Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Toelichting

 

 

Gemeente Hellendoorn

 

 

Wijzigingsplan PC Stamstraat

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 1.1 Aanleiding

1.2 Ligging van het plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

1.4 Huidig planologisch regime

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

2.2 Gewenste situatie

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Milieu- en omgevings aspecten

4.1 Geluid

4.2 Bodemkwaliteit

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Externe Veiligheid

4.5 Milieuzonering

4.6 Ecologie

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8 Besluit milieueffectrapportage

HOOFDSTUK 5 Wateraspecten

5.1 Waterparagraaf

5.2 Watertoets

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

6.2 Opzet van de regels

6.3 Verantwoording van de regels

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

8.2 Inspraak

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een ongenummerd perceel gelegen aan de PC Stamstraat te Nijverdal, gelegen tussen de perceel PC Stamstraat 31a en PC Stamstraat 33 te Nijverdal. Het perceel behoorde voorheen in eigendom toe aan de gemeente Hellendoorn en is inmiddels verkocht aan een particulier. De nieuwe eigenaar is voornemens om op het perceel een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is, vanwege het feit dat ter plaatse geen woning mag worden gebouwd, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid". Het plangebied is in het bestemmingsplan wel voorzien van de aanduiding "wro-zone- wijzigingsgebied-4". Vanwege deze aanduiding mag ter plaatse op basis van artikel 19, lid e van de planregels (Algemene wijzigingsregels) ter plaatse één woning worden gerealiseerd.

 

1.2 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied betreft een (nu nog) ongenummerd perceel gelegen aan de PC Stamstraat te Nijverdal, gelegen tussen de perceel PC Stamstraat 31a en PC Stamstraat 33 te Nijverdal. Het ligt, komende vanuit de richting Rijssen, aan een invalsweg van Nijverdal; vlak achter het perceel ligt de meanderende rivier De Regge. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in Nijverdal en de ligging ten opzichte van de directe omgeving weergegeven met een rode aanduiding, Voor de exacte begrenzing van het plangebied, wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan

 

 

 [image]

 

 

 

1.3 De bij het plan behorende stukken

 

Het wijzigingsplan "PC Stamstraat" bestaat uit de volgende stukken:

 

Een juridisch bindende:

  • verbeelding ( tekening nr. NL.IMRO.0163.PPWPPCSTAMSTRAAT-ON01).

  • regels,

alsmede uit:

  • een juridisch niet-bindende toelichting

 

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn de bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

 

1.4 Huidig planologisch regime

 

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Nijverdal Zuid". Dit plan is op 2 februari 2010 door de raad vastgesteld. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen (het betreft het met wijzigingsgebied 4 aangegeven, gearceerd gebied).

 

 

 

 [image]

 

 

 

 

 

 

Op basis van dit bestemmingsplan, heeft de locatie de bestemming "Natuur". Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;

alsmede voor:

  1. water;

  2. paden;

  3. extensieve openluchtrecreatie.

 

Het realiseren van een woning is, vanwege het ontbreken van een woonbestemming, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Wel zijn de gronden voorzien van de aanduiding "wro-zone- wijzigingsgebied-4".Vanwege deze aanduiding mag ter plaatse op basis van artikel 19, lid e van de planregels (Algemene wijzigingsregels) ter plaatse één woning worden gerealiseerd in bouwklasse "W1":

Woningen in bouwklasse 1 hebben een toegestane goothoogte van maximaal 3,50 m1, een maximale bouwhoogte van 9,00 m1, een minimale dakhelling van 35° en een maximale dakhelling van 60°.

De voorwaarden gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid, zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

 

Van belang is hier het bepaalde in artikel 3.6, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro): een wijziging of een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a of b, maakt deel uit van het plan ( in dit geval het bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid") en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe wijziging of uitwerking.

 

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Hellendoorn beschreven.'

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wateraspecten.

In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten, de planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 8 gaat in het op de inspraak en het vooroverleg.

HOOFDSTUK 2 Huidige en gewenste situatie

 

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de PC Stamstraat, tussen de percelen PC Stamstraat 31a en PC Stamstraat 33. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn de Rijssensestraat, de PC Stamstraat, de Constantijn Huygensstraat, de Bergleidingweg en de Mozartlaan in dit bestemmingsplan de belangrijkste ruimtelijke dragers.

 

Ten noorden, ten zuiden en westen van het plangebied zijn reguliere woonpercelen aanwezig. Langs de oostzijde van de PC Stamstraat is sprake van lintbebouwing langs de meanderende rivier de Regge aan de achterzijde van deze woningen; de onderhavige kavel vormt op dit moment nog een onderbreking van deze lintbebouwing. Nabij de kavel is een apotheek gevestigd. De kavel zelf alsook de gronden aan de oostzijde van de kavel hebben de bestemming "Natuur". De kavel ligt aan de PC Stamstraat: een invalsweg van Nijverdal, komende vanaf de richting Rijssen. Pal tegenover de kavel mondt de Constantijn Huygensstraat uit op de PC Stamstraat. De kavel heeft een oppervlakte van 1.013 m2.

2.2 Gewenste situatie

 

2.2.1 Gewenste ontwikkeling

 

Voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse één woning te realiseren. Het betreft een inbreidingslocatie waar, mede gelet op de omliggende woonbebouwing, wonen een passende functie betreft.

Gezien het gegeven dat het een inbreidingslocatie betreft, is het van belang dat bij het realiseren van deze woning wordt aangesloten bij omliggende bebouwing. Er moet dus rekening worden gehouden met de rooilijnen en bouwmassa van woningen in de directe omgeving. Op de kavel is aan de noord-oostzijde een waardevolle boom aanwezig die behouden moet blijven; om die reden zal deze boom worden opgenomen op de gemeentelijke waardevolle bomenlijst. Dat betekent dat er uitsluitend gekapt mag worden op basis van een daarvoor verleende omgevingsvergunning. Omdat de boom waardevol wordt geacht, wordt een dergelijke omgevingsvergunning zeer terughoudend verleend en uitsluitend dan indien voldaan wordt aan zwaarwegende criteria daarvoor.

 

Wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden, wordt aangesloten bij de mogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan "Nijverdal Zuid"; dat vloeit ook voort uit het in § 1.4 aangehaalde artikel 3.6, lid 3 van de Wro. Hierdoor zal de nieuw te realiseren woning zich goed voegen in de omgeving voor wat betreft maat- en vormgeving.

 

 

 

2.2.2 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De parkeerbehoefte is ontleend aan de "Nota parkeer normen" van de gemeente Hellendoorn".

Voor vrijstaande woningen geldt een parkeer norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning, afgerond betekent dit 2 parkeerplaatsen. De kavel biedt voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste uitgangspunten, worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.

  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol.

  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;

  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe).

  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen ‘regionale behoefte’ en ‘bestaand stedelijk gebied’.

 [image]

2.1 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet perse wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

2.2 Bestaand stedelijk gebied.

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In het Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak van 18 december 2013 van de RvS (201302867/1/R4) van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van zes woningen (waarvan 3 opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid) niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel.

 

 

Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. generieke beleidskeuzes;

  2. ontwikkelingsperspectieven;

  3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht. Afbeelding 3.2 geeft dit schematisch weer.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling, waarbij de nieuw te realiseren woning mogelijk wordt gemaakt. Van bouwen in de groene omgeving is dan ook geenszins sprake. Hierdoor is artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de stedelijke omgeving) niet van toepassing. Vanwege het toevoegen van een woning is uitsluitend artikel 2.2.2. (nieuwe woningbouwlocaties) van belang. Hierna wordt op het desbetreffende artikel nader ingegaan.

 

Artikel 2.2.2:

Nieuwe woningbouwlocaties

  1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan de “Generieke beleidskeuzes”

De prestatieafspraken ‘Wonen 2010-2015’ tussen de Provincie Overijssel en de Gemeente Hellendoorn zijn op 28 juni 2012 geactualiseerd. Deze afspraken zijn gemaakt op basis van de ‘Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012’. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid.

In het voorliggende geval is sprake van de bouw van één nieuwe woning. Deze invulling is opgenomen in de "Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012" (zie ook subparagraaf 3.3.2) en past binnen de prestatieafspraken zoals deze gesloten zijn met de provincie Overijssel.

Gezien het feit dat de invulling van de in dit wijzigingsplan besloten plangebied met één woning aansluit bij de woningbouwprogrammering zoals opgenomen in de Woonvisie, is het voorliggende wijzigingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

 

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Op de verbeelding behorende bij het op 2 februari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid" is het onderhavige plangebied aan de PC Stamstraat aangeduid als wijzigingsgebied 4: het betreft een kavel gelegen tussen de percelen PC Stamstraat 31a en PC Stamstraat 33 te Nijverdal.

Op dit gebied met de bestemming "Natuur" rust een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "W1" (=Wonen bouwklasse 1) voor maximaal één woning (zie artikel 19, lid e planregels).

De provincie heeft destijds ingestemd met dit bestemmingsplan. De kavel is ook met één woning opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

 

Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsverordening, ligt het lint van bebouwing langs de PC Stamstraat geheel in stedelijk gebied, echter met uitzondering van deze kavel die is aangeduid als Mixlandschap.

Zie daartoe onderstaande uitsnede (Afbeelding 3.3) uit het desbetreffende kaartdeel van de Atlas van Overijssel, als kaart behorende bij de provinciale Omgevingsverordening.

 

 [image]

 

 

 

 

 

Afbeelding 3.3 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

 

 

 

 

De onwikkelingsperspectieven zijn globaal van aard (zie artikel 2.1.5 lid 4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel). Daarom behoort het plangebied tot het ontwikkelingsperspectief "Woonwijk". Deze kavel maakt gewoon deel uit van de ter plaatse aanwezig woonwijk en het bebouwingslint langs de oostzijde van de PC Stamstraat. Het is nooit de bedoeling geweest dat de ontwikkelingsperspectieven uit de provinciale Omgevingsverordening op een dergelijk gedetailleerd schaalniveau wordt verbeeld, zoals dat hier is gebeurd.

Dit standpunt is op 16 maart 2016 formeel bevestigd door de consulent van de Eenheid Ruimte en Wonen bij de provincie Overijssel voor de gemeente Hellendoorn.

Dit wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om binnen het plangebied één nieuwe woning mogelijk te maken. Een nieuwe woning binnen het plangebied is passend binnen de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Woonwijk’ zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied en deel uitmaakt van de lintbebouwing langs de PC Stamstraat (zie het gestelde hierover in de vorige paragraaf)

it betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in hetplangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen.

 

 [image]

Afbeelding 3.4 Stedelijke laag: Woonwijken 1955-nu’ (Bron: Provincie Overijssel)

1. De ‘Stedelijke laag’

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype ‘Woonwijken 1955-nu’. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

‘Woonwijken 1955 – nu’

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Toetsing van het initiatief aan de ‘Stedelijke laag’

De bouwmogelijkheden van de nieuwe woning is afgestemd op de omgeving zodat deze qua bouwmassa en verschijningsvorm goed zal opgaan in de omgeving. Voor een nadere toelichting op de ontwikkeling wordt verwezen naar paragraaf 6.3. Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met het gebiedskenmerk behorend bij de ‘Stedelijke laag’.

2. De ‘Lust en Leisurelaag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Lust- en leisurelaag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

3.2.5 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende wijzigingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken het belangrijkst.

3.3.1 Omgevingsvisie Hellendoorn “Natuurlijk Avontuurlijk”

3.3.1.1 Algemeen

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld. Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030. De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

  • De identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied. Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

  • De context kaart geeft de functionele opgave weer. Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer.

  • De kernvisie De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen. Het plangebied is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterken kernen" binnen de Identiteitskaart. In voorliggend geval is het thema ‘wonen’ van belang.

3.3.1.2 Wonen

Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). In de in ontwikkeling zijnde gebieden loopt de realisatie vanwege de economische situatie minder snel dan voorzien. In de komende jaren zal, afhankelijk van de (woning)marktontwikkeling/demografische ontwikkelingen/behoefte, bepaald worden of deze gebieden (binnen de contouren van woongebied-in ontwikkeling) door ontwikkeld worden of dat er tot een afronding wordt overgegaan.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk"

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een woningbouw ontwikkeling op een inbreidingslocatie. Vanuit stedenbouwkundig en functionele structuur sluit de ontwikkeling uitstekend aan bij de omgeving (woonbuurt). Derhalve is het initiatief passend binnen de beleidskaders van de structuurvisie "Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk".

3.3.2 Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012

3.3.2.1 Algemeen

De ‘Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012’ is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2012. In de woonvisie wordt het beleid vanaf 2003 geëvalueerd en is de woningmarkt situatie in kaart gebracht en door vertaald naar een visie tot 2020. Het doel van de woonvisie en de uitvoeringsmaatregelen is om voldoende en kwalitatief goede huisvesting te realiseren voor alle doelgroepen in de gemeente Hellendoorn.

3.3.2.2 Woningbehoefte en plan capaciteit 2010-2019

Het woningbouw programma van de gemeente Hellendoorn is dynamisch en bestaat uit initiatieven vanuit de gemeente, woningstichting, particulieren en ontwikkelaars/bouwers. Het college kan besluiten om in specifieke gevallen en onder voorwaarden af te wijken van het woningbouw programma en nieuwe initiatieven toe te staan. Voorwaarde vanuit de provincie Overijssel is echter dat wanneer nieuwe initiatieven worden toegestaan andere plannen uit het woningbouw programma moeten worden geschrapt.

Het woningbouw programma wordt voortdurend gemonitord en waar mogelijk afgestemd op actuele inzichten in de woningbehoefte en de uitgangspunten van deze woonvisie. De potentiële plan capaciteit voor uitbreiding van de woning voorraad in de periode 2010-2019 is teruggebracht tot 825 woningen. Er wordt voor de periode 2010 – 2020 uitgegaan van een uitbreiding met circa 660 woningen en de met de provincie overeengekomen 30% extra plancapaciteit om voldoende flexibiliteit te hebben in de planontwikkeling.

 

 

 

 [image]

 

 

3.3.2.3 Inbreiding centraal

Ruim 75% van de woningbouw capaciteit 2010-2014 is geprogrammeerd op inbreidingslocaties. Hiermee voldoet de gemeente Hellendoorn in ruime mate aan het beleid gericht op versterking van bestaande kernen en wijken. De woning productie in de afgelopen 2 jaar is zelfs voor 89% binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied gerealiseerd.

3.3.3 Welstandsnota

3.3.3.1 Inleiding

Om bouwplannen op welstand te mogen toetsen zijn gemeenten sinds 1 juli 2004 verplicht een welstandsnota vast te stellen. Met het opstellen van een welstandsnota worden de procedures en de toetsing transparanter gemaakt. De gemeente Hellendoorn heeft er voor gekozen een welstandsnota op te stellen om voor specifieke gebieden in de gemeente Hellendoorn het uiterlijk van gebouwen in de omgeving tot zijn recht te laten komen. Het onderwerp van deze nota is de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Hellendoorn. Het gaat hier om gebouwen en bouwwerken die iedereen dagelijks om zich heen ziet. Bepalend daarbij zijn zowel de kwaliteit van de individuele gebouwen en bouwwerken, als de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen in hun onderlinge samenhang. Doorgaans zijn inwoners positief over die dagelijkse leefomgeving. Deze kwaliteit is door bewust en meestal zorgvuldig handelen van particulieren en overheid door de eeuwen heen ontstaan. Sinds een eeuw is deze zorg voor de architectonische kwaliteit ook nadrukkelijk een overheidstaak. Daarbij is het gemeentelijke welstandstoezicht het belangrijkste instrument geweest. De welstandsnota is opgebouwd uit verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen in gebied 3: Bebouwing langs historische wegenstructuur.

 

 

 

 

 [image]

 

 

 

 

3.3.3.2 Welstandsgebied 3: Bebouwing langs historische wegenstructuur

Algemeen

Rond 1900 bestond de uitbreiding van de dorpskernen vooral uit bebouwing langs reeds bestaande uitvalswegen. Het betreft hierbij hoofdzakelijk vrijstaande woningen die naast elkaar werden gebouwd. Hierdoor ontstond een lintvormige bebouwingsstructuur met een wisselende mate van openheid, waarbij het zicht op de achterliggende gebieden in meer of mindere mate werd ontnomen. Wat in de gemeente Hellendoorn opvalt is dat ook veel lintbebouwing ontstond langs de wegen die van de Sallandse Heuvelrug naar de Regge liepen. Deze kruisen de noord-zuid gerichte wegen, waardoor met name in het westen van Nijverdal een interessant patroon van lintvormige bebouwing is ontstaan. In de loop der tijd is veel van de oorspronkelijke bebouwing vervangen door woningen uit de verschillende perioden daarna, waaronder relatief veel jaren dertig en zelfs nieuwbouw.

Waardering

De lintvormige structuren worden gewaardeerd omdat ze duidelijk herkenbaar zijn ten opzichte van de latere uitbreidingen. Met name het lint van arbeiderswoningen langs de Rijssensestraat en P.C. Stamstraat in Nijverdal wordt als zeer waardevol beschouwd dankzij het duidelijk herkenbare patroon van bebouwing.

Beleidsintenties

Het beleid is gericht op het respecteren van de bestaande bebouwing. Bij vervangende nieuwbouw zal worden teruggegrepen op de karakteristiek van de oorspronkelijke woningbouw.

Welstandscriteria

Voor het bewuste welstandsgebied gelden welstandscriteria op het gebied van situering, hoofdvorm, aanzicht en opmaak, zoals te zien is in afbeelding 3.5. in § 3.3.3.1

Toetsing van het initiatief aan de “Welstandsnota”

Op dit moment zijn er nog geen ontwerpen van de nieuwe woningen beschikbaar. De ontwerpen worden in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst aan de welstandscriteria. Wat betreft bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij naastgelegen woningen. Zo zijn onder meer de maximale goot- en bouwhoogten van de nieuwe woningen gelijk aan die van bestaande woningen in de omgeving. Een ontwerp passend in de omgeving is dan ook mogelijk.

 

Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.

 

HOOFDSTUK 4 Milieu- en omgevings aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu kwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, lucht kwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

 

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

 

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelig object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers-, spoorwegverkeers- en industrielawaai.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

De woning ligt in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de genoemde PC Stamstraat. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB.

Het Wijzigingsplan PC Stamstraat, maakt (zie de uiteenzetting in § 1.4 van deze toelichting) deel uit van het op 2 februari 2010 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Nijverdal Zuid". Blijkens het akoestisch onderzoek behorende bij dat "moederplan" is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat de geluidsbelasting LDEN ten gevolg van de PC Stamstraat maximaal 55 dB (inclusief 5 dB op grond van artikel 110 Wgh) is, waarmee de ambitie/voorkeurswaarde van 48 dB met 7 dB wordt overschreden.

Voor deze locatie is het plaatsen van geluidwerende voorzieningen, zoals een geluidsscherm niet gewenst uit stedenbouwkundig oogpunt en financieel niet rendabel. Het aanpassen van het wegdek sec voor deze locatie is financieel niet doelmatig. Aan de zijde waar de voorkeurswaarde wordt overschreden, is qua rooilijn aangesloten bij de rooilijn van bestaande woningen ten noorden en ten zuiden van deze locatie. Om die reden is bij besluit van 1 december 2009, nummer 09INT01631, een hogere grenswaarde Wet geluidhinder vastgesteld, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 2 behorende bij deze toelichting.

Als ontheffingscriterium op basis van het lokale geluidsbeleid geldt "opvulling van een open plaats".

 

4.1.2.2 Spoorwegverkeerslawaai

Railverkeerslawaai is in het voorliggend geval niet van toepassing aangezien er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorweg aanwezig is.

4.1.2.3 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of een omgevingsvergunningprocedure dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In opdracht van de gemeente Hellendoorn heeft Hunneman-Milieu-advies in 2011 een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht

 

Op basis van dat onderzoek, kan samenvattend worden geconcludeerd dat van de locatie

  • de bovengrond niet/licht;

  • de ondergrond niet/licht;

  • het grondwater licht,

zijn verontreinigd. De aangetoonde gehalten vormen geen belemmering voor de voortzetting van het gebruik c.q. de verkoop voor bouw van een woning met tuin.

Aanvullende gegevens c.q. een nader onderzoek worden niet nodig geacht.

4.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er ten aanzien van de bodemkwaliteit geen bezwaar tegen het voorgenomen nieuwbouwplan. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen).

 

 

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats, omdat een overschrijding van de grenswaarden bijna niet voorkomt.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;

  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;

  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • de Regeling externe veiligheid (Revi);

  • het Registratiebesluit externe veiligheid;

  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);

  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risico bronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

 

 [image]

 

Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

 

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);

  2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;

  3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;

  4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

 

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieu belastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieu gevoelige functies. De lijst geeft richt afstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richt afstanden is bepalend voor de indeling van een milieu belastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

4.5.1.1 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Hierna zijn de richtafstanden per milieucategorie en omgevingstype weergegeven. In voorliggend geval is het plangebied gelegen in een overwegend woonomgeving en daarom is het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ van toepassing.

 

 

 [image]

4.5.2 Onderzoeksresultaten

4.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving bevinden zich uitsluitend woningen. Er bevinden zich geen milieubelastende functies in de directe omgeving.

4.5.3 Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

 

 

4.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.6.1.1 Gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied of de onmiddellijke nabijheid daarvan. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

4.6.1.2 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het "nee, tenzij- principe". In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan die de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het voornemen brengt geen areaal vermindering met zich mee of andere negatieve effecten op de EHS. Van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS is dan ook geen sprake.

4.6.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soort bescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. De beplanting op de onderzoekspopulatie biedt broed gelegenheid aan algemeen voorkomende broedvogels als de merel, heggenmus en winterkoning. De locatie vormt geschikt foerageer gebied voor vleermuizen als gewone dwergvleermuis. Er zijn echter geen verblijf indicaties van vleermuizen op de locatie. Voor zeldzame of streng beschermde soorten, behorend tot de overige soort groepen is vanwege het ontbreken van geschikt habitat of verblijfsindicaties geen verstoring te verwachten. Over het algemeen kan schade aan broedvogels worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de broedgelegenheid buiten het broedseizoen te verwijderen. Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Een aanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet noodzakelijk, vooropgesteld dat er op het moment van ingrijpen geen broedgeval aanwezig is. Onderzoek Natuurbank Overijssel 2015 Het onderzoeksgebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische amfibieën-, grondgebonden zoogdier-, vogels- en vleermuissoorten. Voor de soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren/verwonden/doden. Het is niet aannemelijk dat deze dieren tijdens het bouwrijp maken van het plangebied verwond/gedood zullen worden. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen genomen te worden. Door de voorgenomen activiteit wordt het functionele leefgebied van vleermuizen niet aangetast.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Flora- en faunawet wet aangevraagd te worden. Zorgplicht Overigens wordt opgemerkt dat ten alle tijden de zorgplicht zoals opgenomen in de Flora en Faunawet dient te worden nageleefd.

Opgemerkt wordt dat deze kavel destijds bewust uit de aanliggende zone van het inrichtingsplan voor het Reggeherstelproject de Veldkamp is gelaten. Met deze kavel was in feite geen ecologische winst te halen. Het is een van oudsher gelegen hogere enclave in de trits van gelijke woningen van de Lange Jammer. Op het kavel zit een hoge begrazingsdruk (kaal geknepen) van pony's van een aanliggende buur. En vrij strak voor de 'deur' ook nog eens een bushalte. Vanuit die waarnemingen spelen geen actuele of potentiële ecologische waarden.

Er staan op het kavel één of twee bomen, zonder (jaarrond beschermde) nest situaties.

Het betreft een kavel die, qua grasvegetatie volledig is "weggeknepen" door twee pony's, twee bomen, zonder nesten, evenmin is er sprake van oude nesten. Ook is er vóór de kavel een bushalte aanwezig.

Mede gelet op de wijze waarop de aanliggende kavels daarin al sedert jaar en dag in voorzien, wordt verwacht dat, na de bouw van de woning, er een navenant groen aangeklede tuininrichting ontstaat waarmee er in de jaren daarna eindelijk de potentie ontstaat, dat ook daarin met name in de achtertuin vogels gaan nestelen en verblijven.

Het wordt om die reden niet zinvol geacht om hiervoor een externe ecologisch rapportage te verlangen. Dat neemt niet weg dat, zodra er in welke situatie dan ook daadwerkelijk gebouwd gaat worden, voor elke burger ook hier de zorgplicht geldt om alert te zijn op zaken als broedseizoen et cetera, immers er staan één of twee bomen, een en ander zoals ook verwoord in de diverse gedragscodes flora en fauna. Dit laatste is voor de eigenaar en aannemer een aandachtspunt vóór aanvang van en gedurende de bouw.

4.6.3 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht. Er is tevens geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de EHS.

 

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

 

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Onderzoeksresultaten archeologie

Binnen het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.

Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en aan de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

Daarbij blijkt dat het plangebied niet is gekarteerd. Er is sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde

 

4.7.1.3 Conclusie: een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7.2 Cultuurhistorie

4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In het Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.7.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Er bevinden zich in het plangebied, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

4.7.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

 

4.8 Besluit milieueffectrapportage

 

4.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een wijzigingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een wijzigingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is.

  • Een wijzigingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).

  • Een wijzigingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.- plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.- beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een wijzigingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

32 4.8.2 Situatie plangebied

4.8.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op meer dan 1.000 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000- gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit wijzigingsplan voorziet in principe in de directe eindbestemming ‘Wonen – 1’ voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woning en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.

De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer.

  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r., kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.- procedure noodzakelijk maken.

4.8.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

 

 

HOOFDSTUK 5 Wateraspecten

 

5.1 Waterparagraaf

Het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw breekt met een eeuwenoude traditie. Een traditie van zo snel mogelijk afvoeren van afvalwater en hemelwater. Volgens het nieuwe rijksbeleid moet vooral het hemelwater lokaal zo lang mogelijk worden vastgehouden. Pas als het niet kan, dient het water te worden afgevoerd. In datzelfde rijksbeleid staat ook een voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen. Het beleid is erop gericht schone waterstromen te scheiden van verontreinigde waterstromen.

In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:

• Criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;

• Criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen:

• Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau;

• Wateroverlast – Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem;

• Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren;

• Riolering – voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rioolwaterzuivering;

• Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie;

• Volksgezondheid - Minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen;

• Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid;

• Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast;

• Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW;

• Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur;

• Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden;

• Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.

 

Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden.

Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regel stellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.

 

Bij de keuze voor de locatie van het (plan)gebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem/

  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan;

  • Per project moet in overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of gewenst zijn.

 

Voorkeursvolgorde

  1. Ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken;

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken;

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft;

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI;

  5. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken;

  6. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.

 

Uit-Inbreiding woongebied

Bij nieuwe uitbreidingen wordt het proces van de watertoets gevolgd. Ten aanzien van dimensionering van hemelwatervoorzieningen worden de eisen van de gemeente en waterschap gevolgd, deze zijn verwoord in onderstaande uitsnede.

 

Dimensioneringsgrondslagen uitbreidingen woongebied

Ontwerp hemelwaterafvoer: bui 8 (circa 20 mm, aandacht voor vormgeving van de openbare ruimte zodanig dat zoveel mogelijk extra water bij zwaardere buien kan worden geborgen;

Ontwerp berging ten behoeve van vertraagt afvoeren van regenbuien: 40 mm, zorgdragen voor lediging van de voorziening in circa 24 uur. Wanneer de berging vanwege ruimtegebrek niet kan worden gerealiseerd in de uitbreiding dan kan deze in overleg met de gemeente op een andere locatie worden gerealiseerd. Gemeente zal hiervoor een regeling uitwerken gebaseerd op een betaling van een bedrag van de initiatiefnemer aan de gemeente

 

Waterhuishouding

Bij het realiseren van nieuwbouw dient een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd te worden en een waterhuishoudingsplan te worden opgesteld. Eventuele drainage voert af naar een wadi of naar het oppervlaktewater, dus niet naar een rioolwaterzuivering. Daarbij wordt ten aanzien van grondwater als uitgangspunt voor het ontwerp een eis voor voldoende drooglegging gesteld (dat wil zeggen geen natte voeten in de tuin, geen water in kruipruimtes, etc.). Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door het bouwen zinder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken. Per locatie wordt er een minimum bouwpeil ingesteld om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen.

 

5.2 Watertoets

HUIDIG WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem Vechtstromen. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan betreft de realisering van één woning Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem.

 

Resultaat van de feitelijke watertoets

 

Voor het plan is een (digitale) watertoets uitgevoerd, zie bijlage 1 bij deze toelichting, via de website www.watertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over deze planwijziging. Uit de beantwoording van de vragen van deze toets Code 20160311-63-12604 volgt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelangen zijn gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van grondwateroverlast. Het Waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten en planverantwoording

 

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

 

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP 2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP 2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten).

  2. Bestemmingsregels.

  3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels).

  4. Overgangs- en slotregels.

 

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.

  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, oppervlakte, et cetera).

  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.

  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.

In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4) Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 5) In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.

  • Overige regels (Artikel 6) In de overige regels is bepaald dat het wijzigingsplan zich verzet tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

 

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Wonen - 1 (Artikel 3)

Voor de woning is de bestemming ‘Wonen – 1’ gekozen aangezien deze bestemming het beste aansluit bij de toekomstige inrichting. De bestemming ‘Wonen – 1’, onderdeel uitmakend van de gemeentelijke standaard, is voor woningen waar een goot- en bouwhoogte (max. respectievelijk 3,5 en 9 meter) toegestaan is. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid dienen deze maatvoeringseisen ook te worden aangehouden.

Functie

De gronden met de bestemming “Wonen -1” zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen en water. Daarnaast is in de bestemmingsomschrijving bepaald dat er voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd, waarbij uitgegaan dient te worden van de normen opgenomen in de “Nota Parkeernormen”.

Bebouwingsmogelijkheden

Gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het maximum aantal woningen binnen het plangebied bedraagt maximaal één. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2 . Daarnaast zijn bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen. Ten aanzien van een aantal ondergeschikte punten kan afgeweken worden van de bouw- en gebruiksregels.

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. Met initiatiefnemer wordt een anterieure- en planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

 

 

HOOFDSTUK 8 Vooroverleg en inspraak

 

8.1 Vooroverleg

 

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk

8.1.2 Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën van plannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor woningbouwplannen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen is geen vooroverleg noodzakelijk, mits de ontwikkeling in lijn is met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen. In voorliggend geval is het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de prestatieafspraken. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de prestatieafspraken wordt verwezen naar subparagraaf 3.2.4.1. Het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel is niet strikt noodzakelijk.

Toch is het plan voorgelegd aan de provinciale consulent voor de gemeente Hellendoorn naar aanleiding van het gestelde in § 3.2 inzake de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. De provinciaal consulent heeft ingestemd met deze ontwikkeling nu het een woning betreft die is opgenomen in de met de provincie overeengekomen gemeentelijke woningbouwprogrammering.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Hiervoor wordt verwezen naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 5.2.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

In voorliggend geval wordt, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerp ter inzage gelegd.