bodemonderzoek Marskant 85 te Hengelo; Geofoxx, 20201177, 29 okt 2020), welke als bijlage 3 aan de milieuaspectenstudie zijn toegevoegd, kan de conclusie worden getrokken dat er op het terrein meerdere bodemverontreinigingen aanwezig zijn. Er is sprake van een ernstig, historisch geval van bodemverontreiniging.
Voorafgaand aan de bestemmingswijziging zal de locatie geschikt moeten worden gemaakt voor het beoogde gebruik. Hiervoor zal een bodemsanering moeten worden uitgevoerd. Op basis van het nu uitgevoerde onderzoek en met inachtneming van een saneringsverplichting, kan worden verwacht dat na uitvoering van de bodemsanering de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Formeel kan de bestemmingswijziging pas ingaan wanneer het bevoegd gezag Wet bodembescherming heeft ingestemd met de uitgevoerde sanering (beschikking op de evaluatie van de bodemsanering). Daarom is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor aanvang van het gewijzigde gebruik moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming hebben ingestemd met de uitgevoerde sanering (beschikking op evaluatierapportage), op grond van de in dit bestemmingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting (zie artikel 8.3.3 in de regels). Deze voorwaarde geldt voor het geel gearceerde gebied zoals in bijlage 1 bij de regels ('Gebied voorwaardelijke verplichting') is weergegeven.
In het kader van de economische uitvoerbaarheid gaat het erom dat wordt vastgesteld, dat het ruimtegebruik - zoals uit onderhavig bestemmingsplan kan worden afgeleid - past binnen de uitgangspunten, welke voor het plan Marskant in de vigerende grondexploitatie zijn opgenomen. Bepalend is dat het ruimtegebruik zodanig dient te zijn, dat de geraamde opbrengsten op basis van het grondgebruik daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd en anderzijds, dat de openbare ruimte niet groter is dan in dezelfde exploitatieopzet is voorzien. Dit laatste om te voorkomen dat, op basis van het ruimtebeslag, met het bouw- en woonrijp maken hogere dan voorziene uitgaven zijn gemoeid.
Voor het plan Marskant heeft de gemeente het initiatief genomen en een grondexploitatie vastgesteld. Jaarlijks worden de grondexploitaties herzien. Op 25 juni 2019 is de nieuwe grondexploitatie van Marskant herzien (per 01.01.2019) met de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan. Met de vaststelling van de grondexploitatie zijn de middelen gereserveerd om het plan te realiseren.
In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden verschillende bestemmingen toegelicht.
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, fiets- en/of voetpaden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.
De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, minimale en maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan Marskant is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan het waterschap, de Provincie Overijssel, de Gasunie, Vitens, Het Oversticht en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Van de provincie is een reactie ontvangen. Deze reactie is opgenomen in het 'Verslag vooroverleg - Voorontwerp bestemmingsplan Marskant'.
Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat deze instanties instemmen met het plan.
Zienswijzen
Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp bestemmingsplan Marskant gelijktijdig met het ontwerp beeldkwaliteitplan Marskant, van 19 mei tot en met 29 juni 2021 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke zienswijze ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan. In de 'Nota zienswijzen - Ontwerp bestemmingsplan Marskant' is de inhoud van de zienswijze verkort weergegeven en van commentaar voorzien.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen: