direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterveld - Zuidelijke percelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0053-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Bedrijventerrein Oosterveld in Hengelo is in begin 2009 bouwrijp opgeleverd. Een gedeelte van de bedrijfspercelen is gesitueerd langs de rijksweg A1. De verkoop van deze percelen blijft achter bij de verkoop van de overige percelen. De bouwgrens van deze percelen is vastgesteld op 80 meter, gemeten vanaf de as van de dichtstbijgelegen rijbaan. Het zijn grote kavels, maar met beperkte bouwmogelijkheden. Het is wenselijk dat de bouwmogelijkheden op de betreffende percelen verruimd worden. Daarom is een herziening van het huidige bestemmingsplan A1 zone noodzakelijk. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de ligging van de bebouwingsgrens langs de A1 aangepast. Tevens wordt de aanleg van ontsluitingswegen binnen de bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt, zodat de grote kavels eventueel gesplitst kunnen worden in kleinere kavels.

Het bestemmingsplan 'Oosterveld - Zuidelijke percelen' bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Oosterveld - Zuidelijke percelen is op de afbeelding aangegeven. Het betreft het gedeelte dat met een rode lijn is omgeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0053-0301_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan A1 zone. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 23 juni 2008, goedgekeurd door GS op 30 september 2008 en onherroepelijk geworden op 26 november 2008.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

Bedrijventerrein Oosterveld in Hengelo is begin 2009 bouwrijp opgeleverd. Een gedeelte van de bedrijfspercelen is gesitueerd langs de rijksweg A1. De bouwgrens van deze percelen is vastgesteld op 80 meter, gemeten vanaf de as van de dichtstbijgelegen rijbaan. De bestemmingsgrens ligt echter op een veel kortere afstand. Een groot gedeelte van de percelen langs de rijksweg is aangemerkt als bebouwingsvrije zone en mag niet worden bebouwd. Voor diverse, met name in het middendeel gelegen, kavels geldt dat een strook van ca. 35 meter aan de zijde van de rijksweg vrij moet blijven van bebouwing. Gebleken is dat de uitgifte van de percelen langs de rijksweg achterblijft bij de verwachting. De uitgifte van de overige percelen op Oosterveld laat een normaal beeld zien. Navraag over de oorzaak van de achterblijvende uitgifte leert dat dit sterk samenhangt met de grootte van de kavels en de beperkte bouwmogelijkheden. Vanuit oogpunt van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik is deze situatie niet gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0053-0301_0002.jpg"

Bij Rijkswaterstaat is daarom het verzoek gedaan om de bouwgrens, welke dus nu op 80 meter ligt, te verleggen naar 60 meter uit de as van de nabijgelegen hoofdrijbaan. Hiermee worden de bouwmogelijkheden op de kavels aan de zijde van de rijksweg aanzienlijk vergroot. Rijkswaterstaat heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het terugbrengen van de bebouwingsvrije zone op bedrijventerrein Oosterveld langs de A1 van 80 naar 60 meter.

Om van de verruiming gebruik te kunnen maken is een herziening van het huidige bestemmingsplan A1 zone noodzakelijk. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de ligging van de bebouwingsgrens langs de A1 aangepast. Tevens wordt de aanleg van ontsluitingswegen binnen de bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt, zodat de grote kavels eventueel gesplitst kunnen worden in kleinere kavels. De herziening heeft alleen betrekking op gronden met de bestemming bedrijfsdoeleinden. Met de tussengelegen groenstroken, waarbinnen de wadi's zijn gelegen, gebeurt niets. Deze vallen dan ook buiten de herziening.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (2009)

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0053-0301_0003.png"


Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

3.2.1.2 Omgevingsvisie met betrekking tot Oosterveld - zuidelijke percelen

In de Provinciale Omgevingsvisie is het bedrijventerrein Oosterveld opgenomen als bestaand bedrijventerrein. Het valt binnen de stedelijke laag onder "bedrijventerreinen". Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') van de Provincie Overijssel wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0053-0301_0004.jpg"

fragment Omgevingsverordening

Voor het plangebied geldt volgens de Omgevingsverordening het ontwikkelingsperspectief: dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus, breed spectrum woon-, werk- en mixmilieus: Bedrijventerrein. Op de kaartlaag "Externe veiligheid" is te zien dat het plangebied is gelegen in: laagvliegroutes en funnel. Op de kaartlaag "Drinkwatervoorziening" is te zien dat het plangebied is gelegen in: intrekgebied met stedelijke functies: Hasselo.

Het plan Oosterveld-Zuidelijke percelen past binnen het ontwikkelingsperspectief, omdat het een bestaand bedrijventerrein betreft. Er vindt geen uitbreiding van de functie bedrijventerrein plaats, maar uitsluitend worden er wat extra bouwmogelijkheden gerealiseerd binnen de bestaande bestemmingsvlakken. De bouwhoogte die het bestemmingsplan maximaal toestaat is beduidend lager dan de hoogte die maximaal is toegestaan in de invliegfunnel (75 m). De Omgevingsverordening bepaalt in artikel 2.13.3 dat voor locaties in intrekgebieden bestemmingsplannen dienen te voorzien in een aanduiding voor intrekgebieden, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. In afwijking hiervan kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Er worden in dit bestemmingsplan uitsluitend functies/bedrijven toegestaan die in het bestemmingsplan A1 zone ook al zijn toegestaan. In onderhavig bestemmingsplan is de aanduiding "milieuzone - intrekgebied" opgenomen, waarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2.13.3 van de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.
3.3.2 Nota Economisch beleid (2003)

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

3.3.3 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen).

In de welstandsnota is aangegeven dat voor het plangebied het beeldkwaliteitplan Oosterveld, vastgesteld door de raad op 3 februari 2009, van kracht is.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Water

4.1.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel (vanaf 1-1-2014 Waterschap Vechtstromen) streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. Op 22-8-2011 is de watertoets uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets moet de normale procedure worden gevolgd.

4.1.2 Uitgangspunten waterschap Regge en Dinkel

Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel (vanaf 1-1-2014 Waterschap Vechtstromen) is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan, te vinden op www.wrd.nl. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

• Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.

• Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.

• Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

• Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

• De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.

• De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.

• Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.

• Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.

• Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.

• Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.

• Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot -wadi.

• Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.

• Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.

• In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.

• Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

• Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.

• Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.

• De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.

• Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

• Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.

• Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

4.1.3 Intrekgebied

Het bedrijventerrein 't Oosterveld is gelegen in het intrekgebied van het waterwingebied Hasselo. Op voorhand lijkt het ontwikkelen van een bedrijventerrein in een intrekgebied geen aantrekkelijke en logische keuze. Vitens, provincie en gemeente zijn overeengekomen dat met de middelen die vrijkomen bij de ontwikkeling van het gebied en die het bestemmingsplan biedt dergelijke maaregelen te nemen dat de kwaliteit van het grondwater beschermd wordt. In het bestemmingsplan A1 zone is hierin al voorzien, de nu voorliggende wijziging van de bebouwingsgrens doet hier niet aan af. De onderstaande tekst, die afkomstig is uit het bestemmingsplan A1 zone blijft van toepassing.

Huidige situatie oppervlaktewater

Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Regge en Dinkel. In het oostelijk deel stroomt de Hesbeek door het plangebeid. De Hesbeek vindt zijn oorsprong nabij vliegveld Twente ( circa 1.5 km vanaf het plangebied) en stroomt vrij af in noordwestelijke richting. De beek mondt uit in de Hasselerbeek.

Huidige situatie grondwater

In het plangebied komen de grondwatertrappen III en VI voor. Grondwatertrap III duidt op relatief hoge grondwaterstanden in de zomer- en winterperiode. Grondwatertrap VI duidt op een gemiddelde grondwaterstand in de winter en een relatief diepe grondwaterstand in de zomerperiode.

Watersysteembeschrijving toekomstig bedrijventerrein

Hemelwater dat op verhardingen valt wordt niet op het riool aangesloten maar wordt bovengronds (zichtbaar) middels goten naar een wadisysteem geleid waar het kan infiltreren in de bodem. Overtollig water wordt afgevoerd naar een bergingsvijver en verlaat vervolgens middels de Hesbeek het plangebied.

De toepassing van wadi's op bedrijventerreinen heeft zich gezien de vermeende risico's voor verontreiniging van bodem en oppervlaktewater, vooral beperkt tot bedrijventerreinen met hoofdzakelijk kantooractiviteiten. Op bedrijventerrein 't Oosterveld is geen sprake van vestiging van bedrijven in de hoge milieucategorieën. Toch zal het karakter gemengd zijn. Bij bedrijventerreinen met een gemengd karakter worden veelal verbeterd gescheiden stelsels aangelegd waarbij in ieder geval het verharde terreinoppervlak wordt aangekoppeld aan de riolering. In overleg met het waterschap Regge en Dinkel is evenwel besloten het totale verharde oppervlak af te koppelen en hemelwater via een wadi te laten infiltreren in de bodem. Van belang hierbij is een zichtbare afvoer middels goten naar de wadi.

Uit een risicoanalyse voor wadisystemen op bedrijventerreinen, die in opdracht van de gemeente Hengelo, het waterschap Regge en Dinkel en de stichting RIONED is uitgevoerd, blijkt dat de milieurisico's van een wadisysteem vergelijkbaar zijn met de risico's van een verbeterd gescheiden rioolsysteem met gedeeltelijke afkoppeling. De eindconclusie van het rapport is dan ook dat een wadisysteem als een volwaardig milieuverantwoord alternatief geldt voor een verbeterd gescheiden stelsel.

De diverse gebruiksvormen in het plangebied vragen allen een bepaalde ontwatering. Uitgaande van de cunettenmethode, zal voor grote delen van het plangebied (daar waar Grondwatertrap VI voorkomt), de grondwaterstand waarschijnlijk geen belemmering vormen voor de diverse gebruiksvormen met uitzondering van de primaire wegen. In het plangebied komt tevens Grondwatertrap III voor. Hier kunnen relatief hoge grondwaterstanden voorkomen (GHG < 40 cm –mv). Op deze plaatsen zijn, om aan de ontwateringsnorm te voldoen, aanvullende maatregelen nodig voor een goede ontwatering. Gekozen kan worden voor kruipruimteloos bouwen, het (selectief) ophogen van het maaiveld of een combinatie van beide.

4.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepaling en uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Het verschuiven van de bouwgrenzen heeft geen effect op de beschermde soorten dieren en planten. Er hoeft geen flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd.

4.3 Monumenten en archeologie

4.3.1 Monumenten

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Het plangebied is gelegen op een bestaand bedrijventerrein zonder cultuurhistorische waarden / monumenten.

4.3.2 Archeologie

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Het plangebied Oosterveld is al onderzocht, er heeft al een opgraving plaatsgevonden en het plangebied is vrijgegeven. De extra bebouwing die nu binnen het gebied wordt mogelijk gemaakt veranderd hier niets aan.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering brengt de vergroting van de bouwvlakken geen wijzigingen met zich mee en wordt verwezen naar de milieu-aspectenstudie bij het bestemmingsplan A1-zone.

4.4.2 Bodem

Voor wat betreft het aspect bodem brengt de vergroting van de bouwvlakken geen wijzigingen met zich mee en wordt verwezen naar de milieu-aspectenstudie bij het bestemmingsplan A1-zone.

4.4.3 Geluid

Op 10 februari 2009 is de nota geluid van de gemeente Hengelo vastgesteld. Hierin zijn gebiedstypen onderscheiden en zijn per gebiedstype ambitiewaarden en plafondwaarden vastgesteld. Voor het bedrijventerrein Oosterveld gelden de ambitiewaarden die behoren bij het gebiedstype industrie en bedrijven. De ambitiewaarden hebben alleen betrekking op geluidgevoelige functies. De voorgenomen  veranderingen voorzien niet in nieuwe geluidgevoelige functies. Ook zijn er in de omgeving van  het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen die door de verandering een grotere geluidbelasting kunnen ondervinden. Voor wat betreft geluid zijn er vanwege de vergroting van de bouwvlakken geen belemmeringen.

4.4.4 Externe veiligheid

In de milieu-aspectenstudie bij het vigerende bestemmingplan A1-zone is getoetst aan het Bevi en aan de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en is het groeprisico verantwoord. Het opschuiven van de bebouwingsgrens doet de conclusies die destijds zijn getrokken niet veranderen. Aan de overzijde van de A1, op grondgebied van de gemeente Dinkelland ligt een tankstation met LPG. Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in verbinding met de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geldt voor LPG-stations een invloedsgebied van 150 meter rond het vulpunt. Bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied moet het groeprisico worden verantwoord. De vergroting van de bouwvlakken vindt plaats buiten het invloedsgebied  van het tankstation en heeft daarom geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Na de vaststelling van het bestemmingsplan A1-zone is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen aangepast en zijn tabellen toegevoegd waarmee  moet  worden gerekend bij het vaststellen van  het  groepsrisico. Ook is een zogenoemd plasbrandaandachtsgebied vastgesteld waarbinnen rekening moet worden gehouden met mogelijk effecten van plasbranden. Langs de A1 ter plaatse geldt op grond van de Circulaire geen veiligheidszone en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter aan weerszijden van de weg. De bouwvlakken liggen op meer dan 30 meter van de weg. Uitgaande van dezelfde gemiddelde personendichtheid waarmee bij de risicobeoordeling van het bestemmingsplan A1-zone rekening is gehouden (40 personen per ha), zal door de vergroting van de bouwvlakken het aantal personen in het invloedsgebied licht toe nemen. De afstand tot de snelweg neemt af. Door deze twee veranderingen neemt het berekende groepsrisico toe ten opzichte van de bestaande situatie. Op basis van de vervoersaantallen uit de Circulaire wordt voor de bestaande situatie een groepsrisico berekend van 0,23 * de oriëntatiewaarde. Door het opschuiven van de bouwvlakken neemt het groeprisico toe tot 0,32 * de oriëntatiewaarde. De uitbreiding betreft bedrijfsmatige activiteiten. Grote kantoorgebouwen, zorgactiviteiten of andere functies waarbij relatief grote aantallen minder zelfredzame personen aanwezig zijn, zijn niet toegestaan. De geringe toename van het groepsrisico leidt dan ook niet tot meer of andere maatregelen met betrekking tot de voorbereiding op de bestrijding van een zwaar ongeval of op de vergroting van de zelfredzaamheid dan waarmee in het vigerende bestemmingsplan rekening is gehouden. Vanwege de omstandigheid dat het groepsrisico toeneemt, stelt de Circulaire dat advies gevraagd moet worden aan de Regionale brandweer. 

In haar brief van 14 oktober 2011 geeft de Regionale brandweer aan dat zij het niet noodzakelijk vindt om aanvullende maatregelen te adviseren.

Gastransportleiding

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een aardgastransportleiding (N-528-70-KR-033).

Ten opzichte van het vigerende plan neemt het aantal m2 bedrijventerrein niet toe, uitsluitend de bebouwings mogelijkheden in de richting van de A1 worden verruimd. Deze wijziging heeft geen invloed op het groepsrisico omdat voor de berekening van het GR het aantal personen per hectare wordt gebruikt en het oppervlak bedrijventerrein niet toeneemt.

Voor de berekening van de hoogte van het GR is het gehele bedrijventerrein dat is gelegen binnen het invloedsgebied van de gasleiding meegenomen. Uit de berekeningen blijkt dat de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico binnen de belemmerde strook van de leiding ligt en daarom geen knelpunt vormt. Het groepsrisico is berekend en ligt ruimschoots onder de oriëntatie waarde (0,003 X OW) en vormt daarom geen belemmering voor dit plan. Omdat het GR niet wijzigt tov het vigerende plan is een verantwoording van het GR niet noodzakelijk. De hoogte van het GR geeft geen aanleiding tot het treffen van extra maatregelen.

In Bijlage 1 Kwantitatieve risicoanalyse aardgasleiding Oosterveld is de kwantitatieve risicoanalyse van de aardgasleiding opgenomen.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit  brengt de vergroting van de bouwvlakken geen wijzigingen met zich mee en wordt verwezen naar de milieu-aspectenstudie bij het bestemmingsplan A1-zone.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

De wijziging van het bestemmingsplan van het bedrijventerrein Oosterveld, moet het mogelijk maken de kavels langs de A1 kleiner te verkavelen, zodat deze kavels beter verkoopbaar worden. Voor deze kleinere verkaveling is een grondexploitatie opgesteld. Hierbij is rekening gehouden met de kleinere kavels en de aanleg van extra ontsluitingswegen om de kavels bereikbaar te maken. De grondexploitatie berekening laat een tekort zien van € 1.207.447 per 1 januari 2014. Dit tekort is nagenoeg gelijk aan het tekort dat in de herziening van de oorspronkelijke grondexploitatie per 1 januari 2014 nog is aangenomen. Dit laatst geraamde tekort was € 1.207.930. Voor dit tekort is een voorziening getroffen. Hiermee kan de bestemmingsplanwijziging als economisch uitvoerbaar worden aangemerkt.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de ligging van de bebouwingsgrens langs de A1 aangepast. De bouwvoorschriften die zijn opgenomen in het bestemmingsplan A1 zone zijn overgenomen in dit plan. Tevens wordt de aanleg van ontsluitingswegen binnen de bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt, zodat de grote kavels eventueel gesplitst kunnen worden in kleinere kavels. De bedrijvenlijsten uit het bestemmingsplan A1 zone zijn overgenomen en omgezet naar de huidige SBI codes.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. In dit plangebied komt uitsluitend de bestemming Bedrijventerrein voor. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder wordt de bestemming toegelicht.

5.3.2.1 Bedrijventerrein

Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijven overeenkomstig de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Oosterveld - zuidelijke percelen en voor zover deze qua categorie overeenkomen met de ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie" aangeduide milieucategorieën, toegestaan. De bedrijvenlijst die is toegevoegd aan dit bestemmingsplan is dezelfde als die bij het bestemmingsplan A1 zone, maar dan omgezet naar de huidige SBI codes. Te zware bedrijven zijn verwijderd uit de lijst. Verder zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de bedrijvenlijst behorende maar die qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met bedrijven die wel op die lijst staan. Tenslotte zijn burgemeester en wethouders tevens bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bij recht toegestane bedrijven en onder bepaalde voorwaarden bedrijfsactiviteiten toestaan welke een risico vormen voor de grondwaterkwaliteit. Deze bedrijfsactiviteiten staan genoemd in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten Oosterveld - zuidelijke percelen na afwijking. Ook dit is de lijst zoals die ook reeds bij het bestemmingsplan A1 zone aanwezig was.

De bestemming Bedrijventerrein is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn de bouwvlakken gesitueerd waarbinnen gebouwd moet worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ook worden opgericht buiten het bouwvlak. B&W kunnen nadere eisen stellen aan plaats en bebouwing, bijvoorbeeld als de verkeersveiligheid in het geding is. Indien het de veiligheid van de rijksweg A1 betreft kan hiervoor Rijkswaterstaat geconsulteerd worden.

In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de toegestane hoogte.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor één bepaling in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijft wel gelden. Deze bepaling heeft betrekking op het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en het realiseren van laad- en losmogelijkheden.

5.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.3.3.4 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen:

  • 'milieuzone - intrekgebied'. Deze aanduiding dient ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding. In deze aanduiding zijn regels opgenomen die de bouw- en gebruiksmogelijkheden vanwege dit belang beperken.
5.3.3.5 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Brandweer, Veiligheid en Leefomgeving (BVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een bouwrijp bedrijventerrein, waar tot op heden feitelijk nog geen bedrijven zijn gevestigd. Deze huidige situatie komt grotendeels overeen met de bestemming zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn dan ook geen strijdige situaties ontstaan.

5.6 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Er is vooroverleg gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. In het 'verslag van vooroverleg - voorontwerp bestemmingsplan Oosterveld - Zuidelijke percelen' zijn de vooroverlegreacties met daarop een reactie van de gemeente opgenomen. Dit verslag is als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd.

5.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders;
  • 2. 1e ter inzage legging: het ontwerpbestemmingsplan komt gedurende 6 weken ter inzage te liggen, zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad;
  • 3. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 4. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.