direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Naoorlogse Wijken, Drienerstaete
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0106-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Initiatiefnemer Nijhuis Bouw B.V. is voornemens om in het pand de 'Drienerstate' aan de P.C. Hooftlaan 56, 29 koopappartementen te ontwikkelen. Ten behoeve van het transformeren van het voormalige kantoorpand naar woningbouw wordt een deel van het pand gesloopt en het overige intern en extern verbouwd.

Het geldende bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken' laat het wonen en het realiseren van balkons niet toe, waardoor het bestemmingsplan dient te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan 'Naoorlogse Wijken, Drienerstaete' voorziet in deze herziening.

Het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken, Drienerstaete bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel P.C. Hooftlaan 56 en is gelegen in de wijk Groot Driene in het oostelijk deel van Hengelo. De grens wordt globaal gevormd door de Laan van Driene aan de westzijde, P.C. Hooftlaan ten noorden van het plangebied en de Isaac da Costastraat aan de zuidzijde. De grens van het plangebied Naoorlogse Wijken, Drienerstaete is aangegeven op de afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Naoorlogse wijken van de gemeente Hengelo. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2009 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 30 juni 2009.

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Kantoren'.

Het voorgenomen plan om het bestaande kantoorpand te transformeren tot 29 appartmenten met balkons past niet binnen deze bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerend bestemmingsplan Naoorlogse Wijken

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Hengelo, zwaar getroffen door bombardementen, startte met diverse plannen voor hertstel van de binnenstad en uitbreidingswijken, in eeste instantie op open gevallen locaties in de stad en direct grenzend aan de voorlogse wijken.

Bijna parallel aan de wederopbouw werden ook nieuwe wijken opgericht. Aan de rand van oude stadskernen ontstonden nieuwe stadswijken met een eigen architectuur en stedenbouwkundig plan: de zogeheten stempelwijken. In Hengelo is Klein Driene – een zogenoemde wederopbouwwijk, daar het eerste voorbeeld van.

Eind jaren zestig werden grote wijken met eengezinswoningen en eigen winkelcentra in het noordoosten van de stad gebouwd: Groot Driene en Noord ontstonden. De woningen zijn opgesteld in rijen, in het bezit van een tuin en meestal gegroepeerd rond gemeenschappelijke open ruimte; hiermee werd voldaan aan de vraag naar ruimere woningen voor gezinnen met kinderen. Aan de zuidzijde van Groot Driene ligt een brede gordel van grote alleenstaande woningen en villa's; deze zijn omgeven door grote tuinen met inmiddels volgroeide beplanting.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

De wijk groot Driene bestaat uit een viertal buurten (Zwafertshoek, Anninks-/Nijhofshoek, Groot Driene noord en Groot Driene zuid). De bebouwing in Groot Driene loopt qua leeftijd niet ver uiteen. Het gros van de huizen verscheen eind jaren 60 begin jaren 70. In de laatste decennium zijn nog enkele lege terreinen bebouwd.

Het plangebied is gelegen in Groot Driene zuid. In eerste instantie zouden in Groot Driene alleen woningwet- en premiewoningen gebouwd worden, maar omdat er een grote vraag ontstond naar bouwkavels om daarop zelf een huis te bouwen, werd het plan aangepast en ruimte geschapen om aan deze vraag te kunnen voldoen. De bouwkavels werden vooral uitgegeven in Groot Driene zuid (ten zuiden van de PC Hooftlaan). Deze woningen wijken sterk af van de gangbare woningen in Groot Driene vanwege de grote afwisseling en kavels en de ruime tuinen.

In het noorden van deze buurt is een strook gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen. In deze strook was ook het voormalige kantoorgebouw op het perceel P.C. Hooftlaan 56 gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Ligging plangebied in Groot Driene Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0004.png"

Afbeelding 4: Ligging plangebied in de directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0005.png"

Afbeelding 5: Plangebied

2.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied ligt ten zuiden van de P.C. Hooftlaan, die samen met de Kuipersdijk, de Laan van Driene en de Beethovenlaan onderdeel uitmaakt van de wijkring. De belangrijkste ontsluitingsweg voor het plangebied is de P.C. Hooftlaan. Voor de P.C. Hooftlaan geldt een regime van 50 km/uur.

2.4 Wonen

De woningen in Groot Driene zijn met uitzondering van de Grundel, in de jaren zeventig gebouwd. Het gaat om koop- en huurwoningen in een groen, suburbaan woonmilieu waar veel vraag naar is.

2.5 Werken / bedrijven

Aan de P.C. Hooftlaan 135 is een benzinestation gevestigd. Bij dit benzinestation wordt geen LPG verkocht.

2.6 Winkels en horeca

Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de P.C. Hooftlaan, is het winkelcentrum Groot Driene gelegen. Met een restaurant en een snackbar maakt ook horeca onderdeel uit van het winkelcentrum.

2.7 Voorzieningen

Het plangebied is gelegen in een strook ten zuiden van de P.C. Hooftlaan waarin voornamelijk maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd, waaronder onderwijs, religie en (eerstelijns) zorg.

2.8 Water

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.9 Groen

Een belangrijke kwaliteit van de wijk Groot Driene is het groene karakter. De karakteristieke ruimtelijke opbouw van de wijk wordt versterkt door het aanwezige, gevarieerde groen. De wijk herbergt een rijkdom aan boomsoorten. De hoofdgroenstructuur, zoals beschreven in het Groenplan Hengelo 2015 (zie tevens 4.3.3) wordt gevormd door de groene structuren die de doorgaande wegen en de wijkontsluitingswegen begeleiden. Het gaat daarbij om zowel boomstructuren als bermen. Daarnaast maken waardevolle gazons en plantsoenen, die de ruimtelijke kwaliteit van de wijk mede bepalen, deel uit van de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0006.png"

Afbeelding 6: Hoofdgroenstructuur Groot Driene (omgeving plangebied)

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het voormalig kantoorpand de 'Drienerstate' aan de P.C. Hooftlaan 56 wordt getransformeerd ten behoeve van maximaal 29 koopappartementen. Ten behoeve van de transformatie wordt er aan de oostzijde van het pand een deel gesloopt, wordt het pand intern verbouwd en worden balkons gerealiseerd ten behoeve van de appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0007.png"

Afbeelding 7: Bouwplan herontwikkeling P.C. Hooftlaan 56

De hoogte van het gebouw blijft ongewijzigd en mag maximaal 23,5 meter bedragen.

In de kelder en op de begane grond worden parkeerplaatsen, bergingen en garages gerealiseerd. Ter plaatse van de parkeerplaatsen op de begane grond is sprake van een onderdoorgang.

Op de eerste tot en met de vijfde verdieping worden maximaal 29 appartementen gerealiseerd met een differentiatie in woonoppervlakte. Ten behoeve van de appartmenten worden balkons toegevoegd aan het bestaande gebouw.

Op de zesde verdieping bevindt zich de technische ruimte.

Nijhuis Bouw B.V. overweegt binnen het plangebied, als tweede fase, zorgwoningen te realiseren. Hiertoe is nog geen plan ingediend bij de gemente Hengelo en maakt derhalve geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

3.2 Verkeer en infrastructuur

De ontsluiting van het perceel blijft gehandhaafd vanaf de P.C. Hooftlaan.

Er worden 29 appartementen gerealiseerd, die zijn gecategoriseerd in middelduur en duur. Dat levert 13 middeldure (met een oppervlakte kleiner dan 150 m2) en 16 dure appartementen (met een oppervlakte groter dan 150 m2) op.

In de Nota Autoparkeren wordt de volgende CROW-norm gehanteerd:

  • Middelduur, rest bebouwde kom: 1,7 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek;
  • Duur, rest bebouwde kom: 1,9 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek.

Deze parkeernormen resulteren in de volgende som:

Bewoners:

  • Middelduur 13 x 1,7 = 18,2 parkeerplaatsen
  • Duur 16 x 1,9 = 25,6 parkeerplaatsen

Bezoek:

  • Middelduur 13 x 0,3 = 3,9 parkeerplaatsen
  • Duur 16 x 0,3 = 4,8 parkeerplaatsen

Ten behoeve van deze herontwikkeling zijn 52,5 parkeerplaatsen noodzakelijk, waarvan 8,7 bezoekersplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0008.png"

Afbeelding 8: Parkeersituatie P.C. Hooftlaan 56

In de kelder onder het gebouw worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Onder het gebouw op maaiveld worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd en buiten het gebouw is voldoende ruimte om op maaiveld nog 20 parkeerplaatsen te realiseren.

3.3 Wonen

In het plangebied worden maximaal 29 appartementen gerealiseerd.

3.4 Water

Rondom het gebouw ligt een gescheiden stelsel. De droogweer afvoer en de hemelwater afvoer van het gebouw worden gescheiden afgevoerd.

In de nieuwe situatie verandert dit niet.

Het aangesloten verhard oppervlak zal niet toenemen (eerder afnemen), dus te treffen voorzieningen voor waterberging zijn niet nodig.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Besluit ruimtelijke ordening wordt in artikel 3.1.6, lid 2 gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b. blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0009.png"  

Afbeelding 9: Ladder voor duurzame verstedelijking

Trede1: Is er een regionale behoefte?

De eerste trede van de Ladder luidt: "er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte".

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het onderhavige bestemmingsplan worden 29 appartementen toegestaan in een voormalig kantoorgebouw.

Op basis van de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling hebben de provincie Overijssel en de gemeenten in Twente de regionale woningbehoefte bepaald en deze vertaald in woonafspraken.

Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte.

In deze woonafspraken is voor de afzonderlijke gemeenten de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 in beeld gebracht.

Voor de gemeente Hengelo is de behoefte als volgt opgebouwd

De woningbehoefte voor gemeente Hengelo bestaat in de periode 2015-2025 uit 2.408 woningen (100%) en is als volgt opgebouwd:

  • Autonome woningbehoefte op basis van Primos 2013: 1.565;
  • Vervangingsbehoefte als gevolg van gesloopte of binnenkort te slopen woningen 693;
  • Extra woningbehoefte als gevolg van de huisvestingstaakstelling voor statushouders: 150.

De woningbehoefte is afgezet tegen het aanbod aan woningbouwplannen.

Het aanbod in harde plannen bedraagt ongeveer 1.884 woningen. Dat betekent dat er beperkt ruimte is voor het toevoegen van nieuwe plannen die passen binnen het woonbeleid van de gemeente.

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie, die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld.

Op basis van de woonvisie heeft het college een woningbouwprogramma vastgesteld.

Naast het aanbod aan harde plannen zijn daaraan plannen toegevoegd die passen binnen het woonbeleid en binnen de woonafspraken met de provincie.

De 29 appartementen aan de P.C. Hooftlaan 56 zijn opgenomen in het woningbouwprogramma onder de noemer 'zachte plannen'.

Trede 2: Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De tweede trede van de Ladder luidt: “indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins”.

Er dient dus bekeken te worden of de voorziene ontwikkeling kan worden ontwikkeld door benutting van beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied, al dan niet door herstructurering of transformatie.

Bestaand stedelijk gebied wordt in artikel 1.1.1 eerste lid, onder h van het Bro als volgt gedefinieerd; “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

De locatie P.C. Hooftlaan 56, betreft een voormalig kantoorgebouw en ligt in bestaand stedelijk gebied nabij de wijkvoorzieningen en is een transformatielocatie. Met deze herontwikkeling wordt de bestemming gewijzigd van 'Kantoren' naar 'Wonen', waarbij het voormalige kantoor wordt gehandhaafd en er een interne transformatie ten behoeve van maximaal 29 appartementen plaatsvindt. Ten behoeve van de woningen worden balkons gerealiseerd.

Dit is lijn met het gemeentelijk beleid waarin we de voorkeur geven aan transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied boven uitleglocaties en verdichting van open groene plekken in het bestaand stedelijk gebied. Het plan past daarmee in de kwalitatieve behoefte conform de woonvisie van de gemeente Hengelo.

Trede 3: Is er sprake van passende ontsluiting?

De regionale behoefte wordt met dit nieuwe bestemmingsplan dus opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 van de Ladder hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

4.1.2 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.

Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

4.1.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de diverse daarop gebaseerde beleidsdocumenten. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het veiligstellen van strategische watervoorraden. Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie artikel 5.1).

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie beschrijft welke richting de provincie Overijssel inslaat voor de komende tientallen jaren op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord 'Kracht van Overijssel 2011-2015' uit 2011, heeft de provincie besloten om de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen aan te passen. De Actualisatie Omgevingsvisie is door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

4.2.2 Sturingfilosofie

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel welke gebaseerd is op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd.

De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0010.png"  

Afbeelding 10: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes (artikel 2.3.1 Omgevingsverordening)

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen

In artikel 2.1.1 onder j van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder h. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder f. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Naoorlogse Wijken' zijn de gronden, die worden herontwikkeld ten behoeve van 29 appartementen, bestemd als 'Kantoren'. Het voormalig kantoorgebouw wordt getransformeerd tot woongebouw, waarbij het bebouwd oppervlak gelijk blijft. Wel worden balkons gerealiseerd ten behoeve van de appartementen.

De herontwikkeling gaat niet ten koste van de groene omgeving en is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. Er is derhalve geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving. De herontwikkeling ten behoeve van de appartementen op ter plaatse van het plangebied past binnen de kaders van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven (artikel 2.1.5 Omgevingsverordening)

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

De opgave, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.

In artikel 2.1.5 lid 1 is geregeld dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In artikel 2.1.5 lid 3 is geregeld dat in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In de volgende afbeelding is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

In de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus (Woonwijken 1955 - nu)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0011.png"

Afbeelding 11: Fragment kaart omgevingsvisie Overijssel 

Binnen een woonwijk is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Groot Driene. In het plangebied is sprake van transformatie van een voormalig kantoorgebouw naar 29 appartementen.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 Omgevingsverordening)

In artikel 2.1.5, lid 1 is geregeld dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In artikel 2.1.5, lid 2 is geregeld dat in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag laat zien dat er sprake is van 'dekzandvlakten en - ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen voor het stedelijk gebied geen rol.

De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In het plangebied en in de omgeving daarvan zijn door de functionele en efficiënte inrichting geen natuurlijke kenmerken meer aanwezig. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake meer. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0012.png"

Afbeelding 12: Natuurlijke laag ter plaatse van het plangebied

Het plangebied wordt gekenmerkt als bebouwing en maakt onderdeel uit van de stedelijke laag. Hierin is het plangebied aangemerkt als 'Woongebieden 1955 - nu'. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0013.png"

Afbeelding 13: stedelijke laag ter plaatse van het plangebied

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Met onderhavig plan vindt op een bij de omgeving passende wijze intensivering van grondgebruik plaats. Het voorgenomen bouwplan sluit hiermee aan op het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;

Naast het versterken van een aantal hoofdstructuren zet de gemeente Hengelo in op een aantal kernprojecten:

  • Parelsnoer: Gericht op het realiseren van een stadscentrum voor ontmoetingen. Met activiteiten die van het centrum weer dé plek maken waar mensen van binnen en buiten Hengelo elkaar ontmoeten.
  • Vitale wijken: Gericht op duurzame en vitale wijken met een eigen karakter en een compleet aanbod aan voorzieningen en -waar acceptabel- diverse mogelijkheden voor bedrijvigheid.
  • Stadsranden, het landschap de stad in: Gericht op de groene inbedding en dooradering van de stad is een van de leidende principes op weg naar Hengelo 2030.
  • Archipunctuur:Gericht op het injecteren van de stad met hoogwaardige plekken en gebouwen.
4.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.3 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.3.4 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

4.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

Een goede verkeers- en vervoersinfrastructuur is van groot belang voor het behouden en versterken van de kwaliteiten van de stad. Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van juli 2003 is destijds ontwikkeld om bestaande en te verwachten verkeers- en vervoersknelpunten op te lossen. Het GVVP is inmiddels ruim 12 jaar oud, maar op dit moment nog steeds van kracht.

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto voor een lange periode vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent wordt gerealiseerd door verbetering cq reconstructie van de Kuipersdijk en het gehele kruispunt Kuipersdijk-Boekweitweg-Enschedesestraat. De grotendeels volledig gereconstrueerde Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (vanaf 2001).
  • De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt / Hasseler Es zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en Laan Hart van Zuid) wordt op dit moment nog gewerkt. Op alle kruispunten met het overige verkeer krijgt het (hoogwaardig) openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De provincie Overijssel maakt samen met de 14 twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Vervoersknooppunten

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsfeer van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee belangrijke knooppunten gerealiseerd zijn:

1. Centraal station Hengelo;

2. Regionale openbaar vervoerhalte/voorstadshalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).

4.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.6.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 – 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraude gevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones worden de ontheffingen gratis verstrekt. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones zullen ontheffingen worden verstrekt tegen betaling. Gekozen wordt voor vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren afgeschaft. Ook hiervoor was nagenoeg geen draagvlak.

4.3.7 Toegankelijkheid

Het te hanteren beleid aangaande toegankelijkheid is weergegeven in de nota Verleiden, verplichten en voorthelpen. Bevordering toegankelijkheid gebouwen en omgeving (2007). Dat is een verdieping van het Bouwbesluit. Dit beleid is gebaseerd op toepassing van de NEN 1814 en de meest recente uitgave CROW (richtlijn integrale toegankelijkheid openbare ruimte).

Voor het waarborgen van dit beleid dient dit in alle fasen van bouw en ontwikkeling van gebouwen, waaronder woningen, en buitenruimte te worden meegenomen.

4.3.8 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0014.png"

In het uitvoeringsdocument bij de Woonvisie, het woningbouwprogramma, is de onderhavige locatie meegenomen in de plancapaciteit voor de periode 2015-2025.

4.3.9 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

4.3.10 Hengelo Verduursamen; Duurzaamheidsagenda 2012-2016

In deze Duurzaamheidsagenda staat het veranderproces naar een duurzame en toekomstbestendige stad centraal. Het gaat om een essentiële verandering van het Hengelose sociaal-economisch systeem naar een systeem dat anders en zuiniger omgaat met zijn grondstoffen, dat draait op hernieuwbare energiebronnen, en waarin maatschappelijke en ecologische waarden even belangrijk zijn als economische waarden. Voor een verandering van een traditionele economie naar een duurzame economie is een beweging noodzakelijk waarin belangenafweging op lange termijn belangrijker is dan korte termijn winst. Dit alles gaat zowel op voor de bedrijven, organisaties en instellingen als voor de burgers cq consumenten.

De meeste aandacht leek lange tijd uit te gaan naar een defensieve aanpak, gericht op vermindering van de milieubelasting. De laatste jaren zien we zien echter een belangrijke stroming ontstaan die zich baseert op nieuwe inzichten, kennis en technologie. Die opereert vanuit het besef dat het denken in samenhangende ketens (wat heeft effect op wat) noodzakelijk is om effectief te zijn en èchte oplossingen te vinden.

Het is onze gezamenlijke opgave te zoeken naar maatregelen die ervoor zorgen dat onze samenleving vitaal blijft, zowel economisch gezien (profit) als waar het gaat om de gezondheid van mensen (people) en die van de natuur (planet). Zo kunnen we bijvoorbeeld zoeken naar manieren om lucht- en water- en bodemkwaliteit te verbeteren. We kunnen manieren vinden om de stad te vergroenen en de biodiversiteit in de stad te laten toenemen. Dit heeft niet alleen waarde voor de natuur, maar heeft ook een positief effect op de inwoners van Hengelo. We kunnen onze producten opnieuw leren ontwerpen zodat alle materialen na gebruik demontabel zijn en weer hernieuwbare grondstof worden. We kunnen zoeken naar alternatieven voor toxische materialen zodat de omgeving schoon blijft en producten goed zijn voor onze gezondheid. We kunnen inzetten op nieuwe technologie voor het opwekken van hernieuwbare energie. We kunnen op zoek naar nieuwe werkvormen waar mensen naast hun kwaliteiten ook hun behoeften in mogen brengen en waar de potentie van mensen volledig tot zijn recht kan komen.

Zo kan Hengelo op weg naar een duurzame en toekomstbestendige stad in 2030 en daarmee een bijdrage leveren aan de gewenste voorbeeldfunctie van Twente op het gebied van technologie en innovatie.

Het natuurlijk systeem van de aarde is steeds sterker door menselijk handelen beïnvloed en daardoor in een kritische situatie terechtgekomen. De vitaliteit van natuurlijke mondiale systemen zoals het klimaatsysteem en de grote ecosystemen is in het geding. Voor een belangrijk deel wordt dat veroorzaakt door onze eigen levensstandaard die er voor zorgt dat we meer voedselproductieruimte innemen, meer energie verbruiken, meer materie verbruiken en meer schoon water consumeren dan verantwoord is. Ook de groeiende wereldbevolking en de groeiende welvaart in niet-westerse delen van de wereld draagt daaraan bij.

De C2C principes die wij daarbij inhoudelijk hanteren zijn ;
Voorkomen van schaarste door grondstoffen terug te brengen in biologische of technische kringlopen

  • Voorkomen van schade door gebruik van toxische stoffen zoveel mogelijk te vermijden of niet in de leefomgeving te laten lekken als afval, uitstoot of emissie
  • Gebruik maken van hernieuwbare of oneindige energiebronnen als biomassa, zon, wind en aardwarmte
  • Stimuleren van biodiversiteit o.a. door vitaliseren van bodem, water en lucht
  • Stimuleren van diversiteit in mensen, kwaliteiten, expertise, ideeën, en innovatieve oplossingen.

Uitgaande van de eerder genoemde C2C principes willen we de verandering in Hengelo inzetten vanuit 3 invalshoeken;

  • Economie,
  • Klimaat en energie
  • Leefomgeving - natuur, water, biodiversiteit

Wat we nodig hebben om te veranderen is educatie, creativiteit en innovatie. We hebben niet alleen technische innovatie nodig, maar ook innovatieve business- en verdienmodellen, nieuwe creatieve financiële constructies, nieuwe multidisciplinaire samenwerkingsverbanden en cross-sectorale verbindingen.

4.3.11 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

5.1.1 Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

5.1.2 Hemelwater
  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluiting en bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.
5.1.3 Grondwater
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
  • Oppervlaktewater
  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

5.2 Flora en fauna

Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied P.C. Hooftlaan 56 is door Natuurbank Overijssel onderzocht of de voorgenomen activiteiten in overeenstemming zijn met de Flora- en faunawet (Quickscan natuurwaardenonderzoek PC Hooftlaan, Hengelo, d.d. 4 april 2016). Het rapport is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Ten behoeve van het transformeren van het voormalige kantoorpand naar woningbouw wordt een deel van het pand gesloopt en het overige intern en extern verbouwd.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren, verwonden en doden van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen dienen om te gaan. Voor het verstoren (verwonden en doden) van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis- en vogelsoorten. Vleermuizen bezetten vermoedelijk geen vaste verblijfplaatsplaats in het gebouw, maar benutten de buitenruimte mogelijk incidenteel als foerageergebied. Omdat deze functie door de
voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed wordt, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke
consequenties.

Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in/aan gaten en nissen in het gebouw. Daarbij gaat het om soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of
nestplaats. Bezette vogelnesten zijn strikt beschermd en er kan geen ontheffing verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een ‘wettelijk belang’ wordt beschouwd. Geadviseerd wordt om het gebouw te slopen buiten de voortplantingsperiode van vogels of om voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een broedvogelinspectie uit te voeren.

Samengevat:

  • Mogelijk nestelen er vogels in/aan het gebouw; gebouw slopen buiten voortplantingsperiode van vogels of broedvogelinspectie uitvoeren om vast te stellen of er bezette nesten aanwezig zijn;
  • Met inachtneming van mogelijk aanwezige bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologie; beleid

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.3 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

5.3.3 Archeologie; het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het archeologische verwachtingsbeeld in het plangebied is sterk bepaald door de geomorfologische situatie. Het plangebied ligt in een zone met oude bouwlanden (essen) voorkomen. Deze oude bouwlanden zijn ontstaan op de hoger liggende delen van het landschap die in prehistorische tijden gunstige locaties voor vestiging en landbouw vormden. De kans dat er archeologische sporen en resten aanwezig zijn is bij dergelijke gronden erg groot. Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hengelo ligt het plangebied daarom ook in een zone met een hoge en een middelmatige archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0015.png"

Afbeelding 14: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

5.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen of in de directe nabijheid zijn geen archeologische vindplaatsen gemeld in het landelijk datasysteem ARCHIS.

5.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied zijn tot op heden geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.

5.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2010 gelden onderzoeksverplichtingen voor zones met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde en terreinen met een hoge archeologische waarde. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure kan archeologisch onderzoek gevraagd worden indien de te verwachten bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen liggen. Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is.

In het kader van het onderhavige plan is geen onderzoek nodig omdat er geen grootschalige graafwerken zullen worden uitgevoerd. De hoge en middelmatige archeologische verwachtingswaarde zal middels een in het plan op te nemen dubbelbestemming gehandhaafd blijven.

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Groot Driene en lag tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw nog in een agrarisch-landelijke omgeving. Met de ontwikkeling en de uitbreiding van het woongebied Groot-Driene is het voormalige landelijke gebied volledig omgewerkt tot een stedelijke omgeving waarin nagenoeg geen kenmerken van het oude landschap zijn terug te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0016.png"

Afbeelding 15: Situatie eind 19e eeuw, plangebied binnen blauwe cirkel.

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

In het plangebied zijn geen historisch-geografische kenmerken meer aanwezig.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Binnen het plangebied zijn geen gebouwde objecten en monumenten met cultuurhistorische of monumentale waarden aanwezig.

5.3.6 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Gezien de afwezigheid van cultuurhistorische waarden zijn er geen specifieke aanbevelingen ten aanzien van behoud en de inpassing ervan in dit plan.

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Gevoelige functies, zoals wonen, moeten bij voorkeur niet te dicht bij bronnen van milieubelasting (bedrijven en installaties) worden gesitueerd. Daarom is in beeld gebracht welke functies in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke milieuzoneringen bij deze functies horen.

5.4.1.1 Milieuzoneringen

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De richtafstanden van de belastende activiteiten worden vertaald naar milieuzones. Milieuzones geven gebieden aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk of juist ongewenst zijn.

5.4.1.2 Omgevingstypen

De richtafstanden zoals hierboven genoemd zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als rustige woonwijk.

5.4.1.3 Richtafstanden aanwezige bedrijven in omgeving plangebied

Op basis van het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken zijn de bestemmingen nabij het plangebied geïnventariseerd. De bestemmingen met de daarbinnen mogelijke functies en richtafstanden zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Bestemming   Adres   Nr.   SBI 2009   Cat.   Richtafstand  
Maatschappelijke doeleinden
-Sociaal-medisch doeleinden
-Onderwijs tpv de
aanduiding 'od'
-Sociaal-culturele doeleinden
-Speeltuinvereniging
-Levensbeschouwelijke
doeleinden
-(semi) overheidsinstellingen  
Gebied ten zuiden van
de P.C. Hooftlaan  
div.  
-div
-852

-div
-94991A
-9491

-84  

1
2

2
2
2

1  

10m
30m

30m
30m
30m

10m  
Bedrijfsdoeleinden, aanduiding
categorie 1 en 2  
P.C. Hooftlaan   135   Div   2   30m  
Verkeers- en verblijfsdoeleinden
-Parkeerterrein  
Ten noorden van de
P.C. Hooftlaan  
Ong.   5221   2   30m  
Detailhandel
-Detailhandel
-Banken, verzekeringswezen  
Ten noorden van de
P.C.Hooftlaan  
div.  
-div
-85,66,67  

1
1  

10m
10m  
5.4.1.4 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelegen. Bedrijven en functies in de categorieën 1 en 2 worden passend dan wel inpasbaar geacht in een woonomgeving. De afstand tussen de nieuwe appartementen en bedrijven is groter dan 30 meter. Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor dit plan.

5.4.2 Bodem

In het kader van een herziening van het bestemmingsplan Drienerstate is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen aan de P.C. Hooftlaan 56 te Hengelo. Het betreft het kadastrale perceel M 3176 (6.543 m2). De bestemming van de bovenvermelde percelen wordt gewijzigd van bedrijfsterrein naar de bestemming woningbouw.

Voor het plangebied zijn geen onderzoeksgegevens bekend. Op basis van de historische bodeminformatie is er op het perceel mogelijk sprake van een demping (rode lijn in onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0106-0301_0017.png"

Afbeelding 16: Bodemonderzoek plangebied

Aangezien er in het ontwerp geen grondgebonden woningen en wonen met tuin is gepland en het mogelijk verdachte deel van de locatie nu en in het ontwerp verhard met een aaneengesloten verharding (parkeerplaatsen) wordt aangenomen dat er geen contactrisico's optreden. Op basis hiervan wordt niet verwacht dat er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging.

Aangezien de mogelijk verdachte deellocatie niet ter plaatse van de geplande ontgraving (inrit parkeergarage) ligt wordt verwacht dat deze eventuele demping geen gevolgen heeft voor de financiële haalbaarheid van het plan.

Gezien het bovenstaande wordt voor de wijziging van bestemming naar wonen bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Indien ter plaatse of in de directe nabijheid van de rode lijn grondwerkzaamheden zijn gepland wordt geadviseerd om bodemonderzoek uit te voeren.

5.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. In de wet is omschreven wat moet worden verstaan onder geluidgevoelige bestemmingen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toelaatbare waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de herziene nota 'Geluidbeleid gemeente Hengelo'(2015). In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelbedrijven;
  • Industrie en bedrijven;
  • Verkeerszones;
  • Buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn. Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

5.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor tweebaanswegen binnen de bebouwde kom een zone van 200 meter. Binnen deze zone dienen bij het vaststellen van een bestemmingsplan de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Laan van Driene en de P.C. Hooftlaan. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering, Transformatie kantoorgebouw PC Hooftlaan 56 (opdrachtnr. 16.046, d.d. 31 oktober 2016). Zie bijlage 4.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting Lden op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.

Volgens de herziene nota 'Geluidbeleid gemeente Hengelo' (2015) zijn de geplande woningen gelegen binnen het gebiedstype 'verkeerszone'. Voor woningen binnen dit gebiedstype geldt een ambitiewaarde van 58 dB (onrustig) en een plafondwaarde van 63dB (zeer onrustig).

De geluidsbelasting Lden op de gevels ten gevolge van de PC Hooftlaan bedraagt maximaal 48 dB. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet en voldoet de geluidsbelasting tevens aan de ambitiewaarde (en de plafondwaarde) uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo.

De maximale geluidsbelasting Lden op de gevels ten gevolge van de Laan van Driene bedraagt maximaal 49 dB. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde en is een hogere waardenbesluit noodzakelijk voor 9 appartementen. De geluidbelasting voldoet aan de ambitiewaarde (en de plafondwaarde) uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo, aanvullende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk.

Verder is de gecumuleerde geluidbelasting in beeld gebracht. Uit de resultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting niet onaanvaardbaar hoog is. Voor het bouwplan is er ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed leef- en woonklimaat.

5.4.3.2 Geluidhinder parkeerterrein

In het akoestisch onderzoek transformatie kantoorgebouw PC Hooftlaan 56 (opdrachtnr. 16.046, d.d. 31 oktober 2016) is tevens onderzocht welke geluidbelasting kan ontstaan ter plaatse van de bestaande woningen vanwege het parkeerterrein. Uit de resultaten blijkt dat zowel het equivalente geluidsniveau als de piekgeluiden geen overschrijding van de normen veroorzaakt. De transformatie van het kantoorgebouw naar appartementen met parkeerplaats zal daarom niet leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de al aanwezige woningen.

5.4.3.3 Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet relevant.

5.4.3.4 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van geluidgezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant.

5.4.3.5 Luchtverkeerslawaai

Bij besluit van 1 maart 2017 heeft provinciale Staten van Overijssel het Luchthavenbesluit Twente Airport vastgesteld. In bijlage V-4 van de kaartbijlagen behorend bij het besluit zijn de beperkingengebieden in verband met geluid weergegeven. Het plangebied ligt niet binnen het gebied waar ruimtelijke beperkingen gelden voor het aspect geluid. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet relevant voor dit plan.

5.4.4 Externe veiligheid
5.4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

5.4.4.2 Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid met betrekking tot risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

5.4.4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied liggen geen wegen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

5.4.4.4 Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

5.4.4.5 Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

5.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) en de ministeriele regeling NIBM van 30 oktober 2007 zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof. Voor bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere gaat het om woningbouwlocaties van maximaal 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Binnen het plangebied worden 29 appartementen gerealiseerd. Het totaal aantal te realiseren woningen ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen. Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

5.4.6 (Radar)obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden bestaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De voorgenomen ontwikkeling maakt de transformatie van een kantoorgebouw naar een woongebouw mogelijk. Het bestaande gebouw is lager dan 60 meter. De maximale bouwhoogte in het bestemmingsvlak is ruim lager dan 60 meter. Het bestemmingsplan staat geen bouwhoogte toe die strijdig is met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

Het plan vormt daarom geen knelpunt voor het (radar)obstakel- en verstoringsgebied van het radarstation Twente.

5.4.7 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim twee kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

In het kader van de externe werking van buiten die gebieden plaatsvindende ontwikkelingen, is de stikstofdepositie van het plangebied voor haar omgeving berekend. De berekening is met behulp van het daartoe ontwikkelde rekenprogramma Aerius Calculator uitgevoerd.

Als uitgangspunt voor de berekening is het plangebied Isaac da Costastraat 56 genomen met daarin maximaal 29 appartementen. Tevens zijn de verkeersbewegingen op de P.C. Hooftlaan als gevolg van de 29 appartementen meegenomen in de berekening. Hierbij is uitgegaan van gemiddeld 7 verkeersbewegingen per woning, zijnde 203 verkeersbewegingen. Deze zijn afgerond naar 210 verkeersbewegingen.

De berekening (zie bijlage 2) heeft uitgewezen, dat de Kritische Depositie Waarde (KDW) van de aangewezen habitats, niet wordt overschreden als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied. Voor alle habitattypen binnen het natuurgebied Lonnekermeer geldt een depositie van 0,00 mol/ha/jaar.

5.4.8 MER
5.4.8.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.4.8.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied is sprake van een transformatie van een kantoorgebouw tot 29 appartementen. In D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject." Het toevoegen van maximaal 29 nieuwe woningen wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen een kwetsbaar, waardevol of beschermd gebied. Tevens is gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden.

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de realisatie van 29 appartementen op de locatie Laan van Driene 56 in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.4.8.3 Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het perceel P.C. Hooftlaan 56 beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Wonen

Binnen de bestemming Wonen is toegestaan om woningen te realiseren.

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximum bouwhoogte en het maximum aantal wooneenheden opgenomen.

In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

6.3.2.2 Waarde - Archeologie hoog

Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

6.3.2.3 Waarde - Archeologie middel

Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middel zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.4 Overige regels

Dit artikel regelt de afstand van bebouwing tot de Rijksweg. Verder zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.5.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Het voorontwerp bestemmingsplan Naoorlogse Wijken, Drienerstaete is voorgelegd aan de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen. De provincie heeft aangegeven dat het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht, ziet de provincie vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft geen vooroverlegreactie op het voorontwerp bestemmingsplan ingediend.

Op 12 mei 2016 is het onderhavige bestemmingsplan besproken in het zogeheten 'Ruimtelijk overleg met de provincie Overijssel'. Geconcludeerd is dat deze locatie is opgenomen in de woningbouwlijst.

6.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.