direct naar inhoud van 5.4 Milieu
Plan: Backenhagenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0004-0301

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Bij alle plannen dient sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening', zoals bepaald in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een handreiking geschreven om duidelijkheid te geven in welke situaties deze begrippen dienen te worden toegepast en van welke afstanden dient te worden uitgegaan.

De gemeente Hengelo heeft bedrijven getoetst aan deze richtafstanden en de bijbehorende contouren weergegeven in een milieuzoneringskaart. De situatie voor de planlocatie is weergegeven in afbeelding 5.1. Hieruit blijkt dat tussen de adressen Sloetsweg 51 en Sloetsweg 59 een bedrijf is gesitueerd. De milieucirkel van dit bedrijf schampt het plangebied, zoals is te zien in afbeelding 5.1. Daar het hier om vervangende woningbouw gaat worden op dit punt geen problemen verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0004-0301_0008.png"

Figuur 5.1.: Uitsnede uit milieuzoneringskaart met blauw omcirkeld de planlocatie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4.2 Bodem

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet Bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is en waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

In de periode mei en juni 2008 heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn beschreven in het rapport Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Backenhagenlaan te Hengelo, met projectnummer 183539.

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt verworpen op basis van de streefwaardeoverschrijdingen van PAK in de bovengrond. Dit heeft overigens geen gevolgen. Het is namelijk zo dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de geplande werkzaamheden.

Aanbeveling

In het historisch onderzoek zijn aanwijzingen verkregen over de mogelijke aanwezigheid van (voormalige) ondergrondse tanks. De locaties hiervan zijn niet duidelijk geworden en ook het veldonderzoek en de onderzoeksresultaten hebben hier geen verdere aanwijzingen van gegeven. Indien in een later stadium gegevens hierover bekend worden, dan wordt geadviseerd de betreffende locatie(s) afvullend te onderzoeken op olie verontreinigingen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4.3 Geluid

Een akoestisch onderzoek kan noodzakelijk zijn voor een bestemmingsplan waarin een geluidsgevoelige bestemming wordt vastgelegd. De Wet geluidhinder geeft voor de verschillende bronnen (wegverkeer, industrie, railverkeer en luchtvaartgeluid) de voorkeurgrenswaarde en maximale grenswaarden. Het uitgangspunt van de Wet geluidhinder is dat in nieuwe situaties zo veel mogelijk dient te worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde.

Op 7 mei 2009 heeft NIBAG Milieu & Ruimte een onderzoek aangaande akoestiek uitgevoerd. De conclusies van het onderzoek zijn uiteengezet in het rapport Akoestisch onderzoek Backenhagenlaan te Hengelo, projectnummer 1000.8279.

Voor de ontwikkeling aan de Backenhagenlaan is alleen wegverkeer relevant. Het akoestische onderzoek aangaande de ontwikkeling heeft dan ook alleen betrekking op het wegverkeer. De geplande woningen liggen in "binnenstedelijk" gebied buiten de wettelijk vastgestelde geluidszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De geplande bouwblokken liggen op minimaal 75 meter uit de as van de Deurningerstraat en Sloetsweg afgeschermd achter aanééngesloten bebouwing waardoor de belasting van deze wegen niet relevant is en buiten beschouwing is gebleven. Op de maatgevende dichtbijgelegen wegen, de Backenhagenlaan, de weldamstraat en het Dubbelinckpad, geldt in de toekomst een snelheid van maximaal 30 km/uur.

Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel (dB).

Uit de berekeningen blijkt dat de belasting maximaal 48 dB bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Volgens het Bouwbesluit mag in verblijfsruimten sprake zijn van een maximale geluidniveau van 33 dB, veroorzaakt door geluid van buiten. Volgens de toelichting van het Bouwbesluit heeft een normale gevel, zonder speciale maatregelen en een natuurlijke ventilatie, een geluidwering van minimaal 20 dB. Daar de gevelbelasting zonder aftrek maximaal 53 dB is en de gevel daarvan minimaal 20 dB weert, voldoet het plan automatisch aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Het is in deze situatie niet

gebruikelijk om dit door middel van een berekening nader aan te tonen.

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groeprisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3

Op dit moment is de overheid bezig de circulaire "Zonering langs hoge druk aardgasleidingen"uit 1984 en de circulaire "bekendmaking van voorschriften ten behoeve van zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2, en K3 categorie" uit 1991 aan te passen in een nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierdoor zal het toetsingskader voor deze buisleidingen ook conform de systematiek met PR en GR gaan werken. Gemeenten worden geadviseerd om op dit beleid te anticiperen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0004-0301_0009.png"

Figuur 5.2: Uitsnede uit de risicokaart Overijssel, met het plangebied paarsomcirkeld

De locatie is getoetst aan de Risicokaart provincie Overijssel, zie figuur 5.2

Het dichtstbijzijnde risicovolle object is het tankstation en vuurwerkverkooppunt van de familie Busschers aan de Deurningerstraat en ligt op ruim 75 meter afstand. De risicoafstand voor dit bedrijf is 20 meter, hieraan wordt ruim voldaan.

Over het spoortraject naar Enschede worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Over het spoortraject naar Oldenzaal vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De veiligheidsrisico's hiervan zijn zodanig beperkt dat geen extra maatregelen noodzakelijk zijn.

De dichtstbijzijnde route gevaarlijke stoffen is de route A1-Oldenzaalsestraat-Zwavertsweg. Deze route ligt op ongeveer 800 meter afstand. De A1 ligt op ongeveer 900 meter afstand. Over de A1 worden geen stoffen getransporteerd waarvan het invloedsgebied de 800 meter haalt. De A1 vormt dus geen belemmering.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4.5 Luchtkwaliteit

In november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet bestaat uit een aanpassing van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer en de introductie van een aantal AMvB's en bijbehorende regelingen. De aanpassing van de Wet luchtkwaliteit vervangt het oude Besluit luchtkwaliteit 2005 en alle bijbehorende regelingen. In het kort is de belangrijkste wijziging ten opzichte van het Besluit luchtkwaliteit de introductie van een 'flexibele koppeling' met de ruimtelijke ordening. Het principe hiervan is dat via een nationaal programma (het NSL; het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) de benodigde inspanning wordt verricht om aan de luchtkwaliteitseisen te kunnen voldoen en dat ruimtelijke of infrastructurele projecten hierdoor niet meer afzonderlijk aan luchtkwaliteit hoeven te worden getoetst.

De uitwerking van dit principe wordt gevormd door het Besluit Niet In Betekenende Mate, waarin -kort gezegd- is aangegeven dat een project niet wezenlijk bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer die bijdrage niet meer dan 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bedraagt (na vaststelling van het NSL betreft het 3% van de genoemde grenswaarden). Enkele categorieën zijn in de regeling toetsingsvrij verklaard, wat betekent dat woningbouwprojecten of kantoorontwikkeling van beperkte omvang altijd als 'niet in betekenende mate' worden gezien, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden. Voor andere functies is dit niet geconcretiseerd en is derhalve onderzoek in de vorm van luchtkwaliteitberekeningen noodzakelijk. Wanneer een project wel in betekenende mate is, zal aan de geldende grenswaarden moeten worden getoetst door middel van onderzoek. Indien een project meer dan 1% bijdraagt en niet voldoet aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn aanvullende maatregelen nodig, bijvoorbeeld door projectsaldering.

Per 16 januari 2009 moet rekening worden gehouden met grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide bij besluiten over de realisering van zogenoemde gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen. Voor locaties binnen 300 meter van rijkswegen of binnen 50 meter van provinciale wegen moet eerst worden onderzocht of de Europese normen voor fijn stof en stikstofdioxide worden overschreden, of dat dit dreigt te gebeuren. Dat staat in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), dat op 15 januari in het Staatsblad is gepubliceerd.

Op 5 maart 2009 heeft NIBAG Milieu & Ruimte een notitie Luchtkwaliteit opgesteld. Hierin is het volgende geconcludeerd.

Met 25-35 wooneenheden blijft dit plan ruim binnen het aantal van 500 woningen. Conform het Besluit Niet In Betekenende Mate betekent dit dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder betreft het geen gevoelige bestemming als genoemd in het 'Besluitgevoelige bestemmingen'. Er gelden voor dit plan ten aanzien van luchtkwaliteit geen beperkingen.