direct naar inhoud van 3.7 Flora en fauna
Plan: Bestemmingsplan Boeldershoek 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0012-0302

3.7 Flora en fauna

In maart 2005 heeft Royal Haskoning een Ecoscan (Ecoscan afvalverwerking Boeldershoek, 22 maart 2005) uitgevoerd op de Boeldershoek, welke in 2008 is geactualiseerd.

Toetsingskader

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen, de soortbescherming en de gebiedsbescherming. Hiervoor zijn twee wetten actief, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.

De Flora- en faunawet beschermt inheemse planten en dieren. De Natuurbeschermingswet vormt het wettelijke kader voor Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en Beschermde Natuurmonumenten.

Er liggen geen beschermde natuurgebieden in de directe nabijheid van het plangebied Boeldershoek. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet is derhalve niet vereist.

Conclusie Flora- en faunawet

Verspreid over de Boeldershoek zijn vele beschermde dieren en planten aanwezig. Op vrijwel alle locaties moet rekening worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten. Wel is er onderscheid te maken in locaties qua natuurwaarden, qua voorkomen van beschermde soorten en qua mate van bescherming van soorten. Veel van de voorkomende soorten vallen in een 'lichte' beschermingscategorie, zodat met zorgvuldig werken conform een gedragscode kan worden volstaan. Een aantal soorten is strenger beschermd.

De Boeldershoek is een 'onnatuurlijk' element met hoge natuurwaarden. De Boeldershoek is kunstmatig aangelegd en wijkt af van habitats in de omgeving, maar toch komen er veel oorspronkelijke natuurlijke elementen voor en hebben veel dieren en planten er een goed leefgebied. Vanwege het afwijkende karakter van de Boeldershoek ten opzichte van de agrarische omgeving biedt het gebied zeldzame terreinen, wat dieren aantrekt.

Uit de Ecoscan is niet gebleken dat er dieren of planten voorkomen op de Boeldershoek die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van de Boeldershoek.

De diverse houtwallen die over het terrein lopen, staan in verbinding met de omgeving en met het bosgebied op de Boeldershoek zelf. Het is belangrijk dat de samenhang tussen deze gebieden binnen en buiten de Boeldershoek behouden blijft, via de houtwallen als verbindende structuren. Doorsnijden van deze verbindingen zal negatieve effecten hebben op de migratiemogelijkheden van dieren. De groenstroken rondom het terrein blijven in elk geval behouden.

Bij werkzaamheden op de Boeldershoek zullen beschermde soorten verstoord worden en zal leefgebied vernietigd worden. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt hiermee echter niet in gevaar. In een aantal specifieke gevallen, waar het streng beschermde soorten betreft, is hiervoor echter nader onderzoek vereist en kunnen mitigerende of compenserende maatregelen nodig zijn. Bij het uitvoeren van de activiteiten zal terdege rekening gehouden worden met beschermde planten en dieren. Dit betekent dat mogelijk gewerkt zal worden volgens een goedgekeurde gedragscode, dat soms nader onderzoek vereist zal zijn voorafgaand aan een ingreep en dat in sommige gevallen tijdig een ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd.

Aanbevelingen

Behouden bestaande natuurwaarden

Het is van belang om de bestaande natuurwaarden op de Boeldershoek zoveel mogelijk te behouden. Dit betreft in mindere mate de natuurwaarden op de lobben, aangezien dit vooral pioniersvegetaties betreft die relatief snel kunnen herontwikkelen. Vooral de wat oudere delen van het terrein herbergen natuurwaarden. Uitgangspunten voor herontwikkeling van het terrein zijn:

  • spreiding van werkzaamheden in ruigte-terreinen, zodat telkens ergens op het terrein een groot ruig gebied blijft bestaan;
  • behoud van de groenstrook rondom de Boeldershoek;
  • behoud van de houtwallen en boomsingels als verbindende structuren, waar dieren zich langs kunnen verplaatsen (verbindingszones);
  • behoud van de poel langs de Hofdijk;
  • behoud van oude bomen en gebouwen, in verband met verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels;
  • zorgvuldige uitvoering van werkzaamheden (zie ook hieronder bij gedragscode).

Nader onderzoek

Op diverse locaties zal nader onderzoek vereist zijn, voorafgaand aan uitvoering van werkzaamheden, om de aanwezigheid van beschermde soorten vast te stellen. Dit betreft onderzoek naar:

  • vaststellen aanwezigheid beschermde planten uit de categorie 'overige soorten' van de Flora- en faunawet, op locaties waar deze soorten mogelijk voorkomen en verstoord of vernietigd worden als gevolg van de voorgenomen plannen;
  • de meeste beschermde plantensoorten die voorkomen op de Boeldershoek vallen in de categorie algemene soorten, hiervoor is geen ontheffing vereist bij bestendig beheer en gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Een veldinventarisatie is voor deze soorten niet vereist;
  • voortzetten van de broedvogelmonitoring;
  • indien bestaande gebouwen worden gesloopt, dient vooraf te worden vastgesteld of hierin verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn of dat er vogels nestelen;
  • indien oudere bomen worden gekapt, is nader onderzoek naar eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen in deze bomen verplicht. Dit onderzoek moet plaatsvinden in het voorjaar (mei/ juni), zomer (juli) en nazomer (augustus/ september);
  • bij werkzaamheden rondom poelen of sloten, wordt nader onderzoek naar voorkomen van amfibieën aanbevolen. De meeste amfibieën vallen in de categorie algemene soorten van de Flora- en faunawet, voor deze soorten is geen ontheffing vereist bij bestendig beheer en gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Een veldinventarisatie is voor deze algemene soorten niet verplicht, maar wordt wel aanbevolen;
  • de Poelkikker is streng beschermd (bijlage IV van de Habitatrichtlijn). Naar het voorkomen van de Poelkikker is nader onderzoek vereist voorafgaand aan alle werkzaamheden. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het voorjaar en kan worden gecombineerd met veldonderzoek naar overige amfibieën.
  • bij eventuele werkzaamheden in de groenstroken buiten het afgesloten terrein is onderzoek vereist naar voorkomen van reptielen;
  • bij werkzaamheden in het bosgebied of aan houtwallen, wordt nader onderzoek aanbevolen naar voorkomende zoogdieren. De meeste verwachte zoogdieren vallen in de categorie algemene soorten van de Flora- en faunawet, voor deze soorten is geen ontheffing vereist bij bestendig beheer en gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen. Steenmarter en eekhoorn vallen in de categorie overige soorten. Een veldinventarisatie voor deze soorten wordt aanbevolen.

Gedragscode

Voor uitvoering van de werkzaamheden kan worden gewerkt volgens een gedragscode, conform de Flora- en faunawet. Om vrijgesteld te worden van het aanvragen van ontheffing voor soorten uit de categorie overige soorten en streng beschermde soorten, is een goedgekeurde gedragscode verplicht. De gedragscode dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Mogelijk kan worden aangesloten bij een gedragscode van andere organisaties. Eventueel kan een eigen gedragscode worden opgesteld.

In een gedragscode zijn maatregelen opgenomen die standaard worden getroffen om schadelijke effecten op beschermde soorten bij werkzaamheden te voorkomen. De gedragscode dient controleerbaar te worden nageleefd. Onderdeel van de gedragscode kan zijn:

  • kennis van aanwezige dieren en planten voorafgaand aan werkzaamheden. Er voor zorgen dat deze kennis ook bij de uitvoerders (werknemers/ aannemers) goed bekend is. Bijvoorbeeld door aangeven van locaties op kaart of markeren in terrein;
  • werkzaamheden afstemmen op ecologische seizoenen: Dieren zijn in bepaalde seizoenen gevoeliger voor verstoring dan in andere perioden. Vogels zijn extra gevoelig voor verstoring in het broedseizoen en zoogdieren in het voortplantingsseizoen. Door met deze seizoenen rekening te houden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden, kunnen effecten worden verkleind;
  • vis- en amfibievriendelijk dempen van water: het dempen van water wordt 'amfibievriendelijk' uitgevoerd. Dit betekent dat geen water wordt gedempt in de winterperiode (november tot en met februari), omdat de amfibieën dan in winterrust zijn en niet kunnen vluchten. In het voortplantingsseizoen (maart tot en met half augustus) zijn amfibieën eveneens gevoelig voor verstoring. De meest geschikte periode voor het dempen van water is vanaf half augustus tot eind oktober, ook in deze periode is het echter van belang dat de werkzaamheden zorgvuldig worden uitgevoerd. Dit betekent dat het dempen vanaf één kant wordt uitgevoerd, waarbij de dieren voor de machines uitvluchten. De amfibieën moeten dan wel een ontsnappingsroute hebben aan het eind van de sloot. Ook moet voorkomen worden dat de slootkanten instorten, waardoor de dieren worden bedolven. Het wegvangen en verplaatsen van amfibieën kan uitkomst bieden;
  • toezicht op wijze van uitvoering door deskundige in het veld tijdens uitvoering.
  • wegvangen of verjagen van dieren voorafgaand aan de werkzaamheden en voorkomen dat de dieren het werkgebied weer kunnen betreden. Eventueel verplaatsen van beschermde planten.

Verlichting

Verlichting kan van invloed zijn op omliggende natuur. Op de Boeldershoek is reeds verlichting aanwezig. Deze verlichting is essentieel in het kader van de veiligheid op het terrein. Omdat er geen ingrijpende aanpassingen op het terrein gepland zijn, is de invloed van verlichting op de omgeving niet nader onderzocht. Bij eventuele aanpassingen van verlichting geldt uiteraard mede de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet.

Aanvragen ontheffing Flora- en faunawet

Voorafgaand aan elke grotere, niet reguliere, ingreep, zal een beoordeling van de effecten hiervan op beschermde soorten gemaakt moeten worden. Eventueel vereist dit nader onderzoek, specifiek gericht op de betreffende locatie en ingreep. Indien hieruit blijkt dat een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist is, dient rekening gehouden te worden met een proceduretijd van enkele maanden.

Verantwoording actualiteit / grondslagen onderzoek 

De eerste ecoscan (2005) is gebaseerd op bestaande gegevens en een veldbezoek, uitgevoerd eind oktober 2004. In 2008 is de ecoscan geactualiseerd; het actuele beleid is opgenomen en de beschikbare informatie over het al dan niet voorkomen van soorten is toegevoegd.

Inventarisatiegegevens van beschermde soorten hebben een maximale houdbaarheid van drie tot vijf jaar (afhankelijk van de soort). Als gevolg van de manier van opstellen is de ecoscan derhalve deels op verouderde gegevens gebaseerd. De meeste gegevens dateren namelijk van 2004, welke zijn aangevuld met gegevens uit 2007. Echter, op basis van de resultaten van het veldbezoek is er geen reden te veronderstellen dat er in de tussentijd grote wijzigingen in de aanwezige soorten zijn opgetreden, daarbij mede gelet op de aard en het huidige gebruik van het plangebied. Bovendien is voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden lokaal gericht onderzoek nodig naar zwaarder beschermde soorten.

Inmiddels is de toepassing van de Flora- en faunawet aangescherpt. Voor zwaar beschermde soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn is geen ontheffing meer mogelijk op basis van ruimtelijke ontwikkeling. Er moet, indien uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse nader beschermde soorten aanwezig zijn, worden voldaan aan deze voorwaarden: 1) geen alternatieven, 2) een in de wet genoemd belang (in dit geval een dwingende reden van groot openbaar belang) en 3) compensatie.

Samenvattend kan gesteld worden dat de conclusies in de ecoscan anno 2010 nog steeds houdbaar zijn, namelijk dat ondanks het voorkomen van beschermde soorten, de Flora- en faunawet in beginsel geen belemmering vormt voor het uitvoeren van het bestemmingsplan. Verstoring van beschermde soorten is door het treffen van passende, mitigerende en eventueel compenserende maatregelen te voorkomen.

(bron: ecoloog Royal Haskoning, 2010)