Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Toelichting

 

 

Partiële herziening bestemmingsregeling volkstuinencomplex Jipkesbelt gemeente Hellendoorn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Partiële herziening

1.3 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Het beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.2 Provinciaal beleid

2.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 3 Toelichting op de regels en de verbeelding

3.1 Toelichting wijziging verbeelding

3.2 Toelichting wijziging regels

HOOFDSTUK 4 Milieutechnische en ruimtelijke uitgangspunten

4.1 Archeologische verwachtingswaarde

4.2 Water

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

 

Het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" is op 5 juli 2011 door de raad van de gemeente Hellendoorn vastgesteld en is op 16 mei 2012 onherroepelijk geworden door een uitspraak in beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het plan is tot stand gekomen op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en is IMRO-geco- deerd opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008".

 

In het plangebied behorende bij het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" ligt aan de Jipkesbeltweg te Nijverdal een perceel, gelegen kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie G, nummer 4731 (gedeeltelijk) dat door de gemeente al meer dan 35 jaar wordt verhuurd aan Tuinvereniging "De Jipkesbelt". De Tuinvereniging "De Jipkesbelt" heeft een klein deel van het perceel onderverhuurd aan de "Bijenhoudersvereniging Nijverdal-Hellendoorn".

 

In het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" heeft de raad aan het betreffende perceel de bestemming "Recreatie-Volkstuin" (artikel 16 planregels) toegekend; voorts rust op het perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" (artikel 26 planregels). Het perceel wordt grotendeels gebruikt als volkstuinen ten behoeve van het kweken en/of de teelt van groenten, fruit en bloemen en voor een kleiner deelt voor de teelt van bijen en educatie over bijen.

 

Op het door de volkstuinders gebruikte deel van het perceel is thans aanwezig:

  • een schuilgelegenheid in de vorm van een blokhut met afmetingen van 4,7 m1 bij 5,0 m1 en met een hoogte van 3 m1;

  • een terras overkapping van 3,0 m1 bij 3,9 m1 en met een hoogte van 3,0 m1;

  • een toilet voorziening van 1,5 m1 bij 1,5 m1 en met een hoogte van 2,0 m1.

Op 6 juni 1980 is aan de gemeente Hellendoorn vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Hellendoorn" en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schuilgelegenheid met een maximale inhoud van 50 m3.

 

Op het door de bijenhoudersvereniging gebruikte deel van het perceel is een bijenstal en een informatieruimte aanwezig met een oppervlakte van circa 44 m2 en met een hoogte van 3,10 m1.

Op 29 maart 2007 is aan de "Bijenhoudersvereniging Nijverdal-Hellendoorn" - met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) - vrijstelling van het toen nog ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Hellendoorn" en een bouwvergunning verleend voor een informatieruimte voor bezoekers van 4,5 m1 bij 4,5 m1 en een overkapping voor de bijen van circa 8 m1 bij 3 m1, waarbij de totale bebouwing niet hoger wordt dan 3,10 m1.

 

 

 

De aangehaalde planregel "Recreatie-Volkstuin" uit het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" voorziet op het perceel met genoemde bestemming in een gebouw met de navolgende maten:

- gezamenlijke oppervlakte van maximaal 25 m2;

- een bouwhoogte van maximaal 6 m1;

- een goothoogte van maximaal 3 m1,

als voorziening ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorziening

 

Daarnaast voorziet de aangehaalde planregel er voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde in dat de bouwhoogte maximaal 3 m1, mag bedragen, waarbij de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m1 en daarachter ten hoogste 2 m1 mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m1 of minder uit de perceelsgrens ten hoogste 1 m1 bedraagt.

 

Op dit moment is ter plaatse meer oppervlak aan gebouwen ter plaatse aanwezig is dan is voorzien in de ter plaatse geldende planregels uit het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal.

 

Het bestuur van Tuinvereniging "De Jipkesbelt" heeft de gemeente Hellendoorn verzocht om een verruiming van de planregels.

Concreet verzoekt het bestuur verzoekt om de reeds aanwezige:

  • informatieruimte en bijenstal van de Bijenhoudersvereniging Nijverdal-Hellendoorn;

  • door de volkstuinders gemeenschappelijk gebruikte schuilgelegenheid, terrasoverkapping en de toiletvoorziening,

voorzover niet reeds vergund, te legaliseren.

 

Daarnaast wordt verzocht om per door het bestuur uitgegeven tuinkavel met een omvang van minimaal 100 m2 , de mogelijkheid te creëren voor:

  • het plaatsen van maximaal één (bij voorkeur uniform type) greedschapsopslag met als standaard afmetingen 2m1 breed, 2 m1 diep en maximaal 2,5 m1 hoog;

  • het elk seizoen mogen plaatsen gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober van maximaal één foliekas met maximale afmetingen van 16 m2 en een hoogte van maximaal 2,5 m1;

  • het, in plaats van een seizoensgebonden foliekas, plaatsen van een vaste tuinkas met maximale afmetingen van 16 m2 en een hoogte van maximaal 2,5 m1.

De totaal toegestane oppervlakte aan gebouwen per tuinkavel mag dan maximaal 20 m2 bedragen.

 

Volgens de geldende planregels in het geldende bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" mogen foliekassen een maximale hoogte van één meter hebben. Het bestuur van de tuinvereniging verzoekt om die hoogte te verhogen tot 2,5 meter omdat men één meter niet werkbaar acht en een hoogte van slechts één meter slecht is voor de rug.

Door de gewenste afmetingen van deze gebouwjtes vallen deze, bij honorering door het gemeentebestuur van het verzoek van de tuinvereniging, onder de definitie van gebouwen. Onder een gebouw wordt verstaan: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk men wanden omsloten ruimte vormt.

Daardoor mogen deze gereedschapsopslagen, seizoensgebonden foliekassen en/of vaste tuinkassen niet eerder geplaatst worden dan na een vooraf daarvoor door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

 

Het gaat hier om een volkstuincomplex dat al ruim 35 jaar aanwezig en als zodanig in gebruik is en waar sedert 2007 ook een bijenstal aan is toegevoegd. Beide functies hebben hun bestaansrecht bewezen en voorzien in een duidelijke behoefte vanuit de bevolking. Het gaat om een goed ontsloten complex dat met houtwallen en boomsingels duidelijk is afgescheiden van de naaste omgeving.

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn heeft om deze redenen besloten welwillend te staan tegenover het verzoek van Tuinvereniging "De Jipkesbelt" en is bereid om de raad een voorstel te doen om planologische medewerking te verlenen aan de gevraagde verruiming van de bouwmogelijkheden ter plaatse.

 

1.2 Partiële herziening

 

Met het oog op het verzoek van Tuinvereniging "De Jipkesbelt", is het de bedoeling om het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" partieel te herzien. Dat betekent dat in het geldende bestemmingsplan slechts één of meer aspecten van het ruimtelijk beleid worden (her)overwogen. Het geldende bestemmingsplan voor het gebied blijft van kracht, maar krijgt voor een aantal aspecten een andere regeling.

 

1.3 Leeswijzer

 

De toelichting van deze herziening is verder als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleidskader van het rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn.

  • In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de aanpassingen waarin de onderhavige partiële herziening voorziet

  • In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de milieutechnische en ruimtelijke uitgangspunten

  • In hoofdstuk 5 wordt tot slot nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van deze partiële herziening.

 

HOOFDSTUK 2 Het beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor -en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;

  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;

  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);

  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

 

 

 

 

 
In de SVIR wordt ook de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motivering seis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

 

 

 [image]

Figuur 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

 

 

 

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen ‘regionale behoefte’ en ‘bestaand stedelijk gebied’.

Per 1 juli 2017 is een nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden

 

Belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Het loslaten van afzonderlijke treden en schrappen van overbodige zinsneden en (huidige) trede 3 van de Ladder.

  • Het in de praktijk voor verwarring zorgende begrip ‘actuele regionale behoefte’ is in de nieuwe Laddertekst vervangen door ‘behoefte’.

  • Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (uitwerkingsplicht en/of wijzigingsbevoegdheid) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

  • In de vernieuwde toelichting geeft het Rijk verheldering over het toepassen van de Ladder.

 

Formeel, is de tekst van de ladder voor duurzame verstedelijking weliswaar aangepast en zijn diverse begrippen verduidelijkt, doch materieel gezien zal er feitelijk niet zoveel veranderen.

 

Het gaat in deze casus evenwel niet om een stedelijke ontwikkeling, dus is de ladder voor duurzame verstedelijking geen thema bij dit bestemmingsplan.

 

 

Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen. Ook betreft het geen stedelijke ontwikkeling, dus de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is geen relevant issue.

 

2.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

 

Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);

  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;

  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;

  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

 

Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. Of – generieke beleidskeuzes

  2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

  3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

 

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. [image]

2.3.1 Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

 

 

4.3.3.2 Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de Omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

 

4.3.3.3 Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de Omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

 

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

 

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

  1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De herziening van het bestemmingsplan brengt niet met zich mee dat het plan een nieuwe stedelijke voorziening mogelijk maakt. Het gaat hier primair om een partiële herziening van het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" voor een bestaand volkstuincomplex.

Derhalve wordt gesteld dat de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstem- ming is met artikel 2.12.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;

  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

 

  1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;

  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Het gaat hier om een relatief ondergeschikte herziening van een bestaande bestemmingsregeling voor een volkstuinencomplex. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving; het gaat louter en alleen om een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden voor het plaatsen van blokhutten voor de opslag van tuingereedschap alsmede om het seizoensgebonden plaatsen van foliekassen (dus om gebouwtjes met een lichte bouwkundige constructie, waarvoor nagenoeg geen fundering noodzakelijk is en waarvoor de bodem derhalve niet of nauwelijks niet behoeft te worden geroerd). In verband hiermee is de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

 

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het gaat hier om een bestaand, als zodanig bestemd volkstuinencomplex aan de Jipkesbeltweg te Nijverdal, bedoeld voor recreatieve doeleinden en voor hobbymatig gebruik;

2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Raadplegen van de 'Omgevingsvisie Overijssel 2017 Beken Kleur" en vervolgens de "detail informatie locatie" wijst uit dat een heel scala aan ontwikkelingsperspectieven voor dit gebied van toepassing is verklaard:

Dat zijn successievelijk:

  1. Structuurvisie-gebied Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS);

  2. Structuurvisie-gebied Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

  3. Structuurvisie-gebied Gebieden met ruimte voor geothermie

  4. Structuurvisie-gebied Droge dooradering

  5. Structuurvisie-gebied Beekdalen en natte laagtes

  6. Structuurvisie-gebied Landbouw

  7. Structuurvisie-gebied Oude hoevenlandschap

  8. Structuurvisie-gebied Grondwaterlichaam Zand Rijn-Oost

  9. Structuurvisie-gebied Rode draden en beleidsambities

  10. Structuurvisie-gebied Informele trage net

  11. Structuurvisie-gebied Verspreide bebouwing

  12. Structuurvisie-gebied Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

  13. Structuurvisie-gebied Gebieden met ruimte voor WKO

Wanneer vervolgens de "Atlas van Overijsel" wordt geraadpleegd, dan blijkt het volkstuinencomplex te liggen in een gebied dat volgens de legenda wordt aangemerkt als "Droge dooradering", in de opsomming hiervoor van ontwikkelingsperspectieven, genoemd onder 4.

Hierover wordt opgemerkt:

  • dat het hier gaat om een bestaand (al meer dan 35 jaar gebruikt) en als zodanig bestemd volkstuinencomplex, bedoeld voor recreatieve doeleinden en voor hobbymatig gebruik.

  • dat er geen sprake van enige functieverandering; het gaat alleen om het toestaan van extra gebouwtjes met een lichte, bouwkundige constructie zonder fundering (gereedschapsopslagen, seizoensgebonden foliekassen en tuinkassen);

  • dat het een niet-stedelijk gebied betreft, gesitueerd buiten het Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur.

Derhalve wordt opgemerkt dat de voorliggende herziening in overeenstemming wordt geacht te zijn met de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en ''Catalogus Gebiedskenmerken''.

 

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de ''Catalogus Gebiedskenmerken'' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

 

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de regeling ''Kwaliteitsimpuls Groene omgeving'' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

 

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" van het Uitvoeringsmodel zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken.

Het gaat hier om continuering/optimalisering van het bestaande gebruik van een bestaande locatie. Het gaat hier om het toevoegen van relatief kleinschalige gebouwtjes met een zeer lichte, bouwkundige constructie zonder fundering (gereedschapsopslagen) voor de opslag van gereedschappen en voor schuilgelegenheid van personen almede om kleinschalige, seizoensgebonden gebouwtjes met een zeer lichte, bouwkundige constructie (foliekassen) voor het kweken en/of telen van groenten, fruit en bloemen.

Er is geen aanleiding om nader oordelen of de functie passend is vanuit ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De Kwaliteitsimpuls Groene omgeving is dan ook niet van toepassing.

 

2.3 Gemeentelijk beleid

 

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.

 

De verbetering van de gebruiksmogelijkheden van het onderhavige volkstuinencomplex past uitstekend bij het gemeentelijk beleid om de recreatieve en toeristische functie van het buitengebied van de gemeente Hellendoorn zo optimaal mogelijk te faciliteren.

Hiermee past het initiatief binnen het gemeentelijk beleid.

 

Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Indien de ruimtelijke ontwikkeling in het voorliggende plan wordt getoetst aan het gemeentelijk beleid blijkt dat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid.

HOOFDSTUK 3 Toelichting op de regels en de verbeelding

In dit hoofdstuk wordt de aanpassing van de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" nader toegelicht.

 

3.1 Toelichting wijziging verbeelding

Op de verbeelding behorende bij de bestemming "Recreatie-Volkstuin" worden een tweetal specifieke bouwaanduidingen opgenomen:

  1. een specifieke bouwaanduiding-bijeenteelt (sba-bt

  2. een specifieke bouwaanduiding-volkstuin (sba-vt).

 

Bedoeling is om:

  1. de bestaande inforuimte en bijenstal voor de bijenteelt en educatie over bijen positief te bestemmen in het gebied met de specifieke bouwaanduiding (sba-bt);

  2. de bestaande:

  1. gemeenschappelijke voorziening (blokhut) voor onderhoud en beheer van de volkstuinders;

  2. toiletvoorziening;

  3. terrasoverkapping,

posititief te bestemmen in het gebied met de specifieke bouwaanduiding (sba-vt)

  1. de bebouwingsmogelijkheden te vergroten voor de door het bestuur van Tuinvereniging "De Jipkesbelt" aan de tuinders toegewezen tuinkavels voor het telen en/of kweken van groente, fruit en bloemen.

 

 

3.2 Toelichting wijziging regels

Op het perceelsgedeelte met de specifieke bouwaanduiding (sba-bt) wordt de bestaande inforuimte en bijenstal en/of overkapping positief bestemd met een oppervlak van maximaal 40 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m1, danwel de bestaande hoogte indien die afwijkt.

Op de gronden met de specifieke bouwaanduiding-volkstuin (sba-vt) mag als gemeenschappelijke voorziening ten behoeve van onderhoud, beheer en schuilgelegenheid worden opgericht:

  1. maximaal één gebouw en/of overkapping met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en met een hoogte van maximaal 3 m1 danwel de bestaande hoogte, indien deze afwijkt;

  2. een toiletgebouw met een breedte van maximaal 1,5 m1, een diepte van maximaal 1,5 m1 en een hoogte van maximaal 2,0 m1;

  3. een terrasoverkapping met een oppervlakte van maximaal van 15 m2 en een hoogte van maximaal 3,0 m1

 

Het is daarnaast de bedoeling dat elke volkstuinder op de hem of haar door het bestuur van de tuinvereniging "De Jipkesbelt" toegewezen tuinkavel met een oppervlakte van ten minste 100 m2 voor het telen en/of kweken van groente, fruit en bloemen de mogelijkheid krijgt om:

  1. maximaal één gereedschapsopslag te plaatsen met een maximale oppervlakte van 4 m2 en een maximale bouwhoogte van 2,5 m1 , met daarnaast de mogelijkheid om:

  2. maximaal één seizoensgebonden foliekas te plaatsen met een maximale oppervlakte van 16 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m1 gedurende elk seizoen tijdens de periode van 1 maart tot en met 31 oktober. De foliekas dient elk seizoen uiterlijk 1 november van de desbetreffende tuinkavel te zijn verwijderd, dan wel

  3. in plaats van maximaal één seizoensgebonden foliekas, maximaal één vaste tuinkas te plaatsen met een maximale oppervlakte van 16 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m1.

De totale oppervlakte aan gebouwen per tuinkavel mag dus maximaal 20 m2 bedragen.

De gereedschapsopslagen, de seizoensgebonden foliekassen en de vaste tuinkassen vallen door hun afmetingen onder het begrip gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk men wanden omsloten ruimte vormt. Deze gebouwen mogen niet eerder geplaatst worden dan na een vooraf daarvoor door de gemeente verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Gedurende elk seizoen dienen de foliekassen uiterlijk op 1 november te zijn verwijderd van de volkstuinen (deze kunnen eventueel worden opgeslagen in de te realiseren blokhutten); de juridisch grondslag voor een dergelijke regeling is vastgelegd in artikel 2.24 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

 

Artikel 2.24 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt als volgt:

  1. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk kan worden bepaald dat het desbetreffende bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd, gebruikt en gesloopt.

  2. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk, wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen, gebruiken en slopen van het desbetreffende bouwwerk plaatsvindt.

 

Onder verwijzing naar de begripsbepalingen van de regels behorende bij deze planherziening wordt daarbij:

  1. onder een foliekas verstaan: een seizoensgebonden bouwwerk voorzien van een afdekking van lichtdoorlatend kunststof zonder goothoogte ten behoeve van het kweken en telen van gewassen en dat elk seizoen geplaatst mag worden van 1 maart tot en met 31 oktober.

  2. onder een (vaste) tuinkas verstaan: een bouwwerk van glas of kunststof voor het kweken en telen van gewassen.

Bij de (al dan niet collectieve) aanvraag om een omgevingsvergunning voor deze bouwwerken, dient telkens een verkavelingstekening te worden overlegd, waaruit blijkt dat - met in achtname van de antidubbeltelbepaling als bedoeld in artikel 5 van de planregels - de betreffende tuinkavels een omvang van ten minste 100 m2 hebben.

Om dit goed te kunnen borgen, is het noodzakelijk om de begripsbepalingen uit te breiden met het begrip tuinkavel: een gedeelte van de voor "Recreatie-Volkstuin" bestemde gronden dat door het bestuur van tuinvereniging "De Jipkesbelt" aan elke afzonderlijke volkstuinder in gebruik is gegeven voor het kweken en/of telen van gronden, fruit en/of bloemen.

 

Aan de regels wordt een specifieke gebruiksregel toegevoegd, waarin wordt vastgelegd dat:

op gronden met de aanduiding "volkstuin" een foliekas elk seizoen alleen mag worden gebruikt in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober.

 

 

HOOFDSTUK 4 Milieutechnische en ruimtelijke uitgangspunten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde bovenwettelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt de relevante milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's archeologische verwachtingswaarde en water. Andere thema's als bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie milieuzonering veranderen niet als gevolg van de onderhavige partiële herziening ten opzichte van het bestemmingsplan "Duivecate-Reggedal" en staan daarom de planologische procedure niet in de weg.

 

4.1 Archeologische verwachtingswaarde

Het plangebied van de onderhavige partiële herziening ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het gaat hier om het toevoegen van de mogelijkheid om kleinschalige gebouwtjes in de vorm van gereedschapsopslagen en foliekassen te bouwen; deze gebouwtjes hebben een lichte bouwkundige constructie waarvoor niet of nauwelijks een fundering noodzakelijk is. Aangezien de bouwwerken een oppervlakte hebben van minder dan 2.500 m2 leidt de realisering ervan, niet tot een aantasting van de archeologische waarden van het gebied.

 

4.2 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet, wat voor gevolgen het plan heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

 

4.2.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

 

4.2.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

  • waterbesparende maatregelen in de woning;

  • het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

  • het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

  • herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;

  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

 

4.2.3 Provinciaal beleid

De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in de Omgevingsvisie 2017. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.

Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.

 

4.2.4 Beleid Waterschap

Het waterschap Vechtstromen en het waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met de waterschappen Rijn en IJssel en Reest en Wieden een gezamenlijk beleid op hoofdlijnen opgesteld voor stedelijk waterbeheer onder de titel “Water raakt”.

 

Water is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving in stedelijk gebied. Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten en dat we nu en in de toekomst droge voeten houden- door te anticiperen op klimaatverandering.

 

De stedelijke wateropgaven zijn maatschappelijke opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. De waterschappen hebben hier een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen, inwoners en andere betrokkenen. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren. Dat vraagt eigenaarschap, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit betekent voor de waterschappen dat we maatschappelijke doelen centraal stellen in plaats van technische normen. “Water Raakt” is een uitnodiging om samen met de waterschappen te werken aan water.

 

De waterschappen richten zich hierbij primair op de gemeente omdat de gemeente de natuurlijke partner is in het stedelijk gebied en bovendien het meest logische aanspreekpunt voor inwoners. Samen met de gemeente zijn de waterschappen verantwoordelijk voor een goed stedelijk waterbeheer, nu en in de toekomst. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om deze samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau.

 

In “Water raakt” wordt de rol-en taakopvatting in het stedelijk waterbeheer van de waterschappen in Rijn-Oost verhelderd. De beleidsnotitie is ook het resultaat van samenwerking van vier waterschappen om meer eenduidigheid op de inhoud te krijgen. Deze beleidsafstemming zorgt ervoor dat (inwoners van) gemeenten die nu met meerdere waterschappen te maken hebben, niet langer met verschillende opvattingen worden geconfronteerd.

 

In de beleidsnotitie zijn de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  1. een visie op samenwerking in het stedelijk waterbeheer;

  2. de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van (stedelijk) oppervlaktewater;

  3. bescherming van inwoners tegen overstromingen;

  4. de wijze waarop geanticipeerd kan worden op klimaatverandering;

  5. de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (stedelijk) oppervlaktewater;

  6. optimalisatie van de afvalwaterketen;

  7. grondwaterbeheer in stedelijk gebied;

  8. beïnvloeding van de beleving van de openbare door de betekenis van water te benadrukken;

  9. financiering.

 

Waterkwaliteitsspoor

De vijf waterschappen in Rijn-Oost hebben een concept document opgesteld over hoe men in de toekomst om wil gaan met het waterkwaliteitsspoor. Uitgangspunt is een gezamenlijke visie op het waterkwaliteitsspoor.

 

In de gezamenlijke visie voor het waterkwaliteitsspoor is de kern het ‘op orde’ krijgen van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Met ‘op orde’ wordt bedoeld dat door het waterschap en de gemeente gezamenlijk geconstateerde knelpunten in het oppervlaktewater zijn opgelost.

 

Uitgangspunten daarbij zijn:

  • de stedelijke oppervlaktewaterkwaliteit is in 2027 ‘op orde’;

  • gemeenten en waterschappen trekken in de aanpak gezamenlijk op;

  • relevante invloeden worden meegenomen, alle emissies op het stedelijke oppervlaktewater (afvalwaterketen en andere emissies) gebruik, inrichting, beheer en onderhoud;

  • de doelen uit de visie voor 2027 betreffende de chemische waterkwaliteit en gezamenlijke streefbeelden ten aanzien van beleving en/of gebruik van water worden meegenomen in de afwegingen voor een maatregelenpakket;

  • maatregelen zijn haalbaar en betaalbaar.

 

Specifiek beleid Drents Overijsselse Delta

Het actuele beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta in relatie tot riolering is vastgelegd in de strategische nota rioleringsbeleid 2007.

 

 

Specifiek beleid Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd met het Waterschap Velt en Vecht tot het Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld.

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

  • Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.

  • Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.

  • Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.

 

4.2.5 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (GRP4).

In het GRP4 is aangegeven op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat. Navolgende uitsnede geeft de essentie aan van het beleid voor de drie wettelijke zorgplichten.

 

Afvalwaterzorgplicht.

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

 

Hemelwaterzorgplicht.

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

 

Grondwaterzorgplicht.

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

In het GRP4 is de navolgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen opgenomen.

 

Voorkeursvolgorde:

  1. Het ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken.

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft.

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI.

  5. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.

  6. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.

4.2.6 Watertoets

Digitale watertoets

Voor het plangebied is op donderdag 8 augustus 2016 op de hoogte gebracht van het plan door een digitale watertoets uit te voeren. Op basis van deze toets blijkt, dat kan worden volstaan met de zogenaamde korte procedure. Dat houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document wordt toegepast.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier om de realisering van de bestemming conform huidig gebruik. De grond is in bezit van de gemeente Hellendoorn doch wordt al meer dan 25 jaar verhuurd aan de Tuinvereniging "De Jipkesbelt" te Nijverdal. Tuinvereniging "De Jipkesbelt" heeft een deel van het perceel onderverhuurd aan de Bijenhoudersvereniging Nijverdal-Hellendoorn.

 

Er vinden geen grootschalige investeringen plaats, behoudens de plaatsing van gebouwtjes met een lichte constructie in de vorm van gereedschapsopslagen en gedurende elk seizoen van 1 maart tot en met 31 oktober seizoensgebonden foliekassen dan wel tuinkassen. Daarmee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

5.2.1 Inspraak

Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De bestemming is nagenoeg conform het huidige gebruik, met dien verstande dat er relatief kleinschalige gereedschapsopslagen, seizoensgebonden foliekassen en of tuinkassen mogen worden toegevoegd. Er is geen aanleiding om het ontwerpbestemmingsplan vooraf te laten gaan door een voorontwerpplan voor het bieden van de mogelijkheid tot inspraak.

 

5.2.2 Vooroverleg

Het bestemmingsplan wordt - conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening - in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan:

  • de ambtelijke eenheid Ruimte en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel;

  • het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen.

Er is op 8 augustus 2016 een digitale watertoets uitgevoerd, waaruit blijkt dat er geen waterbelang aan de orde is. Er is daarom geen nader overleg benodigd met het Waterschap Vechtstromen.