Plan: | De Veldkamp 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0077-0301 |
In het begin van deze Eeuw hebben de gemeenten Hengelo en Borne besloten om gezamenlijk het bedrijventerrein De Veldkamp te ontwikkelen. De Veldkamp ligt ten zuidwesten van Borne en ten noordwesten van Hengelo. Het gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 70 hectare.
Het bedrijventerrein De Veldkamp ligt in twee gemeenten, maar daarvoor is door de gemeenten Hengelo en Borne gezamelijk een bestemmingsplan gemaakt. Destijds is het bestemmingsplan De Veldkamp door de gemeenteraden van Hengelo en Borne vastgesteld op respectievelijk 28 februari 2006 en 16 februari 2006. Het bestemmingsplan is op 17 oktober 2006 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel. In de loop van de jaren hebben zich enkele ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Zo is bijvoorbeeld de vraag vanuit het bedrijfsleven veranderd. Ook zijn enkele onderdelen van het plangebied inmiddels uitgewerkt die in het bestemmingsplan De Veldkamp nog de bestemming “uit te werken gebied” hadden. Gelet op de omvang en aard van de wijzigingen kan niet worden gesproken van een herstructurering van het bedrijventerrein. Het gaat om een actualisatie van het bestemmingsplan met een aantal nieuwe ontwikkelingen. De meeste ontwikkelingen hebben betrekking op het Bornse deel van het bedrijventerrein. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen, voor het Hengelose deel, beschreven.
Het plangebied (gemeente Borne en Hengelo samen) wordt ruwweg begrensd door de autosnelweg A1 aan de zuidzijde, de Burenweg aan de westzijde, de spoorlijn Almelo-Enschede aan de oostzijde en de Amerikalaan aan de noordzijde.
Ongeveer driekwart van het bedrijventerrein De Veldkamp ligt op het grondgebied van de gemeente Borne, het overige deel is grondgebied van de gemeente Hengelo. Dit bestemmingsplan betreft het Hengelose deel van De Veldkamp.
Voor het grondgebied van dit bestemmingsplan is het bestemmingsplan De Veldkamp van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 februari 2006 door de gemeenteraad van Hengelo. Op 17 oktober 2006 is het bestemmingsplan (gedeelte Hengelo) goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel. In het gedeelte van het bedrijventerrein van Borne is goedkeuring onthouden aan een perceel aan de Kleiweg.
Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 Planbeschrijving betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 Juridische planopzet wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Het bedrijventerrein De Veldkamp is een bedrijventerrein dat voorziet in de Hengelose en Bornse behoefte. Beide gemeenten dragen bij in de exploitatie van het terrein. Ongeveer 75 % van het bedrijventerrein ligt in de gemeente Borne, het overige gedeelte van het plangebied ligt in de gemeente Hengelo. De Veldkamp ligt ten zuidoosten van de dorpskern van Borne. Het bedrijventerrein wordt ruwweg begrensd door de autosnelweg A1 aan de zuidzijde, de Steenbakkersweg aan de westzijde, de Tichelkampweg/Burenweg aan de noordzijde en de spoorlijn Almelo-Enschede aan de oostzijde.
Het bedrijventerrein De Veldkamp ligt ten noordwesten van bedrijventerrein Westermaat, dat als een schil om de A1 en de Bornsestraat ligt. De Veldkamp sluit aan op bedrijventerrein Westermaat, deelgebied Plein, waar een Ikea en andere grootschalige detailhandel is gevestigd.
Het grootste deel van De Veldkamp bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden en was grotendeels onbewoond. Omstreeks 1860 is er in De Veldkamp een steenbakkerij gesticht. Het zuidelijke deel van het gebied behoort tot het Wooldse buurtschap Buren. Het hier gelegen erf ’t Schild of Schildman (Lemerijweg 10) wordt reeds in bronnen uit de Late Middeleeuwen vermeld.
De overige boerderijen in het gebied dateren in oorsprong uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan de grens tussen de gemeente Borne en Hengelo een landweer (een laat-middeleeuwse verdedigingswal) bevond.
In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst).
In de omgeving van het gebied komen verschillende landschapstypen voor: het kampenlandschap, het essenlandschap en het ontginningslandschap. Het gebied De Veldkamp is onderdeel van een ontginningslandschap, dat zich kenmerkt door het stelsel van rechte wegen en kavels. Dit ontginningslandschap is minder kwetsbaar dan het kampen en essenlandschap. Het is namelijk een jong gevormd gebied en wordt sterk beïnvloed door infrastructuur en stedelijke uitbreiding. Door deze kenmerken zijn de natuurwaarden gering. In een deel van De Veldkamp is vroeger leem gewonnen (waar de topografische naam De Lemerij en de straatnaam Lemerijweg naar verwijst). Vervolgens zijn de afgegraven delen gebruikt als afvalstortplaats die daarna is afgedekt met grond.
Figuur 2.1) Topografische kaart 1955-1965
De opzet van De Veldkamp wordt gekenmerkt door een tweedeling van het bedrijventerrein:
Borne en Hengelo liggen grotendeels op belangrijke knooppunten van infrastructuur. Deze infrastructuur bestaat uit de Rijkswegen A1/A35, de spoorlijn Enschede-Almelo en de provinciale weg van Hengelo naar Borne. Aan de zuidkant van Borne splitst de Rijksweg zich zuidelijk naar Enschede en uiteindelijk naar Duitsland (A35) en oostelijk naar Oldenzaal en Duitsland (A1).
De bestaande bedrijven in De Veldkamp worden ontsloten via de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg en de Steenbakkersweg en het eerste deel van de Amerikalaan. In de nabije toekomst wordt het bedrijventerrein voorzien van een tweede ontsluiting in de vorm van de zuidelijke randweg. De randweg verbindt het kruispunt tussen de Amerikalaan en de Steenbakkersweg met de Kluft (toe- en afrit 29 van de A35/A1). In 2013 is gestart met de bestemmingsplanprocedure voor de Zuidelijke Randweg.
Het langzaam verkeer maakt evenals het autoverkeer gebruik van de Burenweg, de Lemerijweg, de Veldovenweg en de Steenbakkersweg. Het langzaam verkeer kruist op twee plaatsen de A1.Via de tunnel onder de A1 is er vanuit het plangebied een directe verbinding met het landgoed Twickel dat een grote recreatieve waarde heeft.
De groen-blauwe geledingszone tussen de twee deelgebieden verbindt de groenzones ten oosten van de spoorlijn met het landschap ten zuiden van de A1 en vormt daarmee een belangrijke ruimtelijke en landschapsecologische drager. De zone is ingericht voor droge en natte groenvoorzieningen en recreatief medegebruik. De bestaande beplantingen en de Lemerij worden zo veel mogelijk behouden. In het laagste deel van het gebied is een retentievijver opgenomen voor de opvang van stedelijk water.
In de zuidoosthoek van het plangebied loopt De Woolderbinnenbeek.
Binnen het bedrijventerrein komen verschillende watergangen van het waterschap Regge en Dinkel voor (15-5-0-15, 15-5-0-3, 15-5-0-7 en 15-5) die zorg dragen voor de afvoer van hemelwater. Tevens zorgen de watergangen voor de ontwatering van het gebied. Watergang 15-5-0-3 draagt zorg voor de afvoer van drainagewater, overstortwater en hemelwater van afgekoppelde gebieden uit de kern van Borne. Midden in het gebied staat een gemaal van het waterschap die het water van deze watergang verpompt naar de Woolderbinnenbeek (15-5). De Woolderbinnenbeek loopt voor een klein deel door het plangebied.
In de toelichting van het geldende bestemmingsplan is een uitgebreide beschrijving van de waterhuishouding weergegeven. Sindsdien is de waterhuishouding in het plangebied niet veranderd.
Door het archeologisch bureau RAAP is het rapport ‘plangebieden Bornsche Maten en Velkamp, een archeologische verwachtingskaart en veldinspectie’ opgesteld. Het grootste deel van De Veldkamp ligt op de lage stuwwal van Borne en bestond tot in het midden van de 19e eeuw vrijwel geheel uit woeste grond (heide) en matenlanden. Omstreeks 1860 zijn in de buurt van De Veldkamp drie steenbakkerijen gesticht, waarvan er één binnen de plangrenzen lag.
Het zuidelijke deel van het gebied behoort tot het Wooldse buurtschap Buren. Het hier gelegen erf ’t Schild of Schildman (Lemerijweg 10) wordt reeds in bronnen uit de Late Middeleeuwen vermeld. De overige boerderijen in het plangebied dateren in oorsprong uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan de grens tussen de gemeente Borne en Hengelo een landweer (een laat-middeleeuwse verdedigingswal) bevond.
In het gebied zijn de volgende landschappelijke eenheden te onderscheiden: dekzandruggen en koppen met een esdek > 50 cm, dekzand- en grondmorenewelvingen en lage stuwwal en beekdalen.
Bij de planvorming en ontwikkeling van De Veldkamp is in 2003 het rapport "een archeologische verwachtingskaart en veldinspectie" opgesteld door bureau RAAP. Hieruit bleek dat archeologie geen belemmering meer vormt in het kader van deze bestemmingsplanherziening.
Cultuurhistorische waarden in Overijssel worden weergegeven op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Overijssel. Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig.
De Veldkamp omvat ruim dertig hectare (netto) bedrijfsgrond. De locatiekeuze voor de uitbreiding van bedrijvigheid in Borne / Hengelo is deels gebaseerd op de Intergemeentelijke Structuurschets Enschede-Hengelo (1998) en het milieueffectrapport (MER) Stadsgewest Twente dat hieraan ten grondslag ligt. Tussen Borne en Hengelo is een samenwerkingsovereenkomst gesloten om dit bedrijventerrein te ontwikkelen. Op De Veldkamp kunnen zich kleine tot middelgrote bedrijven vestigen (van circa 1.500 - 20.000 m²). Kleine, middelgrote en grote bedrijven uit de sectoren industie, bouw, transporten en distributie en groothandel uit milieucategorie 1 tot en met 4 kunnen hier een plek vinden.
Detailhandel en Perifere detailhandelvestigingen.
De vestiging van detailhandel en perifere detailhandel is binnen het plangebied (gemeente Hengelo) niet toegestaan.
Over het bedrijventerrein loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. In het plangebied van Hengelo betreft de hoogspanningleiding slechts een klein deel. Deze "belemmerende" strook wordt begrensd op 36 meter ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding (totale breedte 72 meter).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de Rijksweg A35 ter hoogte van bedrijventerrein De Veldkamp zijn geen reserveringsgebieden. Zodoende zijn er geen beperkingen ten aanzien van de snelweg.
Afbeelding: Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen; bijlage 16 bij het Rarro
Eind 2009 hebben het Rijk, de VNG en het IPO het "Convenant Bedrijventerreinen" afgesloten. Doel hiervan is het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, behoud van openheid van het landschap en kwalitatief en kwantitatief voldoende bedrijventerreinen. Een tweede doel van dit convenant is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland.
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:
Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.
In de Monumentenwet 1988 worden ‘Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden’ omschreven.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu kunnen een waardevol gebied aanwijzen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Om zodoende het historisch karakter nu en in de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt met het bestemmingsplan dat de gemeente opstelt in vervolg op de aanwijzing.
De bescherming van een gezicht betreft de historische structuren. Dat betekent dat nieuwe gebouwen kunnen worden toegevoegd in een beschermd gezicht. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, mits dit past in het historisch gegroeide karakter.
Bescherming van gezichten en bescherming van objecten kunnen elkaar aanvullen, maar niet vervangen. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen. De objectbescherming wil het architectonisch beeld veiligstellen en de authenticiteit van het materiaal behouden.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden. Het plangebied is geen Natura 2000 gebied en heeft ook geen externe werking op de Natura 2000 gebieden.
Flora- en faunawet
Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en Faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten, alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.
Het betreft een actualisatie van een bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid.
Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. In dit beleidsplan zijn het provinciale streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin geeft de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel tot 2030.
De Twentse zandgebieden (zuidoost Overijssel) is één van de zogenaamde windstreken die in de visie in detail is uitgelicht. Benoemd wordt dat Twente behoort tot de economische kerngebieden van Nederland en beschikt over internationale verbindingen over weg en spoor (A1-corridor) en over water wordt ontsloten via het Twentekanaal. De netwerkstad Twente (Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Borne en Almelo) wordt dan ook als stedelijk netwerk beschouwd van nationale betekenis. Dit gebied grenst direct aan een uitzonderlijk mooi historisch landschappelijk gebied waardoor het wonen in het stedelijk gebied sterk verhoogd wordt. Er worden kansen gezien voor de verrijking in de diversiteit aan woonmilieus rondom het stedelijk netwerk.
De hoofdambitie is om de positie van Twente als hoogwaardige internationale kennisregio verder uit te bouwen door kwalitatieve economische groei en het benutten van de bestaande gebiedskenmerken. Voor stedelijke gebieden binnen de provincie is een reconstructiezonering opgenomen dat inzichtelijk maakt tot waar het stedelijk gebied maximaal mag uitbreiden. Dit geldt ook voor de gemeente Borne.
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee Provinciale staten hun ambities willen realiseren:
Ontwikkelingsperspectief
Op de Ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie is het plangebied De Veldkamp aangeduid als "bedrijventerrein". Dit bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk tot doel om het bestaande bestemmingsplan De Veldkamp te actualiseren, maar voorziet tevens in enkele nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast worden de wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden meegenomen. De nieuwe ontwikkelingen betreffen met name bouwregels. Derhalve kan worden gesteld dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.
Figuur 3.1) Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart
Gebiedskenmerken
Bij de toetsing van het ruimtelijk initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) wordt opgemerkt dat er sprake is van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet zozeer invloed hebben op de structuren in het gebied, maar meer op de functies en bouwregels. De ontwikkelingen zijn niet zodanig ingrijpend dat invloed op de gebiedskenmerken aanwezig is.
In de actualisatie Omgevingsvisie Overijssel is het bedrijventerrein Buren - De Veldkamp opgenomen als bestaand bedrijventerrein (zogenaamd 'hard plan'). Ten aanzien van kantoren is vastgelegd dat een ruimtelijk-economische onderbouwing in de vorm van een kantorenvisie aanwezig moet zijn, wanneer nieuwe kantoorruimte wordt gerealiseerd. Deze kantorenvisie is in 2012 door de Netwerkstad Twente opgesteld (zie 3.3.1). Voor het Bornse gedeelte van het plangebied is in dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, de vestiging van zelfstandige kantoren mogelijk te maken. Binnen het plangebied van Hengelo zijn geen zelfstandige kantoren voorzien.
Op 1 juli 2009 is de Omgevingsverordening door Provinciale Staten van Overijssel vastgesteld. De Verordening bevat regels als bedoeld in artikel 4.1 eerste lid Wet ruimtelijke ordening en stelt regels aan de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met provinciaal beleid en voldoet aan de Omgevingsverordening Overijssel.
In 2012 heeft de gemeenteraad van Hengelo de Kantorenvisie voor de Netwerkstad Twente vastgesteld. In de kantorenvisie wordt aangegeven dat in Borne opvang van de lokale vraag mogelijk dient te zijn. Binnen het plangebied van Hengelo zijn geen zelfstandige kantoren voorzien.
De gemeenten Almelo, Borne, Hengelo, Enschede en Oldenzaal, die samen netwerkstad Twente vormen, hebben een gezamenlijke bedrijventerreinvisie opgesteld. Dit mede om recht te doen aan aan de gezamenlijke regionaal economische agenda, verwoord in de Ruimtelijk Economische Ontwikkelingsagenda van de Netwerkstad. Deze visie is in 2011 door de gemeenteraden binnen de Netwerkstad vastgesteld. De visie geeft, op basis van de daarin opgenomen uitvoerige analyse, onderzoek en programmering, aan dat het bestaande aanbod van direct uitgeefbaar bedrijfsterrein, de ruimtewinst door herstructurering en uitgifte op basis van harde plannen (vastgestelde bestemmingsplannen) toereikend zijn voor het accommoderen van de kwalitative en kwantitatieve (geprognotiseerde) ruimtebehoefte tot 2020.
Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. Daarnaast zijn de nota's 'aankoppelen / niet afkoppelen' en 'actualisatie rioleringsbeleid' opgesteld, die richtlijnen geven voor de omgang met water in bebouwd gebied.
Uitgangspunten van deze nota's zijn:
Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de “Beleidsnota Retentie” opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de “Stroomgebied Actie Plannen (STAP)”. Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Regio Twente heeft haar mobiliteitsbeleid geactualiseerd in haar Regionaal Mobiliteitsplan (RMP) Twente met als motto 'Verder met mobiliteit'. De regioraad heeft dit document 3 juli 2013 vastgesteld.
Dit is een actualisatie van het vorige RMP, dat liep tot en met 2011. Dit plan geeft weer wat in de periode 2012-2020 gaat gebeuren op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid in Twente.
De steden Hengelo, Enschede, Almelo en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen:
De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.
Speciale aandacht gaat uit naar de relatie tussen deze ruimtelijke hoofdstructuur en zijn omgeving, ofwel naar de relatie tussen stad en platteland: hoe moet het stedelijk netwerk vanuit de omgeving worden gezien; en wat wordt de rol van de plattelandsgemeenten in het netwerk? Waar de landbouw plaatselijk onder druk staat en mogelijk zelfs verdwijnt, verdwijnen ook de huidige dragers van het landschap. Daarom wordt gezocht naar nieuwe landschappelijke dragers. De kwaliteit van het landelijk gebied in Twente is belangrijk voor het hele stedelijke netwerk. Voor de kleine gemeenten zijn ook de gevolgen van de dynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied op de lokale economie en leefbaarheid van belang. Groene contouren mogen er bijvoorbeeld niet toe leiden dat het landelijk gebied op slot gaat voor wonen en werken.
De Netwerkstad gemeenten hebben gezamenlijk een bedrijventerreinvisie opgesteld. In 2011 is de visie door de verschillende gemeenteraden vastgesteld. In de visie wordt onderkend dat voor wat betreft het bedrijventerrein De Veldkamp vooral in de ontwerp- en planfase in belangrijke mate aandacht is besteed aan duurzaamheid. Het stedenbouwkundig ontwerp onderscheidt zich van andere ontwerpen door veel groen, veel water, fiets- en wandelpaden en wadi's in het plangebied te situeren. Met al deze ingrediënten is een hoge kwaliteit bedrijventerrein ontstaan, waarbij in het parkmanagement en het onderhoud door de gemeenten zekerheden zijn gezocht om deze kwaliteit te handhaven. Eventuele revitalisering in de toekomst kan daarmee worden voorkomen.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Eén ervan is stadsranden, waarin het Gezondheidspark valt. Het Gezondheidspark moet een ruimtelijke, ecologische en recreatieve overgang vormen tussen stad en landschap, waarbij een goede verhouding tussen groen,
water en verstedelijking het uitgangspunt is.
In de Beleidsvisie detailhandel staat aangegeven dat de laatste fase van Westermaat-Plein zich moet ontwikkelen als centrum voor gerichte non-food aankopen. Vooralsnog betekent dit dat uitbreiding met de traditionele perifere detailhandelsbranches mogelijk is. Er zal geen verdere uitbreiding van recreatieve detailhandel plaats vinden.
November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken:
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.
De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.
Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.5.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:
De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle kruispunten met het overige verkeer krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.
Het dagelijks bestuur van Regio Twente is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. Regio Twente maakt het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (nu Connexxion en Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.
Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee in ontwikkeling zijn:
Het Waterplan Hengelo "Kleurrijk waterbeheer" is in 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Het waterplan beschrijft hoe de gemeente in de komende 25 jaar haar verantwoordelijkheid neemt in het regionale watersysteem en geeft richting aan de ontwikkeling van stedelijk water in Hengelo. Het waterplan onderscheidt 3 sporen waarlangs de gemeente en het waterschap Regge en Dinkel invulling gaan geven aan deze verantwoordelijkheid;
Ad. 1 Grote delen van de Hengelose beken zijn niet meer zichtbaar omdat ze verduikerd zijn. Met name herstructureringsprojecten bieden kansen deze beken weer zichtbaar te maken en weer integraal onderdeel te laten uitmaken van de openbare ruimte.
Ad. 2 Schoon hemelwater wordt niet meer op de gemengde riolering geloosd maar wordt zichtbaar afgevoerd naar oppervlaktewater. In het gebied wordt voldoende waterberging aangelegd, het liefst in de vorm van wadi's omdat deze tevens een zuiverende werking hebben.
Ad. 3 In het kader van de Wet Gemeentelijke Watertaken (per 1/1/2008) heeft de gemeente een verbrede zorgplicht t.a.v. het oplossen van structurele grondwateroverlast.
Naast deze drie manieren is een belangrijke rol weggelegd voor communicatie en educatie. De nadruk ligt hierbij op kijken en doen. Te denken valt aan het uitzetten van fiets- en wandelroutes langs de beken en het aanleggen van een waterspeelplaats of waterkunstwerk. Ook is een lespakket over water aan de basisscholen aangeboden.
Het waterplan is door de besturen van het waterschap Regge en Dinkel en de gemeente Hengelo vastgesteld.
De actualisatie van het bestemmingsplan De Veldkamp is in overeenstemming met het beleid van de gemeente Hengelo.
In 2006 heeft de gemeenteraad een separaat stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan voor De Veldkamp vastgesteld (06int00069).
De opzet van De Veldkamp wordt gekenmerkt door een tweedeling van het bedrijventerrein:
* het westelijk deel: te bestemmen voor reguliere bedrijven, waarin opgenomen enkele bestaande bedrijven en de voormalige vuilstort;
* het oostelijk deel: bestemd voor hoogwaardige reguliere bedrijvigheid, kantoren en publieksintensieve voorzieningen.
Tussen deze twee delen is langs de Burenweg een brede geledingszone geprojecteerd met een waterpartij (retentievijver) en een groenzone die in zuidelijke richting aansluit op de A1 zone. Daarin is opgenomen de oude buurtschap De Lemerij en de fietsverbinding onder de A1 richting landgoed Twickel.
De Veldkamp wordt ontsloten door de Randweg die in het verlengde van de Amerikalaan via een tunnel onder de spoorlijn in westelijke richting wordt aangelegd. De Veldkamp heeft daamee ook een directe verbinding met respectievelijk het bedrijventerrein Westermaat en de Bornsestraat
Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan De Veldkamp zijn enkele wijzigingen opgenomen. In dit hoofdstuk worden alle wijzigingen genoemd en voorzien van visie/motivatie. Het betreft alleen de wijzigingen die van belang zijn voor het Hengelose deel van het bedrijventerrein
Algemeen
De algemene beleidslijn is dat detailhandel niet is toegestaan op bedrijventerreinen. Dit uitgangspunt is vertaald in dit bestemmingsplan. Opslag en distributie voor internetverkoop, in de spreektaal 'een webshop' is echter een bijzondere vorm van detailhandel. Deze vorm van detailhandel verloopt voornamelijk via internet of andere media. De ruimtelijke presentatie en effecten zijn van een andere aard dan reguliere detailhandel. Dat wordt tot uiting gebracht in de definities van dit bestemmingsplan (lid 1.28 detailhandel en lid 1.46 opslag en distributie internethandel).
Een belangrijk onderdeel van een webshop (opslag en distributie voor internetverkoop) vormt de opslag- en distributiefunctie. Opslag en distributie is een vorm van bedrijvigheid die op een bedrijventerrein zonder meer is toegestaan. Echter, door de daaraan verbonden detailhandelsfunctie onderscheidt een webshop zich van opslag- en distributiebedrijven.
Kenmerkend bij een webshop is het (grotendeels) ontbreken van het fysiek uitstallen van artikelen ten verkoop. Producten worden digitaal (virtueel) gepresenteerd. Klantcontacten vinden vrijwel uitsluitend per e-mailbericht of telefonisch plaats. Van belang bij de toelaatbaarheid van webshops is in hoeverre aanvullende functies of combinaties daarvan worden toegevoegd aan de bedrijfsvoering. Te denken valt aan:
Wanneer de gecombineerde functies van afhalen, afrekenen en tonen van producten in een fysieke ruimte de overhand neemt, is feitelijk sprake van een reguliere detailhandelsfunctie. Voor een webshop is de bedrijfsmatige verkoop van goederen hoofdzakelijk via het internet maatgevend. Anders is de functie, afhankelijk van de schaal van de goederen of winkel, aan te merken als:
Vraag vanuit de markt
Het afgelopen decennium heeft de verkoop van goederen via internet een grote vlucht genomen. Online winkelen biedt gemak, producten kunnen worden vergeleken en besteld, zonder de woning te verlaten. Het aanbod is sterk gegroeid evenals de betrouwbaarheid en betalingsmogelijkheden. Naar verwachting zet de groei van het aantal detailhandelsverkopen per internet de komende jaren verder door.
Verkoop via internet kent verschillende vormen:
ad a. Groothandel en productie
Juridisch-planologisch is deze vorm van detailhandel via internet ruimtelijk niet relevant ofwel het wijkt niet af van een regulier groothandelsbedrijf. Het betreft geen detailhandel en is daarmee niet gebonden aan de bestemming Detailhandel. Aandachtspunt is eventuele verbreding van een groothandelsbedrijf naar de consumentenmarkt. Zolang particuliere verkopen een ondergeschikt karakter blijven houden, is geen sprake van detailhandel.
Onder ondergeschikte detailhandel wordt verstaan detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zo'n beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd (productie, ambachtelijke en/of groothandelactiviteit) qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft. In het algemeen is een grootte van 15% van de totale bedrijfsomvang nog te beschouwen als ondergeschikt.
ad b. Verkoop van (gebruikte) artikelen tussen consumenten
In de praktijk vindt de verkoop van artikelen tussen consumenten niet plaats op bedrijventerreinen. Derhalve wordt hieraan verder geen aandacht geschonken.
ad c. Internetdetailhandel en postordering
Verkoop via internet in de vorm van internetdetailhandel en postordering kan vanuit het perspectief van de ruimtelijke ordening globaal in de volgende 3 soorten worden onderscheiden.
Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de soorten b en c.
Gemeentelijke visie
De gemeente acht de realisering van opslag en distributie voor internetverkoop binnen een bedrijfsbestemming mogelijk, voor zover afhaalmogelijkheden van ondergeschikte aard en omvang zijn. Van een ondergeschikte omvang is sprake indien de oppervlakte voor afhalen niet meer bedraagt dan 10% van de vloeroppervlakte van een bedrijfsgebouw, met een maximum van 150 m².
Indien een webshop (opslag en distributie voor internetverkoop) meer ruimte benut voor afhalen van goederen is geen sprake van verkoop via internet. Dan is vestiging nodig in het kernwinkelgebied.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ten aanzien van het bestemmingsplan wordt de gemeentelijke visie in de volgende uitgangspunten vertaald.
In artikel 5, lid 3, sub c van het bestemmingsplan De Veldkamp (2006) is opgenomen dat het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel 50% mag bedragen. Op bedrijventerreinen is het veelal gebruikelijk een maximaal bebouwingspercentage te hanteren van 70%. Om de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein te vergroten en om een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik te bevorderen is in het onderhavige bestemmingsplan, in de bestemming Bedrijf - uit te werken, een maximaal bebouwingspercentage van 60% opgenomen.
De bebouwingsvrije zone die op grond van het vroegere rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat was opgenomen, is komen te vervallen. Op basis van de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro) is deze bebouwingsvrije zone niet langer aan de orde langs de rijksweg A1/A35. Zie ook paragraaf 3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro).
Dit bestemmingsplan is voornamelijk een actualisatie van het vigerende plan. Het plan maakt een beperkt aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt in dit geval als het aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein met een oppervlakte van 75 ha of meer betreft. M.e.r.-plichtig is het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet. Vanwege het conserverende karakter van het plan, is dat hier niet het geval. Volstaan zal worden met een vergewisplicht in de vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld en als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de milieueffecten niet zodanig van omvang zijn dat het uitvoeren van een m.e.r. noodzakelijk is.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en in verschillende uitvoeringsbesluiten (met name het Besluit geluidhinder). De Wet stelt normen voor verschillende geluidbronnen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.
In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. Ook moet door akoestisch onderzoek worden bepaald hoe hoog de geluidbelasting op geprojecteerde geluidgevoelige objecten is.
De Wet geluidhinder kent per geluidbron een zogenoemde voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van de maximaal toelaatbare waarde is onder andere afhankelijk van de geluidsbron en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde; daartoe moeten zonodig geluidbeperkende maatregelen worden getroffen. Mogelijk geluidbeperkende maatregelen zijn bijvoorbeeld: het toepassen van geluidreducerend asfalt, van raildempers, het plaatsen van geluidschermen of het aanhouden van voldoende afstand tussen geluidbron en geluidgevoelig object.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare waarde ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Het vaststellen van een hogere grenswaarde is echter alleen toegestaan als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.
De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Onderhavig plan betreft geen geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Allereerst zijn er richtafstanden, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent. Verdere reducties zijn in de meeste gevallen niet te verantwoorden, omdat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven afhankelijk van het omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Niet overal kan worden voldaan aan de gewenste ideale richtafstanden uit de VNG-brochure. Dit wil niet per definitie betekenen dat ter plaatse milieuhinder aanwezig is. Op grond van de direct werkende normen uit het Activiteitenbesluit waaronder de bedrijven vallen dan wel op grond van de milieuvergunning van de bedrijven, kunnen maatregelen getroffen zijn, waarmee de milieuhinder teruggebracht is tot een aanvaardbaar niveau
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.
Het bedrijventerrein De Veldkamp is inwaarts gezoneerd op basis van de hierboven beschreven methodiek. Dit betekent dat aan de randen van het bedrijventerrein (aan de Steenbakkersweg en de Tichelkampweg) alleen lichtere bedrijvigheid is toegestaan vanwege de nabijgelegen woonhuizen. Ook aan de oostkant is met de zonering rekening gehouden met de afstand tot de woningen in Wensink-Zuid en met de afstand tot de zorgboerderij ten zuiden van de snelweg.
Bij de verdere zonering van het terrein is met deze woningen en de afstanden uit de tabel rekening gehouden, zodat de zwaardere bedrijvigheid (categorie 4.2) het verst van de woningen gerealiseerd wordt. De echt hinderlijke bedrijvigheid, zoals de zogenaamde 'grote lawaaimakers', wordt uitgesloten. Ook bedrijven uit de milieucategorie 5.1, 5.3 en 6 komen niet voor op het bedrijventerrein De Veldkamp.
Concreet betekent dit dat De Veldkamp wordt verdeeld in de volgende zones:
Tabel 5.2. Zonering De Veldkamp
Bestemming + aanduiding | Maximaal toegelaten milieucategorie | Minimale afstand in meters (bij type rustige woonwijk) |
Bedrijf "b<=2" | 1, 2 | 10 en 30 |
Bedrijf "b<=3.1" | 1, 2 en 3.1 | 10, 30 en 50 |
Bedrijf "b<=3.2" | 1, 2, 3.1 en 3.2 | 10, 30, 50 en 100 |
Bedrijf "b<=4.1" | 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 | 10, 30, 50, 100 en 200 |
Bedrijf "b<=4.2" | 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 | 10, 30, 50, 100, 200 en 300 |
Bij beoordelingen van de werkelijke milieubelasting dient te worden gekeken naar de concrete situatie waarbij de zonering van de bedrijfsactiviteiten en gebouwen op de betreffende bedrijfspercelen en de eventueel getroffen maatregelen bepalend kunnen zijn voor de werkelijke hindercontouren.
De zonering in bedrijfscategorieën is gebaseerd op de onderstaande milieuzonering.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Veldkamp zijn alle noodzakelijke bodemonderzoeken uitgevoerd.
Voormalige stortgaten Steenbakkersweg
Het gebied stortgaten aan de Steenbakkersweg De Veldkamp (Borns deel van het bedrijventerrein) maakt deel uit van het provinciale Heideweg project en staat opgenomen in het provinciaal bodemsaneringsprogramma. Met betrekking tot deze locatie is een groot aantal onderzoeksrapporten opgesteld, alsmede een milieukundig evaluatierapport, een saneringsonderzoek en een monitoringsplan.
Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van bodemverontreiniging het plan uitvoerbaar is. Er is inmiddels een saneringsplan vastgesteld (voor de voormalige stortgaten Steenbakkersweg) op basis waarvan een Wbb-beschikking wordt afgegeven door het bevoegd gezag. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van bodemaspecten.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, moeten rekening houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. De gemeente Hengelo heeft een eigen archeologiebeleid waarin de uitgangspunten van het Rijksbeleid zijn overgenomen.
Archeologisch vooronderzoek
Al in een vroeg stadium van de planvorming en ontwikkeling van het gebied is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd en is er op basis daarvan een opgraving verricht. Omdat het om een gezamenlijke ontwikkeling door de gemeenten Borne en Hengelo gin zijn zowel het Bornse als het Hengelose deel van het gebied De Veldkamp zijn volledig onderzocht. Deze onderzoeken zijn tussen 2003 en 2008 uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP. Bij de eerste inventariserende onderzoeken zijn gedetailleerde verwachtingskaarten gemaakt aan de hand van bureauonderzoek en booronderzoek en konden er drie vindplaatsen worden vastgesteld. In een tweede fase zijn proefsleuven gegraven ter plaatse van de vindplaatsen 4 en 5 en is er een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van een DPO-leiding. Aanvullend booronderzoek op vindplaats 3 heeft niet geleid tot een behoudenswaardige vindplaats. Op vindplaats 4 werd een urnenveld uit de Late Bronstijd vastgesteld. Op vindplaats 5, nabij het voormalige erf Schildman of 't Schild werden wel sporen van een ouder erf aangetroffen maar deze werden niet als behoudenswaardig gekwalificeerd. Wel werd geadviseerd om de sloop van de boerderij onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden. Tevens werden er op deze vindplaats nog sloten van een oude landweer aangetroffen. Aangezien de landweer ook ter plaatse van de in aanleg zijnde DPO-leiding waargenomen is, kon een uitspraak gedaan worden over de behoudenswaardigheid. Op basis van waarnemingen bleek deze niet behoudenswaardig.
Opgraving van een urnenveld
In 2008 is vindplaats 4 opgegraven. Vindplaats 4 lag nagenoeg geheel binnen het Hengelose deel van de Veldkamp. Het urnenveld van de Schild Es is compleet of vrijwel compleet opgegraven. Binnen een gebied van ca. 1000 m² zijn resten gevonden van 33 graven die merendeels goed behouden in de bodem lagen. De graven bestaan uit kuilen waarin urnen crematieresten zijn aangetroffen, al dan niet in urnen. De crematieresten zijn na de lijkverbranding op een brandstapel begraven. Rond de meeste urnenbegravingen is een grafstructuur in de vorm van een greppel aanwezig. Dat waren zowel ronde, ovale of langgerekte afgerond rechthoekige greppels.
Afbeelding: De grafstructuren van het urnenveld (rood). Grijs ingetekend zijn esgreppels
uit de late middeleeuwen of de nieuwe tijd.
Op grond van de verbrande resten kon worden vastgesteld dat er minimaal 19 individuen zijn gecremeerd en begraven. Daaronder vermoedelijk acht vrouwen, drie mannen, en zes onvolwassen individuen waarvan het geslacht niet vastgesteld kon worden.
Geen van de begraven individuen was ouder dan 50 jaar. Hoewel het op het eerste gezicht lijkt of vrouwen oververtegenwoordigd zijn, kan dit ook te maken hebben met de beperkingen van onderzoek van gecremeerde botresten.
Op basis van AMS 14C-dateringen en de typologie van de randstructuren en de aangetroffen keramiek dateert het urnenveld vrijwel zeker uit de Late Bronstijd.
Naast de resten van het urnenveld zijn archeologische resten uit het Laat Neolithicum, spiekers uit de Midden IJzertijd en ontginningssporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. De omvangrijke ontginningssporen hebben een deel van de archeologische resten van het urnenveld uitgewist.
Archologische waarden in het plangebied na onderzoek
Binnen het plangebied is een volledig archeologisch onderzoekstraject doorlopen en het gebied is in die zin ook vlakdekkend onderzocht. Met grote zekerheid kan worden aangenomen dat er geen archeologische vindplaatsen in het gebied meer aanwezig zijn of nog verwacht kunnen worden. Dat laat onverlet dat bij eventuele toevalsvondsten bij grondwerken altijd nog volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), een melding van de desbetreffende vondsten gedaan moet worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
In de verbeelding van het bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met archeologische waarden door middel van een aanduiding of medebestemming.
Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
Afbeelding: Historisch-geografische inventarisatie van het plangebied. Uit RAAP-rapport 1700
In het kader van de onderzoeken van RAAP is ook de historisch geografische ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht.
Het Hengelose deel van het plangebied De Veldkamp omvat een deel van de marke Woolde (gemeente Hengelo) en behoorde tot de Wooldse buurtschap Buren. Het erf 't Schilt of Schildman (Lemerijweg 10) wordt in laat-middeleeuwse bronnen aangeduid als een Wooldse katerstede of keuterboerderij. Schildman wordt in 1369 voor het eerst vermeld (het goed to Schilder).
Direct ten noorden van het erf ligt de Schild Es, de (voormalige) es van erve Schildman. De noordgrens van deze es wordt gevormd door de grens tussen de marken Zenderen en Woolde. Deze grens komt overeen met de grens tussen de voormalige schoutambten Borne en Delden. Er zijn aanwijzingen dat zich in de Late Middeleeuwen op of parallel aan deze grens een landweer, een laat-middeleeuwse verdedigingswal, bevond. Ter hoogte van erve 't Schilt zou zich een doorgang met slagboom (schillingsboom) hebben bevonden. Het exacte tracé van deze (vermoedelijke) landweer, waarvan verder westelijk aan de Veldweg een groot deel bewaard is gebleven is vooralsnog onbekend en kan waarschijnlijk alleen door middel van archeologisch onderzoek bepaald worden.
Ten zuidwesten van erve 't Schilt bevindt zich aan de Lemerijweg en de Burenweg een groepje van vijf boerderijen die eveneens tot de buurtschap Buren behoren. Deze boerderijen zijn van een veel latere datum dan 't Schilt; hun oorsprong ligt in de 17e, 18e en 19e eeuw.
Te midden van deze boerderijen lag tegenover erve Breukers of De Leemerij en nog juist binnen de gemeente Borne een kleine Joodse begraafplaats met drie grafstenen. Het oudste graf dateerde uit 1776, het jongste uit 1846. Nadat erve De Leemerij in het begin van de 20e eeuw naar de overzijde van de Burenweg was verplaatst, lag deze begraafplaats min of meer op het erf van deze boerderij. Dit vormde in 1960 aanleiding om de graven te ruimen en de stoffelijke resten en de grafstenen over te brengen naar de Joodse begraafplaats te Borne.
- Waardevolle structuren en objecten
Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen kenmerken van de historische situatie uit het begin van de 20e eeuw aanwezig.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en monumenten aanwezig.
Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen.
Voor De Veldkamp is het waterhuishoudkundig plan ‘Bedrijventerrein Buren – De Veldkamp’ (augustus 2005) opgesteld, waarin gedetailleerd de omgang met grond-, hemel- en afvalwater wordt beschreven. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met gemeente Borne en Hengelo, waterschap Regge en Dinkel en Kuiper Compagnons. Er heeft een groot aantal overleggen plaatsgevonden tussen de verschillende partijen. Tijdens deze overleggen zijn de uitgangspunten, randvoorwaarden en uiteindelijk de oplossingsrichtingen vastgesteld.
Een aantal bedrijven wil op dit moment, of mogelijk in de toekomst, een extra inrit op de openbare weg hebben. Door de aanleg van een extra inrit komt een deel van de wadi's te vervallen. Daardoor vervalt een deel van de wadi's. Hierdoor zou de beschikbare waterbergingscapaciteit afnemen. Om deze afname te compenseren is een aantal maatregelen genomen. Het betreft een extra peilstijging in de bergingsvijver van 4 centimeter.
De maatregelen zijn verwoord in de notitie van DHV d.d. 6 maart 2012. Het waterschap Regge en Dinkel heeft bij brief van 2 april 2012 te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de te nemen maatregelen.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot aantasting van beschermde soorten.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ingrepen mogelijk gemaakt en het plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een beschermde natuurstatus. Onlangs is een quick scan uitgevoerd ter plaatse van de voormalige kleigaten aan de Steenbakkersweg. (PM toevoegen quick scan). Het groen zal daar gekapt moeten worden en in het kader van de sanering en herinrichting zal geïnventariseerd moeten worden of er mogelijke natuurwaarden aanwezig zijn. Voor het overige is het bestemmingsplan op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar, aangezien het gaat om een actualisatie. De gronden zijn al bouwrijp en voor een deel uitgegeven. Overigens zijn er bij de aanleg van het bedrijventerrein diverse compenserende maatregelen getroffen, zoals de aanleg van voldoende groen.
Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:
Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.
De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
Het bestemmingsplan is met name conserverend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Ten opzichte van het vigerende plan draagt dit bestemmingsplan niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen wordt per 1 juli 2014, met de inwerkingtreding van de Wet basisnet, wettelijke geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Vooruitlopend daarop zijn de rekenregels en toetswaarden vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico ten gevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.
Het plan staat geen vestiging toe van bedrijven die vallen onder de werking van het Bevi. Ook in de omgeving bevinden zich geen Bevi-richtingen met een invloedsgebied tot over het plangebied. Toetsing aan het Bevi kan dan ook achterwege blijven.
Daarnaast wordt het plangebied begrensd aan de zuidzijde door de snelweg A1 en aan de oostzijde door de spoorlijn Almelo - Hengelo. Over beide transportassen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Beide transportassen gaan met ingang van 1 juli 2014, de datum waarop naar alle waarschijnlijkheid de Wet basisnet in werking treedt, deel uitmaken van het basisnet. Langs geen van beide gaat een veiligheidszone (= de PR 10-6-contour bij een gevuld risicoplafond) gelden. Wat dit betreft zijn er dan ook geen belemmeringen. Langs de A1 gaat een zogenoemd plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelden van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenrand van de weg. In het Bouwbesluit is bepaald welke (bouwkundige) maatregelen getroffen moeten worden ter bestrijding van een plasbrand. Voorliggend plan voorziet niet in bouwmogelijkheden binnen 30 meter van de snelweg.
Bij de voorbereiding van het basisnet zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. In deze berekeningen is rekening gehouden met de bevolkingsdichtheid op grond van bestaande bebouwingsmogelijkheden en op basis van voorgenomen bouwplannen. Voorliggend plan is conserverend van aard; er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van het aantal aanwezigen. Op grond van het basisnet is over de spoorlijn nog slechts beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Het vervoer van tot vloeistof verdicht brandbaar gas (vooral LPG en propaan) is maatgevend voor het risico. In de voorgaande jaren passeerden tot 4000 wagens met brandbaar gas per jaar. Het risicoplafond in het basisnet is gebaseerd op slechts 200 ketelwagens met brandbaar gas per jaar. De basisnetberekeningen laten zien dat het groepsrisico relatief laag is, zowel als gevolg van het spoor als van de A1 ruim minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Het plan is conserverend van aard. Het aantal aanwezigen en daarmee het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk die zijn gericht op de aanwezigheid van minder zelfredzame personen.
Door de realisering van de fietssnelweg F35 aan de overzijde van het spoor wordt de bereikbaarheid van het spoor verbeterd. In het plangebied is open water aanwezig dat ingezet kan worden bij de bluswatervoorziening.
De gemeente Borne werkt mee aan een pilot van Veiligheidsregio om instrumenten te ontwikkelen voor risicocommunicatie. Als deze beschikbaar komen zal worden nagegaan of onderdelen ook ingezet kunnen worden ter bevordering van de zelfredzaamheid van aanwezigen in het gebied.
Gasleiding
Binnen het Hengelose deel van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig. Het betreft een leiding met een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. De leiding ligt ter plaatse van de bestemming 'verkeersdoeleinden' en heeft een belemmerde strook van 4m vanuit het hart van de leiding. Binnen het invloedsgebied van deze leiding zijn geen (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig. Verder liggen ten oosten en ten zuid-westen van het plangebied hogedruk aardgastransportleidingen met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het Bornse deel van het plangebied. De ene leiding heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar, de andere een diameter van 30 inch en een druk van 80 bar. Voor deze leidingen geldt een belemmerde strook van 4, respectievelijk 5 meter vanuit het hart van de leiding. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Wel is onderzocht of er in de huidige situatie reeds een veilige situatie bestaat. Daarom is met behulp van het programma CAROLA het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bepaald.
Uit de rekenresultaten (zie bijlage 2:Kwantitatieve Risicoanalyse Bestemmingsplan de Veldkamp) blijkt dat de PR 10-6 contour binnen de belemmerde strook ligt, er zijn geen (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig binnen deze contour. Het groepsrisico neemt als gevolg van dit plan niet toe en is ruimschoots kleiner dan 0,1X oriëntatiewaarde.
De gasleidingen vormen daarom geen belemmering voor dit plan.
Brandstofleiding
Door het plangebied loopt een brandstofleiding die beheerd wordt door defensie (DPO-leiding). De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale druk van 80 bar. De leiding wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het transport van brandstoffen in de klasse K2 en K3 (bv. kerosine en dieselolie). De leiding is echter ook geschikt voor het, in bijzondere situaties, transporteren van brandstoffen uit de klasse K1 (bv benzine). Voor de externe veiligheidseffecten zijn de K2 en K3-vloeistoffen maatgevend.
Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook mag geen bebouwing aanwezig zijn. Op basis van berekeningen van het RIVM is vastgesteld dat er geen PR 10-6-contour buiten de leiding ligt.
De effectafstand van de leiding is beperkt, maximaal circa 30 meter. Het maatgevende scenario is een brand. Binnen deze afstand bevindt zich slechts een zeer beperkt aantal personen. Er is dan ook geen sprake van een substantieel groepsrisico.
Vanwege de aspecten rampenbestrijding, zelfredzaamheid en verantwoording groepsrisico is de brandweer Twente om advies gevraagd. Dit advies is op 5 december 2013 ontvangen. Het advies is betrokken bij deze toelichting, maar geeft geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Door het plangebied loopt de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Hengelo. Deze is gecombineerd met de 110 kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. Rond hoogspanningsleidingen geldt vanwege elektrische velden, geluid en onveiligheid (bv vallende ijsafzettingen) een door de elektriciteitsmaatschappijen aangehouden zogenoemde zakelijke rechtstrook. De breedte van deze strook is afhankelijk van de transportcapaciteit, het type mast en de mastafstand. Voor de 110 kV- en de 380 kV-leidingen worden zakelijk rechtstroken aangehouden van 50(2x25) meter respectievelijk 72(2x36) meter. Binnen deze stroken gelden verschillende beperkingen. Zonder toestemming van de netwerkbeheerder mag niet worden gebouwd of bos worden aangeplant.
Vanwege een mogelijk verband tussen de elektromagnetische veldsterkte en gezondheidsschade, adviseert het ministerie van VROM om zekere veiligheidsafstanden aan te houden. Als eerste geldt de zogenoemde indicatieve zone. Deze indicatieve zone is voor de 110 kV-leiding 50 meter aan weerszijden van de leiding en voor de 380 kV-leiding 2x145 meter. Binnen deze indicatieve zone moet worden bepaald waar de veldsterkte groter is dan 0,4 microtesla; dit wordt de specifieke zone genoemd. Binnen de specifieke zone worden gevoelige bestemmingen (bv. woningen) ontraden. De precieze ligging van deze specifieke zone hangt af van verschillende factoren en moet worden berekend. Binnen het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de indicatieve zone. Er is dan ook geen aanleiding om de specifieke zone van de betreffende leidingen te bepalen.
Langs de Steenbakkersweg/Tichelkampweg en de Burenweg/Veldkampsweg bevinden zich twee hoofdtransportleidingen voor drinkwater. Binnen 2,5 meter van de leiding mag geen diepwortelende beplanting worden aangebracht en de rooilijn van bebouwing moet op tenminste 5 meter uit de transportleiding liggen.
Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit houdt in dat om een ongestoord functioneren van radar en communicatieapparaat te waarborgen er rond dit radarstation beperkingen gelden mbt de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een cirkel met een straal van 15 km, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte. De maximale hoogte wordt bepaald door de hoogte van de top van de radar (tov N.A.P.) vermeerderd met een variabele hoogte afhankelijk van de afstand tot de radar. Het plangebied ligt op circa 10 km vanaf het radarstation. In deze situatie bedraagt de maximale bouwhoogte 71 meter (top radar) + 44 meter (variabele hoogte) = 115 meter. Binnen het plangebied is geen bebouwing toegestaan met een hoogte van 115 meter. Gelet daarop vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarstation Twente.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht vanaf 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat elf bestemmingen, waarvan vier dubbelbestemmingen.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
Het plan kent in totaal 8 bestemmingen, waarvan 3 dubbelbestemmingen. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen bevatten meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied. Een aanduiding kan gelden voor een gebied waarbinnen meerdere bestemmingen aanwezig zijn. Een voorbeeld van een aanduiding is de aanduiding "horeca", dat soms gebruikt wordt om aan te geven dat binnen een specifiek pand horeca is toegestaan.
De bestemming ‘Groen’ is aanwezig in het westelijk deel en het zuidelijk deel van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ondermeer ook fiets- en voetpaden en water mogelijk gemaakt. Overigens worden groenvoorzieningen ook binnen de bestemmingen ‘Bedrijf - uit te werken’ en ‘Verkeer’ mogelijk gemaakt.
Alle wegen in het plangebied hebben voornamelijk een verkeersfunctie en geen verblijfsfunctie. Zij zijn dan ook bestemd als "Verkeer".
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
De bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’ regelt de bestemming van de gronden die in eigendom zijn van ProRail.
De bestemming ‘Water' heeft betrekking op de primaire watergangen en –partijen;
Artikel 7 Bedrijf - uit te werken
Binnen de bestemming Bedrijf-uit te werken bestaat de mogelijkheid om ondermeer bedrijven, voorzieningen van sportieve, recreatieve, maatschappelijke, culturele en of aanverwante aard, niet-zelfstandige kantoren, productiegebonden detailhandel, opslag en distributie voor internetverkoop en bijbehorende voorzieningen te realiseren. Er zijn uitwerkingsregels opgenomen waarbinnen de bestemming kan worden uitgewerkt.
Artikel 8, 9 en 10 Leiding
In het plangebied liggen diverse leidingen (hoogspanningsverbinding, ondergrondse buisleiding en watertransportleiding) waarvoor beperkingen gelden. Deze leidingen zijn op de kaart met ‘Leiding’ opgenomen als dubbelbestemming. Voor de dubbelbestemmingen 'Leiding-Hoogspanningsverbinding', ‘Leiding-Leidingstrook' en ‘Leiding-Water’ is voor het yuitvoeren van diverse werken en werkzaamheden een vergunningstelsel opgenomen.
Bij de ontwikkeling van De Veldkamp is een sluitende grondexploitatie opgesteld. Vanwege de economische crisis is de afgelopen jaren minder grond in uitgifte gebracht dan van te voren was geraamd. Dit heeft er toe geleid dat de periode van uitgifte van gronden is verlengd. De grondexploitatie is hierop aangepast.
Ten aanzien van de sanering van het terrein rond de stortgaten aan de Steenbakkersweg is een subsidiebeschikking van de provincie Overijssel afgegeven. Daarnaast is door de raad voor het resterende deel krediet beschikbaar gesteld. De kosten voor de sanering zijn hierdoor afgedekt. De kosten voor de herinrichting van het terrein om de recreatie-bestemming te kunnen verwezenlijken zijn in een kredietaanvraag met dekkingsvoorstel inmiddels geagendeerd voor de raad.
De procedures voor een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke inspraakverordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een actualisatie van een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein. De actualisatie bevat geen grote planologische ontwikkelingen.
Er zijn bij dit plan rijks- of provinciale belangen betrokken. Het plan is daarom voor vooroverleg verzonden aan GS en aan de ministeries van Defensie, Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, alsmede aan de Gasunie.
Het Waterschap Regge en Dinkel is al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van het plan betrokken en kan daarmee instemmen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.