direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0118-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Aan de Nijhuisbinnenweg 16 is een agrarisch bedrijf gevestigd. In de loop der tijd heeft het bedrijf diverse uitbreidingen gerealiseerd om de bedrijfsvoering te verbeteren.

De gemeente Hengelo heeft bij een controle op 13 april 2016 en 9 mei 2016 een aantal overtredingen geconstateerd. De gemeente heeft in een brief van 13 juli 2016 een samenvatting van de overtredingen aangegeven met daarbij een overzicht welke overtredingen op basis van wet- en regelgeving of op basis van een ontheffing kunnen worden gerealiseerd.

Daarnaast is aangegeven welke overtredingen niet gelegaliseerd kunnen worden omdat deze niet passen binnen de huidige beleidskaders.

Principeverzoek

De eigenaar van het bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 heeft een principeverzoek ingediend om het ruimtelijk beleidskader aan te passen. In het vigerende bestemmingsplan is voor het bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 een ruim bouwvlak bestemd.

Buiten dit bouwvlak zijn gebouwen gerealiseerd. Om de strijdigheid op te heffen is het voornemen om het bouwvlak aan te passen op de huidige situatie op de bedrijfspercelen.

Door middel van een gemotiveerd principeverzoek, ingediend op 14 maart 2017 (zie Bijlage 2), is de vraag aan de gemeente voorgelegd om het bestaande bouwvlak aan te passen en in overeenstemming te brengen met de feitelijke bedrijfsvoering. Het bouwvlak zal daarbij niet worden vergroot maar worden verschoven/ anders worden ingetekend.

De gemeente Hengelo heeft positief gereageerd op het principeverzoek. Voorliggend bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is de verdere uitwerking van het principeverzoek.

Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de kadastrale percelen gemeente Hengelo (O) sectie F nummers 1308, 1475, 1638 (deels), 1639, 1640 (deels), 1641, 1691, 1868 en 1869.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1: uitsnede kadastrale gegevens en luchtfoto plangebied (bron: www.planviewer.nl)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan:

  • Buitengebied (vastgesteld op 21 september 2010)
  • Buitengebied, Veegplan 2014 (vastgesteld op 19 april 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0002.png"

Afbeelding 1.2: fragment bestemmingsplan Buitengebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gevolgen van het bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 2014 voor het perceel Nijhuisbinnenweg 16 betreffen uitsluitend het aanduiden van het hoofdgebouw, de vrijstaande stal en de kapschuur met de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0003.png"

Afbeelding 1.3: fragment bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 2014 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat qua grondoppervlak uit 43.425 m2. Hierbinnen is landbouwgrond gelegen en het agrarisch bouwperceel aan de Nijhuisbinnenweg 16.

Er zijn diverse opstallen aanwezig zoals de bedrijfswoning (A), Schuren (B), (C) en (D) rondom de woning en ten noorden van de Nijhuisbinnenweg een Stal (E) en mestopslag (F). Daarnaast vindt er opslag van voer plaats in een sleufsilo (zie de afbeelding hieronder voor een overzicht van de bestaande situatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0004.png"Afbeelding 2.1: luchtfoto (26-08-2016) huidige situatie perceel Nijhuisbinnenweg 16 (bron: www.globespotter.nl) kijkrichting naar het oosten

Uit het overzicht van karakteristiek panden in het buitengebied, bijlage behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 2014 volgt de status voor beeldbepalend gemeentelijke karakteristiek pand voor het hoofdvolume (A), de vrijstaande stal (B) en kapschuur (D).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0005.png"

Afbeelding 2.2: waardering objecten op het perceel Nijhuisbinnenweg (bron: 'Karakteristieke erven en panden, Het Oversticht, november 2015)

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk wordt per onderdeel van het agrarisch bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 een toelichting gegeven op de gewenste aanpassing van het bouwvlak.

De geconstateerde strijdigheden ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, Veegplan 2014 worden beschreven. Hierna wordt aangegeven op welke wijze de strijdigheid wordt opgeheven en de gekozen oplossing onderbouwd.

In zijn algemeenheid is de huidige (deels illegale) situatie voor het agrarisch bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 de meest effectieve manier van bedrijfsvoering. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is dan ook de illegale situatie te legaliseren.

3.1 Aanpassing bouwvlak ten noorden van Nijhuisbinnenweg

Aan de noordzijde van de Nijhuisbinnenweg is het doel om de verharding rondom de stal vanaf de Nijhuisbinnenweg tot achter de mestbak binnen het bouwvlak te brengen. Ook de mestbak zelf wordt binnen het bouwvlak gebracht. Gelet op het onderhoud van de beek door het Waterschap (dat machinaal gebeurd behalve deels zuidelijker waar aan beide zijden van de beek beplanting aanwezig is) is er een strook van 5 meter langs de beek buiten het bouwvlak gehouden.

3.1.1 Mestbak

De mestbak ten noorden van de Nijhuisbinnenweg heeft een directe relatie met de potstal. Het stalsysteem is van het type hellingstal met mestschuif. De schuif haalt de mest uit de mestgang van de hellingstal. De mest wordt dan met de trekker in de mestopslag geschoven. Door dit op deze plek te situeren wordt de voergang niet besmeurd. Bij de beoordeling van het bouwplan van de potstal heeft de ervenconsulent geadviseerd om deze stal op 15 meter afstand van de Oelerbeek te realiseren. Dit advies is meegenomen bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de potstal.

Indien de mestbak op een andere plek zou liggen moet de mest getransporteerd worden en kan die niet door middel van de mestschuif in de mestbak komen. Dit zou niet doelmatig zijn voor de bedrijfsvoering.

De overkapping van de mestbak voorkomt dat bij regen mest-pergolaat uit de mestbak loopt, zodat dit pergolaat niet in het oppervlakte water terecht komt. Doordat er geen water bij de mest komt is de mest goed stapelbaar en is er geen pergolaat. De mestbak met overkapping zorgt ervoor dat er geen mestsap in de beek terecht komt. Hierdoor vindt er geen aantasting van de ecologische verbindingszone /Oelerbeek plaats.

In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, Veegplan 2014 is binnen de bestemming “Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden” in artikel 5.1 onder i aangegeven dat binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van watergangen uitsluitend voorzieningen ten behoeve van de waterstaatkundig beheer zijn toegestaan. De mestbak voldoet aan deze ruimtelijke voorwaarde. De kortste afstand tussen mestbak en beek bedraagt 9 meter.

3.1.2 Verharding

De verharding aan de zijkant en achterkant van de potstal en mestbak is aangebracht om zo met voeren rond te kunnen rijden met een voerwagen. De verharding is nodig om bevuiling van het voer te voorkomen. Ook is de verharding nodig als de vaste mest uitgereden moet worden vanuit de mestbak.

Buiten het bouwvlak mag op grond van de regels van het bestemmingsplan verharding in de vorm van kavel- en koepaden worden aangebracht met een breedte van maximaal 3 meter. Een pad van 3 meter is te smal voor de bedrijfsvoering in verband met grote machines en de mogelijkheid om de machines elkaar te laten passeren. Voor een goede bedrijfsvoering is minimaal 8 meter nodig.

Door een goede verharding treedt er minder vervuiling op omdat het vuil afkomstig van de machines op de verharding valt (en niet de bodem en daarna beek in kan gaan) en wordt opgeruimd bij het schoonhouden van de verharding. Op de locatie van de verharding is erg veel schaduw van omliggende en over de beek hangende bomen inclusief de bestaande bomen op het perceel Nijhuisbinnenweg. Een gewas, bijvoorbeeld gras, zou hier niet goed gedijen. Er zal een hoge mate van mos in het gewas groeien.

Bij realisatie van de verharding langs de westzijde van de potstal is de ruimtelijke impact op de omgeving nog veel groter. Verharding aan de oostzijde wordt mede door het bos aan de overzijde van de Oelerbeek aan het zicht onttrokken.

De ruimte tussen de potstal en mestbak en de Oelerbeek dient niet bebouwd te worden. Voor de bedrijfsvoering is dit ook gewenst omdat de aanvoer- en afvoerroute van het bedrijf over deze gronden loopt. In het bestemmingsplan is dit geregeld door de aanduiding 'erf' op te nemen binnen dit deel van het bouwvlak. Binnen de aanduiding 'erf' zijn geen gebouwen toegestaan.

3.2 Aanpassing bouwvlak zuidzijde Nijhuisbinnenweg

3.2.1 Aanbouw achter wagenloods

De wagenloods op het perceel Nijhuisbinnenweg 16 is gelegen binnen het bouwvlak. Een deel van de wagenloods is over een oppervlakte van 40 m2 uitgebreid in de richting van de Oelerbeek. De uitbreiding ligt op dit moment buiten het bouwvlak.

Deze aanbouw wordt deels gebruikt als opslag van bouten, elektrisch gereedschap, onderdelen en voorraad. Dit is een goede plek voor een doelmatige bedrijfsvoering. Op deze plek zijn de (kostbare) gereedschappen namelijk niet diefstal gevoelig, omdat de enige uitweg langs het woonhuis is.

Wanneer deze opslag elders was gesitueerd is dit nadelig voor de bedrijfsvoering. De aanbouw wordt ook gebruikt om paarden onderdak te bieden. In de loods vindt opslag van voer plaats zodat het doelmatig is. De paarden worden gebruikt ter verbreding van het agrarische bedrijf en is nodig als extra pijler van het bedrijf (Huifkarverhuur).

De aanbouw is verscholen achter de wagenloods dit zorgt voor een minimale aantasting van het landschap en heeft daardoor weinig effect op de ruimtelijke kwaliteit. Wel is de aanbouw gelegen in NNN-gebied, door aanpassing van het bouwvlak wordt 40 m2 bebouwing in NNN-gebied gelegaliseerd.

Een andere plek is niet mogelijk omdat midden in het bouwvlak een monumentale eik staat die de bouwmogelijkheden belemmert. Een andere belemmering van het bouwblok is een historische weg die dwars over het bouwblok loopt, hierop kan ook niet gebouwd worden omdat deze doorkijk landschappelijk waardevol is en behouden moet worden.

De compensatie van het verlies aan natuur is gevonden in een brede aanplant van een houtwal naast de kuilvoeropslag. Voor de compensatie van het verlies aan NNN-gebied wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting.

3.2.2 Sleufsilo

De sleufsilo ligt al meer dan 30 jaar op de huidige locatie. Het grootste deel van de sleufsilo ligt binnen het huidige bouwvlak van de vigerende bestemmingsplannen. Het meest zuidelijk deel van de sleufsilo ligt buiten het bouwvlak en is in strijd met het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, Veegplan 2014 geven aan (artikel 5.2.3 onder d) dat sleufsilo's buiten het agrarisch bouwvlak niet zijn toegestaan.

De plek is zo gekozen dat de bedrijfsvoering doelmatig is. Naast de sleufsilo is een brede houtwal aangelegd om aantasting van de ruimtelijke kwaliteit te beperken. De silo is 6 meter breed. Dit is om voldoende voersnelheid te hebben en broei te voorkomen. Om toch voldoende opslag capaciteit te hebben moet hij zo lang zijn en ligt het laatste deel buiten het bouwvlak.

Een bredere sleufsilo is niet mogelijk in verband met broei, hierdoor wordt de kwaliteit van het voer minder en broei vormt een risico voor de gezondheid van het vee. Een sleufsilo is noodzakelijk om gehakselde snijmais goed te conserveren.

In artikel 5.4.1 van de vigerende bestemmingsplannen is de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om een ontheffing te verlenen van het bepaalde in 5.2.3 onder d. teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten de agrarische bouwpercelen toe te staan, mits:

  • 1. het oprichten van een sleufsilo buiten het agrarische bouwvlak noodzakelijk is uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering; dienaangaande kunnen burgemeester en wethouders advies vragen aan een onafhankelijk ter zake deskundige;
  • 2. de sleufsilo direct aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  • 3. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m2;
  • 4. de bebouwingshoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

De sleufsilo binnen en buiten het bouwvlak voldoet aan bovenstaande voorwaarden. In voorliggend bestemmingsplan is ervoor gekozen om de gehele bedrijfsvoering te legaliseren van het bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16. De bestaande sleufsilo is daarom binnen het nieuwe bouwvlak opgenomen.

3.3 Overzicht aanpassingen bouwvlak

In deze paragraaf zijn de aanpassingen die worden voorgesteld om de strijdige situaties te legaliseren samengevat. Onderstaande afbeelding 3.1 geeft deze schematisch weer. De verbeelding van het bestemmingsplan bevat samen met de regels van het bestemmingsplan het juridisch kader voor de bouwregels en het nieuwe bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0006.png"

Afbeelding 3.1: overzicht aanpassingen bouwvlak met te verwijderen (geel) en toe te voegen (rood) elementen

Naast de legalisatie van de strijdigheden is er een erfinrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In dit erfinrichtingsplan zijn compensatievoorstellen verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0007.png"

Afbeelding 3.2: samenvatting erfinrichtingsplan Nijhuisbinnenweg 16 (bron: Erfinrichtingsplan, CroonenBuro5, 18 december 2017)

De voorgestelde maatregelen zijn voorzien van letters die corresponderen met de onderstaande erfinrichtingsvoorstellen.

De te legaliseren bebouwing is aan de zuidoostelijke zijde van het erf gelegen, tegen de Oelerbeek en wordt omgeven door bomen en heesters. De bebouwing gaat op in het landschap en wordt niet ervaren als een storend element in het landschap. De landschappelijke inpassing wordt daardoor gezocht aan de westelijke zijde van het erf en bestaat met name uit het versterken van de bestaande groenstructuur.

Een belangrijke randvoorwaarde bij de inpassing is het beleidsdocument 'karakteristieke erven en panden'. De bebouwing aan de zuidzijde is een zogenaamde 'Twickelboerderij' en aangemerkt als 'beeldbepalend gemeentelijk karakteristiek pand'. In de huidige situatie is het erf groen ingericht en is de relatie met het landschap aanwezig.

Kenmerkend voor de erfinrichting in het Oude Hoevenlandschap zijn de volgende elementen:

  • De erven zijn sober ingericht;
  • op de erven is streekeigen beplanting aanwezig;
  • de erven kennen veel beplanting;
  • aanwezigheid van een linde of kastanje om de zon te weren;
  • een walnoot voor de noten en het weghouden van vliegen;
  • een fruitgaard of moestuin.

Bij de erfinrichting wordt zoveel aansluiting gezocht bij deze erfinrichting. De maatregelen zoals in figuur 3.2 zijn ingetekend, zijn de volgende:

A - Quercus robur - Zomereik

Om het erf aan de noordzijde te versterken worden er een boomgroep van drie zomereiken aangeplant. Ook aan de zuidzijde wordt het erf versterkt met 3 zomereiken.

B - Tilia x europaea - Hollandse Linde

De Hollandse linde is kenmerkende boom voor het Oude Hoevenlandschap en versterkt daarmee het erf.

C - Salix x sepulcralis 'Chrysocoma' - Treurwilg

De treurwilg is een soort die streekeigen is en daarmee de Oelerbeek versterkt.

D - Juglans regia - walnoot

De walnoot is kenmerkend voor de erfinrichting in het Oude Hoevenlandschap en versterkt daarmee het erf. De walnoot is in de huidige situatie aanwezig.

E - Hoogstamfruit

In de huidige situatie is aan de westzijde van het hoofdgebouw al hoogstamfruit aanwezig. deze zone wordt versterkt door het hoogstamfruit verder door te zetten naar de achterliggende schuur. Omdat de Twickelschuur een beeldbepalend gemeentelijk karakteristiek pand is, wordt het hoogstamfruit aan beide zijden van de schuur aangeplant, waardoor de zichtrelatie behouden blijft. Daarnaast is hoogstamfruit kenmerkend voor het Oude Hoevenlandschap.

Conclusie

Door de verkleining van 2.245 m2 (geel kader) en het toevoegen van in totaal 2.110 m2 (1.250 + 620 + 200 + 40, zie rode kaders) van het bouwvlak ontstaan er per saldo minder bouwmogelijkheden in het nieuwe bouwvlak ten opzichte van de huidige bouwmogelijkheden.

Uitgangspunt is in ieder geval dat de totale bouwmogelijkheden van het agrarisch bedrijf niet zullen worden vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt in overeenstemming met het beleid van de provincie Overijssel voorzien in compensatie van legalisatie van de bebouwing van 40 m2 op het bedrijfserf en binnen NNN-gebied. De provincie geeft aan dat er moet worden uitgegaan van een overcompensatie van 1 op  1,5. Het betreft hier weliswaar een beheertype met beperkte waarde (Droog bos met productie) maar het gaat ook om het compenseren van een illegale situatie. Nu er 40 m2 bos in het NNN is vernietigd dan zal er 60 m2 bos terug geplant moeten worden.

Deze compensatie wordt gevonden door het bedrijfserf aan te vullen met beplanting zoals is uitgewerkt in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1). Daarnaast wordt langs de zuidelijke perceelsgrens een houtwal gerealiseerd als erfafscheiding. Ook deze houtwal zal als 'Natuur' worden bestemd.

Daarnaast zal de ruimte ten noorden van de Nijhuisbinnenweg tussen de potstal en mestbak en de Oelerbeek worden aangeduid met de functieaanduiding 'erf'. Binnen deze aanduiding is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Daarmee worden de bouwmogelijkheden voor wat betreft de totale te bebouwen oppervlakte aan gebouwen binnen het nieuwe bouwvlak verder beperkt ten opzichte van de huidige bouwmogelijkheden.

Tot slot wordt het bestaande NNN-gebied voor zover gelegen buiten het agrarische bouwvlak bestemd als Natuur. Deze bestemmingswijziging is eveneens aanvullend ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan waarbij het gehele bedrijfsperceel een agrarische bestemming heeft. Binnen de bestemming Natuur is extensief agrarisch medegebruik conform het huidige gebruik toegestaan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 Rijksbelangen omschreven. Een Rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden" komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de legalisatie van de strijdige situatie door het huidige bouwvlak aan te passen zonder de bouwmogelijkheden te vergroten. Er is daardoor nauwelijks tot geen sprake van planologische gevolgen. Als gevolg van de aanpassing van het bouwvlak blijft het plangebied de huidige bestemming houden, maar wordt de locatie voor het oprichten van gebouwen anders ingevuld. Het gaat daarmee niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar om een continuering van de bestaande planologische mogelijkheden voor het agrarisch bedrijf, waarbij niet in een toename van de bouwmogelijkheden en bebouwing wordt voorzien. Er vindt immers geen uitbreiding plaats van het te bebouwen oppervlak.

4.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

4.1.6 Conclusie Rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in legalisatie van de strijdige situatie door het huidige bouwvlak aan te passen. Bij de aanpassingen worden er geen extra ruimtelijke mogelijkheden geboden om (bijvoorbeeld) meer bebouwing of andere gebruiksmogelijkheden toe te voegen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan en inrichtingsplan (zie Bijlage 1) de kaders vormen om te kunnen voldoen aan het Rijksbeleid. Het voorliggende bestemmingsplan raakt geen Rijksbelangen.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0008.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

4.2.1.2 Of - generieke beleidskeuze

Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is een plan waarin bestaande bouwmogelijkheden worden herzien. Vanuit de gebiedsspecifieke beleidskeuze is het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) relevant voor dit bestemmingsplan. Uit onderstaande afbeelding 4.2 volgt dat de noordzijde van het bouwvlak niet is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebied). Ook de sleufsilo aan de zuidkant ligt buiten het NNN-gebied. De wagenschuur en daarmee ook de uitbreiding achter de wagenschuur die door dit bestemmingsplan wordt gelegaliseerd maakt wel onderdeel uit van het NNN-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0009.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede kaart Omgevingsvisie - Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) geprojecteerd op de kadastrale ondergrond

Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in Overijssel – waaronder de twee Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel - maakt hier deel van uit. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud en de ontwikkeling van plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het ruimtelijk beleid is dan ook gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe).

De legalisatie van de aanbouw aan de achterzijde van de wagenloods is gelegen in het NNN-gebied. Ook de gehele wagenloods (bouwjaar 1937) zelf, alsmede een deel van het bedrijfserf van het agrarisch bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 liggen in het NNN-gebied.

Het opnemen van de sleufsilo binnen het bouwvlak van voorliggend bestemmingsplan is niet gelegen in het NNN-gebied zoals weergegeven in afbeelding 4.2.

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN: de natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteit en de beleving van rust. Daarbij houden we zoveel mogelijk rekening met de andere belangen in het gebied. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we de zogenaamde NNN-spelregels: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Er is door toepassing van de NNN-spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt. De NNN-spelregels zijn één van de redenen om het Erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) op te stellen voor dit bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3).

4.2.1.3 Waar - ontwikkelperspectieven

In de Omgevingsvisie zijn geen generieke beleidskeuzes genoemd die het legaliseren van de strijdigheden binnen de gronden in Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied (met uitzondering van het bouwvlak ten zuiden van de Nijhuisbinnenweg 16) is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0010.png" 

Afbeelding 4.3: Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het bouwvlak ten zuiden van de Nijhuisbinnenweg is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0011.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)

Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Het accent ligt op natuur die, naast biodiversiteit, betekenis heeft voor mensen en bijdraagt aan hun welzijn en welvaart. Om dit mogelijk te maken, bieden we ruimte aan de groeiende groep betrokken ondernemers en bewoners die zelf willen ondernemen met natuur en water.

Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden. We zien kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, nieuwe landgoederen en wonen en werken met versterking van natuur- en/of waterkwaliteit

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

In de huidige situatie liggen er gronden van het agrarisch bedrijf binnen de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). Daarbij is de stal ten noorden van de Nijhuisbinnenweg ook gelegen in dit gebied. De activiteiten in het ONW-gebied wijzigen niet. Wel worden de bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak in de zone ONW per saldo kleiner. Het gebied tussen de Oelerbeek en de bestaande bebouwing wordt bestemd als 'erf' waarbinnen geen bebouwing is toegestaan.

Op grond van het nu voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik binnen de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) ook niet vergroot. De mogelijkheden in dit bestemmingsplan passen daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Met name de verschuiving van eenzijdige volumeproductie en kostprijsreductie naar specialisatie en omgevingsgericht ondernemen in de landbouw is hier kansrijk voor het behouden van een sterke concurrentiepositie. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijk draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

In de huidige situatie is het agrarisch bedrijf gelegen ten zuiden van de Nijhuisbinnenweg met bijbehorende bebouwing gelegen in het gebied Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Alleen de wagenloods (bouwjaar 1937) ligt niet in deze zone maar in het NNN-gebied (zie hiervoor). De activiteiten in het gebied Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap wijzigen niet. De aanpassingen zijn gericht op de bedrijfsvoering en legalisatie van het strijdige gebruik.

Op grond van het nu voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik binnen het gebied Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap ook niet gewijzigd. De mogelijkheden in dit bestemmingsplan passen daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief.

4.2.1.4 Hoe - gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'beekdalen en natte laagtes' en 'beken'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0012.png"

Afbeelding 4.5: Natuurlijke laag: beekdalen en natte laagtes met beek en buiten het plangebied dekzandvlakte met ruggen (bruine arcering)

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) is rekening gehouden met de nog aanwezige gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Deze laag geeft aan dat het gebied is gelegen in de zandgebieden met de typering 'Oude hoevenlandschap'. De kenmerken van het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0013.png"

Afbeelding 4.6: Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude hoevenlandschap

Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes

In het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) is rekening gehouden met het Oude hoevenlandschap.

De stedelijke laag is niet van toepassing op het plangebied.

Op basis van de laag van de beleving is de Nijhuisbinnenweg die door het plangebied loopt aangemerkt als fietsroute. Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Zo vormde het dorpsplein, de dorpsstaat, de weg naar buiten en uiteindelijk de zandpaden door de velden, een samenhangend netwerk.

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een aanpassing van de Nijhuisbinnenweg of impact voor de fietsroute door het grotere gebied.

4.2.1.5 Conclusie

Vanuit de legalisatie van de strijdigheden, de compensatie van NNN-gebied (achter de wagenloods) en de landschapskenmerken is in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) opgesteld waarin de compensatie en inpassing van het agrarisch bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg 16 wordt versterkt.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van toepassing. Bij legalisatie van de strijdigheden door voorliggend bestemmingsplan zijn twee aspecten van belang die zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening:

  • 1. Is de uitbreiding vanuit ruimtelijke kwaliteit aanvaardbaar en is er op een afdoende wijze invulling gegeven aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving / Kwaliteitsimpuls agro en food?
  • 2. Is de uitbreiding binnen het NNN aanvaardbaar en op welke wijze is de compensatie geregeld.

Ad 1: Ruimtelijke kwaliteit:

De te legaliseren bebouwing dient zorgvuldig landschappelijk ingepast te worden. Dit mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en dit is uitgewerkt in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1). In het erfinrichtingsplan is aangetoond dat er sprake is van een kwaliteiteitsimpuls voor de groene omgeving (KGO). De algemene conclusie is dat in voorliggend bestemmingsplan aan het KGO beleid wordt voldaan, omdat het bestemmingsplan per saldo niet zorgt voor een vergroting van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Het te bebouwen oppervlak binnen het aangepaste bouwvlak wordt zelfs verkleind ten opzichte van de huidige bouwmogelijkheden. Dit komt ten goede aan de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW).

Van 'nieuwe en grootschalige ontwikkelingen' in het buitengebied waarvoor een goede ruimtelijke inpassing verplicht is (paragraaf 4.1.2 Omgevingsvisie Overijssel 2017) is geen sprake.

In de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is in artikel 2.1.7 de Kwaliteitsimpuls agro en food opgenomen. In dit artikel is in lid 1 aangegeven dat bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitsluitend mag worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen.

In artikel 2.1.7 lid 4 is aangegeven dat in afwijking van lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate kan worden aangepast en/of uitgebreid als is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken. In Hoofdstuk 3 van deze toelichting is de onderbouwing van de aanpassing van het bouwvlak in relatie tot de bedrijfsvoering toegelicht.

Ad 2: Uitbreiding binnen NNN-gebied:

Wat het NNN-gebied betreft zal de verloren gegane oppervlakte van 40 m2 minimaal 1 op 1 in oppervlakte gecompenseerd moeten worden. De uitbreiding achter de wagenloods (bouwjaar 1937) is net als de wagenloods zelf gelegen in het NNN-gebied. De Omgevingsverordening geeft in artikel 2.7.4. lid 5 aan dat bij relatief kleinschalige ontwikkelingen de gemeenteraad bevoegd is om af te wijken van het beschermingsregime van het NNN-gebied mits de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate worden aangetast en de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied, of een vergroting van de oppervlakte van het NNN-gebied.

Na overleg met het bevoegd gezag ten aanzien van het NNN-gebied (de provincie Overijssel) zijn voor dit bestemmingsplan de spelregels afgestemd.

Voor voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van een overcompensatie van 1 op 1,5. Het betreft hier weliswaar een beheertype met beperkte waarde (Droog bos met productie) maar het gaat ook om het compenseren van een illegale situatie. Als er 40 m2 bos in het NNN-gebied is vernietigd dan zal er dus 60 m2 bos teruggeplant moeten worden. Dit kan bijvoorbeeld aansluitend aan het bestaande NNN-gebied worden gerealiseerd of in de vorm van droge dooradering met bijvoorbeeld een houtwal, of in de vorm van beekbegeleidende beplanting als dat past in de ambitie voor de Oelerbeek.

Bij voorkeur wordt de compensatie in de directe omgeving gevonden, dit is meegenomen in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1). De compensatiepercelen dienen in het bestemmingsplan een natuurbestemming te krijgen en zullen t.z.t. door de provincie worden meegenomen in de actualisatie van de NNN-begrenzing. De mutatie moet door de gemeente via het Meldingsformulier voor Compensatie worden gemeld bij de provincie Overijssel zodra het bestemmingsplan definitief is (art 2.7.4. lid 6.). Als onderdeel van het voorontwerp bestemmingsplan is bij de provincie Overijssel het 'meldingsformulier NNN Compensatie (versie 1 augustus 2017)' met daarbij het erfinrichtingsplan (zie ook Bijlage 1) toegezonden ter beoordeling.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan en inrichtingsplan (zie Bijlage 1) de kaders vormen om te kunnen voldoen aan de Omgevingsvisie Overijssel en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2016-2021

In het plangebied is het waterschap Vechtstromen actief. Het Waterbeheerplan 2016-2021 is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Oelerbeek & Pilot Twickel

De afgelopen jaren heeft waterschap Vechtstromen een groot deel van de Azelerbeek heringericht. Dat was nodig om te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Het deel Oelerbeek en Omvloed, tussen Hengelo en Delden, moet nog opnieuw ingericht worden. Dit is nodig om de Oelerbeek en Omvloed natuurvriendelijker en vispasseerbaar te maken. Tevens moet het zorgen voor een betere doorstroming.

Herinrichting Oelerbeek / Omvloed

In 2015 heeft waterschap Vechtstromen de mogelijkheden voor herinrichting van de Oelerbeek/Omvloed onderzocht. Daarna is een schetsontwerp gemaakt om 1,5 kilometer beek opnieuw in te richten. Het project wordt daarnaast aangegrepen om een proef te doen met het waterpeil om het water langer in het gebied vast te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0014.png"

Afbeelding 4.7: Uitsnede herinrichting Oelerbeek (bron: www.vechtstromen.nl)

Keur Waterschap Vechtstromen

De keur is de verordening van het waterschap met de regels voor de bescherming van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en kunstwerken zoals stuwen en gemalen) en voor het onttrekken van grondwater.


In de keur is vastgelegd voor welke activiteiten een vergunning noodzakelijk is. Voor specifieke, veel voorkomende activiteiten, bijvoorbeeld het leggen van kabels en leidingen langs een watergang, heeft het waterschap algemene regels. Daarin is aangegeven dat een vergunning niet nodig is als men zich aan bepaalde regels houdt. Meestal moeten de werkzaamheden dan wel bij het waterschap worden gemeld. Op deze wijze vermindert het waterschap de regeldruk, zonder dat dit ten koste gaat van de benodigde bescherming van het watersysteem.

4.3.1 Conclusie waterbeleid

Op grond van de keur geldt voor deze leggerwaterloop een beschermingszone van vijf meter uit de insteek (dit is het punt waar het talud van de waterloop het maaiveld raakt) voor de linker en rechteroever. Het perceel Nijhuisbinnenweg 16 bevindt zich aan de linkeroever van onze leggerwaterloop. Het onderhoud aan de Oelerbeek ter plaatse van het plangebied vindt plaats vanaf de linkeroever. Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich een bos (NNN-gebied) dat niet bereikbaar is voor de onderhoudsvoertuigen van het Waterschap.

Bij de aanpassing van het bouwvlak worden de bestaande gebouwen niet gewijzigd. Voor nieuwe ontwikkelingen zal rekening worden gehouden met de beschermingszone van de Oelerbeek van 5 meter. Het bestemmingsplan voorziet in een bouwvlak waarbij tussen de bestaande bebouwing (die op ruime afstand van de Oelerbeek ligt) en de beek de aanduiding 'erf' wordt opgenomen. Binnen dit gebied met de aanduiding 'erf' zijn geen gebouwen toegestaan. Binnen de beschermingszone van de Oelerbeek vinden geen ontwikkelingen plaats. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van de keur voor de Oelerbeek.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;
4.4.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.4.3 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.4.4 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervoorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
4.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).
4.4.6 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

4.4.7 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

4.4.8 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen e.d. naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

4.4.9 Investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Omgevingsvisie Overijssel biedt aan gemeenten beleidsruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen. Beleidsruimte die ook ontwikkelingen in de groene ruimte (onder voorwaarden) mogelijk maakt. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: KGO) is hét kwaliteitsinstrument voor het landelijk gebied en biedt de gemeente veel ruimte voor maatwerk. Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.

Om de investering in ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken en om rechtsongelijkheid, althans de schijn daarvan, te voorkomen, is een rekenmethode opgesteld die als beleidslijn dient voor dergelijke initiatieven in het buitengebied. Met deze rekenmethode kan worden bepaald wat de investering in ruimtelijke kwaliteit moet zijn om het gevraagde evenwicht te krijgen, waardoor de gewenste ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Deze beleidsnota is hiervan het resultaat.

En dan volgt vanaf hier de beschrijving / berekening van de vereiste investering in ruimtelijke kwaliteit voor voorliggend plan of hier wordt een verwijzing gemaakt naar de bijbehorende paragraaf waarin deze berekening wordt gedaan / beschreven.

4.4.10 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio:
het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

4.4.11 Actieplan Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021

Algemeen

Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0015.png"

Afbeelding 4.8: Nieuwe Energie Hengelo

Hengelose doelstellingen

  • 2% jaarlijkse energiebesparing;
  • 45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B;
  • 100% energieneutraal in 2050.

Klimaatadaptatie

Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. In het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.

4.4.12 Handhavingsprogramma 2017

Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.

Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

4.5 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Wanneer hemelwater en huishoudelijk afvalwater worden geloosd op een gescheiden stelsel, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Ervan uitgaande dat er een gemengd stelsel ligt, verdient het toch de aanbeveling om vanuit de bebouwing beide afvalwaterstromen gescheiden aan te leggen. Op deze manier is men voorbereid op de toekomst, wanneer de riolering mogelijk wordt vervangen voor een gescheiden stelsel.

Wanneer op een perceel hemelwater en huishoudelijk afvalwater verzameld worden in dezelfde rioolbuis, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringsinstallaties te beperken, is een belangrijk uitgangspunt om regenwater (HWA) en afvalwater (DWA) zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Schoon regenwater van daken mag geloosd worden op het oppervlaktewater.

Conclusie voor het bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in het aanpassen van het bestaande bouwvlak om de illegale situatie (bestaande gebouwen) binnen het bouwvlak te brengen en daarmee de illegale situatie op te heffen.

Uit de digitale watertoets, zie Bijlage 3, volgt dat er geen waterschapsbelang is.

Het plan betreft alleen het aanpassen van het bouwvlak van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg.

In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

5.2 Flora en fauna

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.

Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:

  • moet voorkomen;
  • moet beperken;
  • ongedaan moet maken.

Conclusie voor het bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in het aanpassen van het bestaande bouwvlak om de illegale situatie (bestaande gebouwen) binnen het bouwvlak te brengen en daarmee de illegale situatie op te heffen.

Er vinden geen werkzaamheden plaats die zorgen voor mogelijke aantasting van dieren en/of planten. Wel zal bij realisatie van het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Effecten op beschermde plant- en diersoorten worden dan ook uitgesloten. De herziening van het bestemmingsplan is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn.

Ook de provincie Overijssel heeft een cultuurhistorische waardenkaart die digitaal geraadpleegd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0016.png"Afbeelding 5.1: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Overijssel)

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, Veegplan 2014 voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, en dieper dan 40 cm onder maaiveld. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie in het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Binnen het plangebied Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog (buiten kom) van toepassing. Deze dubbelbestemming die ook in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, Veegplan 2014 van toepassing is, is overgenomen.

Deze verwachtingswaarde is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzandwelvingen met plaggendekken (esdekken). Doorgaans zijn dit gronden die voor de vorming van de esdekken in de middeleeuwen en vroegere perioden altijd gunstige condities voor bewoning en eenvoudige landbouw boden en daarom ook vaak archeologische vindplaatsen bevatten.

5.3.3.2 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2500 m2 bij een hoge archeologische verwachting. De dubbelbestemming is opgenomen als Waarde - Archeologie hoog van dit bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het aanpassen van het bouwvlak om de strijdige situatie te legaliseren. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats die leiden tot een archeologisch onderzoek.

5.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het erf van de Nijhuisbinnenweg 16 ligt aan de zuidwestzijde van de Oelerbeek, op de overgang van een essen- en kampenlandschap naar het beekdal. De plek van het erf is een oude huisplaats die in ieder geval al aanwezig was vóór 1820. De kern van het erf bestaat uit een gerestaureerde boerderij waarvan de achterzijde gericht is naar de weg. Ten oosten van de Oelerbeek staat een hoog opgaand eikenbos dat de beek begeleidt en het erf een groene achtergrond geeft.

Een eerste gedetailleerde vermelding van dit erf is terug te vinden op de kaarten van Huguenin (1824). Tussen 1819 en 1829 hebben militaire ingenieurs onder leiding van W.U. Huguenin gedetailleerde topografische kaarten van Noord-Nederland vervaardigd. Ze tonen heel Friesland en Groningen (met uitzondering van de eilanden), voorts Drenthe en een groot deel van Overijssel. In totaal vervaardigde Huguenin 61 handschriftkaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0017.png"

Afbeelding 5.2: Uitsnede kaart Huguenin (1824) met centraal (rood) de bebouwing aan de Nijhuisbinnenweg 16 (bron: Provincie Overijssel)

Op de topografische kaart van 1900 is het erve Nijhuis duidelijker waarneembaar en ook benoemd als 'Nijhuis', zie onderstaande afbeelding 5.3. In deze topografische kaart is ook waarneembaar dat aan beide zijden van de Nijhuisbinnenweg een boerenerf is gelegen. In de topografische kaarten verdwijnt deze bebouwing bij de kaart uit 1944. Daarin is het Twentekanaal zichtbaar en is de Oelerbeek vergraven ten koste van de bebouwing ten noorden van de Nijhuisbinnenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0018.png"

Afbeelding 5.3: Uitsnede Topografische kaart 1900 (bron: Provincie Overijssel)

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Waardevolle structuren en objecten

Oude structuren zijn in de omgeving van het plangebied nog steeds waarneembaar. De Nijhuisbinnenweg met overgang ter hoogte van het plangebied over de Oelerbeek (in afbeelding 5.3 aangeduid met "Br") is een kenmerkend element. Ook de Oelerbeek, nog zonder doorsnijding door het Twentekanaal, is in de topografische kaart van 1900 goed zichtbaar.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM) (waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink.

Daarnaast zijn door het Rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/ de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Monumentencommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. In het plangebied bevinden zich enkele waardevolle panden.

De woonboerderij is Beschermd gemeentelijk karakteristiek Pand. Voor- en achtergevel zijn beschermd en vallen onder de Erfgoedverordening 2018.

Er zijn in het plangebied drie objecten die als 'karakteristiek' zijn aangeduid in het bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 2014. Het gaat om het hoofdgebouw (woonhuis), de vrijstaande stal (achter het woonhuis) en de kapschuur (ten oosten van het woonhuis) aan de zijde van de Nijhuisbinnenweg. Deze panden hebben geen monumentale status maar kunnen als waardevol worden bestempeld en zijn daarom als 'karakteristiek' aangeduid in het bestemmingsplan.

5.3.5.4 Vertaling naar planregels

De bescherming van de karakteristieke bebouwing is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan in Artikel 3, lid 3.1 onder j. In de regels is als bijlage de beschrijving overgenomen van de Nijhuisbinnenweg afkomstig uit het rapport van Oversticht.

5.4 Milieu

Gevoelige functies, zoals wonen, moeten bij voorkeur niet te dicht bij bronnen van milieubelasting (bedrijven en installaties) gesitueerd worden. Daarom is in beeld gebracht welke functies in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke milieuzoneringen bij deze functies horen.

Voor de aanpassing van het bouwvlak om de strijdige situatie op te heffen op het perceel Nijhuisbinnenweg 16 zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Wel is onderzocht of de gewenste aanpassing van het bouwvlak en de daarin aanwezige functies na het in werking treden van dit bestemmingsplan past in de omgeving.

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen

Richtafstanden aanwezige bedrijven in de omgeving van de locaties

Op basis van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de bedrijven in de omgeving van het agrarisch bedrijf aan de Nijhuisbinnenweg geïnventariseerd.

In de huidige situatie is de afstand gemeten vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak tot de dichtstbijzijnde gevoelige functie (woonbestemming) ca. 85 meter. In voorliggend bestemmingsplan wordt door aanpassing van het bouwvlak deze afstand vergroot naar ca. 105 meter.

Er zijn in de omgeving van het agrarisch bedrijf geen andere bedrijven gevestigd die een milieuzone hebben. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor deze plannen.

5.4.2 Bodem

Bij werkzaamheden in de bodem dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De onderzoeksmethode daarvoor is vastgelegd in de NEN 5740 én NEN 5720. Op grond van de Wet bodemkwaliteit en de NEN-normen moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan-/ afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen.

Ten behoeve van het opstellen van een hypothese dient een vooronderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek).

Voor de aanpassing van het bouwvlak om de strijdige situatie op te heffen op het perceel Nijhuisbinnenweg 16 zijn geen nieuwe bodemingrepen voorzien. Een historisch en/of verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

5.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn o.a.:

  • woningen;
  • scholen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • andere gezondheidszorggebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009 en herzien vastgesteld in oktober 2015. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • wonen;
  • binnenstad en winkelgebieden;
  • industrie en bedrijven;
  • verkeerszones;
  • buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron (bv. stil asfalt) terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn (verder van de (spoor)weg bouwen, geluidsschermen plaatsen e.d.). Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

5.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de (geluid)zones van wegen. Daardoor is het aspect wegverkeerslawaai niet van belang. De effecten van het bedrijf zelf op de omgeving zijn in paragraaf 5.4.1 beschreven.

5.4.3.2 Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

5.4.3.3 Railverkeerslawaai

De wetgeving ten aanzien van geluidhinder m.b.t. spoorwegen is vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Het plangebied ligt niet binnen de zone van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

5.4.3.4 Luchtvaartlawaai

Het plangebied valt niet binnen de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

5.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid transportroutes is op 1 april 2015 in werking getreden. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar.

Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer wordt van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid met betrekking tot risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het aspect vervoer gevaarlijke stoffen is daarom niet van belang.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

Hoogspanningsleidingen

Ten noorden van het plangebied is een hoogspanningsleidingen aanwezig. Deze hoogspanningsleiding heeft echter geen invloed op het plangebied.

5.4.5 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16, lid 1 van de Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Specifieke uitvoeringsregels zijn vastgelegd in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder meer om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m3 ) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10, is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m3 ). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Effecten voor bestemmingsplan

Voor de aanpassing van het bouwvlak om de strijdige situatie op te heffen op het perceel Nijhuisbinnenweg 16 zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien met gevolgen voor de luchtkwaliteit. De huidige bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf wordt voortgezet.

5.4.6 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn de maximale bouwhoogtes opgenomen die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn de maximale bouwhoogtes opgenomen die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De maximale bouwhoogtes in de bestemmingsvlakken zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

5.4.7 MER

Wet- en regelgeving

Per 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage voor het laatst gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D . Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling nodig is of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar de enige procedurele verplichting die er voor geldt is dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.

Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig, m.e.r.-beoordelingsplichtig of vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig kan het schema op de volgende pagina gebruikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0118-0301_0019.png"

Afbeelding 5.4: Schema m.e.r.

Voor de toets aan het Besluit milieueffectrapportage geldt naast een bestemmingsplan dat ook bij een plan dat in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt opgesteld deze toetsing voorgeschreven is.

De voorgenomen activiteiten (zoals hierboven beschreven onder: voorgenomen activiteiten) zijn getoetst aan de m.e.r.-regelgeving (waarbij m.e.r. staat voor milieueffectrapportage) zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r. Plannen of besluiten leiden tot m.e.r.-verplichtingen als:

  • 1. de voorgenomen ontwikkelingen opgenomen zijn in het besluit m.e.r. (op de zogenaamde C- of D-lijst) zie www.overheid.nl;
  • 2. negatieve effecten op Natura2000-gebied niet op voorhand uit te sluiten zijn en een passende beoordeling moet worden doorlopen in het kader van de Natuurbeschermingswet.

ad.1: In het eerste geval moet afhankelijk van de aard, omvang en wijze van vastleggen in het plan of besluit een m.e.r.-procedure, m.e.r.-beoordelingsprocedure of vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen.

De voorgenomen activiteit betreft het aanpassen van het agrarisch bouwvlak waarbij er geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden en het theoretisch in te vullen bouwvlak met bebouwing beperkter is dan de huidige bouwmogelijkheden.

Deze activiteit is niet specifiek opgenomen in de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit-m.e.r. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals beschreven in het besluit m.e.r.

ad.2: In het tweede geval moet in het kader van het plan of besluit een plan-m.e.r. procedure worden doorlopen. Van belang bij de m.e.r.-toets is dat niet alleen nieuwe ontwikkelingen worden beschouwd, maar ook "nog niet benutte planologische ruimte", dat wil zeggen ontwikkelingsruimte die al eerder bestemd is, wordt overgenomen, maar nog niet concreet is gerealiseerd.

Het plangebied van dit bestemmingsplan en het daarin opgenomen bouwvlak met bouwmogelijkheden is gelegen op een afstand van ca. 6.700 meter ten opzichte van het dichtstbij gelegen Natura2000-gebied Lonnekermeer aan de oostzijde van Hengelo. Andere Natura2000-gebieden zoals Borkeld en Buurserzand & Haaksbergerveen liggen op nog grotere afstand tot het plangebied.

Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura2000-gebieden kunnen significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling worden uitgesloten. Uit de onderbouwing van de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk volgt eveneens de conclusie dat negatieve (milieu)effecten niet te verwachten zijn. Daardoor is een passende beoordeling en MER niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.

Voor het herzien van het bestemmingsplan wordt eveneens geen aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst die met de initiatiefnemer is gesloten. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals genoemd in artikel 6.12 Wro van de Wet ruimtelijke ordening, is dan ook niet noodzakelijk omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling binnen het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden is het toegestaan om een agrarisch bedrijf te exploiteren.

Dat deel van het buitengebied wordt gekenmerkt door een intensieve verwevenheid van natuurgebieden (heide, schraalgraslanden) en bosopstanden, afgewisseld met veelal fraaie landerijen. Grote delen van dit gebied zijn dan ook aangemerkt als provinciale ecologische hoofdstructuur.

Het mag duidelijk zijn dat de binnen dit gebied gelegen agrarische gronden naast agrarische, tevens in bijzondere mate landschappelijke en natuurwaarden hebben. Het geheel is leef- en foerageergebied voor zoogdieren, amfibieën en reptielen en diverse vleermuissoorten. Het gebied is rijk aan dagvlindersoorten, vogelsoorten, bossen en kleinschalige landschappen, droge heiden en vochtige/natte cultuurlanden.

Floristisch herbergt dit gebied een veelheid aan vegetatietypen. De sterke mate van afwisseling tussen deels extensief (vaak grasland) gebruikte landbouwgronden en bos- en natuurterreinen draagt zorg voor een veelheid aan biotopen en waardevolle ecologische overgangssituaties.

De bestemmingsregeling is gericht op:

  • 1. bescherming van het agrarisch grondgebruik;
  • 2. bescherming van de landschappelijke waarden;
  • 3. bescherming van de natuurwaarden;
  • 4. behoud van de waarden voor het gebied voor extensieve recreatieve uitloop.

De waarden die hier beschermd worden zijn het agrarisch gebruik, de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, daarmee samenhangend de als waardevol aangemerkte landschapselementen, de meer of minder waardevolle graslanden en de in het gebied aanwezige onverharde paden en wegen en het relïëf dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van esruggen.

6.3.2.2 Natuur

Op de gronden met de bestemming 'Natuur' staat het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en/of de landschappelijke waarden centraal. Daarnaast kan op deze gronden extensief agrarisch medegebruik plaatsvinden alsmede recreatief medegebruik. Binnen deze bestemming wordt ook de houtwal, uit het erfinrichtingsplan / natuurcompensatie gerealiseerd als ecologische verbindingszone.

De bebouwingsmogelijkheden zijn vanzelfsprekend summier. Er mogen in ieder geval bouwwerken (geen gebouwen zijnde) worden opgericht ten dienste van de bestemming. Via ontheffing kunnen kleine gebouwtjes worden toegestaan.

Ter bescherming van de aanwezige waarden gelden uiteraard een aanlegvergunningstelsel en gebruiksregels.

6.3.2.3 Waarde - Archeologie hoog (buiten kom)

De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog hebben een archeologische verwachtingswaarde. In deze dubbelbestemming zijn de ondergrens qua oppervlak (2.500 m2) en diepte (40 cm) opgenomen. Indien werkzaamheden boven deze drempel uitkomen dient er een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

6.3.2.4 Waarde - Ecologie

De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Ecologie zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen. In dit bestemmingsplan zijn de aanduidingen voor de reconstructiewetzone - extensiveringsgebied en zoutwinning.

6.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

6.3.3.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.5 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

Voor de aanpassing van het bouwvlak ter hoogte van de Nijhuisbinnenweg 16 is een principeverzoek opgesteld. Dit verzoek is voorgelegd aan het bevoegd gezag (gemeente Hengelo) en de partners met belangen binnen het plangebied, de provincie Overijssel en Waterschap Vechtstromen.

De reacties zijn gebruikt bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

6.5.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Het principeverzoek is door de gemeente Hengelo voorgelegd aan de provincie Overijssel en het Waterschap Vechtstromen. De in deze voorfase opgehaalde reacties zijn gebruikt om het bestemmingsplan op te stellen.

Het bestemmingsplan is vervolgens in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de overlegpartners. De ontvangen vooroverlegreacties en de reactie van de gemeente Hengelo is opgenomen in Bijlage 4.

6.5.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16 heeft, na publicatie in Staatscurant en Hengelo's weekblad, van 19 december 2018 tot en met 29 januari 2019 ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode zienswijzen indienen. Er is 1 zienswijze ingediend. De behandeling van de zienswijzen is te lezen in de Nota zienswijzen Ontwerp bestemmingsplan Buitengebied, herziening Nijhuisbinnenweg 16.

6.5.3 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;

2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.