direct naar inhoud van 4.2 Provinciaal beleid
Plan: VMBO
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0038-0301

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

Duurzaamheid

Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen. Het gaat dan om:

  • a. Robuuste natuur: realisatie van de EHS met verbindingszones, Nationale parken en Natura 2000-gebieden.
  • b. Behoud landschapswaarden door ontwikkeling Nationale landschappen.
  • c. Waterveiligheid: ruimte voor de rivieren en kleinere watersystemen.
  • d. Ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
  • e. Zuinig ruimtegebruik door herstructurering van bedrijventerreinen.
  • f. Zuinig ruimtegebruik door herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden.
  • g. Realisatie van een sterke hoofdinfrastructuur voor bereikbaarheid en doorstroming (weg, spoor, fiets, water).
  • h. Bevorderen duurzame vervoerswijzen voor personenvervoer, openbaar vervoer en fiets en voor goederenvervoer over water en spoor.
  • i. Energiepact Overijssel: transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2-uitstoot.
  • j. Bevorderen van een gezond en veilig leefmilieu.
  • k. Behouden van een balans tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.

Ruimtelijke kwaliteit 

Omdat ruimtelijke kwaliteit subjectief is, is een goede ruimtelijke kwaliteit minder makkelijk vast te stellen. De provincie hanteert daarom de volgende definitie: 'Ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'.

Overijssel is een rijke en gevarieerde provincie. De verschillende typen gebieden met hun karakteristieke kenmerken, moeten met de Omgevingsvisie versterkt en vernieuwd worden. In de Omgevingsvisie is het "spectrum aan verschillende gebiedskenmerken" gegroepeerd in vier "lagen". Zo is er de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijk laag en een 'lust- en leisure'-laag. Aan de hand van deze lagenbenadering zet de provincie in op nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, maar ook tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten etcetera. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor de inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken, die er nu zijn, genomen. Deze kenmerken moeten niet alleen maar beschermd worden, maar juist ook verbonden worden met nieuwe ontwikkelingen.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid van de provincie is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0038-0301_0009.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

4.2.1.2 Toepassing Omgevingsvisie

Zoals hiervoor al gemeld is in de Omgevingsvisie Overijssel een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Dit sturingsmodel uit de Omgevingsvisie is samen te vatten met de vragen "OF", "WAAR" en "HOE". In het navolgende zal de ontwikkeling aan de hand van dit uitvoeringsmodel worden beoordeeld.

De "OF"-vraag (generieke beleidskeuzes) 

In de eerste plaats moet de ontwikkeling getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER ladder doorlopen worden. De SER ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de stedelijke omgeving. Bij de SER ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie die door herstructurering (incl. schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie catalogus gebiedskenmerken)

Op de kaartlaag stedelijke omgeving is het plangebied aangeduid als stadsrandgebied. De provincie laat aan de gemeente de keuze of zij stadsrandgebieden beschouwen als stedelijke omgeving dan wel groene omgeving. In de gemeentelijke structuurvisie kan nadere invulling worden gegeven aan de ontwikkeling van deze gebieden. Overigens is het niet de bedoeling dat door toepassing van de SER-ladder al het bestaand stedelijke groen en sport- en spelvoorzieningen uit bestaande bebouwde gebieden zullen verdwijnen. Vandaar dat nadrukkelijk het criterium is gesteld dat het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied te vinden.

VMBO

Het plangebied VMBO is in de structuurvisie Hengelo 2030 aangegeven als grootschalig ontwikkelings-herstructureringsgebied. Het stadsrandgebied rondom de VMBO locatie is dan ook te beschouwen als stedelijke omgeving.

Waarom samen een VMBO?

In overleg met de schoolbesturen van de Stichting OSG en de Stichting Carmelcollege is gewerkt aan de ambitie om één kwalitatief sterk beroepsgericht VMBO te realiseren voor de leerlingen uit Hengelo en Borne. Dit heeft geresulteerd in een intentieovereenkomst (12 juli 2011) waarin afspraken op het gebied van inhoud, financiën en uitvoering zijn vastgelegd.

In het nieuwe VMBO komen twee schoolbesturen onder één dak, waarbij de stijging en de daling van het aantal leerlingen in de komende jaren kan worden opgevangen. Met deze benadering worden twee doelen gediend. In de eerste plaats levert concentratie de zekerheid dat de onderwijsvoorzieningen voor deze specifieke, voor de sociaal economische structuur van Hengelo essentiële onderwijsvorm op peil gehouden kunnen worden. In de tweede plaats kan worden voldaan aan de plicht om efficiënt en effectief om te gaan met de beperkte onderwijshuisvestingsmiddelen.

Het is financieel gezien niet haalbaar om het VMBO in een kleinschalige setting vorm te geven. Het VMBO hoort een motiverende leeromgeving te zijn met een uitgebreid scala aan praktijklokalen. Echter dit is financieel uitsluitend mogelijk wanneer een groot aantal leerlingen de beroepsgerichte leerwegen volgen. De meerwaarde van gezamenlijk huisvesting voor beide scholen bestaat uit:

  • voor leerlingen meer maatwerk bieden door vergroten van de keuzemogelijkheden;
  • moderne en goed geoutilleerde leer- en werkomgevingen voor leerlingen en medewerkers;
  • intensief benutten van dure praktijkomgevingen, waardoor effectief en efficiënt omgegaan kan worden met de beperkte middelen;
  • verbeteren van het imago van het VMBO in Hengelo en het versterken van de instroom in het VMBO;
  • verstevigen van de zorgstructuur door externe deskundigen;
  • gebleken is dat bij het neerzetten van een sterk VMBO het bedrijfsleven belangstelling heeft om samen te werken en te investeren in praktijkruimten.

Bestaande huisvesting of nieuwbouw?

Het voornemen is de volgende scholen te samen te huisvesten in één gebouw:

- VMBO Twickel aan de Oude Hengeloseweg in Borne

- VMBO Twickel aan de Woolderweg in Borne

- VMBO De Grundel aan de Paul Krugerstraat in Hengelo

- VMBO De Grundel in de Bataafse Kamp in Hengelo

- VMBO OSG aan de Bandoengstraat in Hengelo

Geen van deze bestaande gebouwen is groot genoeg of anderzins geschikt of geschikt te maken voor de vestiging van één VMBO. Deze gebouwen zijn sterk verouderd omdat investeringen in verband met de beoogde nieuwbouw steeds zijn uitgesteld. Ook zijn de bestaande traditionele gebouwen minder geschikt voor de huidige onderwijskundige benadering van het VMBO onderwijs. Daarbij is van belang dat de gemeente de zorgplicht heeft voor het onderwijs. Deze zorgplicht geeft de gemeente de verantwoordelijkheid voor de realisatie van voldoende en goede onderwijshuisvesting. De raad heeft dan ook ingestemd met de nieuwbouw van een gezamenlijk VMBO.

Tevens is een aantal bestaande huisvestingsscenario's onderzocht, waarbij na een eerste selectie het huidige gemeentelijke stadskantoor aan de Hazenweg op basis van ruimte, bereikbaarheid en beschikbaarheid als enig mogelijk alternatief is overgebleven. Deze locatie is dan ook nader onderzocht. Beide schoolbesturen hebben echter uitgesproken dat dit gebouw niet geschikt is te maken om VMBO onderwijs aan te bieden. Dit betreft dan de grootte van het gebouw en de situering van het gebouw op een bedrijventerrein. Een kantoor is geen school, zoals een bedrijventerrein geen leeromgeving is voor kinderen die vanuit groep acht basisschool het VMBO instromen. Kortom zijn zij van mening dat ze in dit gebouw niet kunnen voldoen aan de zorgplicht voor de aan hen toevertrouwde leerlingen.

De "WAAR"-vraag (Ontwikkelingsperspectieven)

De tweede stap in het sturingsmodel is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0038-0301_0010.jpg"

fragment Omgevingsvisie

Voor het plangebied noemt de Omgevingsvisie de volgende ontwikkelingsperspectieven:

Groene omgeving: Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren)

Betekenis volgens gebiedskenmerken: Ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

Stedelijke omgeving: Bijzondere gebiedscondities benutten (Stadsrandgebied)

Betekenis volgens gebiedskenmerken: overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving, zowel entree van de stad als verbinding met het buitengebied. Kansen voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijvoorbeeld woon-werklandschappen.

Het stadsrandgebied is de overgang tussen het bebouwde gebied en de groene omgeving. In deze gebieden wordt de functie als 'uitloopgebied' voor de stad versterkt door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Ook recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stadsranden de kwaliteit en de aantrekkelijkheid verhogen.

Op de functiekaart water is te zien dat het betreffende plangebied valt in het intrekgebied Hasselo. Het intrekgebied "levert" feitelijk het grondwater voor de drinkwatervoorziening. Bescherming van de kwaliteit van het grondwater is daarmee van groot belang en zwaarwegend bij verdere ontwikkeling. In het intrekgebied worden geen functies toegelaten die risicovol zijn voor de grondwaterkwaliteit. Onwikkelingsmogelijkheden: er liggen kansen voor natuurontwikkeling, landbouw, recreatie en niet-bedreigende stedelijke functies.

VMBO

Bij de keuze van de locatie ten noorden van Medaillon hebben de volgende argumenten een rol gespeeld:

  • a. de vestiging van een VMBO school past prima in dit stadsrandgebied. Nu de tweede fase van Medaillon niet doorgaat is dit een goede invulling.
  • b. ten noorden van de A1 woont na afronding van alle woningbouwlocaties ongeveer 50% van de bevolking van Borne en Hengelo: een cluster van middelbare scholen op de grens van de A1 heeft derhalve een perfecte ligging, aangezien het voedingsgebied van de scholen bestaat uit Hengelo, Borne, Delden, Zenderen, Saasveld en Deurningen;
  • c. de locatie is zowel met de fiets, openbaar vervoer en auto goed bereikbaar. Er is een directe HOV lijn en -halteplaats. Daarnaast geldt dat ook voor de sporthal een ligging aan een HOV halteplaats een gunstig effect heeft op het functioneren van deze sporthal. Tenslotte wordt door de ligging aan de rand van de wijk, nabij de bestaande hoofdwegen, ‘vreemd (auto)verkeer’ in de woonwijken voorkomen;
  • d. een school in een ‘groene’ omgeving past in de visie van de Stichting Carmelcollege (uitstraling, karakter, etc);
  • e. voor de leerlingen die nu nog in Borne zijn gehuisvest is de nieuwbouwlocatie een prima alternatief qua afstand en bereikbaarheid;
  • f. de grond is in eigendom van de gemeente;
  • g. de beschikbare kavel is groot genoeg voor alle onderwijsvoorzieningen en sportvoorzieningen.

In paragraaf 3.1. Water is beschreven waarom de vestiging van het VMBO geen bedreiging vormt voor het intrekgebied. Daarbij is op de plankaart voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding "milieuzone-intrekgebied" opgenomen en zijn in de regels bepalingen opgenomen die het intrekgebied beschermen.

De "HOE"-vraag (Gebiedskenmerken)

De derde en laatste stap is de toets van de ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast.

De gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn gegroepeerd in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag gaat over “in en op de bodem”. De laag van het agrarische cultuurlandschap gaat over het “grootschalig gebruik en inrichting van de bodem". De stedelijke laag gaat over “bebouwing en infrastructuur”. De lust- en leisurelaag gaat over “beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen”. Voor deze locatie zijn de volgende lagen van toepassing:

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen

De ambititie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Lust en leisurelaag: stads- en dorpsranden

De ambitie is het verbinden van ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes, het stimuleren van integrale projecten waarin stedelijke programmas en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Verder het tegengaan van verrommeling in de randzones en het bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk- en recreatiemilieus.

VMBO

Het VMBO zal op een zorgvuldige manier ingepast worden in het landschap. Bestaande waardevolle landschapselementen zullen worden gerespecteerd. Er wordt gebruik gemaakt van een duurzaam watersysteem dat passend is in deze natuurlijke omgeving. Met de aanleg van wadi's in het groen zal een aantrekkelijk milieu gecreërd worden waar het voor de leerlingen en personeel maar ook voor de passanten goed toeven is. Bij de aanleg van de wadi's zullen de landschapskenmerken (hoog-laag) in acht worden genomen. Er wordt ingezet op het optimaliseren en waarborgen van een samenhangend fietsroute netwerk en op het scheiden van verkeersstromen door middel van een heldere, logische en veilige terreininrichting. Op die manier wordt gehoor gegeven aan de ambitie om de ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden te verbinden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes en wordt een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijke mix van woon-, werk- en recreatiemilieus.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

Tegelijk met de omgevingsvisie is op 1 juli 2009 de Omgevingverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') vastgesteld. De omgevingsverordening is het instrument om het beleid uit de omgevingsvisie te laten doorwerken. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van deWegenverkeerswet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0038-0301_0011.jpg"

fragment Omgevingsverordening

Voor het plangebied geldt volgens de Omgevingsverordening het ontwikkelingsperspectief: Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Op de kaartlaag "Externe veiligheid" is te zien dat het plangebied is gelegen in: laagvliegroutes en funnel. Op de kaartlaag "Drinkwatervoorziening" is te zien dat het plangebied is gelegen in: intrekgebied met stedelijke functies.

Het plan VMBO past binnen het ontwikkelingsperspectief (zie 4.2.1). De bouwhoogte die het bestemmingsplan maximaal toestaat is beduidend lager lager dan de hoogte die maximaal is toegestaan in de invliegfunnel (145-155 m). De Omgevingsverordening bepaalt in artikel 2.13.3 dat voor locaties in intrekgebieden bestemmingsplannen dienen te voorzien in een aanduiding voor intrekgebieden, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. In afwijking hiervan kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. In onderhavig bestemmingsplan is de aanduiding "milieuzone - intrekgebied" opgenomen, waarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2.13.3 van de Omgevingsverordening.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.