direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0089-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Huiskes-Kokkeler Autogroep is voornemens om naast haar vestiging in Hengelo aan de Goudstraat 65 een nieuw pand te bouwen voor het merk Audi. Het betreft een gedeelte van het terrein dat Huiskes-Kokkeler momenteel gebruikt voor het stallen van auto's. De nieuwbouw zal bestaan uit een showroom en een kleine werkplaats voor onderhoud en reparatie van auto's. Vanwege afspraken omtrent het dealerschap is het noodzakelijk dat de verkoop en het onderhoud van de Audi in een afzonderlijk gebouw wordt gevestigd. Deze nieuwbouw past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient het plan te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler" voorziet in deze herziening van het plan.

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Platinastraat, bestaande watergangen ten zuiden en ten westen van het plangebied gronden die in eigendom zijn van de gemeente Hengelo en het waterschap Vechtstromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0001.png"  

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De huidige planologische situatie ter plaatse van het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal". Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 door de raad vastgesteld. Tegen het plan zijn twee beroepen ingesteld. Op 23 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan en de beroepen deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard, waardoor het plan onherroepelijk is geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0002.png"  

Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal

Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen "Bedrijventerrein - Industrie" met de aanduidingen "zoutwinning" en "geluidzone - industrie". Door het plangebied loopt nog een dubbelbestemming "leiding - hoogspanningsverbinding" en "leiding - hoogspanning". Op een delen van het plangebied zijn tevens de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) en "Waarde - Archeologie Hoog (binnen kom) gesitueerd.

Het bouwplan past niet binnen het bestemmingsplan omdat op het perceel geen bouwvlak aanwezig is. In het nieuwe bestemmingsplan krijgt het perceel een bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Functionele situatie

Het plangebied behoort tot het bedrijventerrein Twentekanaal. Het terrein huisvest circa 300 bedrijven met in totaal ongeveer 9.000 arbeidsplaatsen. Door de centrale ligging in het centrum van de Regio Twente is het een uitstekende vestigingslocatie voor zowel lokaal, regionaal als (inter-)nationaal opererende bedrijven. Het bedrijventerrein ligt aan de zuidzijde van Hengelo langs de A35 en is ontsloten via weg, water en rail. Het terrein beschikt over een moderne containerterminal en diverse watergerelateerde bedrijven.

De ontwikkeling van het gehele bedrijventerrein is gestart in de jaren 1930 met de uitgifte van kavels ten noorden van het Twentekanaal. Ten zuiden van het Twentekanaal begon de ontwikkeling ruwweg vanaf 1950. De ontwikkeling van de omgeving van het plangebied dateert van de laatste 15 jaar. In deze relatief lange periode van ontwikkeling heeft het bedrijventerrein Twentekanaal zich ontwikkeld tot een gemengd bedrijventerrein met hoge diversiteit aan bedrijvigheid en bedrijfsomvang. Inmiddels is het één van de grootste bedrijventerreinen in Twente en speelt een centrale rol in de regionale economie.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Zeggershoek van het bedrijventerrein Twentekanaal. Dit gebied ligt ruwweg tussen de A35, het Twentekanaal en de Haaksbergerstraat. De Zeggershoek is in de jaren 90 van de vorige eeuw ontwikkeld. Door de ligging aan de A35 is een zichtlocatie ontstaan, welke vooral is benut door enkele (grote) autodealers. Er is veel aandacht besteed aan de uitstraling van de bedrijfspanden.

Het plangebied is verhard en in gebruik als 'showroom' in de openlucht ten behoeve van de verkoop van occassions.

2.1.2 Ruimtelijke situatie

De ruimtelijke kwaliteit op het bedrijventerrein Zeggershoek wordt met name bepaald door de grote hoeveelheid groen en de verzorgde architectonische uitstraling van de gebouwen. Grote delen van het groen op het bedrijventerrein zijn onderdeel van de hoofdgroenstructuur, die in april 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Ter ondersteuning van de hoofdgroenstructuur zijn de parkeerplaatsen afgebakend met geschoren hagen.

De locatie Huiskes-Kokkeler is een zichtlocatie vanaf de A35 en daarom is het van belang dat het nieuwe gebouw de aanwezige ruimtelijke en architectonische kwaliteit versterkt en ondersteunt. Ook is dit van belang om het vestigingsklimaat van deze bedrijfslocatie op een hoog peil te houden. Om vanuit de Platinastraat de blik op de geparkeerd auto's te ontnemen en ter ondersteuning van de "parkachtige" omgeving (hoofdgroenstructuur) is het van groot belang dat er een haag rondom het omvangrijke parkeerplein geplaatst wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0003.png"

2.1.3 Verkeer en infrastructuur

Het bedrijventerrein Twentekanaal kent een goede ontsluiting. Het bedrijventerrein is direct aangesloten op de Rijksweg A35. De ontsluiting van de Zeggershoek vindt plaats via de Haaksbergerstraat. Het plangebied is via deze wegen goed bereikbaar en wordt op perceelsniveau ontsloten via de Platinastraat.

2.1.4 Groen

Het plangebied wordt omsloten door de Hoofdgroenstructuur, zoals deze in april 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en is besproken met de externe 'groene' partners. De hoofdgroenstructuur is zichtbaar gemaakt op de bij het GroenPlan Hengelo 2013 behorende kaart 'Hoofdgroenstructuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0004.png"  

Afbeelding 2.1 Uitsnede Hoofdgroenstructuur

Voor de inhoud van het GroenPlan Hengelo 2013 wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3 GroenPlan Hengelo 2013 (GGP).

2.1.5 Water

Ten zuiden van het plangebied stroomt de Nieuwe Oelerbeek. De Nieuwe Oelerbeek is een aftakking van de Oelerbeek. De Nieuwe Oelerbeek voert het water af op het Twentekanaal. Voor de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.1 Watertoets.

2.1.6 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen
2.1.6.1 Gasleiding

Het bedrijventerrein Twentekanaal wordt doorkruist door verschillende gasleidingen. Deze gasleidingen komen aan de noordwest zijde van het bedrijventerrein ter hoogte van het transformatiestatioen het bedrijventerrein in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0005.png"

Afbeelding 2.2. Situering gasleidingen bedrijventerrein Twentekanaal

Eén van deze leidingen loopt ter hoogte van de Haaksbergerstraat richting het zuiden onder de A35 door en vervolgt de route richting Beckum. Deze gasleiding is gelegen binnen het plangebied. Het betreft een gasleiding met een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar. Voor de toetsing van de gasleiding in het kader van externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.4.4 Externe veiligheid.

2.1.6.2 Hoogspanningsverbindingen

Vanuit het transformatorstation aan de Vöckersweg verspreiden zich enkele hoogspanningsleidingtracés over het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0006.png"

Afbeelding 2.3 Situering hoogspanningsnet bedrijventerrein Twentekanaal

In het plangebied ligt de 110 kV ondergrondse hoogspanningsverbinding Hengelo Oele - Haaksbergen, met een bijbehorende belemmerende strook van 3 meter ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding (totaal 6 meter). Direct buiten het plangebied ligt de 380 kV hoogspanningsverbinding Gronau - Hengelo. De bijbehorende belemmerende strook van 30 meter ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding (totaal 60 meter) is gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied. Voor de toetsing van de hoogspanningsverbindingen in relatie tot het bouwplan wordt verwezen naar paragraaf 4.4.5 Hoogspanningsverbindingen.

2.2 Nieuwe situatie

De nieuwe ontwikkeling binnen het plangebied laat de hoofdgroenstructuur intact. Deze zichtlocatie vanaf de A35 is geschikt voor een bouwmassa die zich onderscheidt en gelijktijdig de aanwezige ruimtelijke en architectonische kwaliteit van het gehele gebied ondersteunt en versterkt. Het schetsplan laat zien hoe een dergelijk gebouw een positieve bijdrage kan leveren aan de uitstraling van het gehele gebied. Het nieuwe gebouw integreert zich binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en zorgt voor een elegante beëindiging van deze bebouwingsstrook.

Het bouwvlak is een logische voortzetting van de bestaande bebouwing op het terrein van Huiskes-Kokkeler. Drie lijnen die de bestaande bebouwing begrenzen, definiëren ook het bouwvlak voor de nieuwbouw:

  • 1. Aan de zijde van de snelweg A35: de voorzijde van de 3m hoge plint waarop en waarin debestaande bouwdelen staan.
  • 2. Aan de zijde van de Platinastraat: de belemmerde zone rondom de naastgelegenhoogspanningsleiding (35m gemeten vanaf het hart van het tracé).
  • 3. Aan de zijde van het bestaande pand: de belemmerde zone rondom de gasleiding in het terrein (4m gemeten vanaf het hart van het tracé).

Een op zichzelf staand gebouw is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden die het merk Audi aan het dealerschap stelt: een functioneel en fysiek ontkoppeld gebouw is niet slechts een eis op zichzelf, maar volgt ook uit de hoogwaardige esthetische eisen die Audi aan haar vestigingen stelt.

Het nieuwe gebouw vormt stedebouwkundig een logisch vervolg op de bestaande bebouwing op dit terrein, en mag zelfs opgevat worden als een sluitstuk, een heldere beëindiging van de bebouwde zone.

Afbeelding 2.4 Schetsplan in relatie tot bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0008.jpg"

Afbeelding 2.5 Schetsplan visualisatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0010.jpg"

De ontwikkeling binnen het plangebied laat de hoofdgroenstructuur in tact. De bestaande hoofdgroenstructuur zal bij de bouwwerkzaamheden van het plangebied geresepecteerd moeten worden. Dit betekent dat bouwmaterialen, vrachtwagens, bouwketen, en dergelijke niet in de gemeentelijke hoofdgroenstructuur geplaatst mogen worden. 

Verkeer

De nieuwbouw van Audi moet worden ontsloten op de Plantinastraat door gebruik te maken van een bestaande uitrit. Een eventuele nieuwe uitrit in de bocht van de Platinastraat wordt om verkeersveiligheidsredenen niet toegestaan. De ontwikkeling van de nieuwbouw heeft een toename van het verkeer tot gevolg van ca. 150 motorvoertuigen per etmaal. De Platinastraat en verdere omliggende infrastructuur beschikt over voldoende capaciteit om deze verkeerstoename veilig te kunnen afwikkelen.

Uitgangspunt voor het berekenen van de verkeersgeneratie is CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Er wordt uitgegaan van een middeling van de minimale en maximale bandbreedte ten aanzien van de verkeersgeneratie van voorzieningen in een sterk stedelijke omgeving. Ten aanzien van de nieuwbouw van Audi wordt gerekend met 1.000 m2 showroom en 1.000 m2 werkplaats. Voor een showroom geldt op basis van eerder genoemde uitgangspunten een verkeersgeneratie van 4.8 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (48 motorvoertuigen). Voor een werkplaats geldt een verkeersgeneratie van 10 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (100 motorvoertuigen). Dit leidt tot een totale verkeersgeneratie van 148 motorvoertuigen per etmaal, afgerond 150 motorovertuigen per etmaal.    

Parkeren

Parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden. De openbare parkeerdruk mag door deze ontwikkeling niet toenemen. Volgens de parkeernormen uit bijlage 3 van de Nota Autoparkeren Hengelo genereert de nieuwe ontwikkeling een vraag naar ca. 36 parkeerplaatsen. Na realisatie van de nieuwbouw blijft op de kavel ca. 3900 m2 beschikbaar. Dit is voldoende ruimte voor ca. 150 parkeerplaatsen. De parkeervraag van de nieuwbouw kan hierdoor volledig op eigen terrein worden opgelost.

Uitgangspunt voor het berekenen van de parkeervraag zijn de parkeernormen uit bijlage 3 van de Nota Autoparkeren Hengelo. Ten aanzien van de nieuwbouw van Audi wordt gerekend met 1.000 m2 showroom en 1.000 m2 werkplaats. Voor een showroom geldt een parkeernorm van 1.4 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (14 parkeerplaatsen). Voor een werkplaats geldt een parkeernorm van 2.2 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (22 parkeerplaatsen). Dit leidt tot een totale parkeervraag naar 36 parkeerplaatsen.

Laden en lossen

Laden en lossen dient volledig plaats te vinden op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
3.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Besluit ruimtelijke ordening wordt in artikel 3.1.6, lid 2 gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b. blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebeid van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0011.png"  

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking

Ad a. Trede1: Is er een regionale behoefte?

De eerste trede van de Ladder luidt: "er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte".

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding bij de huidige vestiging van de Huiskes-Kokkeler Autogroep. Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming "bedrijventerrein-industrie" zonder bouwvlak. Het terrein is reeds verhard en in gebruik als 'showroom' in de openlucht ten behoeve van de verkoop van occassions. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor een showroom op dit perceel. Derhalve voorziet het bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De verkoop en het onderhoud van auto's van het merk Audi dient vanwege afspraken omtrent het dealerschap in een zelfstandig gebouw te worden gevestigd en dus gescheiden te worden van het bestaande aanbod van Huiskes-Kokkeler. Het betreft een uitbreiding van en bij het huidige bestaande bedrijf. Het is voor een optimale bedrijfsvoering noodzakelijk om het nieuwe gebouw voor de verkoop van de Audi auto's in de directe nabijheid van de huidige Huiskes-Kokkeler garage te bouwen. Hierdoor wordt met de voorziene uitbreiding van een bestaand bedrijf, voorzien in een actuele regionale behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro.

Ad b. Trede 2: Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

De tweede trede van de Ladder luidt: “indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins”.

Er dient dus bekeken te worden of de voorziene ontwikkeling kan worden ontwikkeld door benutting van beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied, al dan niet door herstructurering of transformatie.

Bestaand stedelijk gebied wordt in artikel 1.1.1 eerste lid, onder h van het Bro als volgt gedefinieerd; “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

De betreffende locatie maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Twentekanaal en de reeds verharde gronden zijn al in gebruik als showroomfuctie in de openlucht. Het perceel heeft de bestemming Bedrijventerrein- industrie zonder bouwvlak. De functie is binnen deze bestemming ook al mogelijk. Het perceel is onbebouwd maar wel verhard, ontsloten en in gebruik als een showroom in de buitenlucht. Hieruit blijkt dat plangebied kan worden beschouwd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Op het bedrijventerrein Twentekanaal zijn momenteel geen andere kavels beschikbaar, waardoor Huiskes Kokkeler het dealerschap van Audi elders in de regio zou moeten onderbrengen. Voor Huiskes- Kokkeler is het van groot belang om de vestigingen van haar verschillende merken bijeen te houden op dit terrein in Hengelo. Dit heeft evidente praktische en economische voordelen ten opzichte van uitwijken naar een andere locatie voor nieuwbouw. Het betreffende perceel is reeds in eigendom van Huiskes-Kokkeler. Het perceel is al in gebruik als stalling voor occasions door Huiskes-Kokkeler. Rekening houdend met de beperkingen van de hoogspanningsmasten en gasleidingen op dit perceel is deze locatie als beste optie naar voren gekomen.

De regionale behoefte wordt met dit nieuwe bestemmingsplan dus opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Trede 3 van de Ladder hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

3.1.1.2 Conclusie ten aanzien van het Rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie beschrijft welke richting de provincie Overijssel inslaat voor de komende tientallen jaren op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord 'Kracht van Overijssel 2011-2015' uit 2011, heeft de provincie besloten om de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen aan te passen. De Actualisatie Omgevingsvisie is door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel welkegebaseerd is op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd.

De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ' hoe ' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0012.png"  

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Wanneer het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

3.2.1.2 Generieke beleidskeuzes, SER-ladder voor de stedelijke omgeving (artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening)

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen

In artikel 2.1.1 onder j van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder h. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder f. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

De voorgestelde uitbreiding van de showroom ten behoeve van verkoop en onderhoud van auto's wordt op het bestaande (reeds verharde deel van het) perceel en aansluitend op de bestaande bebouwing gerealiseerd. De gronden zijn in het vigerend bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal reeds bestemd als 'Bedrijventerrein - Industrie'. De uitbreiding gaat niet ten koste van de groene omgeving en is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. Er is derhalve geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving. Het uitbreiden van een bedrijf op een bestaand industrieterrein past binnen de kaders van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.1.3 Ontwikkelingsperspectieven, ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingsverordening)

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

In artikel 2.1.5 lid 1 is geregeld dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In artikel 2.1.5 lid 3 is geregeld dat in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus (Bedrijventerrein 1955 - nu)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0013.png"  

Afbeelding 3.3: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaande bedrijventerrein Twentekanaal.

De Omgevingsvisie geeft aan dat voor bestaande bedrijventerreinen het beleid zich vooral richt op duurzame ontwikkeling door zuinig ruimtegebruik en herstructurering van bedrijventerreinen. De focus ligt op het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad en zo min mogelijk op de uitleg van nieuwe locaties. Als ambitie wordt onder andere gesteld om een vernieuwings- en herstructureringsproces op gang te brengen, waardoor verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt.

Met onderhavig plan vindt op een bij de omgeving passende wijze intensivering van grondgebruik plaats. Waar in de huidige situatie de gronden worden gebruikt voor de stalling van auto's zal aansluitend op de huidige bebouwing een nieuw bedrijfspand worden gerealiseerd. De voorgenomen uitbreiding sluit hiermee aan op het ontwikkelingsperspectief dat de provincie voor de locatie heeft gegeven.

3.2.1.4 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast.

In artikel 2.1.5, lid 1 is geregeld dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In artikel 2.1.5, lid 2 is geregeld dat in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag laat voor het gehele plangebied zien dat er sprake is van een 'dekzandvlakte en -rug'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen voor een bedrijventerrein geen rol. Op onderhavig bedrijventerrein zijn door de functionele en efficiënte ingerichting geen natuurlijke kenmerken aanwezig. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake. Het ontginningslandschap betreft een typische indeling van het landschap, waarin de indeling van de kavels en landschapselementen zoals lanen, bosstroken, waterlopen een culturele waarde vertegenwoordigen. De hoofdgroenstructuur moet worden behouden en versterkt.

Het plangebied wordt gekenmerkt als bebouwing en maakt onderdeel uit van de stedelijke laag. Hierin is het plangebied aangemerkt als 'Bedrijventerreinen 1955 - nu'. Het gebiedskenmerk valt samen met het ontwikkelingsperspectief en is in de vorige paragraaf besproken.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.2.1.5 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Met onderhavig plan vindt op een bij de omgeving passende wijze intensivering van grondgebruik plaats. Het voorgenomen bouwplan sluit hiermee aan op het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de Structuurvisie Hengelo 2030 wordt verslag gedaan van de visie op de ontwikkeling van de stad. Als gevolg van allerlei ontwikkelingen, waaronder een afnemende groei van de bevolking is uitbreiding minder noodzakelijk geworden. De behoefte aan een hoogwaardige woon- en werkomgeving blijft onverminderd hoog. Hengelo wil daarom haar ontwikkelingen ombuigen van "Groei naar Kwaliteit". De toekomstige koers voor de gemeente is beschreven aan de hand van een vijftal kernopgaven. In relatie tot het bedrijventerrein Twentekanaal zijn een tweetal kernopgaven specifiek van belang:

  • versterking van de economische structuur;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De economische ontwikkeling zal niet langer gebaseerd zijn op oude industrieën die in Hengelo zo belangrijk waren. Nieuwe markten en producten nemen die rol over. Het faciliteren van een netwerkeconomie is de komende jaren een belangrijke opgave (versterken van de economische structuur). Deze veranderingen brengen kansen met zich mee voor de economie in Hengelo. Om deze kansen te kunnen verzilveren is kwaliteit een voorwaarde. De wensen van bedrijven veranderen als het gaat om de situering en inrichting van bedrijfslocaties. Er zal meer behoefte ontstaan aan toplocaties voor kantoren, congres- en bestuurscentra bij knooppunten van infrastructuur, kennis en economie (ruimtelijke kwaliteit).

3.3.2 Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal

Diverse oorzaken, waaronder veroudering en veranderende eisen van (en aan) bedrijven, hebben er toe bijgedragen dat er op Twentekanaal situaties zijn ontstaan die de kwaliteit van het terrein aantasten. Dit kan tot gevolg hebben dat zich negatieve ontwikkelingen gaan voordoen, zoals het vertrekken van bedrijven of het verlies van werkgelegenheid. Met de juiste maatregelen kunnen deze ontwikkelingen in positieve zin worden bijgebogen.

Een masterplan, met daaraan gekoppeld een uitvoeringsprogramma moet een bijdrage leveren aan de doelstelling dat Twentekanaal ook in de toekomst een strategische rol blijft spelen in het ruimtelijk-economisch functioneren van Hengelo. In dit kader is in 2004 het Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal opgesteld. In 2011 zijn het masterplan en het daarbij behorende uitvoeringsprogramma geactualiseerd.

De hoofddoelen uit het masterplan 2004 zijn:

  • Verbetering van de bedrijfsomgeving en het vestigingsklimaat;
  • Ruimte toevoegen voor bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het invullen van een duurzame economische ontwikkeling door ondermeer het opzetten van parkmanagement en criminaliteitspreventie.

Het masterplan heeft daarbij een richtinggevend karakter. Vanuit het masterplan komen een aantal hoofdthema's naar voren. De belangrijkste thema's met een relatie voor het bestemmingsplan zijn:

  • Handhaven van het huidige karakter van het terrein als regulier gemengd bedrijventerrein waar een breed scala aan bedrijven zich kan vestigen, zowel hoogwaardig als minder hoogwaardig. Twentekanaal biedt ruimte aan zowel grote, middelgrote als kleinere bedrijven. Qua milieucategorie gaat het met name om bedrijven tot en met 4. In bepaalde zones is ruimte voor zwaardere bedrijvigheid (milieucategorie 5).
  • Het stroomlijnen van de ontwikkelingen op het bedrijventerrein door gewenste en minder gewenste ontwikkelingen op hoofdlijnen te beschrijven.

Herstructurering wordt in het masterplan genoemd als een instrument om te komen tot een invulling van het bedrijventerrein die beter aansluit bij de huidige eisen. De belangrijkste structuur bepalende projecten binnen de herstructurering van Twentekanaal zijn:

  • Verplaatsing van de puinbreker en de herinrichting van het gebied tot aan de containerterminal.
  • De ontwikkeling van Boeldershoek Oost
  • Randvoorwaarden invullen voor de (her)ontwikkeling van ruimte bij AKZO Nobel, Thales en Twence

Deze projecten zijn buiten het plangebied gelegen.

Naast de bovengenoemde herstructureringsmaatregelen zijn voor de korte en middellange termijn nog diverse maatregelen benoemd:

  • Activiteitenprogramma deelgebieden;
  • Ruimtescan op bestaande kavels;
  • Onderzoeken mogelijkheid oprichting herontwikkelingsmaatschappij voor het gehele bedrijventerrein;
  • Afstemmen relatie Twentekanaal-Noord en project Hart van Zuid;
  • Windenergie;
  • Warmtenet;
  • Opstarten parkmanagement;
  • Doorontwikkelen beveiliging en criminaliteitspreventie;
  • Ontwikkelingsrichting Twentekanaal;
  • Communicatie.
3.3.3 GroenPlan Hengelo 2013 (GGP)

Het plangebied grenst aan de in de gemeenteraad vastgestelde Hoofdgroenstructuur (april 2013). De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones in de stad, en groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe 'groene' partners. De hoofdgroenstructuur is zichtbaar gemaakt op de bij het Groenplan behorende kaart Hoofdgroenstructuur. Het belang van de hoofdgroenstructuur is een gemeenschappelijk belang, dat individuele belangen overstijgt. De openbare ruimte is van en voor alle inwoners samen. De gemeente zet zich er daarom voor in dat de hoofdstructuur niet versnipperd raakt, maar beheerd en onderhouden wordt met oog voor de functies die het openbaar groen vervult voor wijk en stad als geheel.

De aangrenzende bestaande hoofdgroenstructuur zal bij de bouwwerkzaamheden van het plangebied uiteraard gerespecteerd moeten worden. Over de wijze waarop het plan bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, wordt verwezen naar paragraaf 2.2 Nieuwe situatie.

3.3.4 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering. Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu.

Hemelwater

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Voor het afvoeren van hemelwater heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
  • Afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal;
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwater afvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur;
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water;
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlanging in of buiten het plangebied;
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

Een goede verkeers- en vervoersinfrastructuur is van groot belang voor het behouden en versterken van de kwaliteiten van de stad. Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van juli 2003 is ontwikkeld om bestaande en te verwachten verkeers- en vervoersknelpunten op te lossen. Voor het sociaal en economisch functioneren van Hengelo is een goede bereikbaarheid van grote waarde. Behoud en versterking van bereikbaarheid in de toekomst is zeer belangrijk om de sociale en economische motorfunctie tezamen met Enschede en Almelo, voor de eigen bewoners en voor de inwoners van de regio, te kunnen vervullen. Regionaal gezien vervult Hengelo hierin een centrale positie. Ook (flankerende) maatregelen als dynamisch verkeersmanagement, vervoersmanagement, parkeermaatregelen (sturend parkeerbeleid), locatiebeleid, stadsdistributie en tariefexperimenten openbaar vervoer spelen een belangrijke rol om de leefbaarheid en verkeersveiligheid samen met het vraagstuk bereikbaarheid te verbeteren.

Voor een toekomstige uitbreiding van de A35 is een bebouwingsvrije zone van 100 meter, gemeten uit de as van de hoofdrijbaan, gereserveerd. Bij de op- en afritten geldt een afstand van 50 meter uit de zijkant van de naastgelegen verharding. In deze zone mag geen bebouwing worden gerealiseerd, tenzij hierover overeenstemming met Rijkswaterstaat is bereikt.

De gemeente Hengelo heeft voor de lokale hoofdwegenstructuur gekozen voor een tangentensysteem (Oost- en Westtangent). Bedrijventerrein Twentekanaal is gelegen aan de Oosttangent. De Oosttangent wordt gevormd door de Verlengde Kuipersdijk, Kuipersdijk, Laan van Driene en Verlengde laan van Driene, de Diamantstraat en een verlenging van de Diamantstraat. De tangenten hebben de functie de verschillende stadsdelen met elkaar te verbinden met een wegensysteem, waarop het gemotoriseerd verkeer zich vlot kan afwikkelen.

3.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid, zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.
3.3.6.2 Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers, zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.6.3 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 – 2012, zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraude gevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones worden de ontheffingen gratis verstrekt. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones zullen ontheffingen worden verstrekt tegen betaling. Gekozen wordt voor vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren afgeschaft. Ook hiervoor was nagenoeg geen draagvlak.

3.3.7 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.7 Nota Archeologie 2010.

3.3.8 Detailhandel Hengelo 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012

Het doel van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012, is het scheppen van een beleidskader voor detailhandel. Het is een document waarin gewenste toekomstige ontwikkelingen staan en het geeft het kader voor ontwikkelingen aan. Het biedt detailhandelsondernemingen en andere marktpartijen duidelijkheid over de ontwikkelingsrichting. In de geactualiseerde beleidsvisie zijn de uitgangspunten uit 2006 bevestigd en verder aangescherpt.

Hengelo heeft op het gebied van detailhandel een aantal ambities. Deze ambities zijn onderverdeeld in een drietal winkelmotieven: dagelijks winkelen, recreatief winkelen en doelgericht winkelen.

3.3.8.1 Dagelijks winkelen

Hengelo kent een structuur van wijkwinkelcentra, buurtwinkelcentra en solitaire supermarkten. Voor de leefbaarheid in de wijken is het van belang dat er dicht bij huis boodschappen gedaan kan worden. Hierbij past een evenwichtige spreiding van het aanbod over de stad.

Clustering van functies binnen wijken en buurten geniet de voorkeur. Dit is de wijze waarop zowel een supermarkt als aanvullende bewinkeling resulteren in het beste voorzieningenniveau voor de wijk en/of buurt.

3.3.8.2 Recreatief winkelen

De binnenstad is de huiskamer van Hengelo en het belangrijkste recreatieve winkelgebied in Hengelo waar mensen langer gaan verblijven.

In de binnenstad moet men aangenaam willen verblijven. Er moet een juiste afstemming van functies zijn, ook horeca, wonen en cultuur zijn belangrijke ingrediënten. Door onder andere te investeren in sfeer, veiligheid, inrichting en beeldkwaliteit kan de bezoeker langer worden gebonden.

3.3.8.3 Doelgericht winkelen

Winkel voor gericht non-food aankopen kunnen zich vestigen in de clusters Plein Westermaat (regionale functie), Westermaat Zuidwest en Noordelijke Spoorzone.

Perifere detailhandel vindt plaats in de genoemde clusters en uitbreiding is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk. Er wordt geen reguliere detailhandelsactiviteiten toegestaan als zogenaamde nevenactiviteit. Hier kan onvoldoende grip op worden gehouden en de gemeente wil inzetten op clustering.

Op het bedrijventerrein Twentekanaal is uitsluitend perifere detailhandel mogelijk in de vorm van auto's, boten, caravans en grove bouwmaterialen c.q. bouwstoffen.

3.3.9 Nota Economisch beleid (2003)

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

3.3.10 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

3.3.11 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

4.1.1 Algemeen

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Het waterschap hanteert voor alle in- en/of uitbreidingen in principe onderstaande beleidsregels.

Hemelwater

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Voor het afvoeren van hemelwater heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
  • Afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal;
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwater afvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur;
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water;
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlanging in of buiten het plangebied;
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend;
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
4.1.2 Plangebied

Voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening Huiskes-Kokkeler is op 22 juli 2015 een watertoets uitgevoerd.
In het plangebied wordt hemelwater gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Afvalwater wordt middels ondergrondse buizen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. In het plangebied is geen sprake van hoge grondwaterstanden.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Het plangebied betreft een geasfalteerde parkeerplaats en is alszodanig niet waardevol in het kader van flora en fauna.

Te allen tijde geldt de wettelijke zorgplicht. Dit betreft een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. Wanneer men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat werkzaamheden nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen hebben, dient men dit, mits redelijkerwijs mogelijk, te vermijden of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

4.2.2 Hoofdgroenstructuur

Het plangebied wordt omsloten door de Hoofdgroenstructuur, zoals deze in april 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en is besproken met de externe 'groene' partners. De hoofdgroenstructuur is zichtbaar gemaakt op de bij het Groenplan behorende kaart 'Hoofdgroenstructuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0014.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Hoofdgroenstructuur

De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit:

  • ecologisch waardevolle gebieden;
  • groene verbindingen;
  • karakteristieke groene plekken en zones in de stad;
  • groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken.

Het belang van de hoofdgroenstructuur is een gemeenschappelijk belang, dat individuele belangen overstijgt. De openbare ruimte is van en voor alle inwoners samen. De gemeente zet zich er daarom voor in dat de hoofdstructuur niet versnipperd raakt, maar beheerd en onderhouden wordt met oog voor de functies die het openbaar groen vervult voor wijk en stad als geheel. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang.

Het ontwikkeling binnen het plangebied laat de hoofdgroenstructuur in tact. De bestaande hoofdgroenstructuur zal bij de bouwwerkzaamheden van het plangebied geresepecteerd moeten worden. Dit betekent dat bouwmaterialen, vrachtwagens, bouwketen, en dergelijke niet in de gemeentelijke hoofdgroenstructuur geplaatst mogen worden. 

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Voor een uitgebreide beschrijving van het arceologisch en cultuurhistorisch beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.3.7 Nota Archeologie 2010.

4.3.1 Archeologie; beleid

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.3 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

4.3.2 Archeologische verwachtingswaarden

Het archeologische verwachtingsbeeld in het plangebied is sterk bepaald door de geomorfologische situatie Er ligt een kronkelige dekzandrug met een esdek (bruin in afbeelding 1). Op dergelijke ruggen met een esdek is de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen groot. Het overige deel van het plangebied bestaat uit lager liggende dekzandwelvingen waarvan de archeologische verwachting middelhoog is.

Bekende vindplaatsen en archeologische monumenten
Binnen het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen gemeld in het landelijk datasysteem ARCHIS. Op enige afstand in zuidoostelijke richting ligt op de genoemde dekzandrug een vindplaats (nr.80). Hier is bij booronderzoek grijsbakkend aardewerk uit de Late Middeleeuwen B en Nieuwe Tijd A, handgevormd kogelpotaardewerk uit de Late Middeleeuwen, een vuursteenafslag en -brok uit de periode Mesolithicum-Vroege Bronstijd en ondateerbaar handgevormd aardewerk gevonden.

4.3.3 Onderzoeken in het plangebied

Binnen een deel van het plangebied is eerder onderzoek uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van het gasleidingtracé (2004). Voor het deel van dit onderzoekgebied dat binnen het plangebied ligt zijn geen archeologische vindplaatsen aangetroffen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0015.png"

Afbeelding 1: uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart; plangebied in blauwe stippellijn. Bruin: hoge verwachting. Geel: middelhoge verwachting. Verticale arcering: geroerd. Horizontale arcering: onderzocht gasleidingtracé en geen onderzoek meer nodig.

4.3.4 Archeologiebeleid in het bestemmingsplan

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2010 gelden onderzoeksverplichtingen voor zones met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde en terreinen met een hoge archeologische waarde. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure kan archeologisch onderzoek gevraagd worden indien de te verwachten bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen liggen. Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is.

Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een vrijstellingsgrens van 2500 m2, voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde is dit 5000 m2. In beide gevallen geldt de vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 40 cm. Gezien de omvang van de zones met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde is daarom geen archeologisch onderzoek vereist.

4.3.5 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

Historische ontwikkeling plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Woolder, in de buurschap Woolderzijde. Tot het einde van de vorige eeuw lag het plangebied nog in landelijk gebied en bestond uit bouwlanden (de dekzandruggen) en weide- en hooiland. Mogelijk gaat dit landgebruik terug tot in de Late Middeleeuwen. In de loop van de twintigste eeuw is de verkaveling aangepast en is er geëgaliseerd, waarbij vermoedelijk ook de dekzandruggen zal zijn afgevlakt. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein is het gebied geheel veranderd tot wat het nu is.


afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0016.jpg"

Situatie aan het einde van de 19e eeuw, in blauw het plangebied.

Historische geografische kenmerken

In de huidige situatie resteren er geen historisch geografische kenmerken meer.

Gebouwde objecten en monumenten

Binnen het plangebied of de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of monumenten aanwezig.

4.3.6 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.4.1.1 Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van gevoelige functies (zoals woonfuncties) ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden zoneringsafstanden. Dat betekent dat er van kan worden uitgegaan dat als de geadviseerde afstanden tussen bedrijven en gevoelige functies worden aangehouden in het algemeen ontoelaatbare (milieu)hinder kan worden voorkomen en dat bedrijven in redelijkheid aan de milieuregels kunnen voldoen.

4.4.1.2 Toetsing

In het plangebied wordt een showroom ten behoeve van onderhoud en verkoop van auto's gerealiseerd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering vallen de bedrijfsactiviteiten in de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI-code 451, 452, 454) met een milieucategorie 2 (grootste (richt)afstand 30 meter tot milieugevoelige functies).

De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de dichtst bijgelegen gevoelige bestemming. De dichtst bijgelegen woning betreft een woning in het buitengebied aan de Vockersweg 27 in Hengelo op een afstand van ruim 350 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0017.png"  

4.4.2 Bodem
4.4.2.1 Besluit ruimtelijke ordening

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.De bodemkwaliteit is niet altijd in overeenstemming met de gewenste functie of bestemming. In dergelijke gevallen dient bodemsanering plaats te vinden alvorens uitvoering kan worden gegeven aan de nieuwe bestemming.

4.4.2.2 Wet Bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen worden verbonden aan het verrichten van handelingen op of in de bodem. De wet heeft betrekking op zowel de landbodem als waterbodem. Het doel van de wet is de kwaliteit van de bodem in de toekomst te kunnen waarborgen. In de wet staan bodembescherming en bodemsanering centraal.
Om te kunnen toetsen wanneer sprake is van bodemverontreiniging, zijn in de wet de toetsingswaarden voor schone grond (achtergrondwaarden), schoon grondwater (streefwaarden) en sterk verontreinigde grond en grondwater (interventiewaarden) opgenomen.

In de wet staat bovendien beschreven dat sprake is van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’, wanneer in de grond en/of grondwater sprake is van een verontreiniging met een omvang van respectievelijk 25 en/of 100 m³ gemiddeld boven de interventiewaarde.

Wanneer op basis van humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s sprake is van spoedeisendheid, dan wordt een termijn vastgesteld waarbinnen de bodemsanering moet zijn uitgevoerd.

Gemeente Hengelo is bevoegd gezag voor deze taken in de wet bodembescherming (voorheen was de provincie Overijssel bevoegd gezag). In geval van spoedeisende bodemverontreiniging neemt het bevoegd gezag een beschikking op ernst en spoedeisendheid, waarin de te nemen maatregelen en eventuele beperkingen worden beschreven.

Schone grond is beginsel voor alle typen bodemfuncties geschikt. Wanneer echter sprak is van (ernstige) bodemverontreiniging, kán sprake zijn van een beperking in mogelijke functies van de bodem.

Voor elk individueel geval van bodemverontreiniging wordt daarom gekeken naar de huidige en/of toekomstige functie van de bodem (bodemgebruik). Op basis van de verontreinigingsgraad en de eventuele risico’s kan worden vastgesteld of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Soms moeten maatregelen worden getroffen om het gewenste of bestaande bodemgebruik mogelijk te maken.

4.4.2.3 Situatie in het plangebied

Een deel van de locatie ligt binnen de Twente Heideweg locatie 202. Uit onderzoek blijkt dat er geen of zeer lichte verhoogde gehalten aan HCH aanwezig zijn. Uit de historische bodeminformatie dat er op een deel van het plangebied een voormalige stortplaats aanwezig is. Op het plangebied heeft in 2007 bodemonderzoek plaatsgevonden. Destijds zijn maximaal licht verhoogde gehalten in de grond gemeten. De voormalige stort is tijdens dit bodemonderzoek niet aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties gemeten.

4.4.2.4 Conclusie

De bodemonderzoeken die zijn verricht in het plangebied, zijn beoordeeld. De onderzoeken zijn getoetst op de aanwezigheid van puntbronnen en op de algehele bodemkwaliteit. In het gebied zijn geen verontreinigingen bekend die de beoogde bestemmingen in dit gebied onmogelijk maken. Op dit moment zijn geen ernstige en/of spoedeisende bodemverontreinigingen bekend die gesaneerd moeten worden alvorens de gewenste ontwikkeling kan plaats vinden. Bij grondverzet dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit en kan de grond niet zonder restricties worden hergebruikt.

4.4.3 Geluid
4.4.3.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai (op een gezoneerd industrieterrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van het voormalige vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet relevant.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt binnen de wettelijke zone van de A35. In het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Ook is er geen sprake van de aanleg van wegen of spoorwegen. De aspecten wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai zijn daarom niet relevant voor dit plan.

4.4.3.2 Industrielawaai

Het plangebied maakt onderdeel uit van het geluidgezoneerde industrieterrein Twentekanaal. Om de geluidbelasting van het bedrijf in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 1). De in het akoestisch onderzoek berekende geluidbelasting is ter toetsing ingevoerd in het zonebewakingsmodel van het industrieterrein Twentekanaal. Uit de toets blijkt dat, vanwege de uitbreiding van Huiskes-Kokkeler, op de maatgevende zonebewakingspunten geen overschrijdingen plaatsvinden. De uitbreiding vormt samen met het bestaande bedrijf geen knelpunt. Middels een nadere eis in het kader van het Activiteitenbesluit zal de benodigde geluidruimte worden vastgelegd.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt.  Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5 -contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer wordt van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt. Voor rijkswegen en spoorwegen wordt een afstand van 200 meter aangehouden.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Daarnaast moet het groepsrisico worden verantwoord. Voor transportroutes geldt (op grond van het Bevt) de verantwoordingsplicht niet als het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde of het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt en kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

Risicovolle bedrijven

Het plangebied ligt op het industrieterrein Twentekanaal. Binnen dit industrieterrein liggen enkele bedrijven welke vallen onder het Bevi. Deze bedrijven liggen op grote afstand van het plangebied. Het dichtst bijgelegen relevante bedrijf is een LPG-tankstation op ruim 400 meter. De andere bedrijven liggen op nog grotere afstand. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour van één van deze bedrijven. Gezien de afstand tot risicobronnen en de geringe personendichtheid binnen het plangebied kan zonder verdere berekening worden aangenomen dat het plangebied niet relevant zal bijdragen aan het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A35, een transportas waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A35 is opgenomen in het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Langs de A35 geldt geen PR 10-6 contour. Op grond van het Bevt moeten berekeningen van het groepsrisico worden gebaseerd op 1500 vervoerseenheden (tankwagens) met brandbaar gas. Vanwege de lage bevolkingsdichtheid langs de A35 is het groepsrisico meer dan een factor 10 lager dan de oriëntatiewaarde. Gezien het geringe aantal personen dat permanent aanwezig is binnen het plangebied zal het plan niet relevant bijdragen aan het groepsrisico en zeker niet leiden tot een toename van 10%. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig.

In het Bevt is per (deel van) een rijksweg vastgelegd of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Binnen een PAG worden aan nieuwbouw extra bouwkundige eisen gesteld om de effecten van een mogelijke plasbrand te beperken. Langs de rijksweg A35 geldt ter plaatse van het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Voor wat betreft het PAG gelden dan ook geen wettelijke beperkingen in het plangebied.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied is één ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Het betreft leiding

N-569-80 van de Gasunie met een diameter van 212 mm en een druk van 40 bar. Deze leiding heeft een belemmeringenstrook van 4 m. Daarnaast liggen nabij het plangebied een aantal leidingen met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het betreft de volgende leidingen:

Leidingnaam   Diameter(mm)   Druk(bar)   Belemmeringenstrook  
A-508   457,00 mm   66,20 bar   5 m  
A-646   610,00 mm   79,90 bar   5 m  
A-670   762,00 mm   79,90 bar   5 m  
N-569-73   323,90 mm   40,00 bar   4 m  

Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

Het betreft de volgende situaties:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden; of
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde; of
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Met behulp van het programma CAROLA is voor de leidingen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend. Van de relevante leidingen ligt de PR 10-6 contour op de leiding en vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.De overschrijdingsfactor van het groepsrisico bedraagt maximaal 0,176X oriëntatiewaarde. De toename bedraagt maximaal 0,007X oriëntatiewaarde. Omdat de toename ruimschoots kleiner is dan 10% en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
-de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
-het GR per kilometer tov de oriëntatiewaarde;
-de mogelijkheden tot bestrijding en beperken van rampen;
-de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Verantwoording groepsrisico 

-Personendichtheid
Binnen het invloedsgebied van de gasleidingen zijn diverse bedrijven aanwezig. De personendichtheid is weergegeven in de QRA. Verder liggen er een aantal wegen binnen het invloedsgebied van de aardgasleidingen. Het aantal personen op deze wegen is niet bekend. Vanwege de zeer beperkte verblijftijd is de invloed op het groepsrisico te verwaarlozen.

-Groepsrisico per kilometer buisleiding
Vanwege één leiding (A-508) is de overschrijdingsfactor van het GR 0,176 X oriëntatiewaarde. Van de overige leidingen is de overschrijdingsfactor kleiner dan 0,1X oriëntatiewaarde. De overschrijding wordt voornamelijk veroorzaakt door de bestaande situatie. De toename van de overschrijdingsfactor vanwege het plangebied bedraagt maximaal slechts 0,007.

-Bestrijding en beperken van rampen
Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Er zijn voldoende brandkranen aanwezig. Vanwege de geringe toename van het aantal personen zijn aanvullende maatregelen niet noodzakelijk.

-Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn geen groepen aanwezig met een verminderde zelfredzaamheid. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af gericht.

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico van de gasleidingen vormen geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4.5 Hoogspanningsverbindingen
4.4.5.1 Toetsingskader Hoogspanningsverbindingen

Rond hoogspanningsverbindingen wordt met het oog op elektrische velden, geluid en veiligheid (bijvoorbeeld door ijsafzettingen) geadviseerd geen bebouwing te realiseren binnen de door de elektriciteitsmaatschappijen aangehouden zakelijk rechtstrook. de breedte van de zone is afhankelijk van de transportcapaciteit, het type mast en de mastafstand. De volgende afstandsnormen worden gehanteerd.

Tabel 1: zoneringsafstanden rond hoogspanningsverbindingen

Spanningsniveau   Zakelijk rechtstrook  
50 kV   20 m (2 * 10)  
110 kV   50 m (2 * 25)  
150 kV   50 m (2 * 25)  
220 kV   54 m (2 * 27)  
380 kV   72 m (2 * 36)  

Op basis van onderzoek lijkt er een (statistisch) verband te zijn tussen langdurig verblijf van kinderen in een sterk magnetisch veld en een verhoogde kans op het voorkomen van leukemie. Om deze reden heeft de Staatssecretaris in een brief van september 2005 geadviseerd om bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van hoogspanningslijnen extra aandacht te besteden aan 'gevoelige bestemmingen'.


Als 'gevoelige bestemmingen' worden aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. De grens wordt gelegd bij een veldsterkte van 0,4 microTesla. Hiertoe wordt langs een leiding een zogenoemde indicatieve zone gedefinieerd. Als binnen deze indicatieve zone gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd, moet worden berekend tot waar de veldsterkte van 0,4 microTesla reikt. Dit wordt de specifieke zone genoemd.

4.4.5.2 Toetsing hoogspanningsnet

Direct buiten het plangebied bevindt zich de 380 kV-hoogspanningsverbinding (bovengronds) Gronau-Hengelo met een bijbehorende belemmerende strook van 30 meter ter weerszijden van de hoogspanningsmast (totale breedte 60 meter). De belemmerende strook valt gedeeltelijk over het plangebied.

Daarnaast is de 110 kV-hoogspanningsverbinding (ondergronds) Hengelo Oele-Haaksbergen binnen het plangebied gelegen. Als minimale breedte voor de belemmerde strook geldt 3 meter (aan weerszijden van de leiding) gerekend vanuit het hart van de leiding.

Binnen de belemmerende stroken doen zich geen knelpunten voor.

Met betrekking tot de veldsterkte zijn binnen de indicatieve zones langs de leidingen geen gevoelige bestemmingen aanwezig of geprojecteerd. Er is daarom geen noodzaak om de specifieke zones te bepalen.

4.4.6 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Het bevoegd gezag dient in bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

  • a. Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL).

Ad a) het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden

Als de effecten van een project niet leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitsnormen opgenomen voor een aantal stoffen die de luchtkwaliteit bepalen. In Nederland zijn van deze stoffen alleen stikstofdioxide en fijn stof relevant. Van de overige in de Wet genoemde stoffen worden de grenswaarden niet meer overschreden. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

Stof   Type norm   Grenswaarde  
Stikstofdioxide   Jaargemiddelde   40  
Stikstofdioxide   Uurgemiddelde   200a  
Fijn stof (Pm10)   Jaargemiddelde   40  
Fijn stof (Pm10)   Daggemiddelde   50b  
Fijn stof (Pm2,5)   Jaargemiddelde   25  

Mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden, b) mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden.

Ad b) Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op locaties waar de luchtkwaliteit de grenswaarden overschrijdt kunnen de ontwikkelingen toch doorgaan. Een verslechtering van de grenswaarden is wel toegestaan. Wanneer de luchtkwaliteit door een project wel verslechterd op locaties waar de grenswaarden worden overschreden mag onder voorwaarden de saldobenadering worden toegepast (Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Dit maakt het in beperkte gevallen mogelijk plaatselijk een verslechtering van de luchtkwaliteit boven de grenswaarden toe te staan als de luchtkwaliteit voor het gehele plangebied per saldo verbetert.

Ad c) het project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In het besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 ug/m3 toeneemt. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, zijn voor een aantal categorieën van projecten de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is.

Ad d) het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het is een samenwerkingsprogramma van het Rijk en de decentrale overheden. Het NSL bevat alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit beïnvloeden en stelt hier maatregelen tegenover die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is te voldoen aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor projecten die zijn opgenomen in het NSL hoeft niet meer aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

Om eenvoudig te kunnen toetsen of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een rekeninstrument ontwikkelt (de NIBM-tool). Met behulp van deze tool is berekent of de realisatie van de showroom ten behoeve van verkoop en onderhoud van auto's 'in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Voor een garagebedrijf (handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven) geldt een verkeersgeneratie van 9,2 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (CROW publicatie 317). Voor de showroom ten behoeve van verkoop en onderhoud van auto's leidt dit tot 88,32 (afgerond 89) motorvoertuigen per etmaal. Er is uitgegaan van 5% vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0089-0301_0018.png"

Uit de berekening blijkt dat de bijdrage vanwege de showroom ten behoeve van verkoop en onderhoud van auto's voor zowel PM10 als NO2 ruimschoots onder de waarde van 1,2 ug/m3 ligt zodat sprake is van een NIBM project. Vanwege de vaste concentratieverhouding tussen PM10 en PM2,5, de zeer geringe toename van PM10 vanwege dit project alsmede het feit dat ter plekke ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden is ook PM2,5 geen knelpunt. (conc. PM2,5 ter plaatse bedraagt 13,2 ug/m3; bron monitoringstool)

Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.4.7 MER

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Wanneer een activiteit voorkomt op de lijst D maar een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria uit Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of deze activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Indien er sprake is van dergelijke gevolgen is de activiteit m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De voorgenomen activiteit betreft een beperkte autonome planontwikkeling en is geen activiteit die is opgenomen op de D-lijst bij het Besluit-Mer. Op basis hiervan is het ook niet noodzakelijk te beoordelen of er ondanks ligging onder de drempelwaarde uit de mer er sprake is van significante milieugevolgen. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is om deze reden niet noodzakelijk.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

Het ruimtelijk beleid in de Gemeente Hengelo moet in een dynamische omgeving kunnen omgaan met onzekerheid en zich wijzigende omstandigheden. Het moet bijtijds mogelijkheden scheppen voor gevarieerde initiatieven en inzichten. Daarbij dienen als uitgangspunten te gelden: globaliteit en flexibiliteit in planvormen, en een gedegen en herkenbaar beleid op sociaal-planologisch gebied. Doel moet zijn het goed op elkaar doen aansluiten van de gewenste maatschappelijke functies (productie, wonen, recreatie, verkeer en vervoer) en het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit.

Het bovenstaande dient tot uitdrukking te komen in de wijze waarop de bestemmingen in het plangebied worden vormgegeven. Het bouwplan is gelegen binnen de bestaande bestemming Bedrijventerrein - Industrie. In het onderhavig bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij deze bestemming.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels
5.3.2.1 Bedrijventerrein - Showroom

De gronden die op grond van de Wet geluidhinder behoren tot het gezoneerd industrieterrein Twentekanaal zijn bestemd als Bedrijventerrein - Showroom. De gronden met de bestemming Bedrijventerrein - Showroom zijn bestemd voor voor handel, reperatie en onderhoud van/in auto's en motorfietsen. Tuinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en dergelijke worden aangemerkt als zijnde ondergeschikt aan de bestemming.

De bestemming 'Bedrijventerrein - Showroom' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak gesitueerd. De toegestane boven- en ondergrondse gebouwen dienen binnen dit bouwvlak opgericht te worden, behoudens nutsvoorzieningen. Deze voorzieningen zijn binnen het bestemmingsvlak toegestaan.

Voorts zijn burgemeester en wethouders bevoegd - onder voorwaarden - bij een omgevingsvergunning toe te staan dat wordt afgeweken van de bouwdiepte van een ondergronds gebouw, de hoogte en de oppervlak van een nutsgebouw, het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak en het bouwen binnen een keurzone.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken.

5.3.2.2 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

Op gronden met de bestemming 'Leiding - Gas (dubbelbestemming)' is naast hetgeen op grond van de basisbestemming is toegestaan een gasleiding toegestaan.

In afwijking van het bepaalde in de basisbestemming, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en toe te staan dat wordt gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden betreft het voorafgaand aan het het bij een omgevingsvergunning afwijken, inwinnen van een schriftelijk advies van de leiding beheerder / directeur energiebedrijf. De afwijking wordt slechts verleend indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van deze bepaling bij een omgevingsvergunning af te wijken mits advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.3.2.3 Leiding Hoogspanning (dubbelbestemming)

Op gronden met de bestemming 'Leiding-Hoogspanning (dubbelbestemming)' is, naast hetgeen op grond van de basisbestemming is toegestaan, een hoogspanningsleiding toegestaan (ondergrondse hoogspanningsverbinding).

In afwijking van het bepaalde in de basisbestemming, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en toe te staan dat wordt gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden betreft het voorafgaand aan het bij een omgevingsvergunning afwijken inwinnen van advies van de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning wordt enkel verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van deze bepaling bij een omgevingsvergunning af te wijken mits advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.3.2.4 Leiding Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

Op gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)' is naast hetgeen op grond van de basisbestemming is toegestaan een hoogspanningsleiding toegestaan (bovengrondse hoogspanningsleiding).

In afwijking van het bepaalde in de basisbestemming, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en toe te staan dat wordt gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden betreft het voorafgaand aan het bij een omgevingsvergunning afwijken inwinnen van advies van de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning wordt enkel verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast.

Voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.3.2.5 Waarde - Archeologie Hoog (binnen kom) (dubbelbestemming)

Gronden met de bestemming Waarde - Archeologie Hoog (binnen kom) zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn toelaatbaar indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken, met in achtneming van de overige voor de gronden geldende bouwregels, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van bebouwing.

Ter bescherming van de aanwezige waarden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden noodzakelijk.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie Hoog (binnen kom) geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

5.3.2.6 Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) (dubbelbestemming)

Gronden met de bestemming Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn toelaatbaar indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken, met in achtneming van de overige voor de gronden geldende bouwregels, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van bebouwing.

Ter bescherming van de aanwezige waarden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden noodzakelijk.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel de wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden.

5.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.4 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

5.3.3.5 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.3.6 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

5.3.3.7 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

In het bestemmingsplangebied is geen situatie aanwezig die strijdig is met het bestemmingsplan.

5.6 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Vooroverleg heeft plaatsgevonden met onder andere provincie Overijssel en het Waterschap Vechtstromen. Door beide instanties is het onderhavige bestemmingsplan akkoord bevonden.

5.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.