Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:wijzigingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.WPNDNOETSELE-VG01

Toelichting

 

 

 

 [image]

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

2.1 Cultuurhistorie Nijverdal

2.2 Terrein sporthal Noetsele, Hart van Noetsele

HOOFDSTUK 3 Beleidskader overheden

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Uitgangspunten bestemmingsregeling

4.1 Algemeen

4.2 Opzet van de verbeelding

4.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 5 Planopzet

5.1 Bestemmingen

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

6.1 Wegverkeerslawaai

6.2 Externe veiligheid

6.3 Bodemkwaliteit

6.4 Water

6.5 Archeologie

6.6 Ecologie

6.7 Vogel- en Habitatrichtlijn

6.8 Luchtkwaliteit

6.9 Overige aspecten

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

In het najaar 2013/voorjaar 2014 zijn sporthal Noetsele en café Murphy's aan de Tijmweg in Nijverdal gesloopt. Het terrein is tijdelijk ingericht met gras, beplanting, enkele bomen en een kinderspeelplaats. De sloop en de tijdelijke herinrichting is mogelijk gemaakt door een subsidie van de provincie Overijssel.

 

In het bestemmingsplan Nijverdal West/Noetsele is het betreffende gebied met bijbehorende parkeerplaats bestemd als "Sport", "Horeca" en "Verkeer - Verblijf". In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de locatie sporthal Noetsele om te vormen naar een gebied met maximaal 30 woningen, waarvan maximaal 20 appartementen. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 6 november 2014. De bestemming "Sport", "Horeca" en "Verkeer - Verblijf" en de wijzigingsbevoegdheid waren ook al opgenomen in het bestemmingsplan Nijverdal West Noetsele, dat is vastgesteld in 2004.

 

AARD VAN HET PLAN

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 25 woningen in het plangebied.

Voor wat betreft de bestemmingsregeling zijn de regels overgenomen van het moederplan, het bestemmingsplan Nijverdal West-Noetsele. De woningen tonen zich dan in een vergelijkbare verschijningsvorm als de omliggende bestaande woningen. Wel moet opgemerkt worden, dat een nieuwe woning hoger wordt dan bestaande woningen vanwege aangepaste eisen als opgenomen in het Bouwbesluit.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat naast de reguliere milieuaspecten de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.

 

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie Nijverdal

De cultuurhistorische ontwikkeling van Nijverdal wordt in deze paragraaf omschreven aan de hand van de topografische kaartenreeks van circa 1850, 1900, 1950 en 2000.

 

SITUATIE TOT 1850

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge.

In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij 'etablissement Ainsworth' opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs het Hoge Dijkje.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Voor 1830, toen Nijverdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden. Het oude esdorp Noetsele is met haar authentieke structuren en bebouwing nog goed herkenbaar en waardevol. Met name de westelijke rand van het dorp met de overgang naar de Noetseler Esch is nog gaaf.

 

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden oost-westlopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkendijk en het Hoge Dijkje. Dit wegenpartroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

Op de kaart van 1850 en 1900 is goed te zien dat het landschap tussen de esgronden (bouwlanden) van Noetsele bestond uit smalle graslandpercelen begrensd door houtsingels. Deze structuren zijn als gevolg van nieuwe bebouwingen grotendeels verloren gegaan.

 

1850-1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-westverbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

 
Circa 1850 Circa 1900

 [image]

Circa 1950 Circa 2000

 

Historische ontwikkeling Nijverdal

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals 'De Blokken' langs de Blokkendijk en 'De Verdeling' langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied, tussen Noetsele en Nijverdal, bleef het gebied tot 1900 nog open en bestond uit smalle oost-west gerichte graslandpercelen gescheiden door houtsingels, die een functie hadden als veekering en voor de levering van geriefhout. Tussen Hellendoorn en Nijverdal waren de percelen in het beekdal van de Regge onregelmatig verkaveld, maar ook hier was de kleinschaligheid van de graslandpercelen en de beslotenheid ten gevolge van een grillig patroon van houtsingels opvallend.

 

1900-1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Al spoedig bleek dat de lijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden. In de twintiger jaren zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Het essenpatroon westelijk van Nijverdal is in 1950 over de gehele lengte nog goed herkenbaar. Tot 1950 waren tussen de verschillende straten nog veel open ruimtes aanwezig. Ten oosten van de Rijssensestraat waren dit hoofdzakelijk graslandjes, ten westen van de Rijssensestraat overwegend akkertjes. De houtsingels waren rond 1950 al grotendeels verdwenen.

 

1950-2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter.

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

2.2 Terrein sporthal Noetsele, Hart van Noetsele

Op het terrein, waar nu het appartementengebouw Noetselerborg staat, stond in vroeger jaren een basisschool. Er was toen nog geen verdere bebouwing, behalve langs de Rijssensestraat en langs de huidige Bremweg. Sporthal Noetsele is in 1970 gebouwd. In diezelfde periode is ook de bebouwing langs de Ericaweg ontstaan. In 1981 is een verbouwing uitgevoerd van met name de kleedkamers en de toiletten. De voormalige sporthal was aan het begin van deze eeuw technisch verouderd en er is gewerkt aan een oplossing door te kiezen voor een nieuwe locatie met meerdere sportaccomodaties.

 

De functie van de sporthal is verplaatst naar het Ravijn en opgenomen als onderdeel van het sportcomplex "Het Ravijn - zwem sport zorg -", de nieuwe sportlocatie binnen de gemeente met sporthal, overdekt zwembad en openlucht zwembad. Tevens voorziet de locatie in mogelijkheden om zorg te bieden in combinatie met sport.

De horeca-locatie heeft inmiddels een nieuwe plek gevonden in het centrum van Nijverdal.

 

Met de verplaatsing van de sporthal is vanaf het begin voorzien in woningbouw op de vrijgekomen plek. Deze nieuwe invulling is al opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Nijverdal West-Noetsele, als vastgesteld op 16 november 2004, goedgekeurd door de provincie Overijssel op 5 juli 2005 en onherroepelijk per 7 september 2005.

Ook in de herziening van dit bestemmingsplan als vastgesteld door de raad op 28 oktober 2014 (onherroepelijk per 10 januari 2015) is dezelfde wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

 

Het terrein sporthal Noetsele is ongeveer 9.000 m² groot en voor dit gebied is een invulling met woningbouw ontwikkeld. Binnen het terrein is ruimte voor een speelvoorziening, die eerder ook westelijk van de sporthal was gesitueerd.

Het nu voorliggende wijzigingsplan voorziet in de invulling van de locatie met woningbouw in de vorm van maximaal 25 grondgebonden woningen. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

 

Als naam voor het gebied gedurende de herontwikkeling is gekozen voor: "Hart van Noetsele".

 

Het is wenselijk om de locatie te ontwikkelen om daarmee de maatschappelijke kosten van de verplaatsing van de sporthal te financieren. Woningbouw op de locatie is haalbaar binnen de geldende milieunormen. Er zijn geen andere beperkingen van toepassing.

 

 [image]

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader overheden

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

 

3.2.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening, in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 de "Ladder voor duurzame verstedelijking" opgenomen. Deze ladder vervangt de SER-ladder die vooral was gericht op de planning van bedrijventerreinen. De SER-ladder was wettelijk niet verankerd.

Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door de gemeente, die de regionale en lokale omstandigheden kent. De gemeente draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Onderstaand is invulling gegeven aan de ladder voor de duurzame verstedelijking door te beoordelen of er een regionale vraag is naar de geboden ruimte, of het mogelijk is om binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen en het oordeel of er aanleiding is om te bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan betreft het toevoegen van woningbouwlocaties. De ladder is daarom beperkt tot alleen het aspect wonen.

 

3.2.3.1 Trede 1 Is er een regionale behoefte

In trede 1 dient de gemeente regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor de extra woningen te verantwoorden.

 

Woonvisie 2012

Op 3 juli 2012 is de woonvisie voor de gemeente Hellendoorn vastgesteld. De woonvisie schetst een beeld van de actuele woningmarktsituatie en geeft de gemeentelijke visie op het wonen voor de komende jaren. De benodigde uitbreiding van de voorraad met 660 woningen in de periode van 2010 tot 2019 is een fractie (4%) van de bestaande voorraad van 14.021 woningen op 1 januari 2010. Na 2020 zal onder invloed van ontrgroening en vergrijzing de dan nog benodigde toename af gaan nemen. In 2012 ging de gemeentelijke woonvisie van een nog resterende uitbreidingsbehoefte van circa 300 tot 400 woningen in de periode tot 2029.

De woonvisie 2012 geeft aan, dat de netto uitbreiding van de woningvoorraad vrijwel geheel in de koopsector kan worden gerealiseerd. Bij een ‘’normale’’ doorstroming zal de strategische uitbreiding van de koopsector de volgende kwalitatieve samenstelling behoeven:

- 60% vrijstaand: 15% tot € 300.000, 25% € 300.000 - € 400.000 en 20% > € 400.000.

- 15% 2^1 kap: 10% tot € 250.000 en 5% > € 250.000.

- 25% appartementen: 5% tot € 200.000, 15% € 200.000 - € 300.000 en 5% > € 300.000.

De bestaande woningvoorraad genereert in dat geval voldoende aanbod in het goedkopere segment rijwoningen. De behoefte aan appartementen is in 2010 en 2011 reeds grotendeels gerealiseerd.

Uitdaging bij de bouw van grondgebonden woningen in de koopsector is om ook in dit marktsegment meer accent te leggen op levensloopbestendig bouwen of in ieder geval aanpasbaar bouwen, zodat ze later eenvoudig omgebouwd kunnen worden tot woningen met een gelijkvloerse woonsituatie.

De woonvisie 2012 is door de gemeente opgesteld samen met de Woningstichting Hellendoorn. De visie is tevens voorgelegd aan andere gemeenten voorgelegd. De omliggende gemeenten hebben schriftelijk aangegeven, dat zij zich kunnen vinden in de woonvisie 2012 van de gemeente Hellendoorn.

 

Op basis van de woonvisie 2012 is de ontwikkeling gewenst. Het plangebied voorziet in de bouw van 2^1-kap- woningen en vrijstaande geschakelde woningen. Er wordt daarmee voldaan aan de gewenste kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad.

 

Nadere afspraken in de regio

Binnen de regio Twente (COROP-gebied Twente) zijn in de afgelopen periode afspraken gemaakt om in geval van woningbouwplannen uit te gaan van de PRIMOS-cijfers uit 2013. Elke gemeente heeft op basis van die afspraak de ruimte om het aantal woningen te bouwen, welke op basis van die cijfers nog benodig zijn voor de huisvesting van de eigen inwoners. Uit de cijfers PRIMOS-2013 blijkt, dat de gemeente Hellendoorn in de komende jaren niet zal groeien in aantal inwoners. Het aantal huishoudens zal nog toenemen tot ongeveer 2030. Daarna zal het aantal huishoudens licht gaan afnemen. Uitgangspunt daarbij is, dat elke gemeente bouwt voor de eigen bevolking. Voor de gemeente Hellendoorn betekent dit de bouw van maximaal 432 woningen in de periode van 2015 tot en met 2024. De bovenstaande afspraken zijn gemaakt en daarmee is het woningbouwprogramma ook afgestemd met de gemeenten in Twente.

 

Verhuizingen binnen en naar Hellendoorn en vanuit Hellendoorn naar andere plaats

In tabel 1 is in beeld gebracht het aantal verhuizingen binnen de gemeente Hellendoorn en verhuizingen vanuit en naar de gemeente Hellendoorn.

Uit de tabel blijkt, dat het aantal verhuizingen een dalende lijn laat zien vanaf 2005. Dit betreft zowel de verhuizingen binnen de gemeente als ook de verhuizingen van de gemeente Hellendoorn naar een andere gemeente of andersom.

 

Er verhuizen een gering aantal meer mensen (81 over de laatste drie jaar) vanuit de gemeente Hellendoorn naar een andere gemeente, dan vanuit een andere gemeente naar de gemeente Hellendoorn. Dit zien we ook terug in een geringe afname van het aantal bewoners in de afgelopen jaren. De grootste veroorzakers zijn de verhuizingen naar de steden, waar zich voor deze omgeving de belangrijkste HBO-opleidingscentra en universiteiten bevinden, oftewel jongeren die verhuizen vanwege studie. Voor meerdere jongeren geldt, dat zij na de studie niet "terugkomen" naar de gemeente Hellendoorn.

Het aantal verhuizingen naar andere gemeenten in de directe regio, gemeenten Raalte, Rijssen-Holten, Ommen, Twenterand, Wierden is bijna gelijk aan het aantal mensen wat vanuit deze gemeenten verhuist naar de gemeente Hellendoorn. Er is netto geen verloop van mensen naar de omliggende gemeenten of van de omliggende gemeenten naar de gemeente Hellendoorn.

 

De gemeente Hellendoorn heeft daarmee per saldo zijn eigen woningmarkt. Dit wordt bevestigd door het wat grotere aantal verhuizers naar de omliggende gemeenten in de jaren 2008 tot en met 2010. In die periode had de gemeente Hellendoorn een zeer beperkt aanbod van nieuwbouwmogelijkheden. Gevolg is geweest, dat meer mensen zijn vertrokken naar de omliggende gemeenten.

Met een groter aanbod van nieuwbouw vanaf 2011 zien we, dat het aantal verhuizingen vanuit omliggende gemeenten naar Hellendoorn weer is toegenomen en in die periode hoger is dan het aantal verhuizers naar één van de omliggende gemeenten.

 

Tabel 1: Ontwikkeling verhuizingen binnen de gemeente Hellendoorn bron CBS-gegevens.

Tabel: Ontwikkeling verhuizingen binnen de gemeente Hellendoorn

 

2005-2007

 

2008-2010

 

2011-2013

Binnengemeentelijke verhuizingen

5.670

52,5%

4.960

52,0%

4.730

52,0%

 

 

 

 

 

 

 

Regionale verhuizingen (Raalte, Rijssen-Holten, Ommen, Twenterand, Wierden)

 

 

 

 

 

 

Verhuizen naar plaats in regio

779

7,2%

770

8,1%

565

6,2%

Verhuizen naar Hellendoorn

763

7,1%

586

6,1%

632

6,9%

Netto regionale verhuizingen

-16

-0,1%

-184

-1,9%

67

0,7%

 

 

 

 

 

 

 

Verhuizingen studentensteden (Amsterdam, Enschede, Groningen, Nijmegen, Utrecht, Zwolle)

 

 

 

 

 

 

Verhuizen naar studentenstad

540

5,0%

469

4,9%

494

5,4%

Verhuizen naar Hellendoorn

297

2,8%

313

3,3%

377

4,1%

Netto verhuizen studentensteden

-243

-2,3%

-156

-1,6%

-117

-1,3%

 

 

 

 

 

 

 

Overige verhuizers

 

 

 

 

 

 

Verhuizen naar overige plaats

1.459

13,5%

1.305

13,7%

1.165

12,8%

Verhuizen naar Hellendoorn

1.287

11,9%

1.133

11,9%

1.134

12,5%

Netto overige verhuizers

-172

-1,6%

-172

-1,8%

-31

-0,3%

 

 

 

 

 

 

 

Verhuizen van/naar andere plaats

 

 

 

 

 

 

Verhuizen naar andere plaats

2.778

25,7%

2.544

26,7%

2.224

24,4%

Verhuizen naar Hellendoorn

2.347

21,7%

2.032

21,3%

2.143

23,6%

Netto verhuizen naar andere plaats

-431

-4,0%

-512

-5,4%

-81

-0,9%

 

 

 

 

 

 

 

Totaal aantal verhuizers

10.795

100,0%

9.536

100,0%

9.097

100,0%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toename aantal woningen

259

 

158

 

338

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aangaande het hierboven gestelde is de conclusie, dat de gemeente Hellendoorn netto een woonregio is. Deze conclusie bevestigt de afspraken, die zijn gemaakt in het kader van de woningbouwprogrammering in Twente.

 

Woningbouwplannen binnen de gemeente

De gemeente Hellendoorn kent op dit moment een groot aantal plannen voor woningbouw. Een gedeelte is vastgelegd in direct bestemde locaties. Binnen een reguliere procedure omtrent aanvraag omgevingsvergunning kan medewerking worden verleend. Het grootste deel van deze plannen zijn echter vastgelegd in wijzigingsbevoegdheden en in uit te werken bestemmingen. De gemeente is zich nadrukkelijk bewust, dat het totale woningbouwprogramma, rekening houdend met wijzigingsbevoegdheden en uit te werken bestemmingen te groot is. In het kader van de herziening van bestemmingsplannen wordt telkens gekeken naar de behoefte van deze wijzigingsbevoegdheden. In beginsel wordt de wijzigingsbevoegheid geschrapt, wanneer deze in de lopende planperiode niet is uitgevoerd. Op die wijze zijn al meerdere woningbouwmogelijkheden geschrapt in het centrum van Nijverdal en de wijk Nijverdal West-Noetsele. Ook voor de wijk Nijverdal-Oost worden op die manier bij de volgende vaststelling woningbouwmogelijkheden geschrapt.

Voor de uitleggebieden Kruidenwijk-Zuid en Hellendoorn-Noord geldt, dat de gebieden met de bestemming Wonen-Uit te werken voorlopig niet zullen worden uitgewerkt. Na 2020 wordt besloten om dan na te gaan in hoeverre op dat moment een nadere uitwerking benodigd is.

Voor elke te volgen procedure tot wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan zal beoordeeld worden of er "ruimte" is voor deze extra woningen via de Ladder voor de duurzame verstedelijking.

 

In de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente is de beschikbare capaciteit voor het realiseren van extra woningen bedraagt 382 stuks. Deze zijn verdeeld naar:

- Nijverdal

176

- Hellendoorn

114

- Daarle

4

- Daarlerveen

30

- Haarle

12

- Buitengebied (vnl Rood voor Rood)

21

Totaal

357

 

 

Te bouwen terrein Noetsele

25

 

 

Totaal

382

 

Na de realisatie van het terrein Noetsele is 88 % van de afgesproken 432 extra te bouwen woningen ingevuld met directe woningbouwcapaciteit voor de periode tot 2024.

 

Behoefte

De gemeente Hellendoorn kent sinds kort geen lijst meer met gegadigden voor woningbouwkavels. De gunning van kavels wordt per ontwikkellocatie bepaald. De toekomstige woningbouw op de locatie Noetsele is alleen nog maar bekend geworden via artikelen in de pers. Vanuit deze publicaties hebben meerderen hun belangstelling geuit bij de gemeente. Per 1 mei 2015 waren er 28 mensen, die hebben aangegeven serieuze belangstelling te hebben om ieder een woning (dus totaal 28 woningen) te realiseren op het terrein Noetsele. Hieruit blijkt, dat er zeker behoefte is aan de woningen in Nijverdal op de locatie Noetsele.

 

3.2.3.2 Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

Er wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied midden in een woonwijk als vervolg op de sloop van bestaande bebouwing, de voormalige sporthal Noetsele. De functies van het inmiddels gesloopte gebouw zijn verplaatst naar een andere meer passende locatie.

 

3.2.3.3 Trede 3 Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied

Er is geen sprake van bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. Een vrijgekomen locatie binnen bestaand stedelijk gebied wordt hergebruikt.

3.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is enkele keren gewijzigd om daarmee te blijven voldoen aan de ontwikkelingen in de maatschappij. De laatste wijziging is bekendgemaakt op 10 september 2013 en in werking getreden op 12 september 2013.

Het vizier van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens hen de ambities en doelstelling van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geven deze te realiseren.

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 omvat voorwaarden om te bepalen of een ontwikkeling haalbaar is vanuit het provinciaal belang. Tevens is aangegeven op welke wijze in het bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities

geformuleerd, te weten:

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een groene en en stedelijke omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de stedelijke omgeving.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

1 generieke beleidskeuzes

In deze eerste staop wordt getoetst aan de generieke beleidskeuzes. Deze vloeien voort uit keuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie Overijssel. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

Er is in dit plan sprake van woningbouw in bestaand bebouwd gebied door herontwikkeling van een vrijgekomen binnenstedelijke locatie. Daarnee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik. Overigens wordt ook verwezen naar het gestelde over de ladder voor duurzame verstedelijking in parargraaf 3.2.3.

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen. Hiervoor zijn verschillende gebiedskenmerken te onderscheiden.

Er is vanuit de gebiedskenmerken sprake van het ontwikkelingsperspectief "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus".

De herontwikkeling met grondgebonden woningbouw op de locatie Noetsele sluit aan bij dit ontwikkelingsperspectief. Tevens sluit het aan bij de bestaande omgeving met ook voornamelijk grondgebonden woningen. Het naastgelegen complex Noetselerborg aan de Rijssensestraat omvat gestapelde bouw in twee woonlagen.

 

3 gebiedskenmerken

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

Als gebiedskenmerk geldt de nadere aanduiding 'bebouwingsschil 1900 - 1955'. De sturing van dit gebiedskenmerk is bij herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing gericht op het bijdragen aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. De regie op basis van een goed stedebouwkundig plan op hoofdlijnen biedt vrijheid voor individueel opdrachtgeverschap.

Het stedenbouwkundig plan biedt ruimte voor individuele bebouwing met individueel opdrachtgeverschap. De ontwikkeling met woningbouw voegt zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing met name omdat gekozen is voor grondgebonden woningen in de vorm van twee lagen met kap.

 

Conclusie

Op grond van het vorenstaande geldt de conclusie, dat de herontwikkeling van het terrein Noetsele voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

3.4 Gemeentelijk beleid

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.

Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.

Het plangebied valt binnen de identieteitskaart onder de "sterke kernen".

De woongebieden zijn op de Context-kaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoekgebied". Nijverdal West Noetsele hoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de Omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren.

 

WONEN

De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3, waar ingegaan is op de Ladder voor de Duurzame verstedelijking.

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren.

 

PARKEREN

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Naar verwachting zal artikel 8.17 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening toch op enig moment in werking gaan treden. Om die reden heeft de raad besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:

  1. het stedelijk gebied;

  2. voor het overige gebied.

Deze parkeernormen worden rechtstreeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.

 

Het stedenbouwkundig plan voorziet in voldoende parkeerruimte voor de bewoners aan de Ericaweg en de Bremweg alsmede het appartementencomplex Noetselerborg. Voor elke woning zijn er parkeerplaatsen op eigen grond en deels op openbare parkeerplaatsen. Voor Bremweg 1 en Ericaweg 26 geldt, dat er de mogelijkheid om twee auto's op eigen erf te parkeren. Voor een aantal van de nieuwe woningen ontstaat een lange oprit. In geval van een lange oprit (deels op gemeentegrond) is deze voor 1/3-parkeerplaats meegeteld. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om op de weg te parkeren bij een te grote parkeerdruk.

Parkeerdruk bestaande woningen

Straat

Woningen

Type

Norm

Aantal

eigen erf

Blijft

Bremweg

8

(2^1kap)

2,1

17

3

14

Ericaweg

4

(2^1kap)

2,1

8

4

4

Ericaweg

5

(vrijst)

2,2

11

6

5

Bremweg

24

(app)

1,4

34

28

6

 

Ontwikkeling "Hart van Noetsele"

Straat

Woningen

Type

Norm

Aantal

eigen erf

Blijft

Bremweg

4

(2^1kap)

2,1

8

5

3

Bremweg

6

(tussen/hoek)

1,9

11

0

11

Noetselerweg

3

(vrijst)

2,2

7

3

4

Ericaweg

8

(2^1kap)

2,1

17

11

6

Ericaweg

2

(vrijst)

2,2

4

3

1

 

Totaal

117

56

61

 

Openbare parkeerplaatsen

Langsparkeren Bremweg (bestaand)

5

Extra parkeerplaatsen bij appartementencomplex Noetselerborg

2

Parkeerstroken Ericaweg

10

Parkeerstroken en haaks parkeren Bremweg

14

 

Restant te parkeren op de openbare weg (Bremweg en Ericaweg)

24

 

Conclusie

De herontwikkeling van het terrein Noetsele voldoet aan het gemeentelijk beleid.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

4.1 Algemeen

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

4.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte

- Wonen-3, gestapelde woningen;

 

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 zijn bouwregels over goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; in de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 15 m voor vrijstaande woningen.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens .

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

4.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

Bestemmingsregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. inleidende regels;

2. bestemmingsregels;

3. algemene regels

4. overgangs- en slotregels.

In het plan zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. afwijking van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. afwijking van de gebruiksregels;

7. omgevingsvergunning voor aanleggen en/of slopen.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

HOOFDSTUK 5 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Onderstaande verkaveling geldt als basis voor de invulling van het plan. Het maximum aantal woningen is vastgelegd op 11 woningen voor het noordelijke woonvlak en 14 woningen voor het zuidelijke woonvlak.

 [image]

5.1 Bestemmingen

VERKEER

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

De halfverharde en onverharde wegen zijn voorzien van een specifieke aanduiding.

 

WONEN

De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van de soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. Voor de minimale dakhelling is op de verbeelding gekozen voor de mogelijkheid van het realiseren van een plat dak (binnen de regels van de maximale goothoogte). De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

Aan-, uit- en bijgebouwen mogen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie met afwijking worden toegestaan, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving.

 

GRONDWATERBESCHERMING

Het westelijk deel van het plangebied is tevens een waterintrekgebied dat door middel van een gebiedsaanduiding in het plan is opgenomen. De regeling vestigt met name de aandacht op de drinkwaterwinning en legt geen grootschalige beperkingen.

 

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

6.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh wellicht suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

- toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen);

- industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterrein waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen;

- wegverkeerslawaai (behalve 30 km/u-wegen);

- spoorweglawaai.

- geluidsbelastingkaarten en actieplannen.

Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, wordt in de Wet geluidhinder bepaalt dat akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.

In het kader van de Wet geluidhinder is voor dit bestemmingsplan op dit moment geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

6.2 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid van het Rijk heeft reeds vaste vorm gekregen. Het beleid is inmiddels voor een belangrijk deel vertaald in harde risiconormen waarmee overheden zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening hebben te houden.

Op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing. In het plangebied komt het produceren, verwerken en opslaan van gevaarlijke stoffen, waarop het Besluit externe veiligheid van toepassing is, niet voor. Ook is er in de omgeving geen inrichting gelegen, die invloed heeft op het plangebied.

 

BUISLEIDINGEN

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Indien een ontwikkeling is gelegen in het invloedsgebied van hogedrukaardgasleidingen, dient verantwoord te worden, dat het groepsrisico aanvaardbaar is. Het plangebied is niet gelegen in een invloedsgebied van een hogedrukaardgasleiding. Er is geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten.

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

6.3 Bodemkwaliteit

In 2012 is bodemonderzoek verricht om duidelijkheid te krijgen over de kwaliteit van de bodem. (Zie bijlage 1). In het onderzoek is geconstateerd, dat er voor zover bekend op de locatie geen activiteiten en/of calamiteiten hebben plaatsgevonden, die de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater nadelig hebben beïnvloed. In de vaste bodem zijn zintuiglijk geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen.

In de bovengrond zijn, lokaal, licht verhoogde gehalten aan minerale olie en PCB's aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding voor nader onderzoek. In de ondergrond zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. Er is geen asbest in de bodem aangetroffen. Het grondwater kent een licht verhoogd gehalte barium. Dit is echter geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren. Het onderzochte asfalt betreft niet-teerhoudend asfalt.

Op basis van de onderzoeksresultaten is naar de mening van het onderzoeksbureau de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en zijn er geen bezwaren voor de voorgenomen ontwikkeling.

Na uitvoering van het onderzoek is de voormalige sporthal gesloopt en is het asfalt verwijderd. Er is nog geen aanvullend onderzoek verricht. Dit zal worden uitgevoerd in de vorm van één onderzoek voor alle woonlocaties, zodat de nieuwe bewoners niet apart nader onderzoek hoeven uit te voeren.

6.4 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

6.4.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

RIJKSBELEID

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

- waterbesparende maatregelen in de woning;

- het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

- het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

- herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

PROVINCIAAL BELEID

In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

BELEID WATERSCHAP

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd en heet Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiënische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

- afkoppelen dient plaats te vinden in combinatie met een voorziening passend in de trits vasthouden, bergen en afvoeren en die bijdraagt aan compensatie van de verdrogende werking van het bebouwde gebied;

- bronmaatregelen gericht op verbetering van de kwaliteit van het afstromende hemelwater hebben prioriteit;

- hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een voorziening;

- bij uitbreiding en inbreiding dient 100% van het schone verharde oppervlak te worden afgekoppeld;

- bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak.

 

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

WATERDOCUMENT RIJSSEN-HOLTEN EN HELLENDOORN

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

- Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.

- Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.

- Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.

 

GEMEENTELIJK BELEID

 

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015

Vanuit het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan geldt dat bij alle woninguitbreidingen en herinchtingsgebieden in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet, waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.

Dit zijn de inrichtingseisen riolering en waterhuishouding:

 

Waterplan Hellendoorn

In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.

Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.

Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geïnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project).

6.4.2 Watertoets

WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem van de Regge. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang. Ten westen van het plangebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

Voor het plangebied wordt voorzien in een gescheiden afvoer van vuilwater enerzijds en het dak- en terreinwater anderzijds. Het vuile water wordt afgevoerd via het rioolstelsel. Voor het dak- en terreinwater wordt voorzien in infiltratie in de bodem in de direct omgeving of in een gescheiden rioolstelsel, waarmee het water wordt afgevoerd.

 

DUURZAAM WATERBEHEER

Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.

Met betrekking tot de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.

 

GEVOLGEN WATERSYSTEEM

Via de digitale watertoets (Zie bijlage 2) heeft het Waterschap Vechtstromen aangegeven welke aspecten voor deze locatie van belang zijn.

Bij de stedenbouwkundige invulling wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.

 

De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.

 

Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.

6.4.3 Grondwaterbeschermingsgebied

Op 15 maart 2006 heeft de provincie Overijssel voor de grondwaterbescherming een nieuw beleidsplan vastgesteld waarin wordt uitgegaan van een meer gebiedsgerichte bescherming via meer sturing van de ruimtelijke ordening. Ten behoeve van deze gebiedsgerichte aanpak zijn de volgende doelen gesteld:

- het uitwerken van een gebiedsdossier (grondwaterbeschermingsatlas);

- het toepassen van deze atlas in het ruimtelijke spoor en het koppelen met het ruimtelijke instrumentarium (watertoets en bestemmingsplan);

- ontwikkelen van een afwegingsmethodiek of werkwijze voor het beoordelen van nieuwe activiteiten binnen intrekgebieden van drinkwaterwinningen.

Het opstellen van de atlassen is per grondwaterbeschermingsgebied uitgevoerd. Aandachtspunt was om de planologische bescherming goed te regelen. In dit bestemmingsplan wordt net als in het moederplan Nijverdal West-Noetsele het intrekgebied beschermd.

 

Met de toepassing ervan wordt voldaan aan het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid. Tevens is de methodiek een onderbouwing voor besluitvorming. Het beleid gaat niet meer uit van generieke regels maar van een beoordeling op basis van feitelijke risico's. Aan de hand van het type grondgebruik worden de nieuwe functies onderscheiden in:

 

Risicovol

Nieuwe functies die in principe worden uitgesloten (grootschalige woningbouw, bedrijventerrein en intensieve landbouw).

Harmoniërend

Nieuwe functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning (nieuwe landgoederen en biologische landbouw).

Niet risicovol

Nieuwe functies die niet als risicovol of harmoniërend zijn aangemerkt (in alle gevallen 'stand still'-principe).

 

Middels een saldobenadering voor het gehele intrekgebied kan invulling worden gegeven aan de 'stand still'- en 'stap vooruit'-beginselen. Lokaal kan dus een verslechtering optreden wanneer dit per saldo, maar voor het gehele gebied een verbetering betekent. Uitwerking kan onder meer via het opstellen van een ruimtelijke gebiedsvisie voor het gehele intrekgebied.

6.5 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

 

Van de in dit hoofdstuk opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd. Een klein gedeelte heeft een hoge verwachtingswaarde.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden.

 

[image] 

archeologische verwachtingskaart

6.6 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;

- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;

- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;

- verminderen van versnippering en verstoring.

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Voor de sloop van de voormalige sporthal is uitgebreid onderzoek verricht naar de gevolgen voor Flora en Fauna in het voorjaar en zomer van 2013. (Zie bijlage 3) In het plangebied is geen bijzondere flora aangetroffen. Voor wat betreft de fauna is de steenmarter waargenomen. Er zijn echter geen sporen gevonden, dat het dier gebruik maakt van de sporthal. Er is nader onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Er is geen aanleiding te veronderstellen, dat de herontwikkeling leidt tot significante gevolgen voor de flora en fauna.

6.7 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

6.8 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan worden slechts vijf woningen toegevoegd. Tevens zullen de activiteiten van het huidige garagebedrijf verdwijnen en zal één woning worden vervangen.

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.

6.9 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI's, AVI's en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Er zijn echter ook enkele nieuwe ontwikkelingen.

 

PLANSCHADE

Uit dit plan kunnen planschadekosten voortvloeien. De gemeente is ontwikkelaar van het plan en zal zelf de eventuele kosten van planschade moeten vergoeden.

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. De gemeente ontwikkelt zelf. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zal eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten.

 

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

De resultaten van de het wettelijk vooroverleg en ingediende zienswijzen zal zo nodig worden vastgelegd in een zienswijzennota.

 

De provincie Overijssel heeft verklaard in te stemmen met het bestemmingsplan per mail van 24 juni 2015, geregistreerd binnen de gemeente met kenmerk 15INK12395.

 

Er zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zijn beoordeeld door de gemeente en hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Van deze beoordeling is een "Nota beoordeling zienswijzen opgesteld". Deze is toegevoegd als bijlage bij het vaststellingsbesluit en is geregistreerd binnen de gemeente met kenmerk 15INT02745