direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westermaat Plein fase III, verplaatsen reclame-uiting
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0104-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

In 2015 is het bestemmingsplan herziening Westermaat Plein, fase III onherroepelijk geworden. Hierin is de bouw van de bouwmarkt Bauhaus gefaciliteerd.
In dit bestemmingsplan is een specifieke aanduiding opgenomen om de reclame-uiting ter plaatse van de hoofdingang mogelijk te maken. Het is nu wenselijk om deze reclame-uiting circa 12 meter te verplaatsen richting het midden van de voorgevel.

Het verwezenlijken van deze verplaatsing past niet in het geldende bestemmingsplan waardoor het bestemmingsplan voor dit gedeelte dient te worden herzien.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Westermaat Plein fase III, verplaatsen reclame-uiting' voorziet in deze herziening van het plan. Op deze manier is er ook de mogelijkheid om de huidige locatie van de reclame-uiting weg te bestemmen.

Het bestemmingsplan Westermaat Plein fase III, verplaatsen reclame-uiting bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Westermaat Plein fase III, verplaatsen reclame-uiting is op de afbeelding aangegeven. Het plangebied bevat een klein gedeelte van de gevel van de te realiseren bouwmarkt de Bauhaus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Herziening Westermaat Plein, fase III

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Herziening Westermaat Plein, fase III uitvergroot

In het bestemmingsplan Herziening Westermaat Plein, fase III is de entree met de daarbij behorende reclame-uiting specifiek bestemd. Dit houdt in dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclame-uiting' de bouwhoogte van gebouwen maximaal 16 meter mag bedragen.

Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan heeft initiatiefnemer de wens om deze reclame-uiting naar het midden van de voorgevel te verplaatsen. Dit past niet in het bestemmingsplan 'Herziening Westermaat Plein, fase III'.

Om deze verplaatsing mogelijk te maken zal het bestemmingsplan worden herzien. In het nieuwe bestemmingsplan zal de huidige aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclame-uiting' worden verplaatst. Hiermee zal tevens de huidige locatie van de reclame-uiting worden wegbestemd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Omgeving plangebied

Het bedrijventerrein Westermaat is een pluriform werkgebied met een groot aantal verschillende vestigingsmilieus voor uiteenlopende bedrijven en dienstverleners. In het deel ten zuiden van de Rijksweg ligt het accent op de traditionele bedrijvigheid en in het deel ten noorden van de Rijksweg ligt het accent op een combinatie dienstverlening, retail en leisure. Op de eerste twee fasen van het retailpark Westermaat hebben zich in hoofdzaak winkelfuncties in de branches woninginrichting, sport en spel en bruin en witgoed gevestigd. Vanwege de clustering en het grootschalige karakter van de winkelfuncties in dit gebied is er een duidelijk onderscheid met de (reguliere) perifere detailhandel op het bedrijventerrein ten zuiden van de Rijksweg.

Ten oosten van de Bornsestraat aan de noordzijde van de A1 is het werkgebied Westermaat Campus in ontwikkeling. In dit werkgebied wordt gestreefd naar een zeer hoogwaardig bedrijvenpark met een hoogwaardige uitstraling en belevingswaarde. Om dit te bereiken hanteert men een uitgiftepatroon met een relatief lage dichtheid. Hierdoor is veel ruimte voor de gewenste groene, parkachtige uitstraling van het gebied. Centraal in het gebied ligt een grote waterpartij welke tevens als retentievijver dienst doet. In de ontwikkeling van het gebied staan de thema´s duurzaamheid, presentatie en flexibiliteit centraal. Dit komt tot uitdrukking in de stedenbouwkundige opzet en architectuur, maar ook in het profiel van de bedrijvigheid die zich daar kan vestigen.

Ten zuiden van de A1 en ten oosten van de Bornsestraat is Westermaat Zuidoost in de jaren negentig gerealiseerd. In hoofdzaak is hier de dienstverlenende sector gevestigd, ook hier is zorgvuldig ingespeeld op de representatieve ligging aan de rijksweg. Er is een kantorenpark ontstaan met een hoogwaardige uitstraling in opzet en bebouwing, waarbij ritmiek en herhaling in de vormgeving kenmerkend is. Nabij de afrit is een groot hotel-restaurant gevestigd, met een horecafunctie voor het zowel het bedrijventerrein als het passerende verkeer.

De omgeving van het plangebied bestaat nagenoeg volledig uit een representatief en hoogwaardig werkgebied, die het visitekaartje van Hengelo aan de Rijksweg A1 vormt. Uitzondering vormt de noordzijde waar de omgeving van het plangebied bepaald wordt door een waardevol stedelijk uitloopgebied van de gemeente Borne.

Retailpark Westermaatplein

Het plangebied vormt de derde en afrondende fase van het retailpark Westermaat Plein. Westermaat Plein is na het centrum qua winkelvloeroppervlak het grootste winkelgebied van Hengelo. De reeds gerealiseerde fasen vormen tezamen één van de 13 aangewezen locaties voor “grootschalige detailhandelsvestigingen” (GDV) in stedelijke knooppunten uit het rijksbeleid van de jaren 90. In tegenstelling tot de locaties die enkel bedoeld zijn voor perifere detailhandelsvestigingen zijn op een GDV-locatie ook detailhandelsbedrijven in niet-volumineuze goederen mogelijk. Deze vestigingen dienen een minimale oppervlakte van 1.500 m² bvo (bruto vloeroppervlak) te hebben om te kunnen voldoen aan het criterium van grootschaligheid. In totaal is er nu ruim 42.000 m2 wvo (winkelvloeroppervlak) detailhandel gevestigd. Naast de branche “woninginrichting” zijn de branches “sport en spel” en “bruin en witgoed” vertegenwoordigt. Het Westermaat Plein valt daarmee onder de centra voor doelgerichte aankopen. Westermaat Plein heeft een sterk regionaal verzorgende functie. Bijna 90% van de koopkracht komt van buiten Hengelo. De derde fase wordt aangemerkt als PDV-locatie. Dit betekent dat uitsluitend branches zijn toegestaan die onder de noemer PDV vallen. Het betreffen winkels in een aantal specifieke branches, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling. Daarnaast hebben deze detailhandelsbedrijven een grote publieksaantrekkende werking en bijbehorende, omvangrijke parkeervraag. Door deze bijzondere eisen is de vestiging in een binnenstedelijk winkelconcentratiegebied niet mogelijk of gewenst. Er is bij de ontwikkeling van de derde fase aangesloten bij het grootschalige karakter van het gebied. Dit betekent dat voor detailhandelsvestigingen op de derde fase een minimum oppervlak van 1.500 m2 bvo is gehanteerd.

Stedenbouwkundige opzet plein

Het stedenbouwkundig plan voor het retailpark Westermaat plein is gebasseerd op de uitgangspunten in het 'Masterplan Hengelo Westermaat' (1998) De ontwerp uitgangspunten zijn zoveel mogelijk door vertaald naar het stedenbouwkundig plan voor de eerste twee fasen van het retailpark.

Het beoogde centrale plein met daar omheen gesitueerd de publieksfuncties, is duidelijk herkenbaar in de gerealiseerde fasen en vraagt om een afrondend vervolg in de laatste fase. In het Masterplan is de bebouwing in grote bouwelementen aan drie zijden van het centrale plein beoogd. In het uiteindelijke stedenbouwkundige plan is deze opzet duidelijk herkenbaar. Het plein is visueel gerelateerd aan de snelweg – het tussenliggende open gebied betreft een reserveringsstrook voor een mogelijke verbreding van de A1 – waar veel vestigingen zich met een voorkant kunnen tonen aan de snelweg door de opzet van het gebied. Centraal op het plein is aan de snelweg eveneens een bebouwingselement gerealiseerd in combinatie met een losstaande horecavoorziening. Na de realisatie van de derde fase krijgt deze vestiging een centrale ligging binnen de opzet van het Plein.

Stedenbouwkundige opzet plein fase 3

Voor de derde fase is een stedenbouwkundigplan opgesteld met het streven om de bestaande landschappelijke kwaliteit integraal deel uit te laten maken van het ontwerp. Voor de stedenbouwkundige opzet zijn drie ontwerpprincipes leidend:

1. de groene/blauwe beek als centum van het gebied;

2. het parkeerveld als eenheid vormgeven, waarin de gebouwen, de auto, het groen, de mensen, het recreatief gebruik en het landschap hun logische plaats krijgen;

3. voortzetting van het bestaande bebouwingsbeeld.

Het gebied krijgt één identiteit, één beeld, waarin gebouwen, de auto, het landschap en het water met elkaar één park vormen. Het bouwplan is gebasseerd op genoemde ontwerpprincipes.

De bebouwing is een ruitvormig gebouw aan de west- en noordhoek van het plangebied gesitueerd, waarmee het concept van het centrale plein met aan drie zijden een bebouwingswand en aan één zijde open als een venster naar de snelweg A1 is voltooid.

Bouwplan

Het gaat uitsluitend om het verplaatsen van de entree en de bijbehorende reclame-uiting met een hoogte van maximaal 16 meter. Met onderhavig bestemmingsplan zal de huidige planologische mogelijkheid vervallen en zal de reclameuiting op de nieuwe gewenste locatie mogelijk worden gemaakt.

Het verplaatsen van de reclame-uiting heeft geen gevolgen voor de stedenbouwkundige opzet van het omliggende gebied.

Op onderstaande afbeelding staat de reclame-uiting met een bouwhoogt van maximaal 16 meter. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0004.png"

2.2 Perifere detailhandel

Met onderhavig bestemmingsplan zal een de verplaatsing van een reclameuiting worden mogelijk gemaakt. dit heeft geen invloed op het aantal vierkante meters perifere detailhandel op Westermaat Plein, fase II. Deze blijft gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Ladder van duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel de oude reeds bestemde reclame-uiting behorende bij de entree van de bouwmarkt Bauhaus circa 12 meter te verplaatsen.

Bij voorliggende actualisatie is geen sprake van een wijziging van de bestemming en/of sprake is van extra bouwmogelijkheden. Derhalve is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (2009)

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0005.png"


Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

3.2.1.2 Omgevingsvisie met betrekking tot herziening Westermaat Plein Fase III

Indien het plan Westermaatplein Fase III in bestaand stedelijk gebied wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel, ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgave, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.

In de volgende afbeelding is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0006.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede kaart omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief Bedrijventerrein. Dit ontwikkelingsperspectief verzet zich niet tegen de ontwikkeling van het plan. Binnen het ontwikkelingsperspectief zijn een aantal typen te onderscheiden, namelijk: Typen: industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengdebedrijventerreinen. Onderhavig plan maakt hier onderdeel van uit (meubelboulevard).

Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het plan aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap buiten beschouwing kunnen blijven. De lust- en leisurelaag geeft geen bijzondere kenmerken in het plangebied.

De omgevingsvisie geeft aan het plangebied de stedelijke laag: Bedrijventerreinen. Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het retailpark Westermaatplein.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') van de Provincie Overijssel wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.

Het plan maakt slecht het verplaatsen van een relcame-uiting mogelijk.

In de gebiedskenmerkenkaart valt het plangebied binnen de stedelijke laag in: Bedrijventerrein. Onderhavig plan wijkt niet af van het genoemde ontwikkelingsperspectief. Aan de andere principes wordt ook voldaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

3.3.2 Detailhandel Hengelo 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012

Het doel van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012, is het scheppen van een beleidskader voor detailhandel. Het is een document waarin gewenste toekomstige ontwikkelingen staan en het geeft het kader voor ontwikkelingen aan. Het biedt detailhandelsondernemingen en andere marktpartijen duidelijkheid over de ontwikkelingsrichting. In de geactualiseerde beleidsvisie zijn de uitgangspunten uit 2006 bevestigd en verder aangescherpt.

Beleid in het kort:

Hengelo heeft op het gebied van detailhandel een aantal ambities. Deze ambities zijn onderverdeeld in een drietal winkelmotieven: dagelijks winkelen, recreatief winkelen en doelgericht winkelen.

Dagelijks winkelen

Hengelo kent een structuur van wijkwinkelcentra, buurtwinkelcentra en solitaire supermarkten. Voor de leefbaarheid in de wijken is het van belang dat er dicht bij huis boodschappen gedaan kan worden. Hierbij past een evenwichtige spreiding van het aanbod over de stad.

Clustering van functies binnen wijken en buurten geniet de voorkeur. Dit is de wijze waarop zowel een supermarkt als aanvullende bewinkeling resulteren in het beste voorzieningenniveau voor de wijk en/of buurt.

Recreatief winkelen

De binnenstad is de huiskamer van Hengelo en het belangrijkste recreatieve winkelgebied in Hengelo waar mensen langer gaan verblijven.

In de binnenstad moet men aangenaam willen verblijven. Er moet een juiste afstemming van functies zijn, ook horeca, wonen en cultuur zijn belangrijke ingrediënten. Door onder andere te investeren in sfeer, veiligheid, inrichting en beeldkwaliteit kan de bezoeker langer worden gebonden.

Doelgericht winkelen

Winkel voor gericht non-food aankopen kunnen zich vestigen in de clusters Plein Westermaat (regionale functie), Westermaat Zuidwest en Noordelijke Spoorzone.

Perifere detailhandel vindt plaats in de genoemde clusters en uitbreiding is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk. Er wordt geen reguliere detailhandelsactiviteiten toegestaan als zogenaamde nevenactiviteit. Hier kan onvoldoende grip op worden gehouden en de gemeente wil inzetten op clustering.

Er worden geen aantal vierkante meters perifere detailhandel toegevoegd. De ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de Detailhandelsvisie 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012. Zie ook paragraaf 2.2.

3.3.3 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.3.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.3.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar (t/m einde 2013) een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraude gevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones worden de ontheffingen gratis verstrekt. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones zullen ontheffingen worden verstrekt tegen betaling. Gekozen wordt voor vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren afgeschaft. Ook hiervoor was nagenoeg geen draagvlak.

Deze ontwikkeling heeft geen effect op het parkeervraagstuk van Westermaat plein, fase III.

3.3.4 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

3.3.5 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Het aspect geluid wordt behandelt in paragraaf 4.3

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Ten behoeve van de herziening zijn de volgende zaken in kaart gebracht:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

De ontwikkeling betreft slechts een wijziging ten behoeve van het verplaatsen van een reclame-uiting.

Het wordt daarom niet nodig geacht om een onderzoek uit te laten voeren in het kader van de Flora- en faunawet. Wel dient er ten alle tijde aan de zorgplicht te worden voldaan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch en cultuurhistorisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.

4.2.2 Archeologie; het plangebied
4.2.2.1 Verwachtingswaarden

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hengelo (2009) ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde vanwege de ligging binnen de ligging binnen de bufferzone van een middeleeuws erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0007.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

4.2.2.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Zuidoostelijk van het plangebied ligt een archeologische vindplaats (nr. 85). Het betreft een van oorsprong middeleeuws erf dat in de late 18e en de 19e eeuw bekend stond als een schippersherberg bij de Woolderbrug (Erf Ter Brugge of Klaas aan de Brug). Recentelijk (2013) is bij de afbraak van het gebouw archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.2.2.3 Uitgevoerde onderzoeken

Ten behoeve van in het verleden gevoerde ruimtelijke onderbouwing is in 2007 door RAAP een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied Westermaat (ARCHIS-onderzoeksmelding 24180). Het betrof bureauonderzoek en een karterend booronderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied grotendeels een verstoord bodemprofiel heeft. Voor dit gebied is de archeologische verwachtingswaarde bijgesteld naar een lage verwachting. Het erf Ter Brugge is daarbij wel als een nader te onderzoeken archeologische vindplaats aangemerkt maar ligt buiten het plangebied. Het onderhavige plangebied ligt geheel binnen het onderzoeksgebied uit 2007. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er binnen het onderhavige plangebied binnen de bufferzone van het middeleeuwse erf geen aanwijzingen zijn voor een voorganger van het middeleeuwse er zijn. Op de archeologische verwachtingskaart is het onderzoeksgebied daarom aangeduid als een onderzocht en vrijgegeven gebied (horizontale arcering).

4.2.2.4 Vertaling naar planregels

Er zijn binnen het plangebied geen archeologische vindplaatsen te verwachten en het heeft daarom een lage archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan wordt daarom geen medebestemming vanwege archeologische waarden opgenomen.

4.2.3 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.2.4 Cultuurhistorie; het plangebied
4.2.4.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Tot in ver in de 20e eeuw lag het plangebied buiten de bebouwde kom van Hengelo en maakte het deel uit van de marke Woolde. In afbeelding 6 is de situatie omstreeks het begin van de 19e eeuw aangegeven. Te zien is dat het plangebied grotendeels in een gebied met weide- en hooilanden lag, in het beekdal van de Woolderbeek. Het plangebied ligt nagenoeg geheel in een terrein dat weiland was. Tot het begin van deze eeuw is het plangebied als weiland in gebruik geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0104-0301_0008.jpg"

Afbeelding 6: Situatie rond eerste kwart van de 19e eeuw (bron: Hisgis)

4.2.4.2 Historisch geografische kenmerken

Oude structuren zijn in de huidige situatie in het plangebied niet meer aanwezig, evenmin als eventuele cultuurhistorische objecten.

4.2.4.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM) (waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Binnen het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.4.4 Vertaling naar planregels

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden is er geen aanleiding om in het bestemmingsplan bepalingen vanwege deze waarden op te nemen.

4.3 Milieu

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van gevoelige functies (zoals woonfuncties) ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering.). In de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden zoneringsafstanden. Dat betekent dat er van kan worden uitgegaan dat als de geadviseerde afstanden tussen bedrijven en gevoelige functies worden aangehouden in het algemeen ontoelaatbare (milieu)hinder kan worden voorkomen en dat bedrijven in redelijkheid aan de milieuregels kunnen voldoen.

Toetsing.
Het betreft het verplaatsen van een reclameuiting richting de snelweg. Het betreft geen verandering van de aard van de activiteiten (perifere detailhandel). De dichtstbijgelegen woning betreft een woning in Borne op ca. 220 meter. Dat is ruim meer dan de afstand van 30 meter die die de VNG-uitgave adviseert voor Bouwmarkten (cat. 2), nl. 30 meter.

4.3.2 Bodem

Het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het verplaatsen van een reclame-uiting. Hiervoor is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.3.3 Geluid

De ingang van de winkel wordt ten opzichte van de oorspronkelijke plannen in zuidelijke richting verschoven, verder van de woningen af. Mocht er al sprake zijn van een verschil, dan is dit in positieve zin, zodat in de oorspronkelijke situatie sprake was van een worst-case situatie.

4.3.4 Externe veiligheid

Er is geen sprake van een extern veiligheidsrisico. Een toets kan dan ook achterwege blijven.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Bij het plan zijn er geen noemenswaardige emissies naar de lucht. Een toets kan dan ook achterwege blijven.

4.3.6 Lichthinder

De te verplaatsen reclameuiting is verlicht door middel van l.e.d. verlichting. De reclameuiting komt op een grotere afstand te liggen ten opzichte van de dichtbijzijnde woning. Er wordt dan ook geen onaanvaardbare lichthinder verwacht.

4.3.7 MER

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Wanneer een activiteit voorkomt op de lijst D maar een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria uit Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of deze activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Indien er sprake is van dergelijke gevolgen is de activiteit m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

De voorgenomen activiteit betreft een beperkte autonome planontwikkeling en is geen activiteit die is opgenomen op de D-lijst bij het Besluit-Mer. Op basis hiervan is het ook niet noodzakelijk te beoordelen of er ondanks ligging onder de drempelwaarde uit de mer er sprake is van significante milieugevolgen. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is om deze reden niet noodzakelijk.

4.3.8 Windhinder

Het betreft een reclame-uiting van maximaal 16 meter hoogte. Een dergelijke hoogte was ook reeds toegestaan in het vigerende plan. De reclame-uiting is wind doorlatend.

-In NEN8100 staat de volgende definitie voor bouwhoogte met daarbij een opmerking.

Bouwwerkhoogte: afstand tussen het hoogste punt van een bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein rondom het bouwwerk. OPMERKING Installaties, schoorstenen en dakopbouwen kleiner dan één-derde van het dakoppervlak, die boven de nok of de dakrand uitsteken, worden niet voor de bepaling van de hoogte van een bouwwerk meegenomen. De reclame-uiting valt daaronder. Omdat de hoogte onder de 15 en 35 meter blijft is geen nader windhinderonderzoek noodzakelijk

4.3.9 Conclusie

Rekening houdend met alle milieuaspecten is vast komen te staan dat er geen belemmeringen zijn en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken zijn de ontwikkelingen aan het Westermaat Plein III beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

5.2.1 Algemeen

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De relevante standaarden van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 worden in de volgende paragrafen kort toegelicht. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden, met uitzondering van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten. Dit omdat die standaard vrij nieuw is en nog niet volledig is doorontwikkeld.

5.2.2 Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012)

Het IMRO2012 heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het IMRO2012 is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van de ruimtelijke visies, plannen, besluiten en verordeningen op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor het uitwisselen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden.

5.2.3 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012)

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen, inpassingsplannen en rijksbestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven.

5.2.4 Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten 2012 (STRI2012)

STRI2012 staat voor Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten. Doel van deze standaard is het waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van het Wro-instrumentarium door het vaststellen van technische vormvereisten, het waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid door het stellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling en het waarborgen van de rechtszekerheid door het stellen van eisen rondom authenticiteit, integriteit en volledigheid.

5.2.5 Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012)

IMROPT staat voor Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten (IMROPT). IMROPT is een facultatieve standaard die het mogelijk maakt om de teksten van ruimtelijk instrumenten objectgericht op te bouwen, zodat men in het digitale plan per object de bijpassende tekst kan oproepen. Objectgerichte teksten zijn gewone teksten die op een slimme manier in stukken zijn opgeknipt, zoals hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen of artikelen, leden en subleden, waarbij ieder stuk zelfstandig leesbaar is, een titel heeft, met een hoofdletter begint en met een punt eindigt. Wanneer een bronhouder ervoor kiest om de planteksten bij een ruimtelijk instrument objectgericht te maken, dan is het gebruik van IMROPT verplicht. Ten opzichte van de voormalige Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is IMROPT een nieuwe standaard.

5.2.6 Praktijkrichtlijnen

Aanvullend op de normen zoals deze zijn opgenomen in de Regeling, zijn er ook nog zogeheten praktijkrichtlijnen opgesteld. Een praktijkrichtlijn is te beschouwen als een toelichting op en nadere uitwerking van de RO standaarden.

De Praktijkrichtlijn voor Bestemmingsplannen (PRBP2012) vormt een uitgebreide toelichting op IMRO2012. Dit rapport bevat de praktijkrichtlijn die de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) beschrijft om conform het IMRO2012 en de SVBP2012 bestemmingsplannen elektronisch vast te leggen. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven.

De Praktijkrichtlijn Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (PRTRI2012) vormt een uitgebreide toelichting op de STRI2012.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Detailhandel - perifeer

Op gronden met de bestemming 'Detailhandel - Perifeer' zijn perifere detailhandelvestigingen toegestaan. Voorts is er een reclame-uiting toegestaan ter plaatse van de daarvoor bestemde aanduiding.

De bestemming 'Detailhandel - Perifeer' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak gesitueerd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - onder voorwaarden - bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwdiepte van een ondergronds gebouw

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.5 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.5.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Vooroverleg heeft plaatsgevonden met de provincie Overijssel, het Waterschap en met Rijkswaterstaat.

Vooroverleg Provincie Overijssel

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. Het plan maakt slecht de verplaatsing van een reclame-uiting mogelijk en past hiermee in het plan provinciale beleid.

5.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders;
  • 2. het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan de commissie Fysiek;
  • 3. 1e ter inzage legging: het ontwerpbestemmingsplan komt gedurende 6 weken ter inzage te liggen, zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad;
  • 4. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 5. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.