Plan: | Meander Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0130-0301 |
De plannen van de gemeente Hengelo voor het bouwen van woningen in het gebied Dalmeden vloeien voort uit de regeling Ruimte voor Ruimte, die in het voorjaar van 2000 door de regering is vastgesteld. Door gecontroleerd woningbouw toe te staan in het buitengebied worden de financiële middelen gegenereerd die nodig zijn om varkenshouders, die bereid zijn hun bedrijf te beëindigen of elders voort te zetten, te compenseren. De gemeente Hengelo heeft gereageerd op een oproep van de provincie Overijssel om toepassing van de regeling. Dit heeft in 2001 geresulteerd in een bestuursovereenkomst tussen de gemeente Hengelo en de provincie Overijssel. De afspraken uit de bestuursovereenkomst zijn uitgewerkt in een nota van uitgangspunten en een stedenbouwkundig ontwerp, welke vervolgens juridisch zijn vertaald in het bestemmingsplan 'Dalmeden'.
Voor het woongebied Meander Noord is op basis van het globaal bestemmingsplan 'Dalmeden' in 2008 een ontwerp uitwerkingsplan opgesteld. Door gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan Dalmeden is dat uitwerkingsplan destijds niet vastgesteld. Voor de woongebieden Kern Noord, Kern Zuid, Bos Noord, Bos Zuid, Kamers en Stromen zijn wel uitwerkingsplannen vastgesteld. Een groot deel van de kavels in deze woongebieden is inmiddels verkocht of in optie. Uitgifte van een volgend woongebied is dan ook wenselijk. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van 110 woningen in woongebied Meander Noord mogelijk.
De grens van het plangebied is op de afbeelding hieronder aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door Katerveer, Dalmedenweg, Hagestein en het woongebied Meander Zuid.
Ligging en begrenzing plangebied
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Woongebied Meander bevindt zich tussen de Dalmedenweg (noord) en het Hollands Diep (zuid), Weide (oost) en Beemd (west). Vanuit het oosten stroomt de Dalbeek Meander in en komt daar samen met de Slangenbeek om in westelijke richting, via woongebied Stromen, Dalmeden te verlaten. Binnen Meander zijn 3 deelgebieden te onderscheiden: Meander Zuid en Meander Noord en –aan weerszijden van de beek- de Donken. Meander Zuid wordt vanaf Hollands Diep ontsloten met noord-zuidelijke ontsluitingslussen; in Meander Noord is dat soortgelijk vanaf de Dalmedenweg. De Donken hebben aan weerszijden van de beek een oost-westelijke ontsluiting die parallel aan de beek loopt.
Meander Noord gaat ruimte bieden aan 110 woningen. Deze woningen worden gebouwd in een bebouwingslobben met daartussen groen. In het globale plan Dalmeden waren in het deelgebied Meander veel smalle strookjes 'groen' bedacht. Deze 'groene lobben' liepen in noordelijke en zuidelijke richting tussen de bebouwingslobben van Meander Noord en Meander Zuid. In deze lobben staan de te handhaven bomen. De veelheid aan smalle strookjes zijn wel groen, maar vanuit ruimtelijk en ecologisch oogpunt waren deze groenstroken te klein van omvang om ruimte te bieden aan robuust en duurzaam groen, met mogelijkheden voor waterberging. Om deze reden is de keuze gemaakt om zowel in Meander Zuid als Meander Noord deze strookjes te bundelen tot grotere en bredere eenheden groen. Deze nieuwe opzet voor wat betreft de groenstructuur is voor wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan in te zien in het als bijlage bij de toelichting opgenomen Groenplan Dalmeden (Bijlage 4) Verder is gebleken dat het vanuit ecologisch en ruimtelijk oogpunt gewenst is om de bestaande houtwal, lopende vanaf de Dalmedenweg (naast nr. 21) in zuidelijke richting, te behouden. In het 'oude' stedenbouwkundig plan stond de bestaande houtwal op de uit te geven woonpercelen en zou de houtwal in eigendom, beheer en onderhoud bij de bewoners komen. Hiermee zou elke bewoner op zijn of haar eigen wijze invulling kunnen geven aan het beheer en onderhoud van de houtwal. Met het oog op de duurzame instandhouding van de houtwal, was dit bij nader inzien geen wenselijke situatie en is besloten om de houtwal en bijbehorende gronden buiten de uit te geven gronden te houden. Op deze wijze is en blijft de gemeente verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de gehele houtwal. Daarnaast past dit ook beter binnen het uitgangspunt van het bestemmingsplan Dalmeden uit 2012 om de bestaande houtopstanden te handhaven en in te passen in het woongebied.
Gevolg hiervan is wel dat de verkaveling ten opzichte van het 'oude' stedenbouwkundig plan is aangepast. Om deze reden zijn de kavels die eerder gepland waren op de gronden waar nu ook de houtwal aanwezig is, verplaatst naar de andere zijde van de houtwal. De achtertuinen van deze verplaatste kavels hebben nu uitzicht op Weide (zoals ook de woningen in Kern dat hebben). Tot slot worden ook de te behouden solitaire bomen binnen de nieuwe verkaveling ingepast.
Er wordt dus op onderdelen afgeweken van het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan. Zo wordt groen aangelegd of groen behouden op gronden die oorspronkelijk bedoeld waren als uitgeefbare kavels en uitgeefbare kavels die in het globale plan bestemd waren tot groen worden nu uitgegeven. Zoals hiervoor al gesteld zijn deze afwijkingen met name ingegeven vanuit het oogpunt van een duurzame en meer robuuste groenstructuur in de wijk Dalmeden.
Om de groenstructuur in de wijk nog meer te versterken maar ook om het zicht op de woningen ten oosten van de houtwal vanuit deelgebied Kern te onttrekken, wordt ook deelgebied Weide heringericht op basis van het in bijlage opgenomen Groenplan Dalmeden. Dit plan voorziet in het behoud van de bestaande waardevolle groenelementen in het gebied en het toevoegen van nieuwe groenelementen. De toevoeging van deze nieuwe groenelementen zorgen voor een meer robuuste groenstructuur in de wijk en verbindingen die zowel van noord naar zuid als van oost naar west lopen. Bij de aanplant zal voornamelijk worden gekozen voor inheems/landschappelijke soorten als els, linde, populier, iep en esdoorn.
Het gehele plangebied Dalmeden wordt ontsloten op de Beneluxlaan. Om de verkeersdruk te verdelen zijn er meerdere ontsluitingen op de Beneluxlaan. De Beneluxlaan is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/uur-weg) met goede verbindingen naar het hoofdwegennet waaronder de autosnelweg A1.
Het plangebied wordt ontsloten via de Beneluxlaan - Hagestein en het woongebied is via de straten Hagestein, Dalmedenweg en Hollands Diep bereikbaar. De straten in het plangebied maken onderdeel uit van een 30 km/uur-zone.
In het deelgebied Meander Noord komen ongeveer 110 woningen. Deze woningen generen in totaal ongeveer 900 gemotoriseerde ritten per dag. Deze 900 motorvoertuigen verdelen zich over Hagestein en Hollands Diep van en naar de kruising Hagestein – Beneluxlaan. Het gebied heeft geen hinder van doorgaand gemotoriseerd verkeer omdat het gebied voor gemotoriseerd verkeer alleen ontsloten is via de kruising Beneluxlaan – Hagestein. De straten en kruisingen zijn zodanig ingericht dat al het verkeer in het gebied goed en veilig kan worden afgewikkeld.
Ten zuiden van de Beneluxlaan ligt de wijk Slangenbeek met goede fietsverbindingen naar onder andere de binnenstad van Hengelo.
Hengelo is een echte woonstad en kent een grote diversiteit aan woonmilieus. Van stedelijk wonen rond het centrum tot landelijk wonen in Dalmeden. In die verscheidenheid en in combinatie met het ruime aanbod aan voorzieningen ligt de aantrekkelijkheid van Hengelo als woonstad besloten. Van oudsher is in Hengelo vooral 'urbaan' gebouwd: de uitbreidingswijken uit de jaren '80 en '90 bestaan in hoofdzaak uit rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen.
Met de ontwikkeling van de wijk Dalmeden is aan het aanbod ook het segment toegevoegd van vrijstaande woningen op grotere kavels: het 'suburbaan' of landelijk wonen. De mogelijkheid om zelf te kunnen bouwen sluit goed aan bij de vraag en is onderscheidend ten opzichte van het bestaande aanbod, ook in vergelijking met bijvoorbeeld de Bornsche Maten. De kavelgrootte in Dalmeden is gemiddeld genomen groter en de stedenbouwkundige opzet ruimer. Daarmee positioneert Dalmeden zich aan de bovenkant van de nieuwbouwmarkt. Het betreft een markt die niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd (zowel ruimtelijk als programmatisch) en die echt voorbehouden is aan de stadsranden, in de uitloop naar het buitengebied. In totaal worden in het plangebied Meander Noord 110 bouwkavels gerealiseerd voor particuliere woningbouwinitiatieven.
De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 4.1.
Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'Aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI biedt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, daarbij moet gedacht worden aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen en geeft het richting op de vier prioriteiten; ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het reeds mogelijk om woningen te bouwen in het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan is in die zin dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie volgt dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals uit paragraaf 2.1 van de toelichting blijkt wijzigt het uitgeefbaar gebied (ter compensatie van het verlies aan uitgeefbaar gebied in het deelgebied 'Bos'). Realisatie van het plan is niet mogelijk binnen de uitwerkingsregels van het bestaande bestemmingsplan. Om die reden wordt het voorliggende plan -ook al gaat het om een bestaande mogelijkheid voor woningbouw- gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
De gemeenten in Overijssel hebben in het kader van de Regionale Woningbouw Programmering (RWP) met elkaar en met de Provincie afspraken gemaakt over het te realiseren woningbouwprogramma. Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Met behulp van de Primos-prognose is deze behoefte in beeld gebracht.
Gemeenten hebben vervolgens in beeld gebracht hoeveel woningen er zijn vastgelegd in 'harde plannen' en of deze plannen aansluiten bij de vraag. Woningen die mogelijk zijn op grond van uitwerkingsplannen worden gezien als 'harde plannen'. Wanneer gemeenten nieuwe plannen willen toevoegen, dan kan dat alleen als er ruimte is in het programma. Het kan dus nodig zijn om te deprogrammeren.
Alle nog te realiseren woningen in Dalmeden, waaronder de woningen in het plangebied Meander Noord, zijn als harde plancapaciteit meegerekend in het woningbouwprogramma voor de gemeente Hengelo (zie ook paragraaf 3.3.2). De ontwikkeling past daarmee binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het RWP en zoals uit paragraaf 3.3.2 blijkt is het plan zowel qua woningbouwaantallen als doelgroepen in overstemming met het gemeentelijk woonbeleid. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte aan de woningbouw die het plan Meander Noord mogelijk maakt.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is op deze plek reeds wonen mogelijk, maar in de huidige situatie is geen sprake van een' bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.
Als de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan woonmilieus die niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden zoals waterrijk wonen, grote landgoederen).
In het woningbouwprogramma heeft de gemeente Hengelo gezocht naar een goede mix van woonmilieus, ter versterking van het bestaande aanbod. In lijn met de Ladder is daarbij veel aandacht voor het bouwen op binnenstedelijke locaties en transformatie. Daarbij zijn verschillende binnenstedelijke locaties aangewezen voor groen stedelijk grondgebonden woningen, zoals bijvoorbeeld de locaties Seahorse, Hengelose Es en Elisabethstraat. Echter, in de verschijningsvorm zoals beoogd in Dalmeden (landelijk, vrije kavels) is dat in bestaand stedelijk gebied niet mogelijk en bovendien ook niet wenselijk. Binnenstedelijk zoeken we naar hogere dichtheden.
Er zijn geen binnenstedelijke locaties voorhanden waar via kaveluitgifte een dergelijk product kan worden gerealiseerd. Bovendien past de beoogde ruime opzet van de wijk in combinatie met het landelijk wonen niet bij een binnenstedelijke locatie. De beoogde product-marktcombinatie kan alleen worden geboden aan de rand van de stad, dus buiten het bestaand stedelijk gebied.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
Bij de afwegingen in de fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: 'de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied'.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling is gelegen binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen 'Dalmeden' en 'Dalmeden 2017'. Deze bestemmingsplannen kennen voor het plangebied onder andere de bestemmingen 'Wonen-uit te werken', 'Verkeer-Verblijf' en 'Groen'. Op grond van de vigerende bestemmingsplannen is dan ook reeds sprake van een stedelijke bestemming van het plangebied en vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op 30 januari 2018 heeft het college van Burgemeester en Wethouders het woningbouwprogramma 2018-2027 vastgesteld. De behoefte is daarbij voor Hengelo bepaald op een bandbreedte van 1.944-2.238 woningen. De woningen in het plangebied passen binnen de behoefte zoals deze regionaal is afgestemd en is onderdeel van de harde plancapaciteit.
Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken over woningbouw, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied kent als ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Ontwikkelingsperspectief: Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
In de huidige situatie is geen sprake van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.
Echter, op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Dalmeden' is op deze plek reeds wonen mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan vergroot de woningbouwmogelijkheden niet.
In het woningbouwprogramma heeft de gemeente Hengelo gezocht naar een goede mix van woonmilieus, ter versterking van het bestaande aanbod. In lijn met de ladder is daarbij veel aandacht voor het bouwen op binnenstedelijke locaties en transformatie. Daarbij zijn verschillende binnenstedelijke locaties aangewezen voor groen stedelijk grondgebonden woningen. Echter, in de verschijningsvorm zoals beoogd in Dalmeden (landelijk, vrije kavels) is dat in bestaand stedelijk gebied niet mogelijk en bovendien ook niet wenselijk.
Er zijn geen binnenstedelijke locaties voorhanden waar via kaveluitgifte een dergelijk product kan worden gerealiseerd. Bovendien past de beoogde ruime opzet van de wijk in combinatie met het landelijk wonen niet bij een binnenstedelijke locatie. De beoogde product-marktcombinatie kan alleen worden geboden aan de rand van de stad, dus buiten het bestaand stedelijk gebied.
De gemeenten in Overijssel hebben in het kader van de Regionale Woningbouw Programmering (RWP) afspraken met elkaar en met de Provincie gemaakt over het te realiseren woningbouwprogramma. Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Met behulp van de Primos-prognose is deze behoefte in beeld gebracht.
Gemeenten hebben vervolgens in beeld gebracht hoeveel woningen er zijn vastgelegd in 'harde plannen' en of deze plannen aansluiten bij de vraag. Woningen die mogelijk zijn op grond van uitwerkingsplannen worden gezien als 'harde plannen'. Wanneer gemeenten nieuwe plannen willen toevoegen, dan kan dat alleen als er ruimte is in het programma. Het kan dus nodig zijn om te deprogrammeren.
Alle nog te realiseren woningen in Dalmeden, waaronder de woningen in Meander Noord, zijn als harde plancapaciteit meegerekend in het woningbouwprogramma voor de gemeente Hengelo. De ontwikkeling past daarmee binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het RWP.
Ondanks dat de ontwikkeling van het woongebied niet past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', is de ontwikkeling reeds sinds 2008 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Dalmeden. Tevens is Meander Noord als 'hard plan' meegenomen in de regionale en gemeentelijke woningbouwafspraken.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Op basis van de natuurlijke laag is sprake van 'Dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.
Natuurlijke laag: Dekzandvlakten en ruggen
De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen.
Het plangebied is gelegen tegen het bestaand stedelijk gebied. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de nog aanwezige gebiedskenmerken.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Voor het plangebied geldt de typering 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Kenmerkend voor dit type landschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap
De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen. In het ontwerp is rekening gehouden met het gebiedskenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.
De stedelijke laag en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Ondanks dat de ontwikkeling van Meander Noord niet past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', is de ontwikkeling reeds sinds 2008 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Dalmeden. Tevens is Meander Noord als hard plan meegenomen in de regionale en gemeentelijke woningbouwafspraken. Waar mogelijk is in het ontwerp rekening gehouden met de gebiedskenmerken.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.
Het woningbouwprogramma, dat in beginsel jaarlijks door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren. Het college heeft op 30 januari 2018 het woningbouwprogramma 2018 vastgesteld. Dit woningbouwprogramma heeft een looptijd van tien jaar en beslaat de periode 2018-2027.
De Primos Prognose geeft weer dat er in Hengelo 4.500 woningen bij moeten komen in de periode 2021 tot 2030. Dit is opgebouwd uit de vervangingsvraag (sloop/nieuwbouw) en de (eerdere) taakstellingen. In de Nationale Woon- en Bouwagenda constateert het rijk een groot woningtekort en geeft het aan meer grip te willen op woningbouw. Door het nationale woningtekort (900.000 woningen) en de verhoogde vraag naar het huisvesten van aandachtgroepen is de bouwambitie in Twente aanzienlijk verhoogd. In de regionale Woondeal wordt dit vertaald in een Twentse afspraak om 14.100 woningen te realiseren, maar de Twentse ambitie ligt met 20.000 woningen hoger. Hierbij is het van belang om in de juiste verhouding verschillende woningtypes toe te voegen. Om de doorstroming te stimuleren is noodzakelijk om ook woningen in het dure grondgebonden segment toe te voegen. Hiervoor moeten er tot 2030 grofweg 400 woningen worden toegevoegd in dit segment.
In de periode 2021-2030 zullen er in Dalmeden 210 woningen worden gerealiseerd. Het plangebied Meander Noord draagt hier met 110 woningen stevig aan bij. Alle 210 woningen die worden toegevoegd in Dalmeden zijn grondgebonden en vrijstaande woningen t.b.v. het dure segment. Door in deze wijk gericht in te zetten op het dure segment wordt er bijgedragen aan de opgave om diverse woonmilieus te creëren. Dit is van belang omdat de woonmilieus in Hengelo erg op mekaar lijken. Daarnaast willen we gericht een milieu creëren voor (welvarende) meerpersoonshuishoudens en gezinnen, om zo meer verscheidenheid te krijgen in de woningvoorraad.
Naast deze ontwikkeling worden er op kleinere schaal, en versnippert over Hengelo, woningen toegevoegd in het dure segment. Als de kleinschalige ontwikkelingen bij de ontwikkelingen in Dalmeden worden opgeteld, is te concluderen dat er voldoende geprogrammeerd staat om te voldoen aan de behoefte van 400 woningen.
Het toevoegen van woningen in het dure segment moet de doorstroming binnen Hengelo op gang brengen. Dit maakt het mogelijk om door te stromen van een rij- of twee onder één kap woning naar een vrijstaande woning. Door de doorstroming te stimuleren kunnen er woningen worden vrijgespeeld in het goedkope-, betaalbare- en middeldure segment. Hiermee wordt indirect invulling gegeven aan de betaalbaarheid- en beschikbaarheidsopgave waar in de woonvisie veel aandacht voor is. Ook vergroot het de suburbane woningvoorraad dat in het afwegingskader voor nieuwe wooninitiatieven wordt beschouwd als gewenste ontwikkeling.
In de woonagenda worden er 12 SE groepen gedefinieerd. Het programma Meander Noord is geënt op het sociaal economisch sterke cluster (= 2x modaal) met een landelijke woonbehoefte. Dit zijn de groepen: Jong-hoog midden, Oud-hoog midden, Rurale bovenklasse, Young potentials, Elite en Absolute elite.
De ontwikkeling van Meander Noord is zowel in kwantitatieve zin (woningbouwaantallen) als kwalitatieve zin (doelgroepen) in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwbeleid.
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.
Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
Er worden in principe geen ingrepen gedaan die de groene functie (ecologisch en ruimtelijk) schaden. Dit betekent niet dat er helemaal niets kan in de hoofdgroenstructuur. Ruimtelijke ingrepen in de hoofdgroenstructuur moeten nadrukkelijk worden afgewogen tegen het belang van groen. Nieuwe ontwikkelingen in de openbare ruimte worden waar mogelijk benut om de groene functie te versterken.
Zoals in paragraaf 2.1 omschreven wordt er op onderdelen afgeweken van het 'oude' stedenbouwkundig plan. Zo wordt de bestaande houtwal met bijbehorende gronden buiten de uit te geven gronden gehouden. Gevolg hiervan is wel dat de verkaveling ten opzichte van het 'oude' stedenbouwkundig is aangepast. Om deze reden zijn de kavels die eerder gepland waren op de gronden waar nu ook de houtwal aanwezig is, verplaatst naar de andere zijde van de houtwal. De gronden waarop deze kavels nu gerealiseerd worden, zijn aangemerkt als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur is in 2015 aangewezen op basis van het 'oude' stedenbouwkundig plan. In de onderstaande afbeelding wordt weergegeven welke gronden binnen de hoofdgroenstructuur komen te vervallen met dit plan.
Afbeelding: Gronden plangebied binnen hoofdgroenstructuur
Zoals ook in het Groenplan verwoord, betekent het feit dat gronden onderdeel uitmaken van de hoofdgroenstructuur niet dat hier niets kan. Ruimtelijke ingrepen in de hoofdgroenstructuur moeten worden afgewogen tegen het belang van groen. In dit geval is juist vanuit het 'belang van groen' geredeneerd en om die reden overgegaan tot een aanpassing van de verkaveling. Aan de duurzame instandhouding van de bestaande houtwal wordt een dermate groot belang gehecht, dat het behoud van deze houtwal de directe aanleiding is geweest voor de herverkaveling van de gronden. Daarnaast is ervoor gekozen om de vele smalle groenstrookjes te bundelen tot meer robuuste groeneenheden die vanuit ecologisch en ruimtelijk oogpunt meer robuust en duurzaam zijn, met mogelijkheden voor waterberging. Tot slot wordt Weide op basis van een groenplan heringericht waarbij de nieuwe groenelementen, in samenhang met de al bestaande groenelementen, zorgen voor een meer robuuste groenstructuur in de wijk en verbindingen die zowel van noord naar zuid als van oost naar west lopen.
In het nieuwe Groenplan Dalmeden (Bijlage 4) zijn de groenstructuren beter geborgd dan in het oude, globalere plan Dalmeden. In het groenplan Dalmeden is nu voldoende ruimte gemaakt voor inpassing van de bestaande, centraal gelegen houtwal, met ruimte voor waterafvoer. De twee nieuwe noord-zuid insteken hebben nu ook voldoende maat voor water in combinatie met nieuw aan te planten houtwallen.
Bij de aanplant zal voornamelijk worden gekozen voor inheems/landschappelijke soorten als els, linde, populier, iep en esdoorn. De groenstructuren worden robuuster, en daarmee beter duurzaam in stand te houden. Gelet hierop is in dit geval sprake van een ruimtelijke ingreep die nadrukkelijk is afgewogen tegen het belang van groen en in het belang is van de duurzame instandhouding van een bestaande robuuste groenstructuur in de wijk Dalmeden.
Het nieuwe groenplan Dalmeden is mede gewijzigd/concreter gemaakt ten behoeve van de ontheffingsaanvraag WNB ontheffing. Dit groenplan voor Dalmeden vormt de basis voor de wijziging van de hoofdgroenstructuur en zal als zodanig worden opgenomen in de hoodgroenstructuur.
Afbeelding: Nieuwe groenplan Dalmeden (basis voor de wijziging Hoofdgroenstructuur)
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bijvoorbeeld in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe de volgende beleidsregels:
Mobiliteitsplan van de toekomst: veilig, bereikbaar, leefbaar én duurzaam
Hengelo is een aantrekkelijke stad om in te wonen en te werken. Hengelo is volop in ontwikkeling. Daarbij staan we voor verschillende uitdagingen. We willen een aantrekkelijke stad en regio blijven. Zonder een actief mobiliteitsbeleid voorzien we een toenemend aantal knelpunten op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid. In het Mobiliteitsplan 2040 'Heel Hengelo in Beweging' staat omschreven hoe wordt omgegaan met de ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en bereikbaarheid in Hengelo.
Nieuwe kansen en uitdagingen
De bereikbaarheid van onze stad en economie zijn van belang. We zien nieuwe kansen en uitdagingen op ons afkomen, waar we nieuw beleid voor willen opstellen. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van deelmobiliteit, e-bikes, pakketbezorging en verduurzaming. Om dit in goede banen te leiden en om groei mogelijk te maken, maar ook om de leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid in de toekomst goed te houden, moeten er keuzes gemaakt worden.
Stimuleren fietsen en openbaar vervoer in de stad
Hengelo moet bereikbaar blijven voor iedereen. Duurzame vervoerswijzen (fiets, openbaar vervoer of deelmobiliteit) vragen minder ruimte. Daardoor aantrekkelijk om op in te zetten in de ruimte die we hebben. Het verbeteren van de stedelijke én regionale fietsverbindingen, het openbaar vervoer én deelmobiliteit zijn dan ook belangrijke onderdelen in het plan. Zo willen we investeren in onder andere de fietsroutes naar Beckum, Oldenzaal, Delden en Deurningen. Daarnaast zetten we in op mobiliteitshubs, dat zijn plekken waar deelauto's, deelfietsen of andere vormen van vervoer zijn te vinden. Regionaal willen we verder investeren in een snelle en goede verbinding met Enschede en andere regio's zoals Zwolle en Münster.
Verkeersveiligheid belangrijk
In een stad die steeds drukker wordt, is aandacht voor verkeersveiligheid heel belangrijk. Dat doen we door een veilige inrichting van de weg. Doel in het mobiliteitsplan is dat iedereen veilig van A naar B kan komen en zich daar prettig bij voelt. Daarom gaan we uit van: '30 kilometer per uur waar kan, 50 kilometer per uur waar moet'. Wat dit precies per straat betekent is nu nog niet bekend, dat gaan we onderzoeken. Daarnaast zetten we al jaren in op verkeerseducatie op scholen.
Leefbaar wonen in heel Hengelo
Iedere Hengeloër moet mee kunnen doen in de samenleving. Dat zorgt voor een leefbare stad. Vanuit de toegankelijkheid is er dan ook veel aandacht op de meest kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals jonge kinderen, slechtzienden en mensen met een fysieke handicap. We doen dit vanuit het principe van inclusieve bereikbaarheid: maatschappelijke en economische voorzieningen, zoals scholen, ziekenhuizen, wijkcentra, moeten voor iedereen eenvoudig en veilig bereikbaar zijn. En in een aantrekkelijke stad is recreatief groen met een korte wandeling óf op de fiets goed te bereiken. Voor het ontwerpen van een leefbare en bereikbare stad, werken we volgens het STOMP principe.
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone.
Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avond-parkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond-parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Ook voor het plangebied Meander Noord zijn ontwikkelcriteria worden opgesteld.
De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.
In het plangebied wordt ruimte geboden aan speelvoorzieningen binnen de bestemming 'Groen'.
Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. Samen met ondernemers en inwoners wordt gewerkt aan innovatie, verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.
Hengelose doelstellingen
Naast maatregelen om energiebesparing en -transitie te stimuleren, wordt tegelijkertijd gewerkt aan klimaatadaptatie. In het gemeentelijk rioleringsplan maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van de openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, wordt Hengelo zo goed mogelijk voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een een gezondere omgeving.
Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.
In haar waterbeheersplan heeft het Waterschap Vechtstromen het gebied Dalmeden aangewezen als retentiegebied. Een belangrijke onderlegger voor de inrichting van het plangebied wordt dan ook gevormd door de waterhuishouding en de opwaardering van de Dalbeek. Het Waterschap ondersteunt het voornemen tot ontwikkeling en inrichting van het gebied.
Voor het stedenbouwkundig plan “Dalmeden” is een waterhuishoudkundig plan (opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting) opgesteld (TAUW, 2006). Het waterschap Vechtstromen (toen waterschap Regge en Dinkel) is nauw betrokken geweest bij het opstellen van dit plan.
De waterhuishoudkundige uitgangspunten zoals geformuleerd in het waterhuishoudkundig plan zijn ook van toepassing op het deelplan “Meander Noord”. In afwijking van het waterhuishoudkundig plan is wel het bergingsprincipe veranderd. De zogenaamde groene vingers maken geen onderdeel meer uit van het deelplan.
De hemelwaterafvoer is nog steeds bovengronds en gescheiden. De stuw in de beekloop is conform de eerder gemaakte afspraken met het waterschap Vechtstromen. De openbare groene ruimte is ten opzichte van het plan uit 2006 meer robuust ontworpen met meer bomen en beplanting. De diepere gedeeltes zijn hierdoor verdwenen. Het hemelwater vloeit nu vertraagd en oppervlakkig af naar verzamelpunten vanwaar het hemelwater (vertraagd) wordt afgevoerd naar de beekloop waar de grootste berging plaatsvindt. Bij hevige regenval zal er in de openbare groene ruimte ook nog water geborgen kunnen worden.
Waterschap Vechtstromen kan instemmen met de nieuwe inrichting van de openbare groene ruimte, waar binnen het hemelwater wordt opgevangen en vertraagd naar de beek wordt afgevoerd.
Deze nieuwe inrichting voldoet aan de waterhuishoudkundige uitgangspunten van het waterhuishoudkundige plan “Dalmeden” opgesteld door Tauw in 2006.
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Binnen Natura 2000 worden de meest waardevolle natuurgebieden in Europa beschermd om de hierin voorkomende biodiversiteit te behouden. Om deze biodiversiteit te beschermen is in 1979 de vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de habitatrichtlijn. Alle Europese lidstaten wijzen specifieke vogelrichtlijn of habitatrichtlijn gebieden aan als onderdeel van deze Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen bepaald van doelsoorten of habitattypen welke gericht zijn op het behouden, uitbreiden of verbeteren van deze soorten of habitattypen. De bescherming van deze vogel- en habitatrichtlijn gebieden zijn in Nederland juridisch vertaalt in de Wet natuurbescherming. Bij nieuwe plannen en projecten is het van belang dat deze instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet negatief worden aangetast. Eén van de mogelijkheden waarbij sprake is van aantasting van deze instandhoudingsdoelen is via stikstofdepositie. Stikstofdepositie veroorzaakt vermesting en verzuring op habitattypen binnen Natura 2000- gebieden en kan ervoor zorgen dat instandhoudingsdoelen niet worden gehaald. Een stikstofberekening dient te worden uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen plannen een significante stikstofdepositie veroorzaken op habitattypen van omliggende Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ruim 3,5 kilometer afstand van het plangebied. De mogelijke effecten op dit Natura 2000-gebied zijn onder te verdelen in stikstof-gerelateerde effecten en niet stikstof-gerelateerde effecten.
Niet stikstof-gerelateerde effecten
De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
De mogelijke stikstof-gerelateerde effecten zijn in beeld gebracht met een stikstofberekening (Stikstofberekening woningbouw Dalmeden Meander Noord Hengelo, door Eelerwoude, projectnummer 204070, d.d. 7-7-2023). Met het programma AERIUS zijn de stikstofeffecten van zowel de bouw- en aanlegfase als gebruiksfase berekent. De AERIUS-berekening laat zien dat er tijdens de gebruiksfase geen sprake is van significante depositie op Natura2000 gebieden. Voor de bouwfase is voor de jaren 2024, 2025 en 2026 een zeer geringe depositie berekent (maximaal 0,01 mol N/ha/jaar) op de N2000 gebieden Lonnekermeer en Lemselermaten. Deze geringe depositie kan volledig intern gesaldeerd worden met de bemesting door het landbouwkundig gebruik van de grond. Een Wet natuurbescherming vergunning is daarom niet noodzakelijk. Het onderwerp stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland (circa 500 meter), leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.
4.2.3 Soortenbescherming
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling, is in 2021 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan Flora en Fauna Meander Noord, Eelerwoude, 2021) (Bijlage 3). Dit heeft geresulteerd in een nader onderzoek naar een aantal soorten (Nader onderzoek fauna Dalmeden Hengelo locaties Meander Noord en Dalmeden, Eelerwoude, 2022).
Uit de Quickscan en het nader onderzoek komt naar voren dat de voorgenomen activiteiten kunnen leiden tot het vernielen van verblijfplaatsen van egel, bunzing, hermelijn en wezel; 'Voor de kapwerkzaamheden en het verwijderen van voor deze soorten geschikte opslag is daarom conform de Brochure Soortenbescherming in Overijssel Bunzing, egel, hermelijn en wezel (Provincie Overijssel, 2021) een ontheffing nodig. In het kader van de ontheffingsaanvraag is een groenplan (Bijlage 4) en een projectplan opgesteld (Projectplan Dalmeden (Bijlage 5). Op 11 september 2023 is de ontheffing door de provincie Overijssel verleen(Bijlage 6).
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de onderstaande afbeelding.
Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het Verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Binnen het plangebied liggen twee zones met verwachtingswaarden (zie afbeelding in paragraaf 4.3.2). Het zuidelijk deel van het plangebied ligt binnen een gebied van beekdalen en overige laagten. Resten van kampementen, nederzettingen, grafvelden en agrarische sporen worden in beekdalen en laagten slechts zelden aangetroffen. Over het algemeen is de kans op het aantreffen van archeologische resten in deze gebieden relatief gering. Derhalve is in deze gebieden sprake van een lage archeologische verwachting. Met name waar aan beide zijden van het beekdal hoge dekzandruggen liggen, is er een kans op de aanwezigheid van beekdal gerelateerde vondsten. In het noordelijk deel van het plangebied is sprake van een gebied waarbinnen dekzandwelvingen en -vlakten zijn gekarteerd. Deze vormen op veel plaatsen een overgangsgebied tussen hooggelegen dekzandruggen en laagten. De archeologische verwachting van dergelijke gebieden is derhalve middelhoog. Langs de randen van hoge dekzandruggen en op de hoogste delen van de dekzandwelvingen is de kans op het aantreffen van archeologische resten het grootst.
Binnen het plangebied is één archeologische vindplaats gemeld in het landelijk datasysteem ARCHIS. In het kader van de herinrichting Saasveld-Gammelke is in 1992 een archeologische veldkartering en inventarisatie uitgevoerd. In het huidige plangebied zijn tegen de Dalmedenweg aan drie - niet nader gedateerde - vuurstenen afslagen aangetroffen (nr. 63 op de afbeelding in paragraaf 4.3.2). Op basis van het vondstmateriaal en het gekarteerde bodemprofiel is geconstateerd dat hier geen waardevolle archeologische resten meer aanwezig zijn.
Binnen het plangebied liggen geen terreinen van archeologische waarde.
In het plangebied is 2005 door Synthegra een grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van de voorgenomen woningbouw is een gebied van 78 hectare aan weerszijden van de Bornsedijk archeologisch onderzocht door middel van een bureauonderzoek en een booronderzoek (zie de onderstaande afbeelding). Het plangebied lag daarbij in het westelijk deel van het onderzoeksgebied. Binnen het totale onderzoeksgebied en in de directe omgeving ervan zijn in het verleden archeologische vondsten gedaan uit de periode Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Het merendeel van de waarnemingen is gesitueerd langs de rand van de dekzandafzettingen naar de beekafzettingen. Op basis van deze informatie is een hoge verwachting toegekend aan de zones waar binnen de dekzanden werden verwacht en een middelhoge verwachting voor de zones waar binnen beekafzettingen werden verwacht.
Op basis van het booronderzoek zijn binnen het plangebied Meander Noord zowel beekafzettingen als dekzanden aangetroffen. In het noordelijke deel van het plangebied is op de dekzandwelving matig fijn, siltig zand aangeboord. Er zijn geen intact bodemprofielen aangeboord. Het bodemprofiel is verstoord geraakt door landbewerkingsactiviteiten. In het zuidelijk deel zijn beekafzettingen aanwezig. Het bodemprofiel is hier opgebouwd uit een afwisseling van zand- en kleilagen. Het zand varieert van fijn tot uiterst grof en is soms sterk grindhoudend. Binnen het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Buiten het plangebied zijn wel enkele archeologische indicatoren aangetroffen. Deze locaties zijn vervolgens nader onderzocht.
Boorpuntenkaart van eerder uitgevoerd onderzoek (plangebied globaal rood omlijnd)
Na uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn uiteindelijk de onderzochte gebieden vrijgegeven en inmiddels als zodanig ook op de archeologische verwachtingenkaart aangemerkt.
Beoordeeld is of het uitgevoerde onderzoek nog actueel is omdat deze meer dan twee jaar geleden is opgesteld. Gezien het laag-dynamische onderwerp en de constatering dat er in de tussentijd geen aanleidingen zijn geweest om aanvullend onderzoek uit te voeren, is het onderzoek nog voldoende actueel.
Vanwege het eerder uitgevoerde onderzoek is het plangebied op de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Hengelo als 'grootschalig onderzocht' aangemerkt (horizontale arcering op de afbeelding in paragraaf 4.3.2), waarna het terrein is vrijgegeven dan wel het onderzoek definitief is afgerond. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels is dan ook geen vereiste.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Het plangebied ligt in de voormalige marke van Hasselo. Deze marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Weerselo. Marke Hasselo werd in 1972 aan de gemeente Hengelo afgestaan zodat Hengelo verder kon uitbreiden.
De in het plangebied gelegen Hasselerbeek is in de jaren 50 van de vorige eeuw gekanaliseerd tot de Slangenbeek. Ten opzichte van de landelijke omgeving die binnen het plangebied bestond voorafgaand aan de kanalisering van de Hasselerbeek en het in gebruik nemen van de aangrenzende hooilanden, zijn uiteindelijk weinig elementen uit de situatie van voor 1950 behouden gebleven (zie onderstaande afbeelding).
Situatie rond eerste kwart van de 19e eeuw (bron: Hisgis)
Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld W). Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten aanwezig. Het erfgoed staat op de Cultuur Historische waardenkaart (http://hengelo.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=75a7e305d05d4dd3b0ace841c8055 27a).
Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.
In de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is milieuhygiëne een belangrijk aspect. In de 'Vormvrije mer-beoordeling en milieuaspectenstudie Meander Noord' (zie bijlage 2 bij de toelichting) zijn de relevante milieuaspecten in relatie tot de ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht en beoordeeld. Hierna worden de beoordelingen van de verschillende milieuaspecten samengevat.
Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en woningen om te voorkomen dat:
Voor deze beoordeling is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (uitgave 2009).
Het plan betreft het realiseren van woningen; in het plangebied worden geen bedrijfsbestemmingen mogelijk gemaakt. Rondom het plangebied zijn wel enkele bedrijfsactiviteiten (veehouderijbedrijf) aanwezig die op het gebied van invloed zijn.
Onderzocht is of er bij de nieuw te realiseren woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en/of het bedrijf door de nieuwe woonbestemmingen niet onevenredig in de bedrijfsvoering wordt beperkt. Gebleken is dat met dit plan geen geurgevoelige functies binnen de 5 OU-contour worden toegestaan. De belangen van het bedrijf worden dan ook niet geschaad. Tevens geeft de geurconcentratie ter plaatse van de geprojecteerde woningen (als de vergunde situatie alsnog volledig wordt gerealiseerd) geen ontoelaatbare verstoring van het goede woon- en leefklimaat.
De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, weg- en industrielawaai. Indien er nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd binnen de zone van de weg, het spoor of het gezoneerde industrieterrein dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek dient aan te tonen of kan worden voldaan aan de wettelijke normen en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden.
Verder moet worden getoetst aan de “Nota geluid” van de gemeente Hengelo. Deze nota heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon- en leefklimaat niet mag verstoren. Hiertoe worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld.
In en om het plangebied bevinden zich alleen 30 km/uur wegen. Het aantal verkeersbewegingen op de verschillende wegen door het gebied is beperkt. De geluidwering van de gevels van woningen moet op grond van het Bouwbesluit 20 dB bedragen. In de praktijk zal dit - vanwege de thermische isolatie-eisen – veelal hoger zijn. Het is zeer onaannemelijk dat het verkeer op de 30 km/uur wegen een geluidbelasting veroorzaakt die substantieel hoger is dan 53 dB. Daarmee is het ook zeer onaannemelijk dat de binnenwaarde van 33 dB zal worden overschreden. Voor wat het verkeerslawaai betreft is er dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt niet in de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.
Het plangebied ligt niet binnen de zone van één van de spoortrajecten door Hengelo. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.
Het plangebied ligt ruim buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
De ontwikkelingen binnen het plangebied dragen 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
Het plangebied ligt op ruim vier kilometer van het Lonnekermeer, een Natura 2000-gebied. In het gebied zullen geen nieuwe gasaansluitingen worden gerealiseerd. In de gebruiksfase zal de stikstofemissie als gevolg van stoken en koken op aardgas dan ook nihil zijn. Verder is onderzocht of de verkeersbewegingen met auto's met een verbrandingsmotor van en naar die woningen een significante stikstofdepositie geven op het natuurgebied. Met de rekentool Aerius is een berekening uitgevoerd. Deze berekening laat zien dat er in de gebruiksfase geen sprake is van een significante depositie op het Lonnekermeer. Voor de bouw- of aanlegfase geldt sinds 1 juli 2021 op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering een vrijstelling (Bijlage 2)
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het plangebied ligt op circa twee kilometer van de rijksweg A1 en op ruim drie kilometer van het doorgaande spoor. Alleen een ongevalscenario met giftige stoffen kan bij sommige meteorologische omstandigheden een effectafstand hebben die reikt tot over het plangebied. Van deze stoffen worden maar beperkte hoeveelheden vervoerd. De kans op een calamiteit is heel klein. Gelet op deze kleine kans en de grote afstand, kan zonder berekening worden gesteld dat de bijdrage van het plangebied aan het groepsrisico van deze transportassen verwaarloosbaar is. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig; de reguliere brandweerzorg volstaat.
Net ten oosten en ten noorden van het plangebied loopt een defensiepijpleiding waardoor (zeer) brandbare vloeistoffen worden vervoerd. De leiding valt onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Op grond van dit besluit moet aan weerszijden van de leiding een belemmerde strook van 5 meter worden aangehouden. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de leiding. Door de leiding worden (zeer) brandbare vloeistoffen vervoerd. De effectafstand van het maatgevende scenario (brand) is circa 30 meter. Binnen deze effectafstand zijn circa tien woningen geprojecteerd; deze woningen liggen op circa 15 meter van de leiding. Zonder berekening kan worden vastgesteld dat het groepsrisico ruim lager zal zijn dan de oriëntatiewaarde. De circa tien woningen die binnen de effectafstand liggen zijn grondgebonden woningen. De voorgevels zijn gericht naar de buisleiding. De gevels bieden enige bescherming bij een brandscenario. Bij een incident zijn er vluchtmogelijkheden naar de achterzijde. Verdergaande maatregelen zijn dan ook niet nodig.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. Langs het plangebied loopt een 110 kV ondergrondse kabel. Aan weerszijden van deze kabel geldt een belemmerde strook.
Op basis van de bekende gegevens worden geen bodemverontreinigingen verwacht welke in deze fase de bestemmingswijziging en de ontwikkeling van het gebied kunnen belemmeren. In verband met de geplande ontwikkeling (bouwrijpfase), de verkoop van percelen en de vergunningsaanvragen wordt geadviseerd om vooruitlopend op de ontwikkeling een bodemonderzoek conform de geldende richtlijnen uit te voeren.
Het plangebied ligt op ruim 7 kilometer afstand van het radarstation Twente. Om een ongestoord functioneren van de radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, gelden op grond van artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening in de omgeving van het radarstation beperkingen met betrekking tot de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een straal van 15 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied mag de bebouwingshoogte niet hoger zijn dan de denkbeeldige lijn die met 0,25 graden oploopt vanaf de radarantenne. De radarantenne ligt op 71 meter boven NAP. Ter plaatse van het plangebied mag de bouwhoogte daarom niet hoger zijn dan 105 meter boven NAP. Het maaiveld ligt op circa 15 meter boven NAP. De maximale bouwhoogte blijft dan ook ruim onder het radarverstoringsgebied.
Ook de hoogtebeperking vanwege de vliegveiligheid die geldt op grond van het Luchthavenbesluit Twente Airport vormt geen belemmering. Het plangebied ligt namelijk binnen de zone waarvoor een hoogtebeperking geldt van 150 tot 160 meter boven NAP.
Voor dit plan is een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling maakt duidelijk dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld Bijlage 2. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage.
Gelet op:
heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat het plan geen belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben en dat daarom voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
In het kader van de economische uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond dat de investeringen in het kader van de realisatie deelgebied Meander Noord, van het plan Dalmeden, gedekt worden door te realiseren opbrengsten. Het nieuw vast te stellen deelplan Meander Noord voorziet in een verkaveling met kleinere kavels dan was gepland. Deze geplande wijziging heeft een positief effect op de positief sluitende grondexploitatie Dalmeden. Jaarlijks worden de grondexploitaties herzien, met de vaststelling van de grondexploitatie zijn de middelen gereserveerd om het plan te realiseren. De economische uitvoerbaarheid is hiermee verzekerd.
In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De 'Wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting etc. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.
De bestemming Verkeer is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied worden veelal woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden.
Belangrijke waterlopen en waterpartijen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Gebouwen, anders dan nutsvoorzieningen, mogen op de gronden met deze bestemming niet worden opgericht. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen en bouwhoogten opgenomen.
De defensie-brandstofleiding is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Brandstof. Alvorens gebouwd mag worden op deze gronden dient eerst advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
De ondergrondse hoogspanningsleiding in het gebied is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. Alvorens gebouwd mag worden op deze gronden dient eerst advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen: