direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied Schippersweg 6, Haarle
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Onderhavig bestemmingsplan betreft het perceel Schippersweg 6, te Haarle. Op dit perceel staan een woning en diverse bijgebouwen, zoals een schuur en loods. De initiatiefnemer is voornemens om aan de westzijde van de woning een paardenstal te bouwen van 250 m2 groot, en om 4 paarden in deze stal te plaatsen.

Het terrein waar deze paardenstal gebouwd zal worden, is bestemd als 'Agrarisch'. De bouw van de nieuwe paardenstal past daarom niet binnen de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Het geldende bestemmingsplan biedt echter via artikel 17.6 de mogelijkheid om het bouwvlak van een woonkavel te vergroten. In voorliggend wijzigingsbevoegdheid wordt van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

Binnen de gemeente is na vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied in 2009 nieuw beleid opgesteld ten aanzien van het bouwen in het buitengebied, het Rood voor Rood-beleid. In het kader van dit beleid wordt momenteel gewerkt aan de herziening van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Deze herziening is van toepassing voor het onderhavige plangebied. In de herziening van de regels is een binnenplanse afwijking van de bouwregels opgenomen, met betrekking tot de oppervlakte van bijgebouwen. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om, in ruil voor de sloop van bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen op een andere locatie een bijgebouw of overkapping te realiseren ter grootte van een kwart van de gebouwen die gesloopt worden. Het voorliggende initiatief sluit bij deze uitgangspunten aan, en voorziet in de sloop van een aantal schuren op deze locatie en op twee andere locaties in Haarle. De woonbestemming mag in dit geval met 25% worden vergroot. Het huidige oppervlak bedraagt 1.462 m2 en het nieuwe oppervlak wordt 1.827 m2.

In paragraaf 2.2 wordt nader op het bouwplan ingegaan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de streek Salland, een landstreek die gedomineerd wordt door landbouw, veeteelt en diverse landgoederen aan de westzijde van Overijssel. De kavel ligt ten noorden van de dorpskern Haarle, in de gemeente Hellendoorn. Het plangebied ligt in de nabije omgeving van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug, een heuvelachtig gebied gekenmerkt door heidevelden en bossen. In de onderstaande afbeelding is de locatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0001.jpg"
Afbeelding - Locatie Schippersweg 6 te Haarle (www.google.nl/maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De bestemming van het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld op 20 april 2009 en, nadat de plankaart en de regels op enkele delen vernietigd zijn, op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden.

In dit bestemmingsplan heeft het terrein waarop de stal gebouwd wordt de bestemming 'Agrarisch'. Het gaat om het rood gearceerde vlak in de onderstaande afbeelding. Dit terrein ligt direct naast een woonkavel, dat de bestemming 'Wonen' heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede locatie stal (rood) en het vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Naast de woning mag maximaal 100 m2 aan bijgebouwen bij de woning gebouwd. Er staan echter al een aantal bijgebouwen naast de woning, met een oppervlakte dat groter is dan 100 m2. Dit maakt het plan om een schuur van 250 m2 te bouwen in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Wijzigingsbevoegdheid
In de bestemmingsregels van 'Wonen' is in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter vergroting van het bestemmingsplan (artikel 17.6). Via deze wijzigingsbevoegdheid mag onder een aantal voorwaarden de bestemmingsgrens worden verschoven ter vergroting van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. In hoofdstuk 3.3.2 wordt nader ingegaan op deze wijzigingsbevoegdheid.

Het plangebied ligt tevens in een zone die is aangeduid als "Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied" en kent de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde". Dit geldt ook voor het naastgelegen perceel dat de bestemming 'Wonen' heeft, waarbij het plangebied aangesloten zal worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie ter plaatse van het plangebied en de toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 worden de planologische en milieutechnische randvoorwaarden beschreven. Hoofdstuk 5 geeft weer op welke wijze de regels zijn opgebouwd. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 van de toelichting ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande en nieuwe situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Het plangebied wordt omsloten door diverse weilanden en een paar boerderijen. In de directe omgeving van het plangebied zijn een minicamping en boomkwekerij gevestigd.

Het huidige kavel met bestemming 'Wonen' heeft een oppervlakte van 1.458 m2. Naast de woning staan diverse bijgebouwen, zoals een schuur, loods en oude paardenstal. In de onderstaande afbeelding is de huidige woonkavel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0003.jpg"

Afbeelding - Weergave van de huidige woonkavel

De paarden die in de nieuwe stal geplaatst zullen worden, zijn momenteel gestald in tijdelijke gebouwen, die deels vergund en deels niet vergund zijn.

2.2 Beoogde ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens om een paardenstal te bouwen van 250 m2 groot, voor hobbymatig gebruik. In deze stal zullen 4 jachtpaarden (slipjacht) gehouden worden. Twee personeelsleden zijn werkzaam voor de hobby van de initiatiefnemer.

Naast de bouw van de stal, worden twee gebouwen op het kavel van elk ongeveer 30 m2 gesloopt. Daarnaast worden twee gebouwen op elders gelegen locaties gesloopt, om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de afwijkingsmogelijkheid.

Één gebouw ligt op de locatie Duteweerd aan de de Raamsweg te Haarle. Dit gebouw is 350 m2 groot. Het andere gebouw staat op de locatie Bentert aan de Molenweg en is 595 m2 groot. Na sloop op de beide locaties van in totaal 945 m2 ontstaat de mogelijkheid om 235 m2 terug te bouwen. Vanwege de 60 m2 die op het eigen erf gesloopt wordt, kan aanvullend 15 m2 gebouwd worden. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Rood voor Rood-beleid en kan een gebouw van 250 m2 gebouwd worden.

Het gebouw zal direct naast de woning aan de Schippersweg gebouwd worden, maar wel ruim achter de voorgevel van de woning. De schuur zal bestaan uit een begane grond en zolderverdieping. Op de begane grond worden boxen voor de paarden, een keuken, wasruimte, zadelkamer en kantine gerealiseerd. In de onderstaande afbeelding is een plattegrond weergegeven van de nieuwe paardenstal.

De eigenaar van het perceel heeft het recht om zijn woonperceel met 25% te vergroten. In de huidige situatie heeft het perceel een oppervlakte van 1.462 m2. In de nieuwe situatie wordt het perceel 1.827 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0004.jpg"
Afbeelding - Plattegrond van de beganegrond en zolderverdieping van de nieuwe paardenstal (bron: Nieuwenhuis Bouwbedrijf)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0005.jpg" Gevelaanzicht nieuwe paardenstal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het rijks-, provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De geplande bouw van de paardenstal is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie, het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel geeft de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen weer voor de provincie en heeft de status van een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is geconsolideerd tot en met de partiële herziening Kaderrichtlijn Water en Richtlijn Overstromingsrisico's van 21 oktober 2015.

De provincie hanteert twee uitgangspunten die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die worden gemaakt: 'duurzaamheid' en 'ruimtelijke kwaliteit'.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de juiste plek op de goede manier ingepast in de omgeving.


De ontwikkelingsvisie is uitgewerkt in een aantal ontwikkelingsperspectieven voor deelgebieden van Overijssel. Het plangebied valt binnen het 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap'. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied in de provinciale Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0006.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in de Omgevingsvisie

In het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit ontwikkelingsperspectief staat de kwaliteitsambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop.

In deze ambitie vormt het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap de leidraad. Door het voortborduren op karakteristieke dragende structuren (onder meer de wegenstructuur, de structuur van waterlopen, de bebouwingslinten) wordt samenhang en karakter versterkt. Een aantal ontwikkelingen - zoals grote stallen voor de melkveehouderij en de intensieve veehouderij die ongeacht het landschapstype eenzelfde uitstraling hebben - kunnen een sterk nivellerende werking hebben. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan.

De Omgevingsvisie is geconcretiseerd in het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel', waarop navolgend wordt ingegaan.

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaande figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0007.png" Afbeelding - Weergave Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel


Toetsing van het onderhavige plan

Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase generieke beleidskeuzes zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Een en ander blijkt daarnaast uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven
In paragraaf 3.2.1 is het ontwikkelingsperspectief dat voor het plangebied van toepassing is, 'mixlandschap', beschreven.

Dit ontwikkelingsperspectief is gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting en -verbreding in de landbouw, maar ook op ontwikkelingsverbeteringen in andere sectoren, zoals kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding. In dit perspectief wil de provincie deze ontwikkelingsmogelijkheden nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Grootschalige landbouw krijgt ook hier de ruimte, maar de inpassing in kleinschalige landschappen vraagt om heldere gebruiksregels. Daarnaast liggen kansen voor woon-/werklandschappen die de ruimtelijke structuur versterken, op locaties waar de ontwikkelruimte voor agrariërs beperkt is.

Het plan om een stal voor 4 paarden met kantine te realiseren op het woonerf aan de Schippersweg 6 is niet in strijd met dit ontwikkelingsperspectief. Onderhavig plan voorziet in een goede ruimtelijke inpassing van het bestaande gebied.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede te vinden van de natuurlijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0009.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag'

'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/laag en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

In de adviesnota voor Burgemeester en wethouders die in kader van dit initiatief is opgesteld, is geadviseerd op de landschappelijke inpassing te verbeteren door de strook groen haaks op de Schippersweg op te waarderen door de strook groen te verbreden. Daarnaast kan de initiatefnemer deze strook hoger laten groeien of een aantal bomen met 10 tot 12 meter tussenafstand toe te voegen en deze door te laten groeien. Hierbij is een voorkeur voor de soort zomereik of linde uitgesproken.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim tweederde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik. Het plangebied behoort tot een 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0010.jpg"
Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Jonge heide- en broekontginningslandschap
Kenmerkend voor dit landschap was oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze heidegronden waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap: hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. De ambitie voor dit landschap is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

De onderhavige ruimtelijke ontwikkeling betreft de bouw van een schuur van 250 m2 en de sloop van twee schuren van 30 m2. Van verdere aantasting van het natuurlijke landschap is geen sprake. Geconcludeerd kan worden dat de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

Stedelijke laag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.

De lust en leisurelaag
De laag van de lust- en leasure landschappen voegt de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijkere economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0012.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in gebiedskenmerkenkaart 'lust en leisurelaag'

De bouw van een schuur voor 4 paarden is niet in strijd met de uitgangspunten binnen de lust en leisurelaag.

Geconcludeerd kan worden dat de uitgangspunten van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel goed aansluiten bij de beoogde ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat zorgt dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden. In de verordening staan regels omtrent de inhoud van bestemmings (en wijzigings-)plannen. Daarnaast worden regels gegeven voor grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer.

Voor onderhavig initiatief is hetgeen in de Verordening over de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen relevant.

EHS
In Overijssel geldt voor de EHS het principe van realisering op vrijwillige basis. Bestaande (agrarische) activiteiten worden door het beleid voor de EHS niet belemmerd. Het rijksbeleid zoals dat in de Nota Ruimte is neergelegd voor de EHS, is het vertrekpunt geweest voor de regeling van planologische bescherming in de verordening. In de verordening is gekozen voor een vrijwaringsregime voor de gehele EHS zoals deze op kaart EHS, overige natuur en Nationale Landschappen nr. 09295050 is aangegeven. Dit vrijwaringsregime houdt in dat nieuwe ontwikkelingen worden tegengegaan wanneer die significante negatieve gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken van deze gebieden. Binnen het gebied dat aangewezen is als EHS wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen gebieden waar de beoogde natuurwaarden zijn gerealiseerd die als zodanig worden kunnen worden bestemd (bestaande natuur) en de gebieden waar dit (nog) niet is gebeurd (nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur).

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrensde EHS. Wel is een groot EHS-gebied, bij de Sallandse Heuvelrug, op ongeveer 170 meter van het plangebied gelegen. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot dit gebied kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0013.jpg"
Afbeelding - Locatie plangebied t.o.v. Ecologische Hoofdstructuur (bron: www.overijssel.nl)

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsvisie is op 20 februari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn. Voorafgaand aan het opstellen van de visie zijn in 2013 workshops gehouden met onder andere organisaties, ondernemers, instanties, dorpsbelangen en tot slot met de gemeenteraad. Vervolgens is de output vertaald naar de nieuwe omgevingsvisie. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie:

  • De Identiteit, gericht op het versterken en de kwaliteit van een gebied: deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
  • De Context kaart geeft de functionele opgave, vanuit het huidige programma: voor de thema's wonen, werken, natuur en verkeer.
  • De Kernvisie: In de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/dwarsverbanden en wisselwerking de focus ligt.


Identiteit: 'Rond Boeren'
De gemeente Hellendoorn is ingedeeld in zes identiteitsgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich in het identiteitsgebied 'Rond Boeren'. Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. Niet zozeer een identiteit die juist voor deze gemeente bijzonder is, maar wel maatschappelijk gezien van belang. De kleine kernen zijn sterk verweven met het buitengebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap. Bij de ontwikkeling van cultuurlandschappen hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Mensen zijn echter het landschap in de loop der tijd wel gaan waarderen om zijn ruimtelijke kwaliteiten.

Behoud, ontwikkeling en gepaste schaalvergroting vormen een wezenlijk uitgangspunt voor deze identiteit. Hiermee wil de gemeente de agrarische en landschappelijke identiteit behouden, alsmede een goede toekomst bieden voor de agrarische sector zelf.

De onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van één schuur van 250 m2 voor 4 paarden. Er kan dan ook gesteld worden dat sprake is van gepaste schaalvergroting en de ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten behorende bij dit identiteitsgebied.

Context: 'Voorzieningen'
De gemeente Hellendoorn streeft naar een vitale samenleving. Het op peil houden van het voorzieningenniveau in de dorpen, de kleine kernen en in de buurtschappen is het streven. Voor alle dorpen, maar met name in de kleine kernen Haarle, Daarle, Daarlerveen en de buurtschappen Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate geldt dat het op niveau houden van voorzieningen, in multifunctionele oplossingen moet worden gezocht.

Wat betreft de onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente. Van jong tot oud moeten er voldoende mogelijkheden zijn om actief te zijn.

De bouw van de paardenstal ten behoeve van hobbymatig gebruik sluit goed aan bij deze uitgangspunten.

Kernvisie
In de kernvisie is opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen er voor moeten zorgen dat deze als het ware 'van nature' bijdragen aan de kwaliteit van het landschap, of dat nu stedelijk, landelijk of natuurlijk is. Dat vraagt waar vakmanschap, inlevingsvermogen en liefde voor de uniciteit en schoonheid van de plek. Binnen de kernvisie zijn tien concrete opgaven naar voren geschoven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De onderhavige ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de ruimtelijke opgaven, maar sluit wel aan bij een aantal procesmatige opgaven: "Stimuleer co-creatie/faciliteer processen" en 'Zorg voor beleidsruimte voor nieuwe ontwikkelingen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0014.jpg"
Afbeelding - Kernvisiekaart van de omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' (de locatie van het plangebied is met een rode pijl weergegeven. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ruimtelijke opgaven in de kernvisie).

De onderhavige ontwikkeling vormt geen belemmering voor de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied (2009)

Algemeen
Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Hellendoorn is in hoofdzaak conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie is vastgelegd. Tegelijkertijd wil de gemeente op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. Het is de ambitie van de gemeente om deze ontwikkelingen in het buitengebied te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit.

Wijzigingsbevoegdheid
In het vigerende bestemmingsplan zijn de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' in artikel 17 opgenomen. In deze regels staat in artikel 17.6 een wijzigingsbevoegdheid ter vergroting van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. Deze wijzigingsbevoegdheid is als volgt geformuleerd:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 17.1, aangegeven bestemmingsgrens wordt verschoven ter vergroting van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de behoefte aan vergroting te zijn aangetoond;
  • b. de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 25% worden vergroot;
  • c. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • d. in vookomend geval aanwezige landschaps- en natuurwaarden van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. in voorkomend geval artikel 28, lid 28.3 (Afstanden tot wegen en water)."

De wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan onder 17.6 maakt het mogelijk om de schuur te bouwen. Vanwege het gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe bijgebouwen in het buitengebied, wordt aangesloten bij de voorwaarden die gesteld worden onder de genoemde afwijkingsbevoegdheid 'oppervlakte bijgebouwen met saneringsvoorwaarde.' Hier wordt in paragraaf 3.3.3 op ingegaan.

3.3.3 Herziening van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied (2012)

De algemene beleidslijn van de gemeente Hellendoorn is om het uitgangspunt 'Rood voor Rood' toe te passen bij nieuwe bijgebouwen in het buitengebied. De intentie is om vermindering van leegstaande (voormalige agrarische) gebouwen te realiseren. In het kader daarvan wordt momenteel gewerkt aan de herziening van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Deze wijziging heeft al plaatsgevonden voor andere locaties binnen het plangebied van 'Buitengebied 2009'.

Afwijkingsbevoegdheid 'oppervlakte bijgebouwen met saneringsvoorwaarde'
In de herziening van de regels is een binnenplanse afwijking van de bouwregels opgenomen. Via deze mogelijkheid mag, in ruil voor de sloop van bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen op een andere locatie een bijgebouw of overkapping worden gerealiseerd ter grootte van een kwart van de gebouwen die gesloopt worden.

De afwijkingsbevoegdheid is als volgt geformuleerd:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 17.2.2, onder f, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen en overkappingen na sloop op een andere locastie met de bestemming “Wonen”.

In ruil voor de sloop van bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen op de betreffende andere locatie mag een bijgebouw of overkapping worden gerealiseerd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. voor elke 4 m2 die gesloopt wordt op de betreffende andere locatie, mag één vierkante meter oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen gerealiseerd worden;
  • b. op de betreffende andere locatie dient minimaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkapping te resteren:
  • c. per geval dient voorzien te worden in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op zowel de slooplocatie ais de bouwlocatie."

Zoals is beschreven in paragraaf 2.2, voldoet het initiatief door de sloop van diverse gebouwen aan de eerste voorwaarde. Daarnaast wordt minimaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen op de locaties waar gebouwen gesloopt worden behouden en voorziet het plan in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische en planologische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmings- (of wijzigings-)plan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hiervoor is mogelijk archeologisch onderzoek noodzakelijk. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Hellendoorn heeft de archeologische verwachtingswaarde van haar buitengebied doorvertaald in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. In gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil, een voormalige aanlegvergunningplicht (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Deze gebieden hebben de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" gekregen.

Ter plaatse van het plangebied aan de Schippersweg 6 is sprake van een middelhoge verwachting en is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. De verstoringen in het plangebied naar aanleiding van voorliggend plan zijn kleiner dan 2.500 m2. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenweg 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel staan alle belangrijke cultuurhistorische elementen en structuren in de provincie. Hieruit blijkt dat zich in het plangebied of de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten bevingen. De beoogde ontwikkeling leidt daarom niet tot aantasting van cultuurhistorische elementen.

4.2 Bodem

Vanuit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) in te gaan op de bodemkwaliteit. Hierbij dient te worden bepaald of de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste bestemming, en of een bodemonderzoek noodzakelijk is.

De beoogde bouw van de schuur ten behoeve van de paarden is een kleinschalige ontwikkeling met weinig impact op de bodem(kwaliteit). De gronden van het plangebied hebben altijd onderdeel uitgemaakt van een woonkavel en omliggende landbouwgrond. Vanuit het verleden is niet bekend dat er sprake is van een bodemverontreiniging. Voor het onderhavige wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang geen bodemonderzoek vereist.

4.3 Geur

Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Daarnaast is geurbelasting van belang bij het beoordelen of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In dit geval is de vraag van belang of het houden van de 4 paarden om een 'hobbymatige' activiteit gaat, of dat er sprake is van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer.

Een inrichting is (artikel 1.1 lid 1 Wet milieubeheer) "elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht".

Voor de beoogde ontwikkeling is van belang of er sprake is van een 'omvang alsof zij bedrijfsmatig was'. Hierbij kan gedacht worden aan de hoeveelheid dieren, perceelsgrootte, winstoogmerk van de activiteit.

Uit verschillende jurisprudentie is gebleken dat het houden van ten minste vijf paarden gezien wordt als 'bedrijfsmatig'. Daarnaast wordt op grond van het Activiteitenbesluit geen meldingsplicht gegeven voor inrichtingen waar minder dan 5 paarden worden gehouden. In dit geval worden er 4 paarden in de stallen geplaatst, ten behoeve van hobbymatig gebruik door de eigenaar. Daarmee is deze ontwikkeling niet relevant voor geurhinder.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plangebied
In de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van het plangebied op de risicokaart. Hieruit is gebleken dat er geen risicovolle bronnen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied. Ten westen van het plangebied zijn twee aardgasleidingen (NEN 3650) van de gasunie gelegen. Deze liggen echter op een afstand van meer dan 1.000 meter en vormen geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling. Daarnaast is een spooweg ten zuiden van het plangebied gelegen. Deze heeft echter een afstand van meer dan 700 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUSCHIPPERSWG6-VG01_0015.jpg" Afbeelding - Uitsnede plangebied op de risicokaart (bron: www.risiokaart.nl)

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.5 Flora en fauna

Natura 2000-gebieden
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ongeveer 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, het hobbymatige karakter van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat er als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale Actualisatie Omgevingsvisie en –verordening uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Zoals is toegelicht in hoofdstuk 3.2.3, is het plangebied niet gelegen binnen de begrensde EHS. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op ongeveer 170 meter van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

De gronden ter plaatse van de te bouwen schuur worden momenteel al intensief gebruikt. Het ligt daarom niet in de lijn van verwachting dat sprake is van matige of hoge ecologische waarden ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen negatieve gevolgen met zich mee brengt voor de aanwezige flora en fauna in het plangebied.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Een paardenstal is niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. De onderhavige ontwikkeling leidt naar verwachting niet tot een ruimtelijke wijziging die in het kader van de Wet geluidhinder nader onderzoek behoeft. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).


Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Het plangebied
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is van een dergelijke omvang, dat deze ontwikkeling is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging. Anderzijds betreft de paardenstal geen gevoelige functie. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties.

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

Tevens is in het kader van de beoordeling van het voorgenomen plan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Om in beeld te krijgen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat wordt bij een ruimtelijk plan ook gekeken naar de omgekeerde werking.

De beoogde ontwikkeling betreft een stal ten behoeve van hobbymatig gebruik, daarmee passend binnen de bestemming 'Wonen'. Deze ontwikkeling is niet bedrijfsmatig en daarom wordt er vanuit gegaan dat deze geen overlast geeft aan omliggende functies.

Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Algemeen

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het wijzigingsplan valt onder het beheergebied van het waterschap Waterschap Drents Overijsselse Delta (ook wel Groot Salland). Via de website www.dewatertoets.nl is de digitale watertoets doorlopen.

4.9.2 Resultaten watertoets

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Daarom kan gebruik gemaakt worden van de standaard waterparagraaf.

De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In kader van voorliggend initiatief wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009. De inhoud van de regels van voorliggend wijzigingsplan is afgestemd op de nieuwe standaard regels van de gemeente voor het buitengebied. Ook wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidslijn voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.

Dit wijzigingsplan is daarom vormgegeven als een bestemmingsplan. Dit wil zeggen dat dit wijzigingsplan op zich zelf is te lezen, zonder dat het bestemmingsplan Buitengebied geraadpleegd hoeft te worden.

5.1 Opzet regels

De regels van het onderhavige wijzigingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de voorschriften in de SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel Begrippen zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven.

In artikel Wijze van meten is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten. Ook deze regels zijn voorgeschreven in de SVBP2012.

Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.

Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.

Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven ten aanzien van het bouwen en gebruik, aanlegvergunningen en afwijkingsbevoegdheden.

Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk, waarvan de titel zo is voorgeschreven door de SVBP2012, bevat enkel de slotregel. In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het bestemmingsplan is.

5.2 De bestemmingen

5.2.1 Agrarisch

In dit wijzigingsplan is het bestaande woonvlak van het adres Schippersweg 6 aangepast naar aanleiding van de bouw van een stal. Dit brengt met zich mee dat het vlak dat in het voorgaande bestemmingsplan nog de bestemming ´wonen´ had aangepast is. Aan de westzijde is het vlak vergroot en aan de zuidzijde is deze verkleind. Het deel dat aan de zuidzijde van het woonvlak verdwijnt vervalt dan onder de algemene agrarische bestemming die voor het gebied rondom het perceel geldt. Omdat hier geen sprake is van een agrarisch bedrijf zijn de bouwmogelijkheden voor gebouwen uit het bestemmingsplan Buitengebied niet overgenomen.

5.2.2 Wonen (enkelbestemming)

Het gehele plangebied krijgt de bestemming Wonen. De gronden die onder deze bestemming vallen zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, en eventueel beroep aan huis. Op deze gronden zijn diverse bouwwerken toegestaan, zoals woningen, bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken. De inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer dan 750 m3 bedragen of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 750 m3 bedraagt. Binnen het bestemmingsvlak van onderhavig plan mag één woning voorkomen.

5.2.3 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

Het plangebied valt onder een gebied met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil, vereisen een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze gebieden hebben de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde” gekregen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het bouwvoornemen is op 16 februari 2016 besproken met de accountmanager van de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het bouwplan aangezien op andere locaties sloop plaats vindt.

6.1.2 Terinzagelegging

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 1 juli 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen binnen gekomen. Het plan is op 6 september 2016 ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavige ontwikkeling heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Alle kosten worden door de initiatiefnemer betaald. De gemeente en de initiatiefnemer hebben hiertoe een planschadeovereenkomst ondertekend. De economische uitvoerbaarheid van het plan hoeft derhalve niet te worden aangetoond.