Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDOOST2016-VG01

Toelichting

 

 

Gemeente Hellendoorn

 

 

Bestemmingsplan "Nijverdal Oost 2015"
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding 4

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling 5

2.1 Cultuurhistorie 5

2.2 Bevolking en woningvoorraad 7

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie 9

3.1 Ruimtelijke karakteristiek 9

3.2 Functies 12

HOOFDSTUK 4 Beleidskader 14

4.1 Inleiding 14

4.2 Rijksbeleid 14

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 14

4.2.2 Vierde Nota waterhuishouding 16

4.3 Provinciaal beleid 16

4.4 Gemeentelijk beleid 20

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling 24

5.1 Algemeen 24

5.2 Opzet van de verbeelding 24

5.3 Opzet van de regels 25

HOOFDSTUK 6 Planopzet 27

6.1 Bestemmingen 27

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten 33

7.1 Wegverkeers- en spoor lawaai 33

7.2 Bedrijven 33

7.3 Overige functies 34

7.4 Externe veiligheid 34

7.5 Bodemkwaliteit 36

7.6 Water 39

7.7 Archeologie 42

7.8 Ecologie 43

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn 44

7.10 Luchtkwaliteit 44

7.11 Overige aspecten 45

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid 46

HOOFDSTUK 9 Inspraak en vooroverleg 47

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

De verouderde bestemmingsplannen in de gemeente Hellendoorn zijn inmiddels geactualiseerd. Het bestemmingsplan "Nijverdal Oost", omvattende het gebied ten zuiden van de spoorlijn en ten oosten van de Wilhelminastraat te Nijverdal, is vastgesteld op 2 februari 2006 en dient geactualiseerd én gedigitaliseerd te worden.

 

STANDAARD BESTEMMINGSREGELING

Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen zijn in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woonbestemmingen.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

 

VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan voor het gebied Nijverdal Oost vervangt:

- het bestemmingsplan "Wierdensestraat 15-17 te Nijverdal", vastgesteld 20 september 2001

- het bestemmingsplan "Nijverdal-Oost", vastgesteld 2 februari 2006;

- het bestemmingsplan "Berkelstraat Nijverdal-Oost", vastgesteld 18 maart 2008.

 

AARD VAN HET PLAN

Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.

 

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en het wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat, naast de reguliere milieuaspecten, de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid én de resultaten van de inspraakprocedure en het vooroverleg.

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische ontwikkeling van Nijverdal wordt in deze paragraaf omschreven aan de hand van de topografische kaartenreeks van circa 1850, 1900, 1950 en 2000.

 

SITUATIE TOT 1850

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge.

In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij 'etablissement Ainsworth' opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs de Hoge Dijk.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Voor 1830, toen Nijverdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden. Het oude esdorp Noetsele is met haar authentieke structuren en bebouwing nog goed herkenbaar en waardevol. Met name de westelijke rand van het dorp met de overgang naar de Noetseler Esch is nog gaaf.

 

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden oost-westlopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkerdijk en het Hoge Dijkje. Dit wegenpatroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

Op de kaarten van 1850 en 1900 is goed te zien dat het landschap tussen de esgronden (bouwlanden) van Noetsele bestond uit smalle graslandpercelen, begrensd door houtsingels. Deze structuren zijn als gevolg van nieuwe bebouwingen grotendeels verloren gegaan.

 

1850-1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-westverbinding. Eén van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

 
Circa 1850 Circa 1900

[image] 

Circa 1950 Circa 2000

 

Historische ontwikkeling Nijverdal

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals 'De Blokken' langs de Blokkendijk en 'De Verdeling' langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied, tussen Noetsele en Nijverdal, bleef het gebied tot 1900 nog open en bestond uit smalle oost-west gerichte graslandpercelen gescheiden door houtsingels, die een functie hadden als veekering en voor de levering van geriefhout. Tussen Hellendoorn en Nijverdal waren de percelen in het beekdal van de Regge onregelmatig verkaveld, maar ook hier was de kleinschaligheid van de graslandpercelen en de beslotenheid ten gevolge van een grillig patroon van houtsingels opvallend.

 

1900-1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Al spoedig bleek dat de lijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden. In de twintiger jaren zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Het essenpatroon westelijk van Nijverdal is in 1950 over de gehele lengte nog goed herkenbaar. Tot 1950 waren tussen de verschillende straten nog veel open ruimtes aanwezig. Ten oosten van de Rijssensestraat waren dit hoofdzakelijk graslandjes, ten westen van de Rijssensestraat overwegend akkertjes. De houtsingels waren rond 1950 al grotendeels verdwenen.

 

1950-2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter.

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

2.2 Bevolking en woningvoorraad

BEVOLKING

Tussen 1998 en begin 2012 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 35.796 inwoners (minimale stijging van 0,7%).

 

Begin 2015 bedroeg het bevolkingsaantal van Nijverdal 24.692 inwoners (inclusief de Kruidenwijk), tegen een bevolkingsaantal van 23.559 inwoners in 1998. In de afgelopen 17 jaren is de bevolking van Nijverdal dus toegenomen met 1.133 inwoners, ofwel een groei van bijna 4,6%.

Het aantal inwoners van Nijverdal Oost bedroeg per 1 januari 2015 in totaal 2.451 oftewel 9,9% van het totaal.

 

De leeftijdsopbouw in dit gebied wijkt niet in grote mate af van het gemeentelijke gemiddelde.

Het percentage 0 - 19 jarigen is 20,9% ten opzichte van 24,3% in de gemeente. De groep tussen de 20 en 40 jaar is ca. 4% lager dan het gemeentelijk gemiddelde en de groep tussen de 40 en de 60 is ruim 1% lager. Het percentage ouderen tussen de 60 - 80 ligt hier wat hoger met 26,3% ten opzichte van de 20,4%, het gemeentelijk gemiddelde. Het aantal inwoners boven de 80 is bijna 3% meer dan het gemiddelde.

 

WONINGVOORRAAD

Op 1 januari 2000 was de woningvoorraad 13.219 in de gemeente. Het aantal steeg tot 14.022 op 1 januari 2015. Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 80 woningen.

Op 1 januari 2006 was het aantal woningen in Nijverdal Oost 1.022 . Dat waren er 1.084 op 1 januari 2015.

 

WONINGBEZETTING

In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,70 personen per woning in 2000 tot 2,57 personen per woning in 2010.

In Nijverdal Oost ligt het gemiddelde op 2,61personen per woning.

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

INLEIDING

In deze paragraaf wordt, na een korte karakteristiek van geheel Nijverdal, ingegaan op de huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied Nijverdal Oost.

 

ALGEMENE TYPERING

In Nijverdal zijn nog duidelijk elementen uit de oorspronkelijke structuur herkenbaar. Een aantal van deze elementen bepalen de huidige ruimtelijke hoofdstructuur, te weten:

 

Voor de externe ontsluiting van het dorp zijn,naast de rijksweg (Almelosestraat-Grotestraat-Wier- densestraat), de Smidsweg-Rijssensestraat en de Burgemeester H. Boersingel van belang

 

PLANGEBIED

De deelgebieden Nijverdal-Oost, Konijnenberg en De Brake liggen aan de oostzijde van de Wilhelminastraat en strekken zich, vanaf de spoorlijn in zuidelijke richting, uit tot de fabriek van de Koninklijke ten Cate, het woongebied Groot Lochter en het industrieterrein 't Lochter. Centraal in het plangebied ligt de Regge.

In dit gebied was vanouds al enige bebouwing aanwezig en is vanaf de eerste helft van de vorige eeuw verder ontwikkeld, waarbij gebruik is gemaakt van het aanwezige patroon van wegen. Ook hier zijn dus nog veel restanten van de vroegere situatie herkenbaar, vooral voor wat betreft het stratenpatroon.

 

Het gebied bestaat voor een belangrijk deel uit woonbebouwing. Langs de oudere straten komt ook nog vrij veel bedrijfsbebouwing voor; daarnaast zijn er verspreid enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig (scholen, kerken, buitendienst gemeentewerken, brandweer et cetera).

In het gebied ten westen van de Regge komen veel rijenwoningen voor; aan de oostzijde van de Regge ligt de nadruk op (half)vrijstaande woningen.

Samen met de geconcentreerde bebouwing (appartementen) langs de Wierdensestraat en aan de Storkstraat, is sprake van een grote verscheidenheid aan woningsoorten. In de architectuur zijn voorts de verschillende bouwperioden en daarmee samenhangende bouwstijlen herkenbaar.

 

Het aantal monumenten in het plangebied is beperkt. Rijksmonumenten komen in het geheel niet voor. Toekomstige gemeentelijke monumenten zijn:

- een dubbel woonhuis aan de Grotestraat, nummers 48 en 50;

- het kerkgebouw van de Vrije Evangelische Gemeente aan de Grotestraat nr. 68.

 

In het bestemmingsplan Nijverdal Oost 2015 wordt voor karakteristieke panden een beschermende regeling getroffen. Die houdt in dat de stedenbouwkundige samenhang, de bestaande hoofdvorm en het architectonische beeld van de gebouwen moeten worden gehandhaafd. Dit is geregeld met de aanduiding "Karakteristiek" en is gericht op het behoud van de kenmerkende uitstraling. Deze wordt bepaald door vorm, bouwvolume en ligging van de bebouwing op de bouwpercelen, ensembles van woningen met eigen, typisch tijdgebonden vormgeving, dan wel de open ruimten en/of de inrichting van tuinen en erven.

 

Panden met de aanduiding "Karakteristiek" hebben een cultuurhistorische en/of ruimtelijke betekenis voor het dorpsgebied, bepaald door de hoofdvorm en de situering van de panden en de bouwperiode. Het gaat hierbij om onder andere kenmerkende voormalige boerderijtjes, arbeiderswoningen, beeldbepalende (grotere) woonhuizen uit bijvoorbeeld de dertiger jaren die mede het "geheugen" van het dorp bepalen. In veel situaties is de ruimtelijke samenhang van de bebouwing en de situerring in de karakteristieke structuur van belang.

 

Inventarisatie vanuit context.

In april 2015 zijn de betreffende panden geínventariseerd en in eerste instantie beoordeeld op hun onderlinge stedenbouwkundige samenhang, die op zijn beurt geïnterpreteerd moet worden vanuit de grotere ruimtelijke context van het dorp, zijn onstaansgeschiedenis en de daaruit voortvloeiende dorpsplattegrond. Indien er geen sprake is van een waardevol samenhangend gebied, kan een individueel pand toch een karakteristieke waarde vertegenwoordigen. In zijn omgeving is zo een pand een herkenningspunt, dat op die manier betekenis geeft aan een plek. Het is niet alleen een pand dat opvalt door zijn vorm, ligging et cetera, maar zegt ook vaak iets over het verleden. In een lint met modernere woningen herinnert een oud boerderijtje aan de oorspronkelijk agrarische functie van een perceel.

Op die manier onderscheiden we twee categorieën van panden:

  1. Panden in een samenhangend gebied.

  2. Individuele panden.

 

Bij de inventarisatie is gebleken dat een aantal panden in Nijverdal-Oost weliswaar niet op de lijst van te inventariseren panden stonden, maar wel een behoudenswaardige karakteristieke waarde vertegenwoordigen. Die panden zijn ook opgenomen in het inventarisatieverslag.

In de Inventarisatie karakteristieke panden (die als bijlage bij de regels is opgenomen) is aangegeven waarom deze panden karakteristiek zijn.

 

 

 

 

Het gebied is aantrekkelijk door de korte afstand tot het centrum van het dorp en vooral door de ligging aan de Regge en het groengebied Boomcate. Het beekdal van de Regge in de kern Nijverdal is plaatselijk verdicht tot op de oevers door woningbouw en andere vormen van bebouwing en is doorsneden met wegen. De herkenbaarheid van de Regge en het Reggedal als geheel en de relatie tussen beiden is hierdoor deels verloren gegaan. Door beplanting langs de waterlijn ontbreekt hier en daar de relatie tussen de rivier en het dal. Er zijn echter ook nog open groene gebieden, waar restanten van het oorspronkelijke natuurlijke landschap zoals weiden, singels, oude verlande meanders van de Regge en houtopstanden te vinden zijn.

Voorbeelden van dergelijke gebieden zijn het gebied Boomcate, met zijn natuur- en parkfunctie en het semi-agrarische gebied tussen de spoorlijn en het oost-west lopende gedeelte van de Regge. Ook de waterpartij tussen de Waalstraat en de Vechtstraat is een restant van een oude meander van de Regge. Het gebied Boomcate is een van de vroegere buitenplaatsen die de flanken van de Regge eeuwenlang hebben gedomineerd. Het vroegere buitenhuis heeft plaatsgemaakt voor een (moderne) villa; de bijbehorende tuin is nog gedeeltelijk intact. Zowel aan de noordwest- (Erve Boomcate), als aan de zuidoostzijde van het park (Beethovenlaan) zijn vrij recent woongebiedjes tot stand gekomen. Verder zuidelijk ligt de woonwijk Groot Lochter.

 

Vooral aan de westoever van de Regge is op korte afstand bebouwing tot stand gekomen. Van noord naar zuid zijn dit:

 

Van grote betekenis voor de ruimtelijke structuur van dit dorpsdeel zijn de tracés van de spoorlijn en de rijksweg, die het gebied messcherp begrenzen en contrasteren met het meanderende beloop van de Regge. De lintbebouwing langs de Grotestraat/Wierdensestraat heeft door het langgerekte tracé een geheel ander karakter dan de min of meer organische hoofdstructuur van de overige bebouwing in het gebied.

 

De Wilhelminastraat is een van de oudere straten in het plangebied. Dit is herkenbaar aan het afwijkende beloop en het nauwe profiel van de straat en de gevarieerde bebouwing, qua verschijningsvorm en functie.

 

Behalve het groen langs de Regge zijn, voor wat betreft de groenstructuur, ook enkele verspreide groene ruimtes, de beplanting langs de straten en de hier en daar voorkomende diepe achtertuinen mede bepalend voorhet groene karakter van de wijk.

3.2 Functies

INLEIDING

Deze paragraaf geeft een beknopte indruk van de functionele structuur van Nijverdal als geheel, gevolgd door een uiteenzetting van de in het plangebied voorkomende functies.

 

ALGEMEEN

De stedelijke structuur van Nijverdal is duidelijk af te lezen van de functionele opbouw. Veel meer dan in het dorp Hellendoorn is er sprake van een concentratie van de verschillende functies.

Winkels, horecabedrijven en kantoren zijn hoofdzakelijk geconcentreerd in het centrumgebied, het gebied omsloten door de spoorlijn, Smidsweg, Molenweg, Constantijnstraat. Uitlopers van het centrum zijn er langs de Grotestraat, de Wierdensestraat en de Rijssensestraat.

 

Bovenwijkse voorzieningen, als gemeentehuis, bibliotheek, het NS-station, kerken, et cetera staan in het dorpscentrum. In de oudere woonbuurten komen verspreid scholen, sportgebouwen, buurthuizen medisch-sociale voorzieningen en dergelijke voor.

De scholengemeenschap Reggesteyn heeft twee vestigingen: aan de Willem de Clercstraat (noord) en aan de Noetselerbergweg (zuid).

 

De textielindustrie is onlosmakelijk met Nijverdal verbonden. Deze oudste vorm van bedrijvigheid in Nijverdal heeft drie vestigingen. Al deze vestigingen liggen in de directe omgeving van de Regge, juist buiten de begrenzing van het plangebied. Niet alleen de fabrieken van Koninklijke ten Cate bieden werkgelegenheid, het dorp beschikt ook over een vrij groot bedrijventerrein: 't Lochter. Een uitbreiding van het bedrijventerrein in oostelijke richting is in uitvoering.

Verspreid in de oudere dorpsdelen is kleinschalige bedrijvigheid aanwezig, vooral langs de invalswegen. Een deel van de bedrijfjes is qua schaal inpasbaar in de dorpsbebouwing; voor enkele bedrijven waren echter de ontplooiingsmogelijkheden te beperkt of was de hinder voor de omgeving zodanig dat bedrijfsbeëindiging of verplaatsing naar het industrieterrein moest worden overwogen. Dit geldt onder meer voor een bedrijvensituatie tussen de Wilhelminastraat en de Rijnstraat (Wilhelminastraat 13) en een garagebedrijf aan de Wilhelminastraat, even ten noorden van de Mensinkweg. Deze bedrijfsactiviteitein zijn ter plaatse beëindigd en de betreffende bedrijven zijn inmiddels verplaatst naar bedrijventerrein 't Lochter te Nijverda;.

 

FUNCTIONELE INDELING PLANGEBIED

Langs de Grotestraat is sprake van een menging van functies, winkels, bedrijven en maatschappelijke functies komen voor tussen de (overheersende) woningbouw. In feite is hier sprake van een uitloper van het centrumgebied. Verder langs het doorgaande tracé (Wierdensestraat) komt verspreid nog enige bedrijvigheid voor

 

WONINGEN

De bebouwing varieert van compact tot vrij ruim. De meest compacte bebouwing, onder andere in de vorm van gestapelde woningen, komt hoofdzakelijk voor langs of in de omgeving van de Grotestraat/Wierdensestraat. De meest ruime bebouwing (vrijstaande woningen) staan in de omgeving van het groengebied Boomcate. Tot het wonen behoren ook de bedrijfswoningen bij winkels en dergelijke bedrijven.

Verspreid in het gebied komt een aantal bedrijven voor, waaronder een autobedrijf, twee tankstations. Alle overige bedrijven zijn kleinschalig van aard.

 

DETAILHANDEL EN KANTOREN

Het aantal winkels en kantoren in het plangebied is beperkt. Deze bevinden zich aan of nabij de Grotestraat/Wierdensestraat en de Wilhelminastraat.

Het kantoor van de Woningstichting Hellendoorn aan de Storkstraat, ten zuiden van de Grotestraat, is het belangrijkste kantoorgebouw in het plangebied.

 

HORECA

In het plangebied is één horecavoorziening aanwezig: een afhaalchinees annex snackbar aan de Wilhelminastraat

 

MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN

In het woongebied zijn de volgende maatschappelijke voorzieningen geïntegreerd:

 

WEGENSTRUCTUUR

De wegen in het gebied hebben voor een belangrijk deel de functie van zogenaamde erftoegangswegen. Binnen deze categorisering zijn er enkele wegen die tevens een functie hebben voor doorgaand verkeer. Dit geldt met name voor de oost-west route Grotestraat/Wierdensestraat en de Boomcateweg. Op deze straten wordt voorlopig de rijsnelheid van 50 km/uur gehandhaafd.

Alle andere straten in het woongebied worden in principe in de nabije toekomst aangewezen als 30 km/uur-zone.

 

GROEN

Zoals vermeld, kent het gebied enkele groenvoorzieningen die van belang zijn voor het functioneren van het woongebied. Een aantal groene ruimtes heeft een functie als speelterrein. Het groengebied Boomcate heeft naast een natuurlijke waarde ook een recreatieve functie. De Regge heeft eveneens een belangrijke functie voor de waterhuishouding.

Het groen langs de Regge is verder van groot belang als ecologische verbindingszone. In het volgende hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan. In dit verband geldt als uitgangspunt dat voor nieuwe bebouwing een afstand van ten minste 25 m uit de kant van het water moet worden aangehouden.

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De gemeentelijke Omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland.

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

4.2.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

4.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld

De Omgevingsverordening 2009 heeft de status van:

 

In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities

geformuleerd, te weten:

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke Omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het-Reggedal.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Nu is het zo dat bestemmingsplan Nijverdal-Midden een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijke ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

1 generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, ra

0nder voorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. gehanteerd.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening: de toelichting van een bestemmingsplan dat een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele, regionale behoefte;

  2. indien uit de beschrijving bedoeld in onderdeel 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

  3. indien uit de beschrijving bedoeld in onderdeel 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

 

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin plek is voor intensie veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

 

 

 

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en ten slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de ‘waar’-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

4.4 Gemeentelijk beleid

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.

Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

- De identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:
Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

- De context kaart geeft de functionele opgave weer;
Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer.

- De kernvisie
De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.

 

Het plangebied is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterke kernen" binnen de Identiteitskaart.

De woongebieden zijn op de Context-kaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoekgebied". Nijverdal Oost hoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de Omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

 

WONEN

De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld. Vooruitlopend daarop zijn in 2011 afspraken gemaakt met de Provincie Overijssel over het aantal woningen dat gebouwd mag worden.

 

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

 

WERKEN

Aangegeven wordt in de Omgevingsvisie dat het aantal bedrijfsvestigingen in de dienstverlenende sector lager is dan het landelijk gemiddelde. In de landbouw en in de nijverheid relatief gezien juist een groter aantal. Behalve op de bedrijventerreinen komen de bedrijven verspreid in dorpen en het buitengebied voor. De bedrijventerreinen zijn ook in 3 gebieden verdeeld, vergelijkbaar met de woningbouw: te beheren, in ontwikkeling en zoekgebied.

In de Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020 "Ruimte voor Bedrijvigheid" is de ruimtelijke visie voor bedrijventerreinen nader verwoord.

 

RECREATIE EN TOERISME

De gemeente profileert zich in toenemende mate als onderdeel van "Twente, landgoed van Nederland". De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn aangevuld landschappelijke kwaliteiten langs de Regge via de Reggeherstelprojecten. Het beekdal van de Regge en de Sallandse Heuvelrug vormen met de door agrarisch gebruik gedomineerde buitengebied, een aantrekkelijk gebied om te recreëren. Op de Sallandse Heuvelrug bevindt zich een aantal grote publiekstrekkende attracties.

De opgave ligt in dat de gemeente zich wil inzetten om de spin-off van de twee grote publiekstrekkers (ca. 400.000/jr) te vergroten, waarbij de verbinding met Nijverdal en Hellendoorn prioriteit krijgt.

Vooral op het vlak van recreatie en toerisme ziet de gemeente kansen om ontwikkelingen te stimuleren.

 

VOORZIENINGEN

De gemeente Hellendoorn streeft naar een veilige, leefbare en vitale samenleving. Daarvoor is in 2011 een integrale beleidsvisie opgesteld wonen, welzijn en zorg. Het op niveau houden van voorzieningen moet in multifunctionele oplossingen worden gezocht.

Wat betreft onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente.

Voor de winkels is aangegeven waar de opgaven liggen. Een compact kernwinkelgebied is één van de belangrijke pijlers voor de toekomst van het centrum Nijverdal.

De gemeente streeft ernaar voornamelijk kleinschalige detailhandel te concentreren in de kernwinkelgebieden. Voor volumineuze detailhandel wordt ruimte geboden op de bestaande bedrijventerreinen.

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum, woningbouw).

In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

- opwaarderen van N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

- optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

- doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);

- opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal

- autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

- de Smidsweg en Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverkeer wordt geweerd;

- de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

- verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

- de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;

- voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

 

Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

- waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

- kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;

- afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.

 

Fietsverkeer

- fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

- verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

Voetgangers

- inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;

een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.

Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn inmiddels afgerond en het verlegde tracégedeelte is op 29 augustus 2015 opengesteld voor het wegverkeer..

 

In de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" is de bestaande verkeersstructuur weergegeven en ook de gewenste verkeersstructuur. De belangrijkste opgaven voor verbetering van de verkeersstructuur zijn:

- opwaardering van de N35;

- Fly-over N35 bij de Paarse Poort;

- Ongelijkvloerse aansluitingen N35 bij aansluiting Noordzuidverbinding;

- Noordzuidverbinding.

 

PARKEREN

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd.

 

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Per 19 novemer 2014, is met de inwerkingtreding van de Reparatieweg BZK artikel 8.17 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening in werking getreden. De raad heeft al eerder besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b voor het overige gebied.

 

Deze parkeernormen worden rechtstreeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.

 

GROEN

De gemeenteraad heeft een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.

Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte.

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte.

- Wonen-3, gestapelde woningen.

- Wonen-Karakteristiek; karakteristieke woongebieden.

 

In de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2 zijn bouwregels over goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; in de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven. Dit laatste geldt ook voor de meeste andere bestemmingen.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 15 m voor vrijstaande woningen.

 

De bestemming Wonen-Karakterstiek heeft betrekking op enkele karakteristieke panden in het plangebied. Voor deze onderdelen geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristieke waarden.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling is nu gewijzigd in afwijking. De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen. is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

Bestemmingsregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. inleidende regels;

2. bestemmingsregels;

3. algemene regels

4. overgangs- en slotregels.

 

In het plan zijn circa 16 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. afwijking van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. afwijking van de gebruiksregels;

7. omgevingsvergunning voor aanleggen en/of slopen.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen, gevolgd door een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.

 

6.1 Bestemmingen

ALGEMEEN

Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn nieuwe ontwikkelingen beperkt tot de op dit moment min of meer concrete initiatieven.

Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.

Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.

 

AGRARISCH

Enkele open percelen zijn overeenkomstig het huidige gebruik bestemd als "Agrarisch". Ongewenste ontwikkelingen kunnen op deze wijze worden tegengegaan.

 

AGRARISCH-KWEKERIJ

Een (voormalig) tuincentrum aan de Brakenbeltsweg is voorzien van deze specifieke bestemming. Hiermee wordt enerzijds een introductie van een andere bedrijfsfunctie voorkomen, mede gelet op het beleid om de aanleg van een verbindingszone niet nadelig te beïnvloeden en anderzijds kunnen daarmee ongewenste ontwikkelingen worden tegengegaan.

 

BEDRIJF

De verspreid voorkomende bedrijven zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven.

In het algemeen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 qua hinder (en schaal) inpasbaar in de nabijheid van woningen.

 

BOS

Een perceel grond tussen de percelen Grotestraat 15 en 17 is als zodanig bestemd. Ter bescherming van de landschappelike en natuurlijke waarden,mag de beplanting niet zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden gekapt en gerooid.

 

GEMENGD

Voor winkels, dienstverlening en dergelijke geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan, alsmede dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden wonen.

Voorts is in het plangebied een bouwmarkt aanwezig die is aangeduid als detailhandel in volumineuze goederen (dhv); in de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is vastgelegd wat hieronder wordt verstaan. Ook zijn in het plangebied een tweetal supermarkten gesitueerd, die zijn aangeduid als grootschalige detailhandel (dhg). Voorts zijn er een aantal kantoren in het plangebied gevestigd. De bebouwingsregeling van deze bestemmingen is vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches.

Kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep zijn geregeld in de woonbestemmingen.

 

GROEN

Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemmingen gebracht. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.

 

GROEN-LANDSCHAPSELEMENT

Met deze bestemming wordt beoogd:

in stand te houden.

 

HORECA

In verband met mogelijke hinder zijn horecavoorzieningen in een aantal categorieën onderscheiden.

De in dit plan aanwezige horecabedrijven zijn cafetaria's en valt dus onder categorie II.

 

MAATSCHAPPELIJK

De bestemming Maatschappelijk heeft hoofdzakelijk betrekking op voorzieningen als scholen, kerken, sociaal-maatschappelijke en medisch-sociale instellingen alsmede een brandweerkazerne De voorzieningen hebben binnen de bouwvlakken enige ruimte voor uitbreiding.

 

NATUUR

Deze gronden zijn bestemd voor bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos, natuurgebieden en watergangen, voorzieningen ten behoeve van faunapassages, bescherming van natuurwaarden van aangrenzende, voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, behoud van aanwezige zandwegen, agrarisch medegebruik en bij een en ander behorden parkeer en andere voorzieningen.

 

VERKEER-VERBLIJF

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

 

WATER

Deze bestemming is bedoeld voor watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden, waterhuishouding, instandhouding van ter plaatse voorkomende, danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, extensieve openluchtrecreatie.

 

WONEN

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in vier bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofdstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING

De woonbebouwing wordt geregeld door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bijgebouwen in dit plan plat kunnen worden afgedekt in tegenstelling tot het bestemmingsplan Hellendoorn.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van de soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

 

KARAKTERISTIEKE GEBIEDEN

Karakteristieke gebieden hebben een beschermende regeling gekregen, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd.

Een en ander is geregeld in een specifieke bestemming Wonen-Karakteristiek.

 

Een beschrijving van de gebieden en een uiteenzetting van de regeling is vervat in een afzonderlijke notitie, die als bijlage aan het plan is toegevoegd.

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN

In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor vrijstelling worden verleend. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie met vrijstelling worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

Vervallen van stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

 

Als gevolg van het inwerkingtreden per 19 november 2014 van de Reparatiewet BZK (= Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), komen de stedenbouwkundige bepalingen uit de (model) bouwverordening geheel te vervallen; daarmee komt ook de aanvullende werking van bouwverordening gebaseerd op artikel 9 van de Woningwet te vervallen.

 

Overgangsregime bestaande bestemmingsplannen

Voor geldende bestemmingsplannen voorziet de Reparatiewet BZK in een overgangsregime tot 1 juli 2018 (dus de op de bouwverordening gebaseerde stedenbouwkundige bepalingen blijven voor geldende bestemmingsplannen tot 1 juli 2018 van kracht).

 

Voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen, waaronder deze herziening valt, moeten gemeenten - voor zover nodig - op een andere manier in deze stedenbouwkundige bepalingen voorzien.

 

Gemeenten hebben daartoe een aantal nieuwe bevoegdheden gekregen van de wetgever.

 

Wat betreft deze nieuwe bevoegdheden, gaat het dan in het bijzonder om:

  1. De wetgever heeft per 19 november 2014 de reikwijdte van de zogenaamde kruimelgevallenlijst verruimd.

 

  1. Daarnaast is aan artikel 3.1.2 van het Bro (= Besluit ruimtelijke ordening) de mogelijkheid toegevoegd dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van later vast te stellen beleidsregels.

 

Van deze onder b. genoemde mogelijkheid heeft de gemeente Hellendoorn vooruitlopend hierop in het verleden feitelijk al gebruik gemaakt door beleidsregels vast te stellen voor het parkeren die telkens als bijlage aan de planregels worden toegevoegd.

 

In onze standaardbestemmingsplanregels is ten aanzien van de aanvullende werking van de bouwverordening de navolgende standaardbepaling opgenomen:

“De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. anti-cumulatiebepaling (artikel 2.5.2);

  2. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);

  3. erf- en terreinafscheidingen (artikel 2.5.18);

  4. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen (artikel 2.5.19).

 

Voor nieuw vast te stellen bestemmingsplannen komt deze bepaling te vervallen.

 

 

Ad a.

Anti-cumulatiebepaling: in onze standaardbestemmingsplanregels is hierin voorzien door opname van een zogenaamde anti-dubbbeltelbepaling met dezelfde strekking als de anti-cumulatiebepaling uit de bouwverordening.

Strekking hiervan is dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

 

Ad b.

De (standaard)bestemmingsplanregels zijn aangevuld met de navolgende bepaling:

“Ruimte tussen bouwwerken

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

b. niet toegankelijk zijn.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte”.

 

Ad c.

Volgens artikel 2, lid 12 van het Bor (=Besluit omgevingsrecht) is voor een erf- of perceelafscheiding geen omgevingsvergunning vereist, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:

  1. niet hoger dan 1m, of

  2. niet hoger dan 2 m en

1° op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;

2° achter de voorgevelrooilijn, en

3° op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

 

De eerder door burgemeester en wethouders van Hellendoorn vastgestelde beleidsregels voor schuttingen dienen tekstueel te worden aangepast nu de aanvullende werking van de bouwverordening voor nieuwe bestemmingsplannen zijn komen te vervallen; materieel gezien (vakinhoudelijk dus) verandert er daardoor niets aan de inhoud van deze beleidsregels voor schuttingen.

De “Beleidsregels voor schuttingen 2015” dienen vanwege deze aanpassing, opnieuw door het college te worden vastgesteld en zullen, alvorens deze in werking treden, op de in de Algemene wet bestuursrecht (art 3:40 e.v. Awb) te worden bekendgemaakt.

 

In de planregels wordt vervolgens voorzien in de mogelijkheid om met toepassing van de beleidsregels voor schuttingen, af te wijken van het bestemmingsplan voor erf- of perceelafscheidingen die niet vergunningvrij zijn.

 

Ad d.

In het plangebied van het bestemmingsplan “Nijverdal Oost 2015” loopt vanaf de G. van der Muelenweg tot even voorbij de locatie van het voormalige NS-station een hogedruk aardgastransportleiding.

 

In de planregels is voorzien in een specifieke beschermende regeling voor deze hogedruk aargastransportleiding. Het komt er op neer, dat als men iets in de directe nabijheid van deze gasleiding wil ontwikkelen, daarvoor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van moet worden verleend (waarvoor vooraf aan de beheerder c.q. de Gasunie om advies moet worden gevraagd).

 

 

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

7.1 Wegverkeers- en spoor lawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh wellicht suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

- toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen);

- industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterrein waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen;

- wegverkeerslawaai (behalve 30 km/u-wegen);

- spoorweglawaai.

- geluidsbelastingkaarten en actieplannen.

 

Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, wordt in de Wet geluidhinder bepaalt dat akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.

In het kader van de Wet geluidhinder is voor dit bestemmingsplan op dit moment geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies bij recht mogelijk maakt. Dergelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk via afzonderlijke planherzieningen waarbij in voorkomende gevallen aan de Wet geluidhinder moet worden getoetst.

 

7.2 Bedrijven

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen, de afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn), maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2009) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen.

 

 

 

BEDRIJVEN IN HET PLANGEBIED

In het plangebied komen bedrijven voor die als zodanig zijn bestemd, te weten een bedrijf in machinale houtbewerking aan de Wilhelminastraat 15A, een autogaragebedrijf aan de Wierdensestraat 27 - 31, een kopieer-, print- en drukwerkbedrijf aan de Boomcateweg 19 en een loodgieters- en installatiebedrijf aan de Tweede Kampsweg 35A te Nijverdal.

 

Deze bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2 van de VNG-lijst. De grootste afstandsindicatie tot aangrenzende woningen bedraagt 30 m.

In het algemeen brengen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst in milieuhygiënisch opzicht geen onaanvaardbare hinder met zich mee. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd.

 

7.3 Overige functies

DIVERSE FUNCTIES

In het gebied is één horecavoorzieningen aanwezig, een cafetaria (middelzware categorie (II)) op de zuid-oosthoek Wilhelminastraat/Brakenbeltsweg.

De kantoorfuncties (onder bestemming gemengd) leveren uit oogpunt van milieu geen problemen op.

De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee.

7.4 Externe veiligheid

Algemeen

 

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  2. de Regeling externe veiligheid (Revi)

  3. de Registratiebesluit externe veiligheid;

  4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  5. het Vuurwerkbesluit.

 

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

Op de afbeelding op de volgende pagina is te zien dat in het plangebied een buisleiding (N-557-35-KR-002) van de Nederlandse Gasunie ligt. Deze informatie is afkomstig van de Risicokaart van Nederland.

Het tracé van deze hogedruk aardgastransportleiding loopt langs het spoor en buigt even vóór de locatie van het voormalige NS-station af onder het spoor door tot buiten het plangebied. Deze leiding dient voor de bevoorrading van de Holding Koninklijke ten Cate voor welk bedrijf aardgas een belangrijke grondstof is. Het tracé van deze gasleiding is enige jaren geleden verlegd vanwege de aanleg van de tunnel behorende bij het Combiplan (de verlegging en bundeling van rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal. Dit is indertijd planologisch geregeld via het bestemmingsplan "Omlegging gastransportleiding Nijverdal", vastgesteld door de raad op 2 juni 2009, nummer 09INT00480.

 

Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Voor de aanleg van nieuwe buisleidingen wordt door IenM gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze is nog op dit moment niet klaar, maar uit het ontwerp blijkt dat er geen hoofdtransportleidingen door de bebouwde kom mogen liggen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

 

Volgens het Bevb worden gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding, of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. In het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

 

 

 

Deze gasleiding is in het ontwerpbestemmingsplan verder niet verantwoord qua Externe Veiligheid wat betreft het groepsrisico, omdat dat al eerder gebeurd is bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Omlegging gastransportleiding Nijverdal" dat door de raad op 2 juni 2009 is vastgesteld. In het kader van dat bestemmingsplan,heeft de Gasunie zelf een berekening van het groepsrisico (quantietatieve risicoanalyse en van het plaatsgebonden risico verricht.

In bijlage 3 (risicoberekening en verantwoording gastransportleiding) behorende bij deze toelichting, wordt de berekening van de Gasunie, de instemming van de regionale brandweer (onderdeel van de Hulpverleningsdienst Twente) en de (postieve) toets van de gemeentelijke veiligheidscoördinator weergegeven.

In het kader van het wettelijk vooroverleg over het voorontwerpbestemmingsplan, heeft de Gasunie medegedeeld dat er voor de Gasunie geen aanleiding is om inhoudelijk op het voorontwerpbestemmingsplan “Nijverdal Oost 2015” te reageren (hiervoor wordt verwezen naar bijlage 2 (eindverslag inspraakprocedure en verslag van het vooroverleg met instanties) behorende bij deze toelichting.

 

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten. De artikelen 11 t/m 13 van het Bevb zijn derhalve niet van toepassing. Wel dient conform artikel 14 de gasleiding en de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 m in de verbeelding en de regels verwerkt te worden.

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

 

7.5 Bodemkwaliteit

 

7.5.1. Algemeen

 

Het college van B&W heeft op 1 februari 2011 het Generieke beleid voor grondverzet in de gemeente Hellendoorn vastgesteld. Voor burgers en bedrijven betekent het beleid dat bij de toepassing van aangevoerde grond de kwaliteit van deze grond moet overeenkomen met, of schoner moet zijn dan de bestaande kwaliteit ter plaatse en de functieklasse van het perceel.

 

Aanleiding

Tot en met juni 2008 was het Bouwstoffenbesluit van kracht voor de toepassing van grond en zand in werken en op landbodem. Om het grondverzet te vergemakkelijken was daarvoor ook een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de plaats van het Bouwstoffenbesluit is op 1 juli 2008 het hoofdstuk Grond en Bagger voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Omdat de regelgeving is gewijzigd is het noodzakelijk dat de gemeente Hellendoorn een beleidskeuze maakt. Het Besluit biedt twee keuzemogelijkheden voor het behoud van de bodemkwaliteit en van grondverzetbeleid, namelijk Gebiedspecifiek of Generiek Beleid.

 

Beleidskeuze

Bij de keuze voor Gebiedsspecifiek Beleid moet de gemeente de bodemkwaliteitnormen afstemmen op de locatiespecifieke kenmerken van haar grondgebied. Daarbij moet de onderbouwing van de keuzes zijn vastgelegd in een bodembeheernota en dienen de bodemkwaliteiten te worden vertaald in een bodemkwaliteitskaart. Dit is nodig wanneer sprake is van uiteenlopende kwaliteiten en verschillende kwaliteitsklassen verspreid over grotere gebieden.

 

Omdat het grondgebied van de gemeente Hellendoorn als overwegend schoon kan worden aangemerkt is nauwelijks sprake van locatiespecifieke kenmerken en kan de gemeente dus aansluiten bij de landelijke bodemkwaliteitsnormen. In het Besluit Bodemkwaliteit kan daarom worden gekozen voor het Generieke Beleid. De gemeente moet dan minimaal een bodemfunctieklassenkaart opstellen en de vaststelling inclusief de kaart publiceren.

 

Klasse indeling

In het Generiek Beleid zijn de bodemfuncties en -kwaliteiten ingedeeld in de klassen:

- AW2000 (landbouw en natuur met nauwelijks verhoogde gehalten / overwegend schoon)

- Wonen (enkele licht verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan)

- Industrie (matig verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan).

 

 

 

Bodemfunctieklassenkaart

Op de bodemfunctieklassenkaart worden aan gebieden bodemfunctieklassen toegekend met gemiddelde bodemkwaliteiten conform de genoemde landelijke klasseindeling. Op de bijbehorende bodemfunctieklassenkaart zijn de bodemkwaliteitklassen Wonen en Industrie aangegeven. De overige gebieden hebben de functie buitengebied met de kwaliteitklasse AW2000 en zijn als zodanig niet gemarkeerd.

 

Werkwijze

Aangevoerde en toe te passen grond moet van gelijke kwaliteit of schoner zijn. De bestaande bodemkwaliteit wordt zo niet verslechterd. Voor het toepassen van grond afkomstig van elders moet dan naast de bodemfunctie van een gebied ook de bodemkwaliteit van het toepassingsgebied bekend zijn volgens de klassen AW2000, Wonen of Industrie. Hiervoor geldt dus een zogenaamde “dubbele” toets. De kwaliteit van de aangevoerde grond moet worden getoetst aan de functie en de kwaliteit van de grond in het gebied. Hierbij geldt in ieder geval dat de beste van deze twee moet worden gehanteerd als bodemkwaliteitswaarde voor de toe te passen partij grond.

 

De bodemfunctieklassenkaart is als bijlage bijgevoegd. Daaruit blijkt dat de bebouwde gebieden van het betreffende plangebied Nijverdal Oost overwegend in de functieklasse Wonen vallen en de overige delen in de functieklasse AW2000.

 

7.5.2. Bodemonderzoeken

 

Voor de digitale opslag en weergave van bodemonderzoeken binnen de gemeente Hellendoorn is vanaf 2001 tot 1 april 2015 gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem Nazca. Daarin zijn alleen bij de gemeente bekende en geregistreerde bodemonderzoeken opgenomen.

Vanaf 1 april 2015 is in samenwerking met de provincie Overijssel, als bevoegd gezag voor bodem, overgegaan tot aanschaf en gebruik van het gemeenschappelijke bodeminformatiesysteem Roxit-Squit. Het systeem staat gehoost bij en wordt beheerd door de provincie. Alle deelnemende Overijsselse gemeenten en waterschappen kunnen binnen hun eigen domein via een inlog- en toegangscode de bodemgegevens muteren en beheren. Daarmee is een totaaloverzicht van de hele provincie Overijssel tot stand gekomen.

 

Op het bijgevoegde overzicht zijn alle bekende en uitgevoerde bodemonderzoeken en saneringen aangegeven met een groene kleur. Dit betreffen onderzoeken op partikuliere terreinen, gerealiseerde ontwikkelingsprojecten, (reconstructie van) openbare wegen inclusief groen en parkeren, bedrijfslocaties, verontreinigingen en uitgevoerde saneringslocaties.

 

7.5.3. Bodemverontreinigingen

 

Binnen de grenzen van het plangebied zijn nog enkele niet (volledig) gesaneerde bodem-verontreinigingen bekend. Dit betreffen de volgende locaties:

- Salomonsonstraat-Storkstraat (fase 2 sanering diepere grondwater)

- Wilhelminastraat 15 (voorheen Roelofs Metaal)

- Grotestraat 74 (voorterrein tankstation restverontreiniging)

- Hoge Dijkje (gedeelte openbare weg westzijde)

- Boomcatepark (voormalige vloeivelden)

- PC Stamstraat 19 (fabrieksterreinen)

 

De noodzaak van sanering van een verontreiniging wordt bepaald op basis van de ernst in combinatie met urgentie van de verontreiniging. Indien geen ernst of urgentie bestaat worden in de regel de verontreinigingen, die geen gevaar schade of hinder voor mens of milieu voortbrengen, bewaakt op verspreiding of verplaatsing door middel van periodieke monitoring.

Een sanering zal plaats vinden indien blijkt dat verspreiding of verplaatsing heeft plaatsgevonden en waardoor gevaar, schade of hinder is ontstaan.

 

In de Storkstraat vindt vanaf 2010 een sanering plaats van het diepere grondwater. Naar verwachting zullen eind 2015 deze saneringswerkzaamheden kunnen worden beëindigd op basis van een goedkeuring van het evaluatierapport.

Ter plaatse van Wilhelminastraat 15 is op kortere termijn woningbouw te verwachten. Daarvoor zullen de bestaande (woon- en bedrijfs) bebouwingen moeten worden verwijderd en een bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd. Pas na afronding van de sanering inclusief goedkeuring van het evaluatierapport kan de woningbouw plaatsvinden.

 

Van de overige genoemde locaties zijn (nog) geen ontwikkelingen te verwachten.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.6 Water

 

Waterparagraaf

Het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw breekt met een eeuwenoude traditie. Een traditie van zo snel mogelijk afvoeren van afvalwater en hemelwater. Volgens het nieuwe rijksbeleid moet vooral het hemelwater lokaal zo lang mogelijk worden vastgehouden. Pas als het niet kan, dient het water te worden afgevoerd. In datzelfde rijksbeleid staat ook een voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen. Het beleid is erop gericht schone waterstromen te scheiden van verontreinigde waterstromen.

In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:

• Criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;

• Criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen:

• Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau;

• Wateroverlast – Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem;

• Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren;

• Riolering – voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rioolwaterzuivering;

• Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie;

• Volksgezondheid - Minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen;

• Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid;

• Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast;

• Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW;

• Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur;

• Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden;

• Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.

 

Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden.

Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regel stellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.

 

Bij de keuze voor de locatie van het (plan)gebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem/

Voorkeursvolgorde

  1. Ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken;

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken;

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft;

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI;

  5. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken;

  6. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.

 

Uit-Inbreiding woongebied

Bij nieuwe uitbreidingen wordt het proces van de watertoets gevolgd. Ten aanzien van dimensionering van hemelwatervoorzieningen worden de eisen van de gemeente en waterschap gevolgd, deze zijn verwoord in onderstaande uitsnede.

Dimensioneringsgrondslagen uitbreidingen woongebied

Ontwerp hemelwaterafvoer: bui 8 (circa 20 mm, aandacht voor vormgeving van de openbare ruimte zodanig dat zoveel mogelijk extra water bij zwaardere buien kan worden geborgen;

Ontwerp berging ten behoeve van vertraagt afvoeren van regenbuien: 40 mm, zorgdragen voor lediging van de voorziening in circa 24 uur. Wanneer de berging vanwege ruimtegebrek niet kan worden gerealiseerd in de uitbreiding dan kan deze in overleg met de gemeente op een andere locatie worden gerealiseerd. Gemeente zal hiervoor een regeling uitwerken gebaseerd op een betaling van een bedrag van de initiatiefnemer aan de gemeente

 

Waterhuishouding

Bij het realiseren van nieuwbouw dient een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd te worden en een waterhuishoudingsplan te worden opgesteld. Eventuele drainage voert af naar een wadi of naar het oppervlaktewater, dus niet naar een rioolwaterzuivering. Daarbij wordt ten aanzien van grondwater als uitgangspunt voor het ontwerp een eis voor voldoende drooglegging gesteld (dat wil zeggen geen natte voeten in de tuin, geen water in kruipruimtes, etc.). Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door het bouwen zinder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken. Per locatie wordt er een minimum bouwpeil ingesteld om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen.

 

 

Watertoets

Watertoets.

Voor het voorontwerpbestemmingsplan is een (digitale) watertoets uitgevoerd, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting. Daaruit volgt dat met het bestemmingsplan geen waterschapsbelangen worden geraakt.Dat houdt in dat de procedure geen waterschapsbelang kan worden gevolgd.

 

7.7 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

 

archeologische verwachtingskaart[image]

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Van de in dit hoofdstuk opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd. Een klein gedeelte heeft een hoge verwachtingswaarde.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

Cultuurhistorie

 

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook zijn er geen archeologische monumenten aanwezig in het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Het betreft hier een actualisering van de bestemmingsregeling van een bestaande woonwijk.

 

7.8 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;

- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;

- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;

- verminderen van versnippering en verstoring.

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Reeds eerder is gewezen op het conserverende karakter van onderhavig bestemmingsplan. Er zijn geen 'ontwikkelingslocaties'.

 

Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (bouw)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

 

7.10 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan worden in beginsel geen woningen toegevoegd.

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.

7.11 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI's, AVI's en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Er zijn echter ook enkele nieuwe ontwikkelingen.

 

 

PLANSCHADEOVEREENKOMST

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

 

HOOFDSTUK 9 Inspraak en vooroverleg

De resultaten van de inspraakprocedure en van het wettelijk vooroverleg met instanties zijn vastgelegd in het Eindverslag van de inspraakprocedure en het verslag van het vooroverleg met instanties.