direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huttenveldsweg nabij 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0095-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Natuur' en tevens is de functieaanduiding 'recreatiewoning' opgenomen. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied uit 2010 kan op onderhavig perceel dan ook een recreatiewoning worden opgericht. Inmiddels is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt en is sprake van de aanwezigheid van een recreatiewoning op dit perceel. Ten tijde van de aanvang van de bouwwerkzaamheden is ervan uitgegaan dat werd voldaan aan de regels behorende bij het vergunningvrij bouwen. Inmiddels is echter gebleken dat de recreatiewoning iets anders gesitueerd is ten opzichte van het bouwvlak / de functieaanduiding zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied uit 2010. Er is sprake van een lichte draaiing en tevens blijkt dat de recreatiewoning aan één zijde twaalf centimeter buiten de bestaande functieaanduiding is opgericht. Hierdoor kan de bestaande recreatiewoning niet als zijnde vergunningvrij worden aangemerkt. Echter, deze afwijking is zodanig minimaal dat deze ruimtelijk gezien niet relevant is. In onderhavig bestemmingsplan is de functieaanduiding nu exact om de bestaande recreatiewoning gelegd. Hiermee wordt verdere uitbreiding van de recreatiewoning in de toekomst eveneens voorkomen.

Het college heeft gevolg gegeven aan de motie van de gemeenteraad door voor het onderhavige perceel een bestemmingsplanprocedure te starten waarin het bouwen van een recreatiewoning op deze plek expliciet werd uitgesloten. Dit bestemmingsplan, Buitengebied, wijziging Huttenveldsweg nabij 14, is echter op 3 juli 2013 door de Raad van State vernietigd. Door deze vernietiging kon wederom gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot het oprichten van een recreatiewoning, zoals is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Inmiddels is dan ook een recreatiewoning opgericht en dus aanwezig (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0095-0301_0001.jpg"

Dit bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt gevormd door de percelen gelegen aan de Huttenveldsweg nabij 14, kadastraal bekend als sectie H, nr. 1110 en sectie H, nr. 1358.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan: Buitengebied, vastgesteld door de raad van de gemeente Hengelo op 21 september 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0095-0301_0002.png"

Fragment bestemmingsplan Buitengebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld in 2010) is de bestemming 'recreatiewoning' opgenomen, omdat werd uitgegaan van een verplaatsing van een bestaande recreatiewoning vanuit de Hof van Twente naar Hengelo. Uit onderzoek bleek echter dat het betreffende opstal (grotendeels gelegen in de gemeente Hof van Twente) geen planologische status had als zijnde recreatiewoning. Door de gemeente Hof van Twente is hier inmiddels ook handhavend tegen opgetreden. In het bestemmingsplan Buitengebied had de functieaanduiding 'recreatiewoning' destijds dan ook niet toegekend mogen worden aan dit betreffende perceel, omdat er in dit geval sprake was van toevoeging van een recreatiewoning. Dit is strijdig met het bepaalde in de provinciale Omgevingsverordening (artikel 2.12.2).

Inmiddels is een recreatiewoning opgericht. Gebleken is echter dat de huidige functieaanduiding nog uitbreidingsmogelijkheden biedt. Voor de toekomst is het echter wenselijk verdere uitbreiding tegen te gaan. Middels dit bestemmingsplan wordt de functieaanduiding verkleind zodat verdere uitbreiding van de recreatiewoning uitgesloten wordt. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan vindt dan ook geen toevoeging van bebouwingsoppervlak plaats. Wel wordt de functieaanduiding enigszins geroteerd omdat het gerealiseerde gebouw licht gedraaid is ten opzichte van de functieaanduiding uit het bestemmingsplan Buitengebied uit 2010, zoals weergegeven in bijlage 1, behorende bij de regels.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

In 2009 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en -verordening vastgesteld. De visie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De verordening is een vertaling van de visie in bindende regels voor derden. In het hoofdlijnenakkoord "De kracht van Overijssel 2011-2015" is een aantal uitspraken gedaan over onderdelen uit de Omgevingsvisie en -verordening. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze actualisatie zijn de Omgevingsvisie en -verordening "Hoofdlijnenakkoordproof" gemaakt.

3.1.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0095-0301_0003.png"


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel
3.1.2.1 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)". Dit zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en land-bouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Conclusie

Het ontwikkelingsperspectief verzet zich niet tegen de verkleining van de functieaanduiding.

3.1.2.2 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Voor het plangebied zijn de volgende drie lagen van toepassing: 'Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap' en  'Lust- en leisurelaag'. De stedelijke laag is op dit plangebied niet van toepassing.

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen / Beekdalen en natte laagtes

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte' en 'beekdalen en natte laagtes'. Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen. Beide zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap

Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangemerkt als landschapstype "Jonge heide- en broekontginningslandschap". Hierbij gaat het om met name heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Onderhavig plan brengt in de feitelijke situatie geen wezenlijke veranderingen in de kenmerken van het gebied.

Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

De lust- en leisurelaag: Stads- en dorpsranden

De lust- en leisurelaag geven aan het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De 'donkere' gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Het plan levert geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken zich niet verzetten tegen de verkleining van de functieaanduiding.

3.1.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Het plan bevat uitsluitend een verkleining van de functieaanduiding ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Geconcludeerd kan worden dat dit wel meer in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. De septictanks zullen afwateren in de Hagmolenbeek. Dit afvalwater is gefilterd en zal als 'schoon water' op deze beek worden geloosd.

Het bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14 beoogt geen veranderingen aan te brengen in het heersende watersysteem in het gebied. Een watertoets kan derhalve achterwege worden gelaten.

4.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Op basis van de flora- en faunawet wordt vooraf, bij een eventuele ontwikkeling in het gebied dat ontwikkeld wordt, een flora- en fauna-onderzoek gehouden. Het plangebied is in het bestemmingsplan Buitengebied reeds bestemd als 'Natuur'. In onderhavig bestemmingsplan blijft deze bestemming gehandhaafd. Door adviesbureau Mertens is in oktober 2013 een quickscan m.b.t. flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 1). Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën voorkwamen en nog leven aan de rand van het gebied van de recreatiewoning. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het voorkomen hiervan heeft derhalve geen procedurele consequenties. Verder kunnen vleermuizen gewoon blijven vliegen en derhalve worden effecten uitgesloten. Het plangebied van de recreatiewoning heeft geen functie (gehad) voor andere (beschermde) soorten zoals vissen en reptielen. Op grond van deze analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten. Op grond hiervan kan worden gesteld dat het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

4.3 Monumenten en archeologie

4.3.1 Monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM) (waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink.

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten.

4.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2.1 Archeologie; beleid

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.2.2 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

4.3.2.2 Archeologische verwachtingswaarden

Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge verwachtingswaarde. Het betreft een gebied met van nature aanwezige dekzandwelvingen en vlakten. Het overige deel van het plangebied ligt in een gebied met dekzandwelvingen en -vlakten. Het betreft een relatief vlak gebied tussen de hogere dekzandruggen en lage gebieden waar vooral kleinere en wat lagere dekzandopduikingen aanwezig waren. Dergelijke gebieden kennen niet de lange bewonings- en gebruikcontinuïteit van de hogere en grotere dekzandruggen, maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Dergelijke gebieden hebben daarom een middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0095-0301_0004.jpg"

Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart, plangebied in rood

Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen geregistreerd in het landelijke informatiesysteem ARCHIS.

4.3.2.3 Onderzoeken en waarnemingen

Binnen het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.

4.3.2.4 Archeologiebeleid in het bestemmingsplan

Op grond van gemeentelijk beleid bij de archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2010, geldt een onderzoeksverplichting met vrijstellingsgrenzen voor zones met een hoge verwachtingswaarde en zones met een middelhoge verwachtingswaarde.

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 m2 dieper dan 40 cm wordt vergraven.

De omvang van het voorgenomen werk, het plaatsen van septic tanks met een oppervlakte van circa 6 m2, ligt ruimschoots onder de vrijstellingsgrens. Er is daarom geen archeologisch onderzoek nodig.

4.3.2.5 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

4.3.2.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Tot in de 20e eeuw bestond het plangebied uit heide. In de loop van de 20e eeuw groeit het perceel dicht met bos en in de omgeving is dan inmiddels alle heide omgezet in landbouwgrond. De Hagmolenbeek, liggend langs de noordelijke perceelsgrens, is al in de 19e eeuw van een meanderende naar een gekanaliseerde beek omgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0095-0301_0005.jpg"

Situatie eind 19e eeuw, plangebied in rood kader

4.3.2.5.2 Historische geografische kenmerken

In de huidige situatie zijn er geen specifieke historisch-geografische kenmerken en relicten aanwezig.

4.3.2.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Er zijn geen gebouwde objecten en monumenten met een cultuurhistorische waarde aanwezig.

4.3.2.6 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

 

4.4 Milieu

Omdat er geen sprake is van het toevoegen van een gevoelige bestemming (bijvoorbeeld een woning), en er eveneens geen sprake is van de opslag van gevaarlijke stoffen, is het niet noodzakelijk de aspecten bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, brandweer en fysieke veiligheid te beoordelen.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14 voorziet niet in de realisatie van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is daarmee niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie hieruit is gebruikt bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. Daarnaast wordt ingegaan op de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingsregels toegelicht.

5.3.2.1 Natuur

Het buitengebied van de gemeente Hengelo herbergt een fraai, afwisselend landschap met deels belangrijke natuurwaarden. De grotere, aaneengesloten bospartijen met natte heide en schraalgrasvelden in het westelijk deel van de gemeente zijn te beschouwen als een uitgestrekt natuurkerngebied. Juist de uitgestrektheid van het bosgebied draagt bij aan de waarde voor bos-, planten diersoorten, en vormt een zeer belangrijke voorwaarde voor de samenhang en ecologische interactie tussen de verschillende, vaak van elkaar afhankelijke soorten.

In het buitengebied voorkomende bostypen zijn de natte, voedselrijke broekbossen van het elzen-vogelkersverbond in Woolde, de droge eiken-berkenbossen en de voedselarme elzen-wilgenbroekbossen in Twickel, de eiken-beukenbossen die de Twickelse beken begeleiden alsmede de voedselrijkere bossen verspreid in het buitengebied. De ecologische diversiteit weerspiegelt zich in het voorkomen van een veelheid aan zoogdier-, amfibie-, reptiel- en vleermuissoorten en een veelheid aan vogelsoorten, gebonden aan bossen en gebonden aan vochtige natuurterreinen, ruigten en heiden.

Bescherming van het geheel is daarmee de hoofdvoorwaarde voor het behoud van de ecologische diversiteit. De bossen hebben daarnaast grote waarde als (extensief) uitloop- en recreatief medegebruikgebied voor de stedeling.

De meeste bossen, en zeker die in het beheersgebied van Twickel, hebben natuurwaarden. De bossen zijn anderzijds ook voor extensieve recreatie en selectieve houtkap (bijvoorbeeld voor de omvorming van naald- naar loofbos) en houtproductie geschikt. Om deze redenen kan de regeling voor zowel bos als natuur identiek zijn, en kan één bestemming gehanteerd worden. De bebouwingsmogelijkheden zijn vanzelfsprekend summier.

Binnen deze bestemming is ook de functieaanduiding 'rw' (recreatiewoning) opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is inmiddels een recreatiewoning opgericht. Naar aanleiding van een ingediende zienswijze is nogmaals een aantal metingen uitgevoerd. In onderhavig bestemmingsplan is de ligging van de functieaanduiding gebaseerd op die metingen (drietal metingen uitgevoerd op respectievelijk 11 februari 2015, 23 september 2015, 9 oktober 2015).

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

5.3.3.3 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden.

5.3.3.4 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

 

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling
  • 3. Actief handhavingsbeleid
5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.5.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.

Het ontwerp bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14 is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties, waaronder de Provincie, het Waterschap etc. De reacties zijn behandeld in de 'Nota zienswijzen en verslag vooroverleg - Ontwerp bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14' en hebben niet geleid tot aan passingen van het plan.

Zienswijzen

Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14 van 1 april 2015 tot en met 12 mei 2015 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke zienswijze ingediend. In de bijgevoegde “Nota zienswijzen en verslag vooroverleg - Ontwerp bestemmingsplan Huttenveldsweg nabij 14” is de inhoud van de zienswijze verkort weergegeven en van commentaar voorzien (zie bijlage 2 bij de toelichting). In de nota wordt aangegeven op welke wijze met de zienswijze dient te worden omgegaan.

5.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijze voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.