direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locaties Stichting Twickel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0096-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Stichting Twickel is samen met de Provincie Overijssel, Regio Twente, het waterschap Vechtstromen en de gemeenten Borne, Hof van Twente en Hengelo, betrokken bij 'Het Pact van Twickel'. In dat kader worden en zijn verschillende deelprojecten uitgewerkt. Eén daarvan is de herinrichting van het Hagmolenbeekdal. Daartoe is het landbouwbedrijf op erve Obdam (Wolfkaterweg 80-82) reeds uitgeplaatst en zal het landbouwbedrijf op erve Groot Altena (Haaksbergerstraat 205) worden uitgeplaatst. Op erve Landeweer (Wolfkaterweg 85) worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beeindigd.

Om de overtollige bedrijfsgebouwen te saneren, om een deel van de afwaardering- en sloopkosten van de betrokken erven (met name die op de erven Obdam en Groot Altena) te kunnen compenseren èn om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te verbeteren, heeft Twickel samen met BBL (DLG) een Rood voor Rood project opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan beoogt dit plan mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit vijf verschillende locaties, te weten: Wolfkaterweg 80-82, Wolfkaterweg 85, Haaksbergerstraat 205, Ganzenbosdijk ong., kadastraal bekend als sectie G, nr. 1501 (ged.) en Rotersweg ong., kadastraal bekend als sectie H, nr. 1141 (ged.). De betreffende erven worden in paragraaf 2.2 nader belicht.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan:

  • Buitengebied (vastgesteld op 21 september 2010).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Algemeen

Stichting Twickel is samen met de Provincie Overijssel, Regio Twente, het waterschap Vechtstromen en de gemeenten Borne, Hof van Twente en Hengelo, betrokken bij 'Het Pact van Twickel'. In dat kader worden en zijn verschillende deelprojecten uitgewerkt. Eén daarvan is de herinrichting van de Hagmolenbeek. Doel hiervan is het realiseren en invullen van de opgave voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Ecologische Hoofdstructuur en de verbetering van de landbouwstructuur en de ruimtelijke kwaliteit. De herinrichting van de Hagmolenbeek is één van de deelprojecten van 'Het Pact van Twickel' waarin Twickel met provincie, regio, waterschap en gemeenten samenwerkt om gemeenschappelijke doelen te realiseren. In de uitwerking van dit onderdeel werken BBL (DLG) en Twickel ook samen. Doel hiervan is een deel van de afwaardering- en sloopkosten van de betrokken erven (met name die op de erven Obdam en Groot Altena) te compenseren en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te verbeteren.

Om dit mogelijk te maken beëindigen drie pachters hun agrarische activiteiten op de erven Landeweer (Wolfkaterweg 85), Obdam (Wolfkaterweg 80-82) en Groot Altena (Haaksbergerstraat 205). De veldschuur aan de Wolfkaterweg 21 had zijn functie reeds verloren en is gesloopt.

Het totale project bestaat onder andere uit het slopen van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op de erven Obdam, Groot Altena en Landeweer èn het slopen van de veldschuur aan de Wolfkaterweg. Ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing kunnen onder voorwaarden één of meerdere bouwkavels voor een woning worden toegekend. In onderhavig plan is sprake van sloop van in totaal 5.698 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op de hiervoor genoemde erven, waardoor in ruime mate aan het minimale vereiste van 850 m2 wordt voldaan. Doordat een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, is besloten, ter compensatie van de financiering van de sloopkosten, in totaal vier bouwkavels toe te kennen (twee woningen op erve Landeweer, één woning aan de Ganzenbosdijk ong. en één woning aan de Rotersweg ong.).

Naast de sloop van diverse gebouwen en de realisatie van vier woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood, zal de voormalige, tweede bedrijfswoning op erve Obdam worden verplaatst naar een andere plek op het erf en zal de karakteristieke Twickelschuur op erve Groot Altena behouden blijven. Deze wordt, middels toepassing van de VAB-regeling (vrijkomende en vrijgekomen agrarische bebouwing) getransformeerd tot wooonhuis. Een en ander wordt hierna nader uitgewerkt.

2.2 De betrokken erven

2.2.1 Erve Obdam, Wolfkaterweg 80-82

Erve Obdam ligt in het dal van de Hagmolenbeek ten zuidoosten van Beckum. Aan weerszijden van dit beekdal bevinden zich belangrijke natuurterreinen. Erve Obdam is bereikbaar via een lange smalle toegangsweg. Inmiddels zijn alle voormalige bedrijfsgebouwen op dit erf gesloopt (2.516 m2).

Op het erf bevinden zich nu nog twee, voormalige agrarische bedrijfswoningen. Gelet op de ligging in het beekdal en de beperkte toegankelijkheid, is de realisatie van meerdere woningen op dit erf niet gewenst. Belangrijk bij de transformatie van dit erf is dat het erf weer open in de ruimte komt te liggen. Om de ruimtelijke kwaliteit op dit perceel te verbeteren zal dan ook één van de twee bedrijfswoningen (die nu als het ware nog aan de andere is 'vastgeplakt') worden gesloopt en elders op het perceel teruggebouwd worden. Het totaal aantal woningen neemt hierdoor echter niet toe.

Het erf ligt aan de weg en op afstand van de houtwal. De twee woningen worden ontsloten aan de 'pleinzijde'. Via de eigen tuindelen kunnen de bewoners vrij uitkijken. De bestaande kapschuur wordt verkleind en dient als bijgebouw voor beide woningen. Deze schuur is groot genoeg voor vier auto's en twee bergingen. Men parkeert altijd in deze schuur (open pakschuur). Bezoekers zoeken hun weg op het ruime plein/erf. De gevels aan de openbare ruimte zijn beeldbepalend. De oostzijde van de woningen zijn tevens meer gesloten van karakter dan de landschapszijde. De twee woningen staan zo als het ware rug aan rug. De bestaande notenboom is beeldbepalend en kaderstellend. Deze boom zorgt voor een snelle verankering van de beide woningen op het erf. De rode dakpannen passen bij de erven op landgoed Twickel en contrasteren met het vele groen in de omgeving. Bij de boerderij hoorde vroeger een boomgaard en deze zal nu aan de zuid(oost)zijde van de boerderij terugkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0001.jpg"

Erve Obam; twee vrijstaande woningen, één gemeenschappelijke schuur

2.2.2 Erve Landeweer, Wolfkaterweg 85

Erve Landeweer lag oorspronkelijk in een kleinschalig kampenlandschap. Dat is nagenoeg verdwenen aan deze kant van de Wolfkaterweg. Wat resteert, is een houtwal die ooit als landweer fungeerde, op de grens met de gemeente Enschede, de voormalige scheiding tussen de buurtschappen Beckum en Lonneker. De naam van het erf verwijst naar deze aanwezige landweer. De huidige bewoner blijft wonen op deze locatie. Inmiddels zijn alle voormalige bedrijfsgebouwen op dit erf gesloopt (1.306 m2).

Op het erf bevinden zich nu nog één voormalige agrarische bedrijfswoning en een bijgebouw. Op deze locatie zullen in het kader van de regeling Rood voor Rood twee woningen worden gerealiseerd. Het erf wordt door houtwallen verankerd tussen de openbare weg en de landweer. Het bestaande vooraanzicht van de boerderij wordt niet gewijzigd. Juist het achtererf wordt ruimer van opzet en groener. Het patroon van de houtwallen is op het verleden geënt. De nieuwe woningen staan aan het vergrootte achterplein. De bijgebouwen maken in beide gevallen onderdeel uit van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0002.jpg"

Erve Landeweer; drie vrijstaande woningen, één bijgebouw

2.2.3 Veldschuur, Wolfkaterweg 21

Deze veldschuur had geen landschappelijke waarde en is reeds gesloopt (300 m2). Op dit perceel is inmiddels nieuwe natuur gerealiseerd.

2.2.4 Erve Groot Altena, Haaksbergerstraat 205

Op erve Groot Altena zullen agrarische gebouwen en voorzieningen langs en uit het beekdal van de Hagmolenbeek worden verwijderd. Om de karakteristieke Twickelschuur te kunnen behouden zal deze, middels de VAB-regeling, getransformeerd worden tot woonhuis. Het erf ligt, net als erve Obdam, in het 'hoevenlandschap' dat zich in en langs het dal van de Hagmolenbeek heeft ontwikkeld. Op dit moment is het agrarisch bedrijf op deze locatie nog vol in bedrijf. Echter, uitplaatsing van dit bedrijf is aanstaande, waarna zal worden overgegaan tot sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing (1.576 m2).

Het boerenerf blijft hier een eenheid, waarbij uiteindelijk sprake zal zijn van twee gelijkwaardige gebouwen (geen vrijstaande bijgebouwen), een gemeenschappelijk achtererf en boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0003.jpg"

Erve Groot Altena; twee vrijstaande woningen, geen bijgebouwen

2.2.5 Rotersweg ong.

De Rotersweg bestaat min of meer uit twee delen: 'de bocht' en 'de rechte weg'. Het comlex aan 'de bocht' straalt het oude cultuurlandschap uit. De bebouwing aan de 'rechte' weg is jonger en heeft daardoor ook een veel 'jongere' uitstraling. Hier staan woningen op ruime kavels met de kap evenwijdig aan de weg. De bijgebouwen, voornamelijk met de kap haaks op de weg, staan hier achter de woning.

Het betreffende perceel is gelegen aan deze 'rechte weg' en betreft op dit moment een weiland waar geen bebouwing aanwezig is. Hier zal in het kader van de regeling Rood voor Rood één woning worden gerealiseerd. Het perceel sluit aan op/bij de hier reeds aanwezige woningen.

2.2.6 Ganzenbosdijk ong.

Zo rond 1886 vormde de Wolfkaterdijk een scherpe scheiding tussen heide en het dorp Beckum met een es aan de beekzijde. Destijds lagen in de heide twee geïsoleerde kampen. De Ganzenbosdijk loopt op dat moment nog niet rechtdoor. Anno nu ligt het betreffende perceel aan de rand van een houtsingel rond een 'kamp' (daarom loopt slotenpatroon hier zo bijzonder). Uitzicht op bebouwing is vooral aan de noordzijde waarbij het uitzicht op de voorgevels van twee boerderijen goed is.

Het perceel betreft op dit moment nog een weiland, waar geen bebouwing aanwezig is. Hier zal in het kader van de regeling Rood voor Rood één woning worden gerealiseerd. Er zal op termijn sprake zijn van een eenvoudige bouwmassa met een inpandige garage/berging. De woning zal landschappelijk ingepast worden door een vak met streekeigen struiken aan de westzijde van de voortuin. Eveneens zullen drie berken achter de woning op het 'hoekpunt' van het terrein worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0004.jpg"

Ganzenbosdijk ong.; één vrijstaande woning zonder bijgebouwen

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de diverse daarop gebaseerde beleidsdocumenten. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het veiligstellen van strategische watervoorraden. Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie artikel 4.1).

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin is de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel weergegeven en zijn de onderwerpen benoemd die de provincie tot haar belang rekent. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie op onderdelen geactualiseerd. Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten deze actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld waarna deze op 1 september 2013 in werking is getreden.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel welkegebaseerd is op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd.

De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ' hoe ' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0005.png"


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving')

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

3.2.2.1 Generieke beleidskeuzes, principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.4 uit de Omgevingsverordening)

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een viertal nieuwe woningen. Gelet op artikel 2.1.1, onder j. van de Omgevingsverordening en de lijn die te zien is in recente uitspraken van de Raad van State (pas vanaf 12 / 13 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling), wordt met dit bestemmingsplan niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de groene omgeving zoals bedoeld in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening. Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening, dat ziet op stedelijke ontwikkelingen, is in dit geval dan ook niet van toepassing.

Artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening, dat ziet op andere dan stedelijke ontwikkelingen, is in dit geval wel van toepassing. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de 'Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Dit betekent dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag leggen op de groene omgeving door bebouwing en verharding als blijkt dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is en dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen, het slopen van landschapsontsierende bebouwing, het oprichten van compensatiewoningen in het kader van de regeling Rood voor Rood en het transformeren van een voormalige schuur tot woonhuis, vinden in de meeste gevallen plaats binnen de grenzen van reeds bestaande bouwvlakken. Twee compensatiewoningen worden gerealiseerd op een slooplocatie en de situering van de overige nieuwe bebouwing is een weloverwogen keuze.

Het oppervlak aan landschapsontsierende bebouwing dat wordt gesloopt is vele malen groter dan het oppervlak aan 'rood' dat hiervoor terugkomt. Door de sloop van een groot oppervlak aan landschapsontsierende bebouwing en de weloverwogen keuze van de projectering van de nieuwe bebouwing, ontstaan niet alleen samenhangende erfensembles, maar ook zijn de mogelijkheden op de bestaande erven optmaal benut. Samenvattend wordt geconcludeerd dat dan ook wordt voldaan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Conclusie

Voorliggend plan is in overeenstemming met artikel 2.1.4 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven (artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingsverordening)

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de geldende ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen ('WAAR'-vraag). Hierbij is artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingverordening Overijssel van belang. Ingevolge dit artikel dient te worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied zijn neergelegd. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend, maar richtinggevend.

In het plangebied gaat het om drie locaties (Ganzenbosdijk ong., Wolfkaterweg 85 en Rotersweg ong.) waar woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood zullen worden gerealiseerd. Voor de locaties aan de Ganzenbosdijk ong. en aan de Wolfkaterweg 85 is het volgende ontwikkelingsperspectief in de Omgevingsvisie Overijssel neergelegd: 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'.

Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)

Dergelijke gebieden zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Er zijn dus combinaties mogelijk van bijvoorbeeld melkveehouderij of akkerbouw met natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het onderhavige plan past daar goed binnen: bedrijvigheid is één van de genoemde functies binnen dit ontwikkelingsperspectief waarbij ruimte wordt geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. De onderhavige realisatie van woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood waarbij ruimte wordt geboden aan wonen in combinatie met een investering in de ruimtelijke kwaliteit, sluit hier uitstekend op aan.

Met dit plan wordt ruimte geboden aan een ontwikkeling die past in haar omgeving en bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.

Voor de locatie aan de Rotersweg ong. is het volgende ontwikkelingsperspectief in de Omgevingsvisie Overijssel neergelegd: 'Zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS, mixlandschap'.

Zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS, mixlandschap

In deze gebieden dragen ruimtelijke ontwikkelingen bij aan een kwaliteitsimpuls voor natuur, landschap en water. Ontwikkelingen in dergelijke gebieden zijn mogelijk, mits sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In voorliggend geval is hier sprake van. Het slopen van een groot oppervlak aan landschapsontsierende bebouwing vormt een belangrijk deel van dit plan en de nieuwbouwlocatie in dit ontwikkelingsperspectief wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast, onder meer middels een bomenrij ter plaatse van deze zone. In paragraaf 3.2.2.4 wordt beschreven waaruit de investering in ruimtelijke kwaliteit bestaat.

Conclusie

Samenvattend betekent het hiervoor genoemde dat de meest logische plekken voor de realisatie van de woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood gelegen zijn op de drie locaties waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet. Er is sprake van een landschappelijke inpassing in het landschap waarbij rekening wordt gehouden met de voor het gebied kenmerkende landschapsstructuren en landschapskwaliteiten. Geconcludeerd wordt dan ook dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2.3 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

De derde en laatste stap is de toets van de ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast ('HOE'-vraag). Ingevolge artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening dient inzichtelijk gemaakt te worden op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier lagen benadering die in de Omgevinsgvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de 'Catalogus gebiedskenmerken' is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn gegroepeerd in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag gaat over “in en op de bodem”. De laag van het agrarische cultuurlandschap gaat over het “grootschalig gebruik en inrichting van de bodem". De stedelijke laag gaat over “bebouwing en infrastructuur”. De lust- en leisurelaag gaat over “beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen”.

Voor alledrie locaties zijn twee lagen van toepassing: de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'. De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' zijn op alledrie locaties niet van toepassing.

Ad. 1: De natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden.

Voor de locaties aan de Wolfkaterweg 85 en Ganzenbosdijk ong. geldt dat deze op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' zijn aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Voor de locatie aan de Rotersweg ong. geldt dat deze is aangeduid als 'Beekdalen en natte laagtes'.

Dekzandvlakte en ruggen

Voor deze laag zijn de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf, het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem, en de (strekkings)- richting van het landschap uitgangspunt. Het bestaande landschap is drager van het opgestelde landschapsplan. De lijnen en structuren die al aanwezig zijn worden versterkt en ingepast. Het plan is op beide locaties dan ook ingebed in de bestaande ondergrond en het onderliggende landschap.

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande agrarische gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.

Toetsing van het initiatief aan de 'natuurlijke laag'

Het plan is zowel qua inrichting, beplantingskeuze als functies volledig gebaseerd op de natuurlijke gegevenheden in het gebied en het oorspronkelijke landschap (zie onder andere hoofdstuk 2 en paragraaf 3.2.2.4). Geconstateerd wordt dat met dit plan volledig wordt aangesloten bij de uitgewerkte gebiedskenmerken. Het bestaande landschap is als uitgangspunt genomen voor de kavelinrichting. Met de keuze van beplanting, de inrichting van het gebied en de wateraspecten wordt aangesloten bij de kenmerken van de natuurlijke laag.

Ad. 2: De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Voor de locaties aan de Wolfkaterweg 85, Ganzenbosdijk ong. en Rotersweg ong. geldt dat deze op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' zijn aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van het initiatief aan de 'agrarische laag'

Door de landschappelijke inpassing van de erven met streekeigen beplanting wordt een passende overgang tussen de erven en het landschap gecreerd. Dit in samenhang met de sloop van landschapsontsierende bebouwing zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en worden eveneens de kenmerken van het landschap versterkt. Daarnaast draagt de nieuwe bebouwing, voor wat betreft de locatie aan de Wolfkaterweg 85, bij aan de versterking van het knooperfprincipe. Tevens zal de nieuwe bebouwing qua vormgeving en materialisatie passen in het landschap. Derhalve is de ontwikkeling in overstemming met het gestelde in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap".

Ad. 3: Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

Ad. 4: De lust- en leisurelaag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken zich niet verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6 uit de Omgevingsverordening)

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bevat aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in het buitengebied. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen daarbij het vertrekpunt:

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Indien het plan wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' ontstaat het volgende beeld:

1. Gebiedseigen versus gebiedsvreemd 

De realisatie van vier woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood, het slopen van landschapsontsierende bebouwing en de transformatie van een karakteristieke schuur tot woonhuis zijn allen gebeidseigen. Twee van de vier woningen worden gerealiseerd op een erf waar een agrarisch bedrijf aanwezig was. De twee overige woningen worden gerealiseerd op kavels die aansluiten bij reeds bestaande (woon)bebouwing. De karakteristieke schuur is reeds aanwezig en wordt getransformeerd, waarbij de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft. Dit wordt ook ondersteund door het geldende ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap'.

2. Schaal / impact op de omgeving

Dit wordt uitgedrukt in de uitbreiding op zich (bijvoorbeeld: massa/oppervlakte nieuwe bebouwing, oppervlakte verharding) en de relatie tot de bestaande bebouwing. Onderhavig plan beoogt de bouw van vier nieuwe woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood mogelijk te maken, maar omvat ook de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de transformatie van een karakteristieke schuur tot woonhuis. Er wordt in totaal circa 5.698 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor per saldo het bebouwd oppervlak sterk afneemt. Gesteld kan dan ook worden dat de impact van het totale plan beperkt blijft.

3. Eigen belang versus maatschappelijk belang

Primair wordt met dit bestemmingsplan een eigen belang gediend. Middels voorliggend plan zullen namelijk vier woningen in het kader van de regeling Rood voor Rood worden gerealiseerd en zal een karakteristieke schuur worden getransformeerd tot woonhuis. Daarnaast dient het initiatief ook een maatschappelijk belang. Er wordt een aanzienlijke hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing gesloopt en krijgen de vrijgekomen agrarische erven een passende vervolgfunctie (wonen). De nieuwe bebouwing past ook veel beter in het landschap dan de voormalige agrarische (varkens)schuren.

Zoals gezegd bestaat de basisinspanning ruimtelijke kwaliteit uit een goede ruimtelijke inpassing van de het erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. Die basisinspanning is afhankelijk van de functie in relatie tot de omgeving. In dit plan is goed gekeken naar welke bijdragen het kan bieden aan de groene omgeving. Middels het opstellen van de landschapsinrichtingsplannen is getracht de juiste deskundigen bij dit plan te betrekken en gedegen te onderzoeken en vast te leggen wat de meest passende invulling en vormgeving van het geheel is. Hierbij wordt aangesloten bij de verschillende landschapskenmerken in (de directe omgeving van) het plangebied.

Naast deze reguliere inspanning voor de inpassing worden extra investeringen gedaan om een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Er ontstaat daardoor een goede balans, waarbij niet alleen de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van en rondom de nieuwbouwlocaties en de vrijgekomen, voormalige bedrijfslocaties een impuls krijgt, maar het ook een positief effect zal hebben op het gehele gebied rondom de Hagmolenbeek. Het plan doet dan ook meer dan de KGO verwacht. Hierna zullen de maatregelen worden toegelicht die een bijdrage leveren aan de KGO.

Investeringen in herinrichting Hagmolenbeek en Buitenbeek

De kleinschalige afwisseling van akkers, graslanden, bossen en natte heiden zijn kenmerkend voor de eigendommen van Twickel en de particulieren in het stroomgebied van de Hagmolenbeek en de Buitenbeek bij Beckum. Stichting Twickel heeft vanuit de statuten de opdracht om het landgoed duurzaam in stand te houden. Daarbij probeert zij kansen te benutten om die duurzaamheid te waarborgen. Die kansen zijn verwoord in het Pact van Twickel, waarbij de betrokken partijen: de provincie Overijssel, waterschap Vechtstromen en de gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente zichbereid hebben verklaard om het uitvoeringsprogramma te realiseren. Het gaat om de herstructurering van de landbouw, de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), de wateropgaven van het waterschap Vechtstromen en de ruimtelijke kwaliteit. Vanuit die opgaven is naar het gebied gekeken om aan de verschillende thema’s invulling te geven.

Door de beperkte ontwikkelingsruimte voor de landbouw hebben twee van de vier hoevepachters (erve Groot Altena en erve Obdam) aangegeven hun bedrijven te willen verplaatsen naar Drenthe. De vrijkomende grond wordt ingezet voor verbetering van de verkaveling voor de andere twee, overblijvende hoevepachters (erve Klein Altena en erve Asbroek), een stevige impuls voor natuur en landschap om de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) te realiseren en de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Het waterschap Vechtstromen voorziet gelijktijdig in maatregelen om binnen het projectgebied voor de Hagmolenbeek de doelen van Europese Kader Richtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21ste eeuw te realiseren. Langs de Hagmolenbeek wilde de provincie nieuwe natuur aanleggen en een robuuste ecologische verbinding realiseren. Daarbij zocht het waterschap ruimte om langs diezelfde beek bij extreme neerslag water op te slaan en om de natuur in het beekje zelf te herstellen.

De herinrichting van de Hagmolenbeek staat model voor de manier waarop tientallen beeksystemen in Twente en de Achterhoek worden aangepast aan de moderne eisen. Door de Hagmolenbeek ondieper te maken stroomt het water een groot deel van het jaar langzaam door een betrekkelijk klein geultje. Door de beek te laten meanderen wordt de stroomsnelheid iets teruggebracht, maar blijft de belangrijke stroming bestaan. Door brede oeverstroken langs dit beekje te realiseren ontstaat de mogelijkheid om bij extreme neerslag heel veel water op te slaan. Dat kan alleen als beekjes zoals de Hagmolenbeek weer de ruimte krijgen. Bij de Hagmolenbeek is ook ten behoeve van natuurherstel gekozen voor een groot oppervlak van veertig hectare natuur langs de beek, die tevens water kan vasthouden. Stichting Twickel wordt eigenaar van de nieuwe natuur langs de Hagmolenbeek en heeft ook aangedrongen op een goede landschappelijke inpassing van de plannen. Zo ontstaan langs de beek weer bijzondere natuurgebieden met bovendien een positief effect op de waterhuishouding van bestaande natuur. De natuur zal hierdoor opleven, ook in de Hagmolenbeek zelf. Zo zal het aantal vissen, ook het aantal soorten, enorm toenemen. Dat is mogelijk omdat stuwen worden verwijderd en worden vervangen door vistrappen en de beek van een sloot met nagenoeg stilstaand water is veranderd in een beek die snel stroomt (zie bijlage 1 voor het totale herinrichtingsplan van de Hagmolenbeek).

Realisatie nieuwe natuur (NatuuronTwickeling)

In het kader van het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werkt de provincie Overijssel, samen met een aantal gemeenten, het waterschap en de regio Twente aan het versterken van de bestaande natuurwaarden en het ontwikkelen van nieuwe natuur. Uitgangspunt voor deze natuurontwikkeling is dat dit gebeurt op een manier die past en aansluit bij de landschappelijke karakteristieken van Twickel:

  • Nieuwe natuur in heideontginningen; in het landschap van de heideontginningen zijn kansen voor het ontwikkelen van nieuwe (natte) natuur (heide / soortenrijk grasland) door omvorming van landbouwgrond of productiebos;
  • Agrarisch natuurbeheer in kampenlandschap; in het kleinschalig kampenlandschap willen wij natuurwaarden vergroten door het versterken van het kleinschalig karakter van het landschap (houtwallen,bosjes, waterlopen etc.) en agrarisch natuurbeheer (bv. akkerrandenbeheer)
  • Herstel watersysteem: door herstel en herinrichting van de (natuurlijke) waterlopen en het benutten van laagtes voor waterberging kan het natuurlijk beeksysteem worden hersteld en zichtbaar gemaakt. Verdroging van bestaande natuurgebieden wordt opgeheven door aanpassing van de waterhuishouding op het gewenste natuurdoel. Voor nieuwe natuurgebieden wordt de waterhuishouding afgestemd op het te bereiken natuurdoel.

In dit plan wordt nieuwe natuur ontwikkeld op de percelen aan de Rotersweg ong. (perceel naast en aangrenzend aan de 'Rood voor Rood kavel') en de Wolfkaterweg ong. (perceel voormalige veldschuur en daaraan grenzende percelen).

Zoals ook uit de voorgaande paragrafen is gebleken, past de ruimtelijke ontwikkeling in de ontwikkelingsperspectieven ter plaatse en wordt het plan volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' uitgevoerd. De ontwikkeling is gebiedseigen, de impact op de omgeving is beperkt en het plan dient ook een maatschappelijk belang door onder andere de sloop van landschapsontsierende bebouwing, het geven van een passende vervolgfunctie (wonen) aan de vrijgekomen agrarische erven en door de realisatie van nieuwe natuur en de investeringen in de herinrichting van de Hagmolenbeek en de Buitenbeek. De nieuwe bebouwing past veel beter in het landschap dan de voormalige agrarische (varkens)schuren en met dit plan wordt voor de bouw van vier woningen dan ook fors geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit door landschapsontsierende bebouwing te slopen. Daarnaast wordt de nieuwe bebouwing zo ingericht dat deze opgaat in de omgeving. De ontwikkeling is tevens financieel in balans zoals te zien is in paragraaf 4.6.

Resultaat hiervan is dat inzichtelijk is gemaakt dat sprake is van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit volgens de KGO. Met deze investeringen in het kader van de KGO wordt niet alleen in het plangebied zelf geïnvesteerd, maar tevens in het gebied rondom de Hagmolenbeek en in de realisatie van nieuwe natuur in de omgeving. Er is dan ook sprake van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het bestemmingsplan past daarmee in het provinciaal beleid.

3.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
3.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

3.3.3 GroenPlan Hengelo 2013 (GGP)

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.4 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen,
    vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie,
    omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen;
  • Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur:
    • 1. afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
    • 2. bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
    • 3. bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.

  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:
    • 1. regenwaterhergebruik op individuele schaal;
    • 2. directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen.
  • Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is:
    • 1. een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers.
  • De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers.
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
    Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf.
    De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
    In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.

Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent wordt gerealiseerd met de Verlengde Laan van Driene (in de periode 2010-2015), een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).
3.3.6 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening (Monumentenwet art. 38) regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

3.3.7 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen).

3.3.8 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Voor gevallen waar het verschil tussen de hoogte van de weg en de bovenzijde van de begane grondvloer minder dan 30 centimeter bedraagt, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Om wateroverlast, vanaf maaiveld, in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Dit kan bijvoorbeeld door middel van de aanleg van een drempel.

Wanneer het verschil tussen de GHG en de bovenzijde van de beganegrondvloer minder bedraagt dan 80 centimeter, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Bij het realiseren van bebouwing en/of het aanleggen van verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen (volksgezondheid). We adviseren voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Wanneer hemelwater en huishoudelijk afvalwater worden geloosd op een gescheiden stelsel, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Ervan uitgaande dat er een gemengd stelsel ligt, verdient het toch de aanbeveling om vanuit de bebouwing beide afvalwaterstromen gescheiden aan te leggen. Op deze manier is men voorbereid op de toekomst, wanneer de riolering mogelijk wordt vervangen voor een gescheiden stelsel.

Wanneer op een perceel hemelwater en huishoudelijk afvalwater verzameld worden in dezelfde rioolbuis, luidt het advies van het waterschap als volgt:

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringsinstallaties te beperken, is een belangrijk uitgangspunt om regenwater (HWA) en afvalwater (DWA) zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Schoon regenwater van daken mag geloosd worden op het oppervlaktewater.

4.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Hieronder volgt per locatie een advies in het kader van de flora- en faunawetgeving.

  • Rotersweg ong.

Nieuwbouw op een bestaand weiland (onbebouwd terrein). Op deze locatie wordt niets gesloopt. Voor beschermde flora en fauna nauwelijks waardevol terrein. Quickscan is niet noodzakelijk.

  • Haaksbergerstraat 205

Hier worden schuren gesloopt en tevens wordt een karakteristieke schuur verbouwd tot woning. Door de sloop en de verbouwing worden beschermde soorten mogelijk negatief beïnvloed. Het gaat hierbij voornamelijk om vleermuizen, steenmarter en huismus (jaarrond beschermde nest-, rust- en verblijfplaatsen). Voor deze locatie is de 'Quickscan Flora en Fauna wet erve Groot Altena' uitgevoerd (bijlage 2). Op basis van deze quickscan wordt niet verwacht dat sloop leidt tot negatieve beïnvloeding van beschermde flora of fauna. Wel wordt geadviseerd om na het broedseizoen en voor het winterseizoen te starten met de sloop om het risico te verkleinen dat beschermde soorten zich alsnog in de te slopen panden gaan vestigen. Ook wordt geadviseerd om voorafgaand aan de daadwerkelijke sloop een schouw te laten uitvoeren door iemand die hiervoor gediplomeerd is om er zeker van te zijn dat sloop niet leidt tot verstoring van de vaste rust of verblijfplaats en/of de functionele leefomgeving van beschermde planten en dieren.

  • Ganzenbosdijk ong.

Nieuwbouw op een bestaand weiland (onbebouwd terrein). Op deze locatie wordt niets gesloopt. Voor beschermde flora en fauna nauwelijks waardevol terrein. Quickscan is niet noodzakelijk.

  • Wolfkaterweg 85

Op deze locatie is alles reeds gesloopt. Quickscan is niet noodzakelijk.

  • Wolfkaterweg 80

Op deze locatie is alles reeds gesloopt. Quickscan is niet noodzakelijk.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologie; beleid

Op basis van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening dient in bestemmingsplannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Als blijkt dat in een plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig of te verwachten zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. De uitsnedes van deze kaart zijn in paragraaf 4.3.3.1 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

4.3.3 Archeologie; het plangebied
4.3.3.1 Archeologische verwachtingswaarden

Vier van de vijf erven liggen in gebieden met een (deels) middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft de onderstaande erven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0007.jpg"

Rotersweg ong. Wolfkaterweg 80-82

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0009.jpg"

Ganzenbosdijk ong. Haaksbergerstraat 205

Eén erf is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, zie hieronder:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0096-0301_0010.jpg"

Wolfkaterweg 85

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

In de directe nabijheid van vier erven zijn geen archeologische vindplaatsen geregistreerd in het landelijke informatiesysteem ARCHIS. Ter plaatse van Haaksbergerstraat 205 ligt 'Erve Altena' dat ongeveer ter hoogte ligt van het in de late middeleeuwen vermeldde versterkte huis Altena. Er zou ook een watermolen gestaan hebben waarvan echter de locatie evenmin precies bekend is.

4.3.3.3 Onderzoeken en waarnemingen in het plangebied

Binnen het plangebied is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.3.3.4 Archeologiebeleid in het bestemmingsplan

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2010 geldt een onderzoeksverplichting met vrijstellingsgrenzen voor zones met een hoge verwachtingswaarde en voor zones met een middelhoge verwachtingswaarde.

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uit gevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 m2 dieper dan 40 cm wordt vergraven.

De bodemingrepen als gevolg van de planontwikkeling omvatten het slopen van agrarische bijgebouwen (stallen) die minder dan vijftig jaar oud zijn en het bouwen van nieuwe woningen. Het slopen van gebouwen, waaronder veelal onderkelderde stallen, vindt plaats op grondvlakken die reeds bij de bouw van de betreffende gebouwen geroerd zijn. De bodemingrepen bij de sloop beperken zich nagenoeg geheel tot het verwijderen van funderingen en kelders binnen een reeds geroerd grondvlak. Bovendien zijn de gezamenlijke grondvlakken van de te slopen gebouwen minder dan de vrijstellingsgrenzen van 5000 m2.

Het grondvlak van de nieuwe woningen ligt ruimschoots onder de vrijstellingsgrens van 5000 m2. Er is daarom geen archeologisch onderzoek nodig.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.


Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen. Ook moet gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Ook de inrichting van (voormalige) agrarische erven is vaak van hoge cultuurhistorische waarde. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Ganzenbosdijk ong.: 

De ontwikkeling van een nieuw erf naast het erf aan de Ganzenbosdijk 9 vindt plaats in een jong heideontginningsgebied. Tot het begin van de 20e eeuw bestond de omgeving uit heide die ontgonnen is tussen 1912 en 1927. Het erf Ganzenbosdijk 9 is na 1950 gesticht.

Wolfkaterweg 80-82: 

Dit is een erf dat op de kadastrale minuut van 1832 nog niet voorkomt en daarmee een vrij jong gesticht erf is. Het erf ligt aan de westzijde van een smalle en langgerekte dekzandrug in een gebied dat als een jonge heideontginning aangemerkt kan worden. Op de genoemde dekzandrug was in het begin van de 19e eeuw bouwland aanwezig dat, gezien de aanwezigheid van een esdek, als oud bouwland aangemerkt kan worden. Het erf ligt in een oud hoevenlandschap.

Wolfkaterweg 85:

Dit erf ligt op een vrij lage dekzandrug waarop plaggendeken zijn ontstaan. Het lijkt te gaan om een éénmanses. Gezien de ligging gaat het om een stichting van na de middeleeuwen, maar ruimschoots voor de 19e eeuw. Opmerkelijk is de naam van het erf; de Landweer of de Landeweer. Het erf ligt namelijk aan de landweer tussen de voormalige marken Beckum en Boekelo. Een deel van de erfgrenzen aan de oostzijde ligt op die landweer en markengrens. Dit erf ligt in een oud hoevenlandschap.

Haaksbergerstraat 205:

Dit erf ligt nabij of op het terrein van het voormalige 'Huis Altena'. Het betreft het erve Groot Altena, genoemd naar het voormalige versterkte huis. Van het 'Huis Altena' is niet veel bekend. De mogelijk oudste indirecte vermelding dateert van 1266. Deze versterkte hoeve of mogelijk een klein kasteeltje lag binnen een omgracht terrein en is rond 1475 afgebroken. Heden ten dage zijn nog resten van de grachten zichtbaar en ligt er nog het eveneens oude erve Groot Altena. Er zou ook een watermolen zijn geweest. Historische bronnen en afbeeldingen van het huis Altena zijn er echter nagenoeg niet en er zijn dan ook geen aanwijzingen over hoe het huis er uit zag, laat staan waar het precies heeft gelegen.

Langs, en oorspronkelijk ook over, het erf loopt het Altena's voetpad dat een oude kerkenweg zou zijn voor de bewoners van de buurtschap Stepelo die over dit pad naar het voormalige kapelletje bij huis Altena konden gaan. Van een kapelletje bij het Altena is overigens niets bekend. Ook dit erf is gelegen in een oud hoevenlandschap.

Rotersweg ong.:

Het nieuw te bouwen erf is gelegen in een jong heideontginningslandschap. Tot in de eerste helft van de 20e eeuw was het nog heide. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw zijn de noordelijk gelegen kavels als woonkavels ingericht.

4.3.5.2 Historische geografische kenmerken

Bij het erf aan de Wolfkaterweg 85 is de voormalige landweer nog als een relict in de oostelijke perceelgrenzen aanwezig. Bovendien heeft het erf de typische kenmerken van een oud erf, waaronder de losse oriëntatie van de gebouwen. Dit geldt ook voor het 'erve Altena', dat bovendien ligt aan een vermeende oude kerkenweg, het Altena's voetpad.

4.3.5.3 Monumenten en karakteristieke panden

Hengelo heeft 90 rijksmonumenten (RM), 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 10 met de status 'voorgedragen'), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn er door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene / de Noork.

Voor de betreffende erven geldt het volgende:

Haaksbergerstraat 205:

De boerderij is een gemeentelijk monument. Daarnaast zijn de boerderij, de vrijstaande stal, de vrijstaande schuur en de waterput aangemerkt als karakteristiek. Het erf zelf is eveneens aangemerkt als karakteristiek.

Wolfkaterweg 80-82:

Het hoofdvolume van de boerderij is aangewezen als karakteristiek pand. De aanbouw, van latere datum, maakt hiervan geen onderdeel uit. Het erf is eveneens als karakteristiek aangemerkt.

Wolfkaterweg 85:

Van de boerderij zijn de voor- en achtergevel aangewezen als Beschermd Gemeentelijk Karakteristiek Pand. Daarnaast zijn de boerderij, de endskamer en het kippenhok aangewezen als karakteristiek panden. Het erf betreft een kanserf.

4.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied' is een inventarisatie gemaakt van karakteristieke erven en panden in het buitengebied van Hengelo. Doel van de aanwijzing tot karakteristieke panden is het behoud van de karakteristieke bebouwing in het buitengebied van Hengelo. Door middel van het verruimen van de bestemming en het opstellen van een sloopregeling wordt behoud gestimuleerd. In de rapportage is tevens een uitspraak gedaan over het erf. Hier zijn geen beleidsregels aan gekoppeld, bewustwording van aanwezige kwaliteit is de voornaamste doelstelling.

4.4 Milieu

Stichting Twickel wil in het gebied rondom Beckum een aantal agrarische bedrijven omvormen. Op drie erven worden de agrarische activiteiten beëindigd en wordt wonen mogelijk gemaakt. Op twee locaties is op dit moment geen sprake van bebouwing, maar worden nieuwe woningen gerealiseerd. Het betreft de volgende locaties:

  • Ganzenbosdijk naast nr.9 (nieuwe woning);
  • Rotersweg naast nr. 36 (nieuwe woning);
  • Wolfkaterweg 85 (bedrijfswoning wordt normale woning + twee nieuwe woningen);
  • Haaksbergerstraat 205 (bedrijfswoning wordt normale woning + nieuwe woning in bestaande schuur);
  • Wolfkaterweg 80-82 (2 bedrijfswoningen worden normale woningen waarvan 1 bedrijfswoning wordt herbouwd).
4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen

Richtafstanden aanwezige bedrijven in de omgeving van de locaties

Op basis van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de bedrijven in de omgeving van de nieuw te bouwen woningen geïnventariseerd. Indien er nieuwe woningen in de nabijheid van agrarische bedrijven worden gerealiseerd, of agrarische bedrijfswoningen een woonbestemming krijgen, moet altijd worden bepaald of de omliggende agrarische bedrijven niet door deze ontwikkelingen worden beperkt.

Er dient onderzocht te worden of binnen de 'contour' van het veehouderijbedrijf wordt gebouwd. Hiervoor wordt voor de ligging van de emissiepunten de rand van het bouwblok genomen. Dit uitgangspunt is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft overal binnen het bouwblok te bouwen. Bij ruimtelijke ordening dien je rekening te houden met gevestigde belangen, een bouwblok kan niet zomaar verkleind worden.

Hierna is per locatie aangegeven welke bedrijven beoordeeld zijn en hoe groot de afstand is tussen deze bedrijven en de nieuwe woningen:

Locatie   Relevant bedrijf   Richtafstand   Werkelijke afstand  
Ganzenbosdijk naast nr. 9   Agrarisch bedrijf Ganzenbosdijk 11   50 meter   >75 meter  
Rotersweg naast nr. 36   Agrarisch bedrijf aan de Rotersweg 32
Agrarisch bedrijf aan de Rotersweg 20  
50 meter
200 meter  
>120 meter
>260 meter  
Wolfkaterweg 85   Geen bedrijven binnen 300 meter      
Wolfkaterweg 80-82   Geen bedrijven binnen 300 meter      
Haaksbergerstraat 205   Sportvelden   50 meter   >100 meter  

Conclusie

De aanwezige bedrijven in de nabijheid van de nieuw te realiseren woningen hebben geen milieuzone die over deze woningen valt. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor deze plannen.

4.4.2 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn o.a.:

  • woningen;
  • scholen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • andere gezondheidszorggebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de 'Nota geluid' van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • wonen;
  • binnenstad en winkelgebieden;
  • industrie en bedrijven;
  • verkeerszones;
  • buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron (bv. stil asfalt) terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn (verder van de (spoor)weg bouwen, geluidsschermen plaatsen e.d.). Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

4.4.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor tweebaanswegen buiten de bebouwde kom een zone van 250 meter. Aangezien het vigerende bestemmingsplan de voorgenomen bouw van de woningen niet toestaat, dient volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting, die door de woningen binnen de zone vanwege een weg, ondervonden gaat worden, zonder de invloed van extra maatregelen die de geluidsoverdracht verder beperken en naar de doeltreffendheid van in aanmerking komende maatregelen. De nieuw te realiseren woningen liggen, m.u.v. de woningen aan de Wolfkaterweg 80-82, binnen de zone van één of meerdere wegen.

De geluidsbelasting mag bij voorkeur niet meer bedragen dan 48 dB. Indien maatregelen om het geluidsniveau te verlagen niet mogelijk zijn kan worden overwogen om een hogere grenswaarde vast te stellen. De grenswaarde voor nieuwe woningen langs bestaande buitenstedelijke wegen bedraagt 53 dB. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan een hogere waarde worden vastgesteld mits wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in de nota geluid. De te realiseren woningen liggen in het gebiedstype 'buitengebied en stadsparken'. Bij dit gebiedstype hoort een ambitiewaarde van 43 dB en een plafondwaarde van 53 dB.

Om inzage te verkrijgen over de hoogte van de geluidbelasting zijn geluidberekeningen uitgevoerd met standaard rekenmethode 1 en 2 van het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de rekenprogramma's SRM1, versie V2.00 en Geonoise, versie V2.62. Volgens de Wet geluidhinder wordt de geluidsbelasting beoordeeld per weg. In het model is rekening gehouden met de wegverharding, dag-, avond- en nachtuurverdeling, snelheid, weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten en voertuigverdeling.

De geluidsbelasting is bepaald door het berekende geluidsniveau te verminderen met 2 of 5 dB in verband met de aftrek voor het in de toekomst stiller worden van het wegverkeer. Indien de rijsnelheid 70 km/uur of meer is bedraagt de aftrek 2 dB. Voor de overige wegen is de aftrek 5 dB.

De wegverkeersgegevens zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Weg   Intensiteit 2025   Voertuigver-deling
(l-mz-zw)  
Verdeling (dag-avond-nacht)   Max snelheid   Wegdek type   Aftrek  
Ganzenbosdijk   1000   98/1/1   7,0/2,6/0,7   60   Fijn asfalt   5dB  
Rotersweg   1000   98/1/1   7,0/2,6/0,7   60   Fijn asfalt   5dB  
Wolfkaterweg   2000   97/2/1   7,0/2,6/0,7   60   Fijn asfalt   5dB  
Haaksbergerstraat   14500   95/3/2   7,0/2,6/0,7   80   Fijn asfalt   2dB  
Bentelerweg   1500   97/2/1   7,0/2,6/0,7   60   Fijn asfalt   5dB  


Aan de Haaksbergerstraat wordt een bestaande schuur verbouwd tot woning. Hierdoor ligt de afstand van de nieuwe woning tot de weg al vast. De geluidbelasting is berekend met Geomilieu V2.62. Voor de overige wegen is gerekend met SRM1. Vanwege de stedenbouwkundige wens om de woningen in lijn met de bestaande woningen te bouwen is zowel de 43 dB (ambitiewaarde) als 48 dB (voorkeursgrens- waarde) contour bepaald.

Resultaten

Weg   Afstand tot 43dB contour   Afstand tot 48dB contour  
Ganzenbosdijk   40 m   18 m  
Rotersweg   40 m   18 m  
Wolfkaterweg 85   60 m   n.v.t.  
Bentelerweg   50 m   25 m  

De berekende afstanden betreffen de afstanden vanaf het hart van de weg tot aan de woningen.

Resultaten Haaksbergerstraat 205

Waarneempunt   Geluidbelasting op 1,5 m   Geluidbelasting op 4,5 m  
1   49,5 dB   51,3 dB  
2   45,8 dB   47,2 dB  
3   47,3 dB   48,6 dB  
4   45,8 dB   47,4 dB  
5   45,5 dB   46,9 dB  
6   8,3 dB   9,1 dB  

Alle berekende geluidbelastingen zijn inclusief de aftrek conform artikel 3.6 van het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'.

Ganzenbosdijk en Rotersweg

Langs de Ganzenbosdijk en Rotersweg zijn al meerdere woningen aanwezig. Het is stedenbouwkundig zeer wenselijk om de nieuwe woning 'in lijn' met de bestaande bebouwing te realiseren. Hierdoor is het niet mogelijk om te voldoen aan de ambitiewaarde. Door de woning te bouwen op een afstand van minimaal 18 meter vanuit het hart van de weg, kan wel worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege de overschrijding van de ambitiewaarde dient getoetst te worden aan het hoofdcriterium uit het geluidbeleid, maar een hogere waardebesluit is niet nodig.

Aangezien op beide locaties slechts één woning wordt gebouwd en de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde ligt, zijn maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting in de vorm van stil wegdek en/of afscherming financieel niet doelmatig. Geluidafschermende voorzieningen worden in het buitengebied bovendien als zeer storend ervaren en zijn stedenbouwkundig ongewenst.

De woning aan de Rotersweg ligt ook binnen de zone van de Bentelerweg. Door de woning te bouwen op een afstand van minimaal 50 meter vanuit het hart van de Bentelerweg kan zowel aan de ambitiewaarde als de voorkeursgrenswaarde worden voldaan.

Wolfkaterweg 85

Om te kunnen voldoen aan de ambitiewaarde en voorkeurgrenswaarde moeten de woningen op een afstand van minimaal 60 meter vanuit het hart van de Wolfkaterweg worden gebouwd. De werkelijke afstand tot de woningen is groter, zodat zowel aan de ambitiewaarde als de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Een nadere toetsing is niet nodig.

Haaksbergerstraat 205 

De geluidbelasting ten gevolge van de Haaksbergerstraat overschrijdt zowel de ambitiewaarde als de voorkeursgrenswaarde, maar ligt beneden de plafondwaarde. Hier geldt dat moet worden getoetst aan de criteria uit het geluidbeleid; een hogere waardebesluit is noodzakelijk.

Het betreft een bestaande schuur die wordt verbouwd tot woning, verder van de weg afbouwen is daarom geen optie. Aangezien het één woning betreft zijn maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting in de vorm van een stil wegdek en/of afscherming financieel niet doelmatig. Bovendien zijn geluidafschermende voorzieningen in deze omgeving zeer storend en stedenbouwkundig ongewenst. Verkeerskundige maatregelen zijn in deze situatie geen optie.

Voor deze woning kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld, omdat sprake is van een nieuwe woning ter vervanging van bestaande bebouwing. De vast te stellen hogere grenswaarde is 51 dB. De woning beschikt bovendien over een geluidluwe zijde en er is een verblijfsruimte gesitueerd aan deze geluidluwe zijde.

Conclusie

Voor de Haaksbergerstraat 205 moet een hogere grenswaarde (51 dB) worden vastgesteld. De Wolfkaterweg 82 ligt buiten de zone van wegen zodat wegverkeerslawaai niet relevant is. Bij de overige woningen moet een minimale afstand (zoals aangegeven) tussen de woning en de weg in acht worden genomen. Hierdoor is het mogelijk om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.4.2.2 Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. De locaties liggen niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.2.3 Railverkeerslawaai

De wetgeving ten aanzien van geluidhinder m.b.t. spoorwegen is vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. De locaties liggen niet binnen de zone van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.2.4 Luchtvaartlawaai

De locatie valt niet binnen de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.3 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Het bevoegd gezag dient bij bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen, de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

  • a. Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ad a.) Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden

Als de effecten van een project niet leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitsnormen opgenomen voor een aantal stoffen die de luchtkwaliteit bepalen. In Nederland zijn van deze stoffen alleen stikstofdioxide en fijn stof relevant. Van de overige in de Wet genoemde stoffen worden de grenswaarden niet meer overschreden. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

Stof   Type norm   Grenswaarde (ug/m3)  
Stikstofdioxide   Jaargemiddelde concentratie   40  
Stikstofdioxide   Uurgemiddelde concentratie   200a  
Fijn stof (Pm10)   Jaargemiddelde concentratie   40  
Fijn stof (Pm10)   Daggemiddelde concentratie   50b  
Fijn stof (Pm2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25  

a. mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden, b) mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden.

Ad b.) Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op locaties waar de luchtkwaliteit de grenswaarden overschrijdt kunnen de ontwikkelingen toch doorgaan. Een verslechtering van de grenswaarden is wel toegestaan. Wanneer de luchtkwaliteit door een project wel verslechtert op locaties waar de grenswaarden worden overschreden mag, onder voorwaarden, de saldobenadering worden toegepast (Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Dit maakt het in beperkte gevallen mogelijk plaatselijk een verslechtering van de luchtkwaliteit boven de grenswaarden toe te staan als de luchtkwaliteit voor het gehele plangebied per saldo verbetert.

Ad c.) Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In het 'besluit niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 ug/m3 toeneemt. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen', is voor een aantal categorieën van projecten (bv. woningbouwprojecten van maximaal 3000 woningen en twee ontsluitingswegen) de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is.

Ad d.) Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het is een samenwerkingsprogramma van het Rijk en de decentrale overheden. Het NSL bevat alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit beïnvloeden en stelt hier maatregelen tegenover die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is te voldoen aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor projecten die zijn opgenomen in het NSL hoeft niet meer aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

De plannen betreffen de realisatie van enkele woningen in het buitengebied. Het totaal aantal te realiseren woningen ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen. Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor deze plannen.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van de nieuw te bouwen woningen zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over deze woningen. Het aspect externe veiligheid met betrekking tot risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De nieuwe woningen liggen niet binnen het invloedsgebied van wegen die zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over de Haaksbergerstraat kan incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden (bijvoorbeeld bevoorrading van tankstations). Er is echter geen sprake van substantiële hoeveelheden. Vanwege de zeer geringe hoeveelheden is er geen PR 10-6 contour of een relevant groepsrisico. Het aspect vervoer gevaarlijke stoffen is daarom niet van belang.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Nabij de locatie Rotersweg ligt een hogedruk aardgastransportleiding. De nieuw te bouwen woning ligt buiten het invloedsgebied van deze gasleiding. In de nabijheid van de andere woningen is geen buisleiding aanwezig. Het aspect buisleidingen voor gevaarlijke stoffen is niet relevant.

Het aspect externe veiligheid is niet relevant voor de te realiseren woningen.

Hoogspanningsleidingen

In of nabij de locaties zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

4.4.5 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit houdt in dat, om een ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, rond dit radarstation beperkingen gelden m.b.t. de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied in een cirkel met een straal van 15 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte. De bouwhoogte van de nieuwe woningen is ruimschoots lager dan de maximaal toegestane bouwhoogte. Het aspect (radar)obstakel- en verstoringsgebieden vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.5 Integrale veiligheid

In Hengelo staat veiligheid hoog op de agenda. Veiligheid is immers één van de basistaken van de lokale overheid. Het is zaak om ook bij de ruimtelijke ordening rekening te houden met mogelijkheden om de integrale veiligheid te verbeteren.

Ten aanzien van de sociale veiligheid dient rekening te worden gehouden met het volgende. Het is een gegeven dat de aanwezigheid van potentiële daders en een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit de kans op criminaliteit verhogen. Door een zorgvuldig ontwerp en beheer van de gebouwde omgeving kan de veiligheid worden verbeterd en overlast worden verminderd. Het Politiekeurmerk voor Nieuwbouw biedt hier een goed handvat voor en dient, waar mogelijk, dan ook te worden toegepast. Het betekent onder meer dat aanwezigheid van sociale ogen de kans op onveiligheid vermindert. Dit betekent:

  • geen tussenliggende terreinen braak laten liggen;
  • de locatie van voorzieningen zorgvuldig organiseren binnen het gebouw d.w.z. presentatie van die functies aan openbare / semi-openbare ruimtes;
  • open karakter creëren, vermijden dat dichte gevels ontstaan langs routes;
  • doorgaande routes voor langzaam verkeer door gebieden met monofuncties vermijden;
  • zorg dragen voor eventuele alternatieve routes in de vorm van dag- en nachtroutes.

De kans op onveiligheid vermindert ook als de woonomgeving aantrekkelijk is vormgegeven, goed is onderhouden en bewoners en voorbijgangers zich betrokken voelen bij de omgeving. Dit laatste kan onder meer worden bereikt door zoveel mogelijk gebieden in te richten met zowel een verkeers- als een verblijfsfunctie.

Een gebied dient voor de gebruiker helder en duidelijk te worden ingericht. Zo moet er onder meer aandacht besteed worden aan zichtlijnen en verlichting. Op basis hiervan dient rekening te worden gehouden met de vormgeving van binnenterreinen, achterpaden, doorgaande wegen, parkeervoorzieningen voor de diverse vervoermiddelen, straatmeubilair en speelvoorzieningen. Ook moeten bedrijven en voorzieningen zorgvuldig worden ingepast. Ten slotte moet altijd rekening worden gehouden met de bereikbaarheid voor de hulpdiensten.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in de exploitatieovereenkomst die met de initiatiefnemer is gesloten. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals genoemd in artikel 6.12 Wro van de Wet ruimtelijke ordening, is dan ook niet noodzakelijk omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.2.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.2.1.2 Wijze van meten

De "Wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hierna worden de in dit plan opgenomen bestemmingen toegelicht.

5.2.2.1 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

Deze gebieden kenmerken zich door een sterke afwisseling van - deels geaccidenteerde - landerijen, bospercelen, houtwallen, en worden deels door een stelsel van onverharde wegen en paden ontsloten. De grote mate van afwisseling tussen open ruimten en bosmassa's resulteert in een veelal waardevolle en kenmerkende kleinschaligheid.

De, grotendeels agrarische, gebieden vormen, door hun verdichte kleinschaligheid, de aanwezigheid van verschillende landschapselementen (bosjes, houtwallen), het stelsel van onverharde paden en wegen, de relatieve onbebouwdheid van bepaalde delen van het gebied, ligging nabij bossen e.d., een zeer fraai landschap. Het gebied heeft mede daardoor zijn waarde als extensief recreatief uitloopgebied voor de stadsbewoner.

De bestemmingsregeling is gericht op bescherming van deze waarden:

  • 1. bescherming van het agrarisch grondgebruik;
  • 2. bescherming van de landschappelijke waarden;
  • 3. behoud van de waarden van het gebied voor extensieve recreatieve uitloop.
5.2.2.2 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden

Een groot deel van het buitengebied van de gemeente Hengelo wordt reeds lang beheerd door het landgoed Twickel. Dat deel van het buitengebied wordt gekenmerkt door een intensieve verwevenheid van natuurgebieden (heide, schraalgraslanden) en bosopstanden, afgewisseld met veelal fraaie landerijen. Grote delen van dit gebied zijn dan ook aangemerkt als provinciale ecologische hoofdstructuur.

Het mag duidelijk zijn dat de binnen dit gebied gelegen agrarische gronden naast agrarische, tevens in bijzondere mate landschappelijke en natuurwaarden hebben. Het geheel is leef- en fourageergebied voor zoogdieren, amfibieën en reptielen en diverse vleermuissoorten. Het gebied is rijk aan dagvlindersoorten, vogelsoorten, bossen en kleinschalige landschappen, droge heiden en vochtige/natte cultuurlanden.

Floristisch herbergt dit gebied een veelheid aan vegetatietypen. De sterke mate van afwisseling tussen deels extensief (vaak grasland) gebruikte landbouwgronden en bos- en natuurterreinen draagt zorg voor een veelheid aan biotopen en waardevolle ecologische overgangssituaties.

De bestemmingsregeling is gericht op:

  • 1. bescherming van het agrarisch grondgebruik;
  • 2. bescherming van de landschappelijke waarden;
  • 3. bescherming van de natuurwaarden;
  • 4. behoud van de waarden voor het gebied voor extensieve recreatieve uitloop.

De waarden die hier beschermd worden zijn het agrarisch gebruik, de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, daarmee samenhangend de als waardevol aangemerkte landschapselementen, de meer of minder waardevolle graslanden en de in het gebied aanwezige onverharde paden en wegen en het relïef dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van esruggen.

5.2.2.3 Wonen

Zowel de bestaande alsmede de nog te realiseren woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan, met daarbij aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Het hobbymatig houden van dieren is hier eveneens toegestaan. Uitgangspunt is dat de inhoud van een woning maximaal 750 m3 mag bedragen, met daarbij maximaal 100 m2 aan aan-/uitbouwen en bijgebouwen. Indien de bestaande inhoud c.q. oppervlakte meer bedraagt geldt dit als maximum. Voor een viertal woningen is een ruimere inhoudsmaat toegestaan. Ook bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming zijn toegestaan. Er zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels en de gebruiksregels.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.2.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.2.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.2.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.3 Handhaving van het plan

5.3.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.3.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.4 Retrospectieve toets

5.4.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.4.2 Plangebied

Het plangebied betreft een tweetal nieuw te ontwikkelen locaties met nieuwe invulling. Voor een aantal percelen is de huidige situatie bestemd. Deze huidige situatie komt dan overeen met de toegestane bestemming die het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor een aantal andere gevallen is inmiddels een vrijstellingsprocedure gevoerd, maar is de situatie nog niet ingepast in een nieuw bestemmingsplan. Er zijn binnen het plangebied dan ook nagenoeg geen strijdige situaties ontstaan.

Het plangebied betreft deels een nieuwe ontwikkeling (oprichten Rood-voor-Rood woningen). Voor het overige deel geldt dat de huidige situatie is bestemd, waarbij onder andere de bestaande, voormalige bedrijfswoningen een woonbestemming hebben gekregen. Binnen het plangebied zijn dan ook geen strijdige situaties ontstaan of aanwezig.

5.5 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

5.5.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.

Een concept van het ontwerpbestemmingsplan 'Locaties Stichting Twickel' is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan onder andere het waterschap, de Provincie Overijssel, de Gasunie, Stichting Twickel, Vitens, Het Oversticht, Enexis en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Dit concept gaf voor het Oversticht, Vitens, de Natuur- en Milieuraad Hengelo en de provincie geen aanleiding tot het indienen van een zienswijze, het maken van opmerkingen of anderszins te reageren. De opmerkingen gemaakt door Stichting Twickel zijn verwerkt in het plan. Daarnaast is het concept door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Gebleken is dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtstbij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Van de overige instanties is geen reactie ontvangen en stemmen hierdoor in met het plan.

Zienswijzen

Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp bestemmingsplan Locaties Stichting Twickel van 2 maart 2016 tot en met 12 april 2016 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Tijdens de inzagetermijn is wel gebleken dat de inhoudsmaat van een viertal woningen niet voldoet aan de in het kader van de Rood-voor-Rood-regeling maximaal toegestane inhoud van 750 m3 per woning. Alle locaties zijn destijds beoordeeld door een landschapsarchitecte om tot een goede verhouding te komen voor wat betreft de te bouwen woningen in relatie tot de omliggende bebouwing en het landschap. Op basis daarvan is voor een aantal woningen gekozen de bijgebouwen te integreren in het hoofdgebouw om te zorgen voor een bouwmassa die in het huidige (landbouw)landschap past en zo te voorkomen dat een wirwar van gebouwtjes op erven zal ontstaan.

De verruiming van de inhoudsmaat is voorgelegd aan de provincie. De provincie kan zich vinden in de verruiming van de inhoud van de vier betreffende woningen. Op de verbeelding is de aanduiding (maatvoering) 'maximum volume' toegevoegd.

5.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.