direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dalmeden 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0109-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Voor het plangebied Dalmeden 2017 heeft de gemeenteraad op 29 januari 2008 het bestemmingsplan 'Dalmeden' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een globaal bestemmingsplan, met uitwerkingsverplichting. Voor een aantal woongebieden is een uitwerkingsplan opgesteld. Als gevolg van een wettelijke verplichting zal het bestemmingsplan moeten worden herzien binnen tien jaar na de datum van vaststelling. Voorliggend plan is de actualisatie van het bestemmingsplan uit 2008.

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het woongebied Dalmeden is gelegen in het noorden van de gemeente Hengelo en wordt globaal begrensd door de Slangenbeek, de Dalmedenweg en de Beneluxlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing woongebied Dalmeden

De actualisering van het bestemmingsplan Dalmeden heeft betrekking op de volgende onderdelen:

Van het moederplan 'Dalmeden' de bestemmingen:

  • Wonen;
  • Verkeer;
  • Verkeer-Verblijf;
  • Agrarisch;
  • Groen;
  • Water.
  • De uitwerkingsplannen, zoals deze zijn genoemd in paragraaf 1.3.

De nog uit te werken woongebieden Meander Noord en Kamers (met uitzondering van deel 1) maken geen onderdeel uit van het plangebied. Deze woongebieden kunnen niet worden meegenomen, omdat de plannen voor deze gebieden nog niet zijn uitgewerkt. Ook de bestemmingsplanherzieningen 'Meander Zuid', 'Bos Noord (Midden)' en 'Kern Zuid (oeverwoningen)' zijn niet meegenomen, omdat deze plannen actueel zijn.

Het plangebied voor het onderhavige bestemmingsplan 'Dalmeden 2017' is in afbeelding 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0002.jpg"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied 'Dalmeden 2017' 

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Dalmeden, vastgesteld op 29 januari 2008;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Kern Noord, vastgesteld op 27 januari 2009;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Dalmaten 1e fase, vastgesteld op 27 januari 2009;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking kavel voormalige garage Heuvel, vastgesteld op 4 februari 2010;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Kern Zuid, vastgesteld op 15 april 2010;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerkingsplan 3 kavels Bornsedijk, 1 kavel Vlierbes en 1 kavel Hogeveldsweg, vastgesteld op 29 maart 2011;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Bos Noord, vastgesteld op 25 oktober 2011;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Kamers, deel 1, vastgesteld op 5 december 2012;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking ontsluiting Kamers, deel 1 , vastgesteld op 17 januari 2013;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Stromen, vastgesteld op 24 september 2013;
  • Bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Bos Zuid, vastgesteld op 19 juli 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Geldende bestemmingen plangebied 'Dalmeden 2017'

Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 13 juli 2010, kenmerk 2010/099112, vernietigd voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - uit te werken" voor zover die op de bij deze uitspraak behorende kaarten 1 en 2 zijn gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0004.png"

Afbeelding 4: Kaart 1 behorende bij de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 januari 2012

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0005.png" Afbeelding 5: Kaart 2 behorende bij de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 januari 2012

De gearceerde onderdelen, zoals aangegeven in kaart 1 en 2 behorende bij de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 januari 2012 maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Dalmeden 2017'.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Het woongebied Dalmeden wordt vanouds van oost naar west door beken doorsneden. Tussen de lage beekdalen liggen hogere zandgronden. Door de verschillen in hoogteligging en bodemgesteldheid hebben beekdalen en zandruggen hun eigen agrarische ontginningsgeschiedenis.

De drassige beekdalen waren vanouds in gebruik als hooi- en graslanden. De blokvormige percelen, meden geheten, lagen haaks op de beken en waren door beplantingen van elkaar gescheiden. In deze natte gebieden ontbrak bebouwing. Het landschapstype in de beekdalen wordt medenlandschap genoemd. Vanaf 1800 werden de arme heidegronden tussen de beken in cultuur gebracht. Er werden grote akkers (velden) aangelegd met lange rechte wegen en verspreide bebouwing. Het karakter van deze gebieden was vrij open.

Het landschapstype van de zandgronden heet veldontginningslandschap. Oorspronkelijk waren de medengebieden en veldontginningen binnen dit gemengde landschapstype door hun verschillen in beplantingstructuur, verkavelingsopzet en grondgebruik goed van elkaar te onderscheiden. In de loop van de tijd zijn door functieverlies van beplantingen en door schaalvergroting in de landbouw veel beplantingen verdwenen en is het gestructureerde meden- en veldontginningslandschap een half-kleinschalig menglandschap met fragmentarisch groen geworden.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

De belangrijkste kwaliteit van het gebied is de openheid van het agrarische landschap. Vanaf de Bornsedijk is er zicht op Borne, Deurningen en de Deurningerbeek.

Dalmeden en zijn omgeving vormen geen onafgebroken leegte. Het weidse landschap wordt geleed door transparante houtwallen, lanen en singels. Het plangebied loopt af van oost naar west, waardoor er een hoogteverschil van een aantal meters is.

Door de ontginning van het gebied in de negentiende eeuw is er ook van zuid naar noord aanzienlijk reliëf ontstaan. Op de hogere delen liggen de wegen en boerderijen, in de laagtes lopen beken.

De twee beken (Schalbeek en de Dalbeek) in het plangebied Dalmeden zijn gekanaliseerd ten behoeve van de landbouw. Vanwege de technische inrichting, de steile oevers en het periodieke droogvallen hebben ze een weinig aantrekkelijk uiterlijk. Een positief kenmerk is dat zij zich uitstrekken door het gehele plangebied.

Aan de westelijke grens van het plangebied bevindt zich de Slangenbeek. In het zuidelijk gedeelte van het plangebied bevindt zich de Rouwenerbeek.

De meeste bestaande bebouwing in het gebied staat langs de Bornsedijk en de Dalmedenweg. De verhoogd liggende wegen hebben samen met de naastgelegen bebouwing enige cultuurhistorische betekenis als ontginningsas. Vanwege de geringe breedte, het duidelijke verloop en de goede verbindingsmogelijkheden zijn de huidige landwegen geschikt als basis voor een patroon van voet- en fietspaden.

Inmiddels is Dalmeden volop in ontwikkeling en krijgen de woongebieden langzaam maar zeker vorm. De verschillende woongebieden zijn weergegeven in afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0006.png"

Afbeelding 6: woongebieden Dalmeden

In de volgende paragrafen wordt een toelichting gegeven op de woongebieden in Dalmeden.

2.2.1 Woongebied Stromen

Woongebied Stromen is het meest westelijke woongebied in Dalmeden. De waterloop verdeelt het gebied in drie glooiende lobben. De noordgrens wordt gevormd door een langgerekte groenstrook en de Dalmedenweg. De Slangenbeek vormt de zuidgrens. De Beemd, een open strook groen, vormt de oostelijke grens.

Stromen krijgt een hoofdontsluiting parallel aan de Slangenbeek. Van daaruit voert een ‘catwalk’ dwars door het deelgebied in noordelijke richting. Vanaf de 'catwalk' voeren woonstraten naar de kavels. De woningen staan op terpen en worden over de natte en droge beeklopen ontsloten. De Dalmedenweg loopt ter hoogte van Stromen als fietsroutre verder in oostelijke richting. Aan één zijde wordt een overrijdbare berm gerealiseerd waar bezoekers kunnen parkeren.

2.2.2 Woongebied Kern Noord

Centraal in Kern Noord bevindt zich het 'plein'. De wanden van het 'plein' worden gevormd door de pleinwoningen. De bebouwing aan de pleinzijde is strak georganiseerd. Het 'plein biedt geborgenheid. Het leeuwendeel van de bebouwing in Kern Noord is hier geconcentreerd.

Vanuit het 'plein' loop een lintontsluiting naar de ronde erven. De ruimtelijke inrichting van deze erven refereert aan het boerenerf. Het grootste gebouw aan een erf wordt een ‘grootstee’ genoemd. Het maakt front naar en ligt het dichtst bij het erf. De andere, kleinere, gebouwen heten ‘luttikstee’. Die liggen iets verder van het erf af. Daarnaast worden ook enkele luttikstees gerealiseerd die aan de lintontsluiting liggen. De wegen worden allen begeleid door geschoren hagen.

2.2.3 Woongebied Kern Zuid

Kern Zuid ligt tussen de woongebieden Kern Noord en Bos. Tussen Kern Noord en Kern Zuid ligt de 'Dalbeek' die door Dalmeden kronkelt. Kern Zuid ligt ingebed tussen de landschapszones Brink en Weide.

De hoofdontsluiting loopt vanaf het 'plein in Kern Noord naar de Beneluxlaan. In Kern Zuid wordt deze hoofdontsluiting aan weerszijden begeleid door de 'lintwoningen.

Vanuit de centrale ontsluiting loopt de wijkontsluiting naar de twee Erven elders in dit woongebied. De ruimtelijke inrichting van deze erven refereert aan het boerenerf. Het grootste gebouw aan een erf wordt een 'Grootstee' genoemd. Het maakt front naar en ligt het dichtst bij het erf. De andere, kleinere, gebouwen heten 'Luttikstee'. Die liggen iets verder van het erf af.

Tussen Kern Noord en Kern Zuid stroomt de Dalbeek in westelijke richting naar 'weide'. Bij natte omstandigheden kan de beek flink zwellen. De oevers van de beek zijn de plek bij uitstek om van de waterdynamiek te genieten. In Kern Zuid wordt een woningtype geïntroduceerd dat daar bij uitstek geschikt voor is: de 'oeverwoning'. Vanaf de beek gezien zijn de oeverwoningen absolute blikvangers. De relatief smalle kavels vormen een uitdaging voor bijzondere, individuele architectuur die daarbij past. De woningen staan op de oever die de beek begeleidt.

De overige woningen in Kern Zuid heten ‘kavelwoningen’. Deze woningen vormen tevens de overgang naar deelgebied Bos.

2.2.4 Woongebied Bos Noord

De Bornsedijk is de eeuwenoude ontsluitingsweg tussen Borne en Deurningen en vormt de zuidelijke grens van Bos Noord.

Vanuit Kern Noord en Kern Zuid voert één ontsluiting, de Vlierbes, naar de Beneluxlaan. Tussen de Bornsedijk en woongebied Kern Zuid bevindt zich woongebied Bos Noord. De oostzijde van Bos Noord grenst aan de landschapszone 'brink'. De westzijde grenst aan landschapszone 'weide' en aan kavels van de bestaande bebouwing.

2.2.5 Woongebied Bos Zuid

De Bornsedijk is de eeuwenoude ontsluitingsweg tussen Borne en Deurningen. Deze weg zal opnieuw
worden ingericht en is inmiddels, waar mogelijk, voorzien van een laanbeplanting. Aan de Bornsedijk
liggen van oudsher meerdere boerenbedrijven waarvan de meesten inmiddels als woonhuis in gebruik zijn. Daarnaast zijn er in de loop der jaren diverse woonhuizen bijgebouwd.

2.2.6 Woongebied Kamers, deel 1

Woongebied Kamers is het meest oostelijk gelegen deelgebied in Dalmeden. De 'brink', de open strook groen, scheidt Kamers van de buren Kern (noord en zuid) en Bos (noord en noord(midden)). Als Kamers helemaal gerealiseerd is, zal het bestaan uit circa 6 woonclusters met daartussen veel openbaar groen. De kamers hebben verschillende afmetingen. Ook het aantal en de grootte van de kavels verschilt per kamer.

Centraal in een kamer bevindt zich een buurtweg met aan beide zijden een overrijdbare berm. Deze berm wordt gemaakt van graskeien. In deze bestrating kan gras groeien en op de bestrating kan worden geparkeerd. De groene uitstraling zorgt er voor dat de buurtweg smal en vriendelijk oogt. Aan de buurtweg liggen kavels. De woningen zijn op de weg georiënteerd en hebben ook allemaal de uitrit aan deze buurtweg.

De kavels hebben een oppervlakte die groot genoeg is voor een vrijstaande woning maar in Kamers zijn ook twee-onder-een-kap woningen toegestaan.

2.2.7 Woongebied Dalmaten 1e fase

Dalmaten 1e fase is gelegen aan de zuidzijde van de kruising van de Bornsedijk met de nieuw aan te leggen verbindingsweg tussen Luxemburglaan en woongebied Kern. Het betreft in totaal vier kavels waarvan de helft aan de Bornsedijk is gelegen. De bebouwing van deze kavels sluit, qua positionering van de bebouwing, de oriëntatie op de weg en de ligging van de entree, aan bij de reeds aanwezige bebouwing aan de Bornsedijk.

2.2.8 Kavel voormalige garage Heuvel

De kavel van de voormalige garage Heuvel is gelegen aan de Bornsedijk, nabij nummer 53. De bebouwing van deze kavel sluit, qua positionering van de bebouwing, de oriëntatie op de weg en de ligging van de entree, aan bij de reeds aanwezige bebouwing aan de Bornsedijk.

2.2.9 Kavels Bornsedijk, Vlierbes en Hogeveldsweg

Dit woongebied is bestemd voor drie woningen aan de Bornsedijk, één woning aan de Vlierbes en één woning aan de Hogeveldsweg.

De drie woningen aan de Bornsedijk grenzen aan woongebied Bos, de woning aan de Vlierbes grenst tevens aan woongebied Bos én Dalmaten en die aan de Hogeveldsweg grenst aan woongebied Kamers.

De Bornsedijk en de Hogeveldsweg zijn oude ontsluitingen in Dalmeden. De Bornsedijk was in het verleden zelfs een zeer belangrijke verbindingsas in oostwestelijke richting. De meeste 'oude' bebouwing is aan deze ontsluitingen gelegen. Nieuwe bebouwing is afgestemd op de bestaande bebouwing. De Vlierbes is een nieuwe ontsluiting die vanaf de Beneluxlaan in noordelijke richting voert en die zowel Kern Noord, Kern Zuid als Bos ontsluit. De Hogeveldsweg ligt op Deurnings grondgebied. Met gemeente Dinkelland is overeengekomen dat de Hogeveldsweg gebruikt mag worden als uitweg.

2.3 Wonen

Hengelo is een echte woonstad en kent een grote diversiteit aan woonmilieus. Van stedelijk wonen rond het centrum tot landelijk wonen in Dalmeden. In die verscheidenheid en in combinatie met het ruime aanbod aan voorzieningen ligt de aantrekkelijkheid van Hengelo als woonstad besloten.

Van oudsher is in Hengelo vooral 'urbaan' gebouwd: de uitbreidingswijken uit de jaren '80 en '90 bestaan in hoofdzaak uit rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen.

Met de ontwikkeling van de wijk Dalmeden is aan het aanbod ook het segment toegevoegd van vrijstaande woningen op grotere kavels: het 'suburbaan' of landelijk wonen. De mogelijkheid om zelf te kunnen bouwen sluit goed aan bij de vraag en is onderscheidend ten opzichte van het bestaande aanbod, ook in vergelijking met bijvoorbeeld de Bornsche Maten. De kavelgrootte in Dalmeden is gemiddeld genomen groter en de stedenbouwkundige opzet ruimer. Daarmee positioneert Dalmeden zich aan de bovenkant van de nieuwbouwmarkt. Het betreft een markt die niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd (zowel ruimtelijk als programmatisch) en die echt voorbehouden is voor de stadsranden, in de uitloop naar het buitengebied.

2.4 Groen

In dalmeden lopen 'groene lobben' vanuit de 'donken' in noordelijke en zuidelijke richting tussen de bebouwingslobben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0007.png"

Afbeelding 7: Groenstructuur Dalmeden

Tussen de woongebieden Stromen en Meander-Noord ligt 'beemd'. Dit is een nagenoeg open strook land, vochtig in natte tijden en begroeid met grassen en kruiden. Beemd is een belangrijke ecologische verbindingszone tussen het noordelijk en zuidelijk gelegen gebied.

Westelijk van Kern Noord en Kern Zuid ligt 'weide'. Dit is de grootste open en openbare landschapszone in het woongebied Dalmeden. Weide is het groene hart van Dalmeden. Het is een park dat extensief beheerd zal worden. Hierdoor kan een bloemrijk grasland tot wasdom komen. In plaats van maaien hoort begrazen ook tot de mogelijkheden. De meeste paden moeten ontstaan door de wijze waarop het door wandelaars en bewoners gebruikt gaat worden. Het is een open gebied, met hier en daar een solitaire boom en waar indien nodig waterretentie kan plaats vinden.

Oostelijk van Kern Noord en Kern Zuid ligt 'brink'. Dit is de smalste landschapszone. Het is eigenlijk een open, groene gang tussen twee bosrijke woongebieden en wordt gebruikt voor oppervlakkige regenwaterafvoer vanuit Bos, Kern en Kamers in de richting van de Dalbeek.

2.5 Water

Midden in het plangebied Dalmeden ligt de Dalbeek, die aan de westrand van het plangebied uitmondt in de Slangenbeek. In de noordoostelijke punt van Dalmeden doorsnijdt de Schalbeek het woongebied Dalmeden. Ook deze beek, die waarschijnlijk ooit de bedding van Deurningerbeek is geweest, mondt uit in de Slangenbeek, die kort daarna op zijn beurt in de Deurningerbeek uitmondt.

De Slangenbeek wordt verlegd, waardoor deze door Meander-Zuid stroomt. In de 'donken' komen de Slangenbeek en de Dalbeek samen.

2.6 Verkeer en infrastructuur

Het gehele plangebied Dalmeden wordt ontsloten op de Beneluxlaan. De Beneluxlaan is een gebiedsontsluitingsweg met goede verbindingen naar het hoofdwegennet waaronder de autosnelweg A1.

In Dalmeden worden de woongebieden gefaseerd ontwikkeld en afzonderlijk of gebundeld ontsloten. Om de verkeersdruk te verdelen zijn er meerdere ontsluitingen op de Beneluxlaan: Hollands Diep, Hagestein en Vlierbes. Op deze wijze wordt de druk verdeeld over meerdere plekken en veroorzaakt de ontsluiting geen overlast tussen de woongebieden onderling.

De Bornsedijk behoudt haar verbindingsfunctie in oost-westelijke richting maar is 'geknipt' en alleen doorgaand voor wandelaars en fietsers. In de woongebieden zelf wordt een netwerk van fiets- en wandelroutes aangelegd waardoor de beleving en levendigheid van het gebied gestimuleerd wordt.

2.7 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Aan de rand van het plangebied ligt een brandstofleiding die wordt beheerd door defensie (DPO-leiding). De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale druk van 80 bar. Voor deze leiding geldt een belemmeringen strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.

Binnen het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Aan de rand van het gebied ligt een ondergrondse 110 kV leiding. Voor deze leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 2 x 3 meter.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren), voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Besluit ruimtelijke ordening wordt in artikel 3.1.6, lid 2 gesteld dat de toelichting bij een
bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende
voorwaarden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a., blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b. blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet
    binnen het bestaand stedelijk gebeid van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt
    beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van
    verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder als motiveergrond voor goede plannen blijft, maar wordt wel lichter in het gebruik. De Ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

In het bestemmingsplan Dalmeden 2017 is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro. Het betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin het huidige gebruik wordt vastgelegd. Dit houdt in dat het geldend bestemmingsplan voor het plangebied wordt herzien. Nieuwe ontwikkelingen worden niet meegenomen in het bestemmingsplan.

3.1.2 Nationaal Waterplan (2016 - 2021)

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.4).

3.1.3 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0008.png"

Afbeelding 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in onze omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

3.2.1.2 Of - generieke beleidskeuze

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 is een conserverend bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuw ruimtelijke ontwikkelingen. Derhalve is het niet noodzakelijk in te gaan op de generieke beleidskeuzes.

3.2.1.3 Waar - ontwikkelperspectieven

In de Omgevingsvisie zijn geen generieke beleidskeuzes genoemd die voortzetting van het huidige gebruik van de gronden in Dalmeden 2017 belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Dalmeden 2017 is in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingspersepctief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Wonen en werken in kleinschalig mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

In de huidige situatie is geen sprake van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen buiten bestaand stedelijk gebied.

Echter, op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Dalmeden' is op deze plek reeds wonen mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan vergroot de woningbouwmogelijkheden niet.

In het woningbouwprogramma heeft de gemeente Hengelo gezocht naar een goede mix van woonmilieus, ter versterking van het bestaande aanbod. In lijn met de ladder is daarbij veel aandacht voor het bouwen op binnenstedelijke locaties en transformatie. Daarbij hebben we verschillende binnenstedelijk locaties aangewezen voor groen stedelijk grondgebonden woningen, maar in de verschijningsvorm zoals beoogd in Dalmeden (landelijk, vrije kavels) is dat in bestaand stedelijk gebied niet mogelijk, en bovendien ook niet wenselijk.

Er zijn geen binnenstedelijke locaties voorhanden waar via kaveluitgifte een dergelijk product kan worden gerealiseerd, bovendien past de beoogde ruime opzet van de wijk in combinatie met het landelijk wonen niet bij een binnenstedelijke locatie. De beoogde product-marktcombinatie kan alleen worden geboden aan de rand van de stad, dus buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten in Overijssel hebben in het kader van de Regionale Woningbouw Programmering (RWP) afspraken gemaakt met elkaar en met de Provincie over het te realiseren woningbouwprogramma. Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Met behulp van de Primos-prognose is deze behoefte in beeld gebracht.

Gemeenten hebben vervolgens in beeld gebracht hoeveel woningen er zijn vastgelegd in 'harde plannen'. Woningen die mogelijk zijn op grond van uitwerkingsplannen worden gezien als 'harde plannen'. Wanneer gemeenten nieuwe plannen willen toevoegen, dan kan dat alleen als er ruimte is in het programma. Het kan dus nodig zijn om te deprogrammeren.

Alle nog te realiseren woningen in Dalmeden zijn als harde plancapaciteit meegerekend in het woningbouwprogramma voor de gemeente Hengelo (zie bijlage 1). De ontwikkeling past daarmee binnen de afsprakenwon die zijn gemaakt in het kader van het RWP.

Ondanks dat de ontwikkeling van het woongebied Dalmeden niet past binnen het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in kleinschalig mixlandschap, is de ontwikkeling reeds sinds 2008 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Dalmeden.

3.2.1.4 Hoe - gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte vlaktes'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0010.png"

Afbeelding 10: Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen en beekdalen en natte laagtes

De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Het plangebied is gelegen tegen het bestaand stedelijk gebied. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de nog aanwezige gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Deze laag is alleen op het noordelijk deel van het plangebied van toepassing. Hier is sprake van de typering 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0011.png"

Afbeelding 11: Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningenlandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen.

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

In het ontwerp is rekening gehouden met het gebiedskenmerk jonge heide- en broekontginningenlandschap.

De stedelijke laag en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op he tplangebied.

3.2.1.5 Conclusie

Ondanks dat de ontwikkeling het woongebied Dalmeden niet geheel past binnen het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in kleinschalig mixlandschap, is de ontwikkeling reeds sinds 2008 juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Dalmeden. Tevens is Dalmeden als hard plan meegenomen in de regionale en gemeentelijke woningbouwafspraken. Waar mogelijk is in het ontwerp rekening gehouden met de gebiedskenmerken.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin het huidige gebruik wordt vastgelegd. Dit houdt in dat het geldend bestemmingsplan voor het plangebied wordt herzien. Nieuwe (niet) risicovolle ontwikkelingen worden niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.

Naast het versterken van een aantal hoofdstructuren zet de gemeente Hengelo in op een aantal kernprojecten:

  • Parelsnoer: Gericht op het realiseren van een stadscentrum voor ontmoetingen. Met activiteiten die van het centrum weer dé plek maken waar mensen van binnen en buiten Hengelo elkaar ontmoeten.
  • itale wijken: Gericht op duurzame en vitale wijken met een eigen karakter en een compleet aanbod aan voorzieningen en - waar acceptabel - diverse mogelijkheden voor bedrijvigheid.
  • Stadsranden, het landschap de stad in: Gericht op de groene inbedding en dooradering van de stad is een van de leidende principes op weg naar Hengelo 2030.
  • Archipunctuur: Gericht op het injecteren van de stad met hoogwaardige plekken en gebouwen.

Dalmeden is een voorbeeld van het kernproject Stadsranden.

3.3.2 Nota Archeologie (2010)

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

3.3.3 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

De groene inbedding en dooradering van Dalmeden draagt bij aan de belevingswaarde en vormt een waardevolle aanvulling op de Hoofdgroenstructuur.

3.3.4 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie-/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
3.3.6 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een  geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

3.3.7 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.7.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.7.2 Evaluatie parkeerbeleid (2010)

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is in die periode veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 – 2012, zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook versneld een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraudegevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones worden ontheffingen verstrekt tegen betaling conform de door de gemeenteraad vastgestelde legesverordening. Gekozen is voor vraagvolgend beleid in de (schil)wijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk of buurt, waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren in de binnenstad afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak, maar ook heerste er veel onduidelijkheid onder bezoekers. Ook betaald parkeren op de koopzondag is recentelijk (2016) afgeschaft, uitgezonderd de parkeergarages.

In artikel 15.1 van de bij dit bestemmingsplan behorende regels zijn de parkeernormen uit de Nota autoparkeren vastgelegd.

3.3.8 Uitvoeringsnota Fietsen (2003 - 2006)
3.3.8.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

3.3.8.2 Fietsactieplan (2015 - 2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

3.3.9 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

3.3.10 Woonvisie 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0012.png"

Afbeelding 12: Woonvisie Hengelo

In het uitvoeringsdocument bij de woonvisie, het woningbouwprogramma (zie bijlage 1), is de ontwikkeling van Dalmeden meegenomen als harde plancapaciteit voor de periode 2016-2026.

3.3.11 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming, heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is, in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd.

De vestigingen van de huidige seksinrichtingen blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder het overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

In het plangebied Dalmeden 2017 is geen seksinrichting aanwezig.

3.3.12 Welstandsnota (2013)

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken.

Voor de uitwerkingsplannen van Dalmeden zijn separate welstandscriteria vastgesteld, op basis waarvan bouwaanvragen worden getoetst.

3.3.13 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidweringseis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

3.3.14 Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021'

Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0013.png"

Afbeelding 13: Nieuwe Energie Hengelo

3.3.14.1 Hengelose doelstellingen

2% jaarlijkse energiebesparing;

45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B;

100% energieneutraal in 2050.

3.3.14.2 Klimaatadaptatie

Naast maatregelen voom energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. in het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een een gezondere omgeving.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

In haar waterbeheersplan heeft het waterschap Vechtstromen het gebied Dalmeden aangewezen als retentiegebied. Een belangrijke onderlegger voor de inrichting van het plangebied is dan ook de waterhuishouding en de opwaardering van de Dalbeek. Het waterschap ondersteunt het voornemen tot ontwikkeling en inrichting van het gebied. Het waterhuishoudkundig plan geeft een blauwdruk voor de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Dalmeden. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld in volledige overeenstemming met het waterhuishoudkundige plan.

4.2 Natuurwetgeving

4.2.1 Wet Natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet Natuurbescherming (WNb). Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie of Omgevingsdienst komen te liggen. De Wet Natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en hun leefgebieden, en de bescherming van houtopstanden.

4.2.2 Bescherming van Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer is gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

4.2.3 Bescherming van soorten

In hoofdstuk 3 van de Wet Natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij om het waarborgen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Wanneer dat het geval is moeten tijdig passende compenserende of mitigerende maatregelen worden getroffen, of dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. Wanneer door maatregelen en/of eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor mogelijk aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen, moet een omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming' of een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen worden aangevraagd bij het daartoe bevoegde gezag.

De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle in het wild voorkomende dieren en planten. Daarom is in artikel 1.11 van de Wet zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten moet voorkomen, beperken of ongedaan dient te maken, in die volgorde.

4.2.4 Conclusie

Aangezien het plangebied een beheersmatig karakter kent, worden negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten en de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet verwacht.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie; beleid

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.2.1 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld (zie paragraaf 3.3.2).

Ongeveer gelijktijdig met het in procedure gaan van dit bestemmingsplan zal de actualisatie van de archeologische verwachtingenkaart met beleidsadviezen in concept worden vastgesteld. De actualisatie van de verwachtingenkaart heeft geen verdere gevolgen voor het huidige plangebied.

4.3.2 Archeologie; het plangebied
4.3.2.1 Verwachtingswaarden

Binnen het plangebied liggen drie zones met verwachtingswaarden (zie afbeelding 14). Het grootste gedeelte van het plangebied ligt binnen een gebied van beekdalen en overige laagten. Resten van kampementen, nederzettingen, grafvelden en agrarische sporen worden in beekdalen en laagten namelijk slechts zelden aangetroffen. Over het algemeen is de kans op het aantreffen van archeologische resten in deze gebieden relatief gering. Derhalve is in deze gebieden sprake van een lage archeologische verwachting. Met name waar aan beide zijden van het beekdal hoge dekzandruggen liggen, is er een kans op de aanwezigheid van beekdal gerelateerde vondsten. In het noorden en zuiden van het plangebied is sprake van een gebied waarbinnen dekzandwelvingen en -vlakten zijn gekarteerd. Deze vormen op veel plaatsen een overgangsgebied tussen hooggelegen dekzandruggen en laagten. De archeologische verwachting van dergelijke gebieden is derhalve middelhoog. Langs de randen van hoge dekzandruggen en op de hoogste delen van de dekzandwelvingen is de kans op het aantreffen van archeologische resten het grootst. Hier geldt dan ook een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0014.png"

Afbeelding 14: Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart

4.3.2.2 Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied zijn meerdere archeologische vindplaatsen gemeld in het landelijk datasysteem ARCHIS. Het gaat hier om een aantal locaties waar vondstmateriaal is aangetroffen uit de periode van het mesolithicum tot en met de ijzertijd (circa 8.000 - 12 voor Chr.). In het verleden hebben binnen het plangebied twee archeologische monumenten gelegen. Door onderzoek (zie ook paragraaf 4.3.2.3) is gebleken dat de bodem binnen deze twee archeologische monumenten dermate verstoord was dat er geen sprake meer was van een behoudenswaardige vindplaats. De monumenten zijn in 1991 en in 2007 van de Archeologische Monumenten Kaart verwijderd.

4.3.2.3 Uitgevoerd onderzoek

In het plangebied is in 2005 door Synthegra een grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van voorgenomen woningbouw is een gebied van 78 hectare aan weerszijden van de Bornsedijk archeologisch onderzocht door middel van een bureauonderzoek en een booronderzoek (zie afbeelding 15). Binnen het totale onderzoeksgebied en in de directe omgeving ervan zijn in het verleden archeologische vondsten gedaan uit de periode Mesolithicum tot en met de Middeleeuwen. Het merendeel van de waarnemingen zijn gesitueerd langs de rand van de dekzandafzettingen naar de beekafzettingen. Op basis van deze informatie is aan een hoge verwachting toegekend aan de zones waar binnen de dekzanden werden verwacht en een middelhoge verwachting voor de zones waar binnen beekafzettingen werden verwacht. Op basis van het booronderzoek is gebleken dat de contouren van de dekzandruggen op vrijwel dezelfde plaats te liggen als volgens de bodemkaart en de geomorfologische kaart. Ook het esdek, dat in het oosten van het plangebied op de bodemkaart is aangegeven, is tijdens het booronderzoek aangetroffen, al loopt de verbreiding van dit bodemtype volgens de resultaten van het booronderzoek wat verder door in noordelijke richting dan op de bodemkaart staat aangegeven. Voor het overgrote deel van het plangebied is de bodemopbouw onverstoord. Naar aanleiding van de vondst van een bewerkt stuk vuursteen en een fosfaathoudende laag is een vervolgonderzoek geadviseerd. Dit waarderende onderzoek is in 2006 uitgevoerd, eveneens door Synthegra. Bij dit onderzoek is wederom één bewerkt stuk vuursteen aangetroffen en een scherf aardewerk uit de late bronstijd - vroege ijzertijd. Op grond van de resultaten van het waarderend onderzoek en gezien het feit dat de locatie - op dat moment - grotendeels in een voormalig archeologisch monument van hoge waarde was gelegen, werd geconcludeerd dat er mogelijk belangrijke archeologische resten/grondsporen aanwezig zouden kunnen zijn. Vervolgens is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn hoofdzakelijk recente en natuurlijke verstoringen aangetroffen. Aan de oostzijde van het onderzoeksgebied is het archeologisch niveau verstoord. Uit de bestudering van de bodem is gebleken dat ten noorden van de dekzandrug een laagte heeft gelegen en dat men het terrein in latere tijden heeft geëgaliseerd. De profielkolommen in de werkputten laten veelal zien dat de bouwvoor direct op de C-horizont ligt en dat de oorspronkelijke bodemopbouw grotendeels is verdwenen. Verwacht wordt dat een eventuele vindplaats ten zuiden van het plangebied zal liggen. Er is geen vervolgonderzoek geadviseerd. Op basis van deze bevindingen is ook het archeologische monument van de AMK verwijderd.afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0015.png"

Afbeelding 15: Boorpuntenkaart het eerste onderzoek, Synthegra 2005

Na uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn uiteindelijk alle onderzochte gebieden vrijgegeven en inmiddels als zodanig ook op de archeologische verwachtingenkaart aangemerkt.

4.3.2.4 Vertaling naar planregels

Vanwege het eerder uitgevoerd onderzoek is het plangebied op de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de Gemeente Hengelo als 'grootschalig onderzocht' aangemerkt (horizontale arcering figuur 1), waarna het terrein is vrijgegeven dan wel het onderzoek definitief is afgerond. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van planregels dan ook geen vereiste.

4.3.3 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.4 Cultuurhistorie; het plangebied
4.3.4.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke van Hasselo. Deze marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Weerselo. Marke Hasselo werd in 1972 aan gemeente Hengelo afgestaan zodat Hengelo verder kon uitbreiden.

De in het plangebied gelegen Hasselerbeek is in de jaren 50 van de vorige eeuw gekanaliseerd tot de Slangenbeek. Ten opzichte van de landelijke omgeving die binnen het plangebied bestond voorafgaand aan de kanalisering van de Hasselerbeek en het in gebruik nemen van de aangrenzende hooilanden zijn uiteindelijk weinig elementen uit de situatie van voor 1950 behouden gebleven (zie afbeelding 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0109-0301_0016.png" Afbeelding 16: Situatie van het plangebied rond 1905, waarop plangebied globaal is aangegeven

4.3.4.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

4.3.4.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status 'voorgedragen'), 35 Beeldbepalende Gemeentelijk Karakteristieke Panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Voor deze objecten is in het bestemmingsplan een sloopregeling opgenomen, dat wil zeggen dat de objecten alleen onder voorwaarden kunnen worden gesloopt. Behoud is echter de insteek. De Monumentencommissie heeft een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. In het plangebied Dalmeden 2017 bevinden zich geen monumenten of karakteristieke panden.

4.3.4.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te voorkomen dat knelpunten ontstaan tussen bedrijvigheid en gevoelige functies (zoals wonen), moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering worden voor een groot aantal activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden afstanden. Aan de hand van deze richtlijn zijn de bedrijfsactiviteiten in- en rondom het plangebied geïnventariseerd.

Om een goede afweging te kunnen maken tussen enerzijds gevoelige bestemmingen en anderzijds bedrijvigheid dienen de afstanden zoals genoemd in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering in acht te worden genomen. Hiervoor is onderzocht of in de directe omgeving van het plangebied bedrijven zijn gelegen en welke zoneringsafstand bij deze bedrijven hoort.

Het agrarisch bedrijf op het perceel Schalmedenweg 21 te Hengelo is maatgevend voor de geurbelasting in het plangebied 'Dalmeden 2017'. Op basis van de milieuvergunning van het agrarische bedrijf aan de Schalmedenweg 21 is de 5 OU/m3-contour berekend. Deze contour loopt over het plangebied van het bestemmingsplan 'Dalmeden 2017'.

Bij de berekening is ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Ook als wordt uitgegaan van de maximaal mogelijke geuremissie van relevante Hengelose veehouderijbedrijven en van een vertienvoudiging van de geuremissie van relevante veehouderijbedrijven in de gemeenten Borne en Dinkelland blijft de geuremissie van het bedrijf van indiener maatgevend.

De geuremissiefactoren uit bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij voor de dieren, waarvoor de eigenaar van het agrarisch bedrijf op het perceel Schalmedenweg 21 een vergunning heeft, zijn sinds 2010 niet gewijzigd.

Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 13 juli 2010, kenmerk 2010/099112, over het bestemmingslan 'Dalmeden' vernietigd, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming 'Wonen - uit te werken' voor zover die op de bij deze uitspraak behorende kaarten 1 en 2 zijn gemarkeerd (zie afbeelding 4 en 5 in paragraaf 1.3).

De gearceerde onderdelen, zoals aangegeven in deze kaarten behorende bij de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 januari 2012, maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Dalmeden 2017'.

De situatie en de beoordeling van de situatie is dan ook niet gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van de Afdeling. Omdat de geuremissiefactoren niet zijn gewijzigd, behoudt het agrarisch bedrijf dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden als ten tijde van de genoemde uitspraak van de Afdeling.

De ontwikkelingsmogelijkheden zijn er ook als eigenaar van het agrarisch bedrijf een vleesveebedrijf zou willen starten, zoals eerder door eigenaar van het agrarisch bedrijf is aangegeven. Voor zoogkoeienhuisvesting geldt een afstandseis van 100 meter tot woningen in de bebouwde kom. Daaraan wordt voldaan. Op grond van de geuremissie die samenhangt met de 5 OU/m3 contour, die de Afdeling in haar uitspraak van 25 januari 2012 heeft vastgelegd, kan de eigenaar ruim 900 stuks vleesvee houden. Dat is veel meer dan, voor zover bekend, de plannen van indiener behelzen.

4.4.2 Bodem

Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Omdat binnen het bestemmingsplan Dalmeden 2017 geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet, geregeld.

4.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Langs wegen gelden wettelijke zones. De omvang van de zone wordt bepaald door een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijbanen. Indien het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zone van de weg te realiseren dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidbelasting vanwege de weg.

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 is een conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zones van wegen mogelijk gemaakt. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.2 Railverkeerslawaai

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 ligt niet binnen het invloedsgebied van spoorlijnen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.3 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.4 Luchtvaartlawaai

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 valt niet binnen de wettelijke geluidzone van het vliegveld Twente Airport. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid
4.4.4.1 Risicovolle bedrijven

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig of geprojecteerd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen( Bevi). Ook zijn in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied.

4.4.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van spoortrajecten waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.4.4.3 Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Een brandstofleiding die wordt beheerd door defensie (DPO-leiding) doorkruist het plangebied. De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale druk van 80 bar. De leiding wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het transport van brandstoffen in de klasse K2 en K3 (bv. kerosine en dieselolie). De leiding is echter ook geschikt voor het, in bijzondere situaties, transporteren van brandstoffen uit de klasse K1 (bv. benzine). Voor de externe veiligheidsafstanden zijn de K2 en K3-vloeistoffen maatgevend. Voor deze leiding geldt een belemmeringen strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook mag geen bebouwing aanwezig zijn.

4.4.4.4 Hoogspanningsleidingen

Binnen het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Aan de rand van het gebied ligt een ondergrondse 110 kV leiding. Voor deze leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 2 x 3 meter. De hoogspanningsleiding vormt geen belemmering.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) aan de Wet milieubeheer toegevoegd en van kracht geworden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 is een zogenaamd conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd. Het opnieuw vastleggen van de bestaande functies heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaand aan een ruimtelijk plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Voor welke activiteiten een mer-rapportage opgesteld moet worden, is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. In het bestemmingsplan Dalmeden 2017 worden geen nieuwe projecten gerealiseerd. Een verplicht MER of een beoordelings-MER is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Dalmeden 2017 is een actualisatieplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt derhalve geen kosten met zich mee. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan dan ook achterwege gelaten worden.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

Als basis voor het bestemmingsplan 'Dalmeden 2017' dienen de bestemmingen, zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Dalmeden' uit 2008. Geconstateerde omissies zijn in het voorliggende plan aangepast. Voor een aantal woongebieden is sinds 2008 een uitwerkingsprocedure doorlopen. Deze vormen tevens de basis voor het bestemmingsplan 'Dalmeden 2017'. Daarnaast zijn de regelingen, voor zover noodzakelijk, aangepast aan de nieuwe vereisten die onder andere sinds de digitale verplichting voor bestemmingsplannen gelden.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Agrarisch

De bestemming Agrarisch is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en hobbymatige agrarische activiteiten. Gebouwen mogen op de gronden met deze bestemming niet worden opgericht.

5.3.2.2 Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd is een verzameling van stedelijke bestemmingen toegestaan, zoals bijvoorbeeld wonen, detailhandel, kantoren, publiekverzorgend ambacht en dienstverlening.

5.3.2.3 Groen

De groenvoorzieningen/groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als Groen. Op gronden met deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, trapveldjes, speelplekken, speelterreinen, sport-, spel- en jeugdvoorzieningen, waterberging, watergangen, waterpartijen en dergelijke) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voet- en fietspaden is eveneens toegestaan.

5.3.2.4 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk binnen deze bestemming.

5.3.2.5 Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied worden veelal woonstraten en woonerven bedoeld. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/u gereden mag worden.

5.3.2.6 Water

Belangrijke waterlopen en waterpartijen hebben de bestemming Water gekregen. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.

5.3.2.7 Wonen

Op gronden met de bestemming Wonen mogen woningen met aan-, uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht. Tevens is ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Binnen de bestemming Wonen zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen zijn hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m2) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is meer dan 40 m2 in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan.

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximale en minimale goot- en bouwhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen. De maximaal toegestane oppervlakte aan aan-/uit- en bijgebouwen wordt grotendeels gerelateerd aan de kavelgrootte. Verder wordt, indien er aan-/uit- en bijgebouwen worden opgericht op dat gedeelte van het perceel waar het hoofdgebouw nog als hoofdgebouw uitgebreid kan worden, deze oppervlakte niet meegeteld in de maximaal toegestane oppervlakte aan aan-/uit- en bijgebouwen.

5.3.2.8 Leiding - Brandstof

De defensie-brandstofleiding is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Brandstof. Alvorens gebouwd mag worden op gronden met deze dubbelbestemming dient eerst advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

5.3.2.9 Leiding - Hoogspanning

De ondergrondse hoogspanningsleiding in het gebied is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. Alvorens gebouwd mag worden op gronden met deze dubbelbestemming dient eerst advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

5.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.3.5 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een wijziging van het plan.

5.3.3.6 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

Het plangebied is grotendeels beheersmatig van aard, waarin de huidige situatie is bestemd. Deze huidige situatie komt overeen met de toegestane bestemming die het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt.

Voor een groot deel is het globale bestemmingsplan Dalmeden uitgewerkt in uitwerkingsplannen. De huidige situatie komt overeen met de toegestane bestemming die de uitwerkingsplannen mogelijk maken. Er zijn binnen het plan geen strijdige situaties ontstaan.

5.6 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen, het ministerie van Defensie, Tennet en de provincie Overijssel.

Een verslag van het vooroverleg is bijgevoegd als bijlage 2.

5.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijze voorgelegd aan de gemeenteraad. De Nota Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Dalmeden 2017 is als bijlage 3 bij de toelichting gevoeged. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.