Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDKRWZ1F2018-VG01

TOELICHTING

 

 

Gemeente Hellendoorn

 

 

Bestemmingsplan Kruidenwijk-Zuid Eerste Fase 2018

 

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

2.1 Cultuurhistorie

2.2 Bevolking en woningvoorraad

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

3.2 Functies

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

4.2 Rijksbeleid

4.3 Provinciaal beleid

4.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet van de verbeelding

5.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Ontwikkelingen

6.2 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Wet geluidhinder

7.2 Externe veiligheid

7.2.1 Algemeen

7.3 Bodemkwaliteit

7.4 Water

7.4.1 Beleidskader

7.4.2 Rijksbeleid

7.4.3 Provinciaal beleid

7.4.4 Beleid Waterschap

7.4.5 Gemeentelijk beleid

7.4.6 Watertoets

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Archeologie

7.7 Ecologie

7.8 Vogel- en Habitatrichtlijn

7.9 Overige aspecten

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 9 Inspraak en (voor)overleg met instanties

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

De verouderde bestemmingsplannen in de gemeente Hellendoorn zijn inmiddels geactualiseerd.

 

Het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017" is vastgesteld op 26 september 2017 door de raad van Hellendoorn. Dit plan omvat de eerste fase van het woongebied in Kruidenwijk Zuid, dat wordt begrensd door de Baltinksweg, de Dille, de Lupinelaan en de Baron van Sternbachlaan.

Op basis van een op 13 juli 2016 (onder nummer 16INT02222) afgesloten bestuursovereenkomst tussen de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn, dient de gemeente Hellendoorn haar plancapaciteit, wat betreft het aantal te realiseren woningen, binnen drie jaren na 1 januari 2016 terug te brengen tot maximaal 100% van de feitelijke behoefte. Op grond hiervan heeft de raad van Hellendoorn bij besluit van 11 juli 2016 (onder nummer 16INT01943) besloten om de overige fases van het geplande woongebied in Kruidenwijk Zuid, niet verder in procedure te brengen.

 

Met de projectontwikkelaars Roosdom-Tijhuis en Ter Steege (beide gevestigd te Rijssen) zijn privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten waarbij zij voor het schrappen van de woningbouwcapaciteit in verdere fases van het plangebied Kruidenwijk Zuid gecompenseerd worden door hen elders woningbouwcapaciteit aan te bieden.

Onderdeel van deze afspraken is tevens dat:

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017" door de raad op 26 september 2017, kon nog geen rekening worden gehouden met deze afspraken.

 

Het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017" moet om die reden op onderdelen worden herzien.

 

Tussen de zuidoosthoek van de hoek Lupinelaan/Baron van Sternbachlaan en de Schanshekweg, is al jaren een gemeentelijk gronddepot aanwezig. Dit gronddepot is op dit moment niet planologisch geregeld. Bij brief van 1 december 2017 is de gemeente Hellendoorn er door de landelijke Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op gewezen dat verdere exploitatie van dit gemeentelijk gronddepot op basis van artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit niet is toegestaan zonder - wat genoemde inspectie noemt - "verleende erkenning". Dit gronddepot wordt alleen door de gemeente Hellendoorn gebruikt. Derden (zoals particuliere bedrijven of andere overheden) mogen geen gebruik maken van het bewuste gronddepot!

Omdat de gemeente Hellendoorn belang heeft bij verdere exploitatie van dit gronddepot, is de gemeente voornemens dit gronddepot in het bestemmingsplan in te passen. Ook voor wat betreft de inpassing van het gemeentelijk gronddepot, moet het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017" worden herzien.

 

Tevens voorziet deze herziening, ten opzichte van het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017", in de opname van:

zodat ook deze plangebieden gaan beschikken over een actueel (dat wil zeggen. minder dan 10 jaren oud) planologisch kader.

 

VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid Eerste Fase 2018" vervangt het bestemmingpslan Kruidenwijk-Zuid 2017, zoals vastgesteld door de raad op 26 september 2017, alsook enkele percelen die nu nog gelegen zijn in het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid" zoals vastgesteld door de raad op 26 september 2006.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op:

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische ontwikkeling van Nijverdal wordt in deze paragraaf omschreven aan de hand van de topografische kaartenreeks van circa 1850, 1900, 1950 en 2000.

 

SITUATIE TOT 1850

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge.

In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij 'etablissement Ainsworth' opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs de Hoge Dijk.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Voor 1830, toen Nijverdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden.

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden oost-westlopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkerdijk en de Hoge Dijk. Dit wegenpartroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

De landgoederen Boomcate, Eversberg en Duivecate waren in 1850 al aanwezig. Rond landgoed de Eversberg (ten oosten van de Regge, ter hoogte van het plangebied) lag een kleinschalig bouwlandgebied, ontsloten door een grillig wegenpatroon met veel bomenrijen en bosjes. De structuren van de landgoederen zijn nu nog goed herkenbaar en cultuurhistorisch en ecologisch waardevol.

 

1850-1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-westverbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 [image]

Circa 1950 Circa 2000

 

Historische ontwikkeling Nijverdal

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals 'De Blokken' langs de Blokkendijk en 'De Verdeling' langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

 

 

 

1900-1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Al spoedig bleek dat de lijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden. In de jaren twintig zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen.Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Het essenpatroon westelijk van Nijverdal is in 1950 over de gehele lengte nog goed herkenbaar. Tot 1950 waren tussen de verschillende straten nog veel open ruimtes aanwezig. Het zuidelijke gedeelte van het onderhavige plangebied is in de jaren dertig van de vorige eeuw gerealiseerd, de Wilhelminawijk.

 

1950-2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter.

Aan de westzijde van De Joncheerelaan is de Zeeheldenbuurt tot stand gekomen.

 

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

2.2 Bevolking en woningvoorraad

BEVOLKING

Tussen 1998 en begin 2012 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 35.796 inwoners (minimale stijging van 0,7%).

 

Begin 2016 bedroeg het bevolkingsaantal van Nijverdal 24.718 inwoners (waarvan 6.423 in de Kruidenwijk), tegen een bevolkingsaantal van 23.559 inwoners in 1998. In de afgelopen 18 jaren is de bevolking van Nijverdal dus toegenomen met 1.159 inwoners, ofwel een groei van bijna 5 %.

Het aantal inwoners van de Kruidenwijk-Zuid, eerste fase bedroeg per 1 januari 2016 in totaal 247 oftewel 0,6% van het totaal aantal inwoners van de gemeente Hellendoorn.

 

De leeftijdsopbouw in dit gebied wijkt enigermate af van het gemeentelijke gemiddelde.

Het percentage 0 - 19 jarigen is 35% ten opzichte van 24,3% in de gemeente. Het percentage 20 - 30 jarigen is 42% ten opzichte van 20% in de gemeente. Het percentage 40 - 60 jarigen is 19% ten opzichte van 30% in de gemeente. Het percentage ouderen tussen de 60 - 80 is 2% ten opzichte van 22% in de gemeente. Het aantal inwoners boven de 80 is 0,5% ten opzichte van 2% in de gemeente.

 

WONINGVOORRAAD

Op 1 januari 2000 was de woningvoorraad 13.219 in de gemeente. Het aantal steeg tot 14.536 op 1 januari 2016. Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 87 woningen.

In totaal is er in het bestemmingsplan Kruidenwijk-Zuid, eerste fase"2018" juridische bestemmingsplancapaciteit voor maximaal 155 woningen.

 

WONINGBEZETTING

In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,70 personen per woning in 2000 tot 2,57 personen per woning in 2010.

 

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

INLEIDING

In deze paragraaf wordt, na een korte karakteristiek van geheel Nijverdal, ingegaan op de huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied Kruidenwijk-Zuid.

 

ALGEMENE TYPERING NIJVERDAL

In Nijverdal zijn nog duidelijk elementen uit de oorspronkelijke structuur herkenbaar. Een aantal van deze elementen bepalen de huidige ruimtelijke hoofdstructuur, te weten:

 

Voor de externe ontsluiting van het dorp zijn naast de rijksweg 35 (Almelosestraat-Grotestraat-Wier- densestraat), de Smidsweg-Rijssensestraat, De Joncheerelaan, de noord-zuidroute door het 'groene hart' (de Baron van Sternbachlaan), de Haersingel en de Burgemeester H. Boersingel van belang.

 

PLANGEBIED

Het gebied Kruidenwijk-Zuid , eerste fase 2018 omvat:

 

De Kruidenwijk kenmerkt zich als een duidelijk planmatig uitleggebied. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw, zijn de woongebieden ten oosten, ten noorden en ten westen ontstaan rond het huidige wijkwinkelcentrum "Kuperserf". In de verschillende woongebieden is het tijdsbeeld van de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur te herkennen.

 

Bij de ontwikkeling van de diverse gebieden is veel aandacht besteed aan de architectonisch / stedenbouwkundige uitstraling. In de verkavelingopzet wordt, in tegenstelling tot de wijken uit de voorgaande decennia zoals het eerste oostelijke wijkdeel, weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Er worden weer echte woonstraten en bouwblokken gemaakt, waarbij de voorzijde is gericht naar de straat en in de binnengebieden aan de achterzijde de private achtertuinen zijn gelegen. De openbare ruimte wordt nadrukkelijk vormgegeven met gesloten en half open bebouwingswanden.

De groenstructuur heeft doorgaans een royale omvang verkregen om ruimte te bieden.

De verblijfskwaliteit van de (openbare)ruimte is bij uitbreidingslocaties nadrukkelijk onderdeel van het ontwerp.

 

FASERING

Kruidenwijk-Zuid was aanvankelijk aangewezen om - gefaseerd - telkens circa 90 gediffertieerde woningen te bouwen voor de gemeentelijke behoefte. Een volgorde in de fasering werd niet vastgelegd. Vanuit strategisch oogpunt wilde de gemeente nog de vrijheid hebben om te kiezen welk gebied als eerste fase voor woningbouw zou worden uitgewerkt. Daar was toen ook voldoende tijd voor omdat als eerste fase van het bestemmingsplan een nieuwe noord-zuidverbinding zou worden gerealiseerd (2008), alvorens met woningbouw zou worden begonnen.

 

Inmiddels is de nieuwe noord-zuidverbinding (De Baron van Sternbachlaan) aangelegd en heeft de gemeente er voor gekozen om als eerste, uit te werken woningbouw fase te kiezen voor het gebied in de Kruidenwijk dat wordt begrensd door de Baltinksweg, de Dille, de Kruidenlaan en de Baron van Sternbachlaan.

 

De te realiseren woningen in het uitleggebied Kruidenwijk-Zuid zouden alle segmenten van de markt bevattten: een mix van goedkoop, middelduur en duur in een variatie in koop- en huurwoningen. Circa 30% van de te bouwen woningen zou in particulier opdrachtgeverschap worden gebouwd. Bij de woningen zou sprake zijn van een beperkte mate van stapeling (maximaal 10%).

Verder was het streven er op gericht om aan de volgende eisen te voldoen:

 

Door demografische ontwikkelingen en de economische crisis, heeft de gemeente Hellendoorn te maken met veranderde marktomstandigheden. De behoefte aan nieuwe woningen is als gevolg hiervan, nog maar beperkt. Op grond van het principe dat het bouwen op inbreidingslocaties voorrang heeft op het bouwen op nieuwe uitleggebieden, heeft de gemeenteraad van Hellendoorn op 11 juli 2016 besloten om alleen nog woningen te realiseren in het gebied "Kruidenwijk-Zuid, eerste fase". Dit om het aantal woningbouwlocaties terug te dringen.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft er tevens toe geleid dat de provincie Overijssel met de Twentse gemeenten heeft afgesproken om het aantal woningbouwplannen in bestemmingsplancapaciteit terug te brengen naar maximaal 100% woningbehoefte op basis van PRIMOS.

 

PRIMOS

Het prognosemodel PRIMOS (PRognose-, Informatie-, en MOnitoring Systeem) is ontwikkeld om inzicht te verkrijgen in de toekomstige ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, woningvoorraad en woningvraag. Het model levert een prognose van bevolking en huishoudens per gemeente, naar geslacht en leeftijd, in een toekomstig jaar.
In deze databank worden de belangrijkste uitkomsten van het model ontsloten.

Gebruiksmogelijkheden
Met behulp van het PRIMOS-model kan inzicht worden verkregen in:

Toepassingen
Het PRIMOS-model wordt gebruikt voor het voorspellen van te verwachten ontwikkelingen op de woningmarkt en voor het bepalen van gewenste nieuwbouwopgaven en toekomstige investeringsbehoeften. In het recente verleden is het model ook gebruikt voor onderbouwing van woningbouwafspraken op regionaal niveau.

Afspraken Twentse gemeenten met provincie Overijssel

Deze afspraken van de provincie met de Twentse gemenenten zijn voor de gemeente Hellendoorn vastgelegd in een bestuursovereenkomst met Provincie Overijssel. Op 13 juli 2016 (onder nummer 16INT02222) is het document ‘Bestuursovereenkomst woonafspraken Hellendoorn’ ondertekend. Hierin is afgesproken dat de gemeente Hellendoorn binnen een periode van 3 jaar (januari 2016 – januari 2019) de bestemmingsplancapaciteit terug zal brengen naar 100% van de behoefte, welke (op basis van PRIMOS voor de gemeente Hellendoorn is geraamd op 370 tot 345 woningen. Een dergelijk bestuursakkoord heeft de provincie Overijssel overigens niet alleen met de gemeente Hellendoorn afgesloten, maar ook met alle overige Overijsselse gemeenten.

 

DE BEELDKWALITEIT

Ten behoeve van de gewenste beeldkwaliteit in het plangebied, zijn richtlijnen opgesteld, te weten de "Welstandsrichtlijnen Kruidenwijk-Zuid fase 1, vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van Hellendoorn op 29 juli 2008, nummer 08AGE00435 (zie Bijlage 3 plantoelichting).Deze welstandsrichtlijnen zijn gekoppeld aan de door de raad vastgestelde gemeentelijke welstandsnota (raadsbesluit van 5 november 2012, nummer 12int01208)

 

Bedoeling is dat de in het plangebied te realiseren woningen aansluiten bij de bepalingen zoals die zijn opgenomen in de welstandsrichtlijnen en zoals deze vertaald zijn in de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan.

In dit beeldkwaliteitsplan is in hoofdstuk 3.4 vastgelegd hoe de kaprichtingen van de woningen moeten worden gesitueerd. Er is onderscheid gemaakt tussen woonstraten. In de woonstraten parallel gesitueerd aan de Lupinelaan worden langskappen toegepast. In de de woonstraat Pimpernel werd oorspronkelijk uitgegaan van dwarskappen omdat hier aanvankelijk vrijstaande woningen waren gepland. Op deze wijze zou er een helder onderscheid komen tussen de beide typen woonstraten. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat ter weerszijden van de Pimpernel een mix wordt gerealiseerd van vrijstaande woningen én van woningen van het type twee-onder-één-kap. Om die reden kan ter plaatse in beperkte mate van het uitgangspunt: realiseren van woningen met dwarskappen worden afgeweken en worden er incidenteel ook woningen met langskappen toegestaan.

3.2 Functies

INLEIDING

Deze paragraaf geeft een beknopte indruk van de functionele structuur van Nijverdal als geheel, gevolgd door een uiteenzetting van de in het plangebied voorkomende functies.

 

ALGEMEEN

De stedelijke structuur van Nijverdal is duidelijk af te lezen van de functionele opbouw. Veel meer dan in het dorp Hellendoorn, is er sprake van een concentratie van de verschillende functies.

Winkels, horecabedrijven en kantoren zijn hoofdzakelijk geconcentreerd in het centrumgebied. Het centrum wordt omsloten door de spoorlijn Zwolle-Enschede, de Smidsweg, de Molenweg en de Constantijnstraat. Uitlopers van het centrum zijn te vinden langs de Grotestraat en de Rijssensestraat.

 

Bovenwijkse voorzieningen, zoals het gemeentehuis, de bibliotheek, het theater (gezamenlijk gehuisvest in het Huis voor bestuur en cultuur aan de Willem Alexanderstraat te Nijverdal), diverse kerken et cetera staan in het dorpscentrum of in de directe nabijheid daarvan. In de oudere woonbuurten komen verspreid scholen, sportgebouwen, buurthuizen medisch-sociale voorzieningen en dergelijke voor. De scholengemeenschap Reggesteyn heeft twee vestigingen: één aan de Willem de Clercqstraat (noord) en één aan de Noetselerbergweg (zuid).

 

De textielindustrie is onlosmakelijk met Nijverdal verbonden. Deze oudste vorm van bedrijvigheid in Nijverdal heeft drie vestigingen. Al deze vestigingen liggen in de directe omgeving van de Regge, juist buiten de begrenzing van het plangebied. In de nabije toekomst wordt de gehele textielindustrie geconcentreerd op de locatie ter weerszijden van de G. van der Meulenweg. Niet alleen de fabrieken van Koninklijke ten Cate bieden werkgelegenheid, het dorp beschikt ook over een relatief vrij groot bedrijventerrein 't Lochter. Een uitbreiding van het bedrijventerrein in oostelijke richting, richting Wierden is in uitvoering.

Verspreid gelegen in de oudere dorpsdelen is kleinschalige bedrijvigheid aanwezig, vooral langs de invalswegen en langs de Wilhelminastraat. Een deel van de bedrijfjes is qua schaal inpasbaar in de dorpsbebouwing. Voor enkele bedrijven zijn de ontplooiingsmogelijkheden echter te beperkt of is de hinder voor de omgeving zodanig dat bedrijfsbeëindiging of verplaatsing naar het industrieterrein moet worden overwogen.

 

FUNCTIONELE INDELING PLANGEBIED

Het plangebied tussen de Baron van Sternbachlaan, de Lupinelaan, de Dille en de Baltinksweg wordt gekenmerkt door gerealiseerde nieuwe woningen en - deels nog als landbouwgebied in gebruik zijnde - toekomstige woningbouwlocaties.

 

AGRARISCH MET WAARDEN

Tussen de zuidhoek van de hoek Lupinelaan/Baron van Sternbachlaan en de Schanshekweg ligt een perceel grond met de bestemming "Agrarisch met waarden".

 

WONINGEN

De bebouwing varieert van compact tot zeer ruim. Gestapelde woningen worden er niet gerealiseerd. In de zuidhoek van het plangebied was oorspronkelijk voorzien in een juridische mogelijkheid voor een complex met maximaal 18 gestapelde woningen. Op basis van voorschrijdend inzicht is inmiddels in overleg met de betreffende ontwikkelaar besloten om hier, in plaats van het aangehaalde appartementencomplex, de bouw van vijf aaneengesloten woningen planologisch mogelijk te maken.

 

BEDRIJVEN

In het plangebied zijn, behoudens een gemeentelijk gronddepot, geen bedrijven aanwezig, uitgezonderd kleinschalige bedrijfjes in de vorm van aan huis gebonden beroepen. Het desbetreffende gemeentelijk gronddepot is gesitueerd tussen de zuidhoek van de hoek Lupinelaan/Baron van Sternbachlaan en de Schanshekweg op een strook grond met de bestemming "Agrarisch met waarden"

Dit gronddepot is op dit moment niet planologisch geregeld. De gemeente Hellendoorn is er door de landelijke Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op gewezen dat verdere exploitatie van dit gemeentelijk gronddepot niet is toegestaan zonder legalisering van dit gronddepot.

Dit gronddepot wordt alleen door de gemeente Hellendoorn gebruikt. Derden (zoals particuliere bedrijven of andere overheden) mogen hier geen gebruik van maken. Omdat de gemeente Hellendoorn belang heeft bij verdere exploitatie van dit gronddepot, is de gemeente voornemens dit gronddepot in het bestemmingsplan in te passen.

De onderliggende gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden". Bedoeling is ook om aan deze gronden de bestemming "Agrarisch met waarden" toe te kunnen, met een aanduiding "gronddepot" ter plaatse van dat gemeentelijk gronddepot. Er zal uitsluitend schone grond worden opgeslagen; het depot zal aan het zicht van omliggende percelen worden onttrokken door het rondom te voorzien met een aarden wal met een hoogte van maximaal 3 m1. In het depot zelf, zullen de diverse grondsoorten van elkaar worden gescheiden door betonnen stapelblokken.

Ontsluiting van het depot zal uitsluitend plaatsvinden via de Schanshekweg.

 

MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN

In het plangebied zelf zijn geen maatschappelijke voorzieningen aanwezig: het betreft een gebied met uitsluitend woonbebouwing. Maatschappelijke voorzieningen (winkels, scholen, een sporhal, een cultuurhuis, een kerk, kinderopvang, medische voorzieningen) kunnen worden gevonden op relatief korte afstand in het centrum van de kruidenwijk aan het Kuperserf te Nijverdal.

 

WEGENSTRUCTUUR

De Baron van Sternbachlaan is een belangrijke (relatief nieuwe) noord-zuidverbinding tussen de Grotestraat, Hellendoorn-dorp en het verdere achterland richting Ommen. De lupinelaan en de Dille zijn gebiedsontsluitingswegen.

Op deze drie straten wordt de rijsnelheid van 50 km/uur gehandhaafd. De Baltinksweg is een reguliere "woonstraat"; deze straat en alle andere straten in het woongebied worden in principe in de nabije toekomst aangewezen als 30 km/uur-zone.

 

GROEN

Langs de oostrand van de Baron van Sternbachlaan en de Dille en langs delen van de Pinksterbloem alsmede langs de fietsverbinding tussen de Lupinelaan en de Pinsterbloem zijn stroken grond als "Groen" bestemd. Deze stroken kunnen - volgens de planregels - multifunctioneel worden gebruikt, want volgens de bestemmingsomschrijving zijn deze gronden bestemd voor:

  1. plantsoen, gazon, groenstroken;

  2. sport- en speelvoorzieningen;

  3. voet- en fietspaden;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. langsparkeren, aansluitend op de bestemming verkeer en verblijf;

  6. water

 

GROEN-LANDSCHAPSELEMENT

Langs de Baron van Sternbachlaan en op een strook grond achter de woningen aan de Akkerwinde zijn stroken grond als "Groen-Landschapselement" bestemd. Ook deze stroken kunnen - volgens de planregels - multifunctioneel worden gebruikt. Volgens de bestemmingsomschrijving zijn deze gronden bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en behoud van waardevolle beplanting;

  2. instandhouding van landschaps- en natuurwaarden;,

  3. watergangen, sloten en andere waterpartijen,

  4. natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden,

  5. instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten;

  6. extensieve openluchtrecreatie.

 

NATUUR

Ter linkerzijde van de Baron van Sternbachlaan, tussen de Schanshekweg en de Schaapskooiweg ligt een strook grond met de bestemming "Natuur".

Deze gronden zijn bestemd voor bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos, natuurgebieden en watergangen, voorzieningen ten behoeve van faunapassages, becherming van natuurwaarden, van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, behoud van aanwezige zandwegen, agrarisch medegebruik en bij een en ander behorende parkeer en andere voorzieningen.

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

4.2 Rijksbeleid

Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

 

Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

Voor de drie rijksdoelen, worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

 

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor de begrippen: "bestaand stedelijk gebied" en "stedelijke ontwikkeling.

Stedelijk Gebied= het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Stedelijke Ontwikkeling = ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte, dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan), verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook die feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing aan de Ladder

Inleiding

In het RWP Twente/West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente/West-Overijssel zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen. Gemeenten in Overijssel maken maximaal 100% van de gemeentelijke vraag voor de komende 10 jaar naar woningen beschikbaar in harde plannen. De provincie borgt dit. Door te programmeren voor de eigen behoefte, zorgen gemeenten ervoor dat er geen overaanbod in harde plannen ontstaat op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er in principe geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Daarbij zijn migratiecijfers verwerkt in de huishoudensprognose en daarmee ook de regionale behoefte. Gemeenten die over een ‘historische’ harde bestemmingsplancapaciteit beschikken van meer dan 100% van de woningvraag, brengen het overaanbod met maximale voortvarendheid terug (maximaal 3 jaar vanaf begin 2016). De provincie ziet hierop toe. Verder borgt de provincie met de provinciale omgevingsverordening dat gemeenten met een overprogrammering uitwerkingsplichten niet kunnen benutten. Hiermee worden buurgemeenten beschermd tegen negatieve effecten van overprogrammering bij buurgemeenten.

Marktregio

Bij de bepaling van de marktvraag en, daarvan afgeleid, de actuele regionale behoefte, is het noodzakelijk om nader in te zoomen op de afbakening van de marktregio. Het gaat bij de Ladder om het voorkomen van planoverschotten en leegstand op de (regionale) woningmarkt. De omvang van een marktregio verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met een bestuurlijke regio.

 

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid.

 

Voor meer concretete details over de situatie in de gemeente Hellendoorn, wordt terugverwezen naar het onderdeel "fasering" in § 3.1 van deze plantoelichting.

 

Het gaat hier niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarbij meerdere woningen worden toegevoegd. Het gaat hier louter en alleen om het op enkele onderdelen actualiseren (en digitaliseren) van een geldend, actueel bestemmingsplan en de daaraan verbonden (reeds bestaande) planologische capaciteit aan woningen. Er is dus feitelijk geen sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee dus ook geen sprake van strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

 

4.3 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

 

Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie zijn:

 

Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de OmgevingsvisieOverijssel 2017. Eén van de (juridische) instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel 2017 te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. Of – generieke beleidskeuzes

  2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

  3. Hoe – gebiedskenmerken

 

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

 

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

 

 [image]

.2.3.1 Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de Omgevingsvisie Overijssel 2017 zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

 

4.3.3.2 Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de Omgevingsvisie Overijssel 2017 gericht op de toekomst van Overijssel, onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

 

4.3.3.3 Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

 

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

 

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

  1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017

De herziening van het bestemmingsplan brengt niet met zich mee dat het plan een nieuwe stedelijke voorziening mogelijk maakt. Het gaat louter en alleen om een herziening op onderdelen van een in 2017 door de raad vastgesteld bestemmingsplan (zie ook de beschrijving in

Derhalve wordt gesteld dat de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstem- ming is met artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

 

  1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017

Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied. Het gaat hier om een conserverende herziening op onderdelen van de bestaande bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikelingen (zie daartoe ook de beschrijving in Hoofdstuk 1 van deze plantoelichting). Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

 

Artikel 2.3.3, lid 1 (Nieuwe kantoren en kantorenlocaties)

  1. Bestemmingsplannen voorzien niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantorenlocaties.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.3, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017

Het gaat hier om een herziening op onderdelen van een recent, op 26 september 2017 door de raad vastgesteld bestemingsplan. In het plangebied komen geen kantoren voor: het bestemmingsplan voorziet ook niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantoorlocaties. De voorliggende herziening van de bestemmingsregeling is daarmee in overeenstemming met artikel 3.31 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving van belang. In de Stedelijke Omgeving gaat het om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties, het bereikbaar houden van de grote steden en streekcentra, ontwikkelingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie, mkb, logistiek, topsectoren, start-ups en zzp'ers, het behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit, het versterken van de natuur in de stad en het bevorderen van energieefficiency en opwekking van hernieuwbare energie.

In de Stedelijke Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief ‘woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.

[image] 

 

 [image]

 

 

 

Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2017(Bron: Provincie Overijssel)

 

‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is om de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, door bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

 

Toetsing van het initiatief aan de ´Ontwikkelingsperspectieven´

De onderhavige herziening op onderdelen (en digitalisering) van de bestemmingsregeling past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Het initiatief is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke

kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen:

  1. natuurlijke laag;

  2. laag van het agrarisch cultuurlandschap;

  3. stedelijke laag;

  4. laag van de beleving

is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied.

Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de ‘Laag van de beleving’ buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

De ‘Stedelijke laag‘

In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype ‘stedelijke laag’.

 
In afbeelding 4.4 is dat aangegeven. [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

Afbeelding 4.4: De stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

 

3.5 Stedelijke laag • Wonen in steden en dorpen die geen streekcentra zijn en die niet binnen een stedelijk netwerk vallen.

Strekking van het beleid van de provincie

In de overige kernen wordt in principe alleen gebouwd voor de lokale woonbehoefte. De woningbehoefte moet worden onderbouwd en regionaal worden afgestemd. Gemeenten kunnen in het kader van de regionale woningbouwprogrammering afspreken dat een gemeente de behoefte van een andere gemeente opvangt.

Toelichting (waarom?):

In het concentratiebeleid van de provincie Overijssel is vastgelegd dat de overige kernen in principe alleen mogen bouwen voor de lokale behoefte en voor bijzondere doelgroepen. Gemeenten stemmen in het kader van de regionale woningbouwprogrammering onderling af wat er gebouwd gaat worden voor de regionale behoefte. Zij kunnen daarbij overeenkomen dat een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. De woonmilieus in steden en dorpen bieden een waardevolle aanvulling op de (hoog)stedelijke woonmilieus in de stedelijke netwerken. Doordat deze steden en dorpen in principe altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte, kunnen zij deze rol blijven vervullen.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de Omgevingsverordening Overijssel 2017

Toetsing van het initiatief aan de ‘Stedelijke laag’

Aangezien er is niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen, wordt geconcludeerd dat deze herziening in overeenstemming is met de gebiedkenmerken van de "Stedelijke laag".

 

Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het in voorliggende ruimtelijke plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 verankerde provinciale ruimtelijk beleid.

 

 

4.4 Gemeentelijk beleid

Op 20 februari 2014 heeft de raad vn Hellendoorn de "Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.

Met deze omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

 

De Omgevingsvisie Helendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" richt zich onder andere op het versterken en verbinden van:

met de dorpskernen.

 

Het plangebied is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterke kernen" binnen de Identiteitskaart.

De woongebieden zijn op de Context-kaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoekgebied". Het gebied Kruidenwijk-Zuid hoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de gemeentelijke omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven om deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

 

WONEN

De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld. Vooruitlopend daarop zijn in 2011 afspraken gemaakt met de Provincie Overijssel over het aantal woningen dat gebouwd mag worden.

 

De gemeente streeft ernaar door woningbouw, zowel kwalitatief als kwantitatief, te kunnen voorzien in de opvang van de lokale woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen, dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

 
WERKEN

Aangegeven wordt in de gemeentelijke omgevingsvisie dat het aantal bedrijfsvestigingen in de dienstverlenende sector lager is dan het landelijk gemiddelde. In de landbouw en in de nijverheid betreft het relatief gezien juist een groter aantal dan het landelijk gemiddelde. Behalve op de bedrijventerreinen, zijn bedrijven gespreid gelegen in diverse dorpen en in het buitengebied. De bedrijventerreinen zijn ook over drie gebieden verdeeld, vergelijkbaar met de woningbouw:

In de Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020 "Ruimte voor Bedrijvigheid" is de ruimtelijke visie voor bedrijventerreinen nader verwoord.

 

RECREATIE EN TOERISME

De gemeente profileert zich in toenemende mate als onderdeel van "Twente, landgoed van Nederland". De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn aangevuld met landschappelijke kwaliteiten langs de Regge via de Reggeherstelprojecten. Het beekdal van de Regge en de Sallandse Heuvelrug vormen, tezamen met het door agrarisch gebruik gedomineerde buitengebied, een aantrekkelijk gebied om te recreëren. Op de Sallandse Heuvelrug bevindt zich een aantal grote, publiekstrekkende, attracties.

De opgave ligt er in dat de gemeente zich wil inzetten om de spin-off van de twee grote publiekstrekkers (ca. 400.000/jr) te vergroten, waarbij de verbinding met Nijverdal en Hellendoorn prioriteit krijgt. Vooral op het vlak van recreatie en toerisme ziet de gemeente kansen om ontwikkelingen te stimuleren.

 

VOORZIENINGEN

De gemeente Hellendoorn streeft naar een veilige, leefbare en vitale samenleving. Daarvoor is in 2011 een integrale beleidsvisie opgesteld voor wonen, welzijn en zorg. Het op niveau houden van voorzieningen moet daarbij in multifunctionele oplossingen worden gezocht.

Wat betreft onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente.

 

Voor de winkels is aangegeven waar de opgaven liggen. Een compact kernwinkelgebied is één van de belangrijke pijlers voor de toekomst van het centrum Nijverdal. De gemeente streeft ernaar voornamelijk kleinschalige detailhandel te concentreren in de kernwinkelgebieden. Voor volumineuze detailhandel wordt ruimte geboden op de bestaande bedrijventerreinen.

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum, woningbouw).

In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.

 
Hellendoorn in de regio:

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal

 

Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

 

Fietsverkeer

 

Voetgangers

Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat en vanaf de Kasteelstraat tot aan de Sanatoriumlaan is de Haersingel gerealiseerd De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn inmiddels afgerond en het verlegde tracégedeelte is op 29 augustus 2015 opengesteld voor het wegverkeer..

 

In de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" is de bestaande verkeersstructuur weergegeven en ook de gewenste verkeersstructuur. De belangrijkste opgaven voor verbetering van de verkeersstructuur zijn:

 

PARKEREN

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd, doch inmiddels (behoudens voor de parkeergarage onder het woon-/winkelcomplex "Henry-Dunantflat") weer afgeschaft. In plaats daarvan zijn zogenaamde "blauwe zones" ingevoerd waar men gedurende een beperkte tijd vrij kan parkeren.

 

REPARATIEWET BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Per 29 novemer 2014, is met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK artikel 8.17 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening in werking getreden. De raad heeft al eerder besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b voor het overige gebied.

 

Deze parkeernormen zijn inmiddels rechtstreeks in (de regels van) de diverse bestemmingsplannen, beboudens voor het plangebied behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Hellendoorn 2009"opgenomen.

 

GROEN

De gemeenteraad heeft een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.

Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Zoals in de inleiding vermeld, zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsregeling uitvoerig besproken aan de hand van een pilotproject. De belangrijkste punten uit de regeling zijn grotendeels uit de pilot overgenomen. Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente besloten om ook de bestemmingssystematiek aan te passen. Hierbij is gekozen voor een globalere regeling voor met name de bestemming Wonen. Naderhand kwam daar per 1 oktober 2010 nog de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bij die ook leidde tot een andere regeling.

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, deze zijn juridisch bindend. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

 

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; voor de meeste andere bestemmingen zijn deze doorgaans op de verbeelding aangegeven.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m1 bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m1 voor dubbele woningen en 15 m1 voor vrijstaande woningen.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (hierna: SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling werd eerst gewijzigd in de term ontheffing; sedert de invoering per 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de terminologie andermaal gewijzigd en spreken we nu over het met een omgevingsvergunning afwijken van een bestemmingsplan.

 

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

  1. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

  2. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen.

 

De algemene gebruiksregel behorende bij bestemmingsplannen is sedert 1 oktober 2010 opgenomen in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1 derde lid, of 4.3 derde lid van de Wet ruimelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 4.7 vierde lid, tweede volzin van die wet.

 

Bestemmingsregels

In het plan zijn acht bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. afwijking van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. afwijking van de specifieke gebruiks regels;

7. omgevingsvergunning voor het aanleggen van;

8. omgevingsvergunning voor het slopen van (bij karakteristieke panden);

9. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen, gevolgd door een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.

6.1 Ontwikkelingen

WONINGBOUWLOCATIES
De bouw van nieuwe (extra) woningen bovenop de woningen die reeds geprojecteerd zijn, is in het plangebied niet aan de orde.

 

N.B.

Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen of nog niet aanwezige gebouwen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

 

Ten oosten van de Pimpernel worden weliswaar drie extra woningen mogelijk gemaakt, doch daar staat tegenover dat op de hoek van de Lupinelaan/Baron van Sternbachlaan in plaats van 18 appartementen, de bouw van een blokje van vijf aaneengesloten woningen mogelijk worden gemaakt. Ten opzichte van de woningbouwcapaciteit in het plangebied behorende bij het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid 2017, neemt de woningbouwcapaciteit per saldo daardoor met tien woningen af. Daar staat wel tegenover dat het plangebied enigermate is uitgebreid met enkele bestaande woningen voorbij de Schaapskooiweg, zodat ook voor deze woningen een actueel bestemmingsplankader gaat gelden.

 

Het gaat louter om een herziening (en digitalisering) op onderdelen van een verder nog actueel, geldend bestemmingsplan.

 

6.2 Bestemmingen

ALGEMEEN
Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn ontwikkelingen feitelijk niet aan de orde.

Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.

Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving aan van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.

 

In deze herziening zijn in totaal zeven bestemmingen vervat die successievelijk worden toegelicht.

 

  1. AGRARISCH MET WAARDEN

Deze percelen zijn ondermeer bedoeld voor:
agrarische bedrijvigheid uitgezonderd tuinbouw en voor de instandhouding van landschapselementen, voor de instandhouding van aldaar voorkomende landschaps- en natuurwaarden, voor de instandhouding van watergangen en waterparijenen voor niet-agrarische nevenactiviteiten

 

  1. GROEN
    Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemming gebracht. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf. De de bestemming biedt ook een kader voor sport- en spelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en langsparkeren aansluitend op de bestemming Verkeer - Verblijf.

 

  1. GROEN-LANDSCHAPSELEMENT

Dit betreft een verbijzondering van de voorgaande groenbestemming, waarbij het accent ligt op het behoud van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting, landschaps- en natuurwaarden en het tegengaan van verdroging van natuurwaarden.

 

  1. NATUUR

Deze gronden zijn bestemd voor bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos, natuurgebieden en watergangen, voorzieningen ten behoeve van faunapassages, becherming van natuurwaarden, van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, behoud van aanwezige zandwegen, agrarisch medegebruik en bij een en ander behorende parkeer en andere voorzieningen.

 

  1. VERKEER-VERBLIJF
    Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

 

  1. WONEN
    De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in vijf bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING
De woonbebouwing is toegestaan binnen op de verbeelding weergegeven bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bijgebouwen in dit bestemmingsplan plan plat kunnen worden afgedekt in tegenstelling tot het bestemmingsplan Hellendoorn.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van het soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m1) voor hoofdgebouwen.

 

In het Besluit geluidhinder is vastgelegd dat de geluidsbelasting vanwege een weg van, binnen de geluidszone van die weg, geprojecteerde woningen niet hoger mag zijn dan 48 dB.

Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen of nog niet aanwezige gebouwen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

 

Onder verwijzing naar § 7.1 van deze plantoelichting, is op basis van bepalingen uit de Wet geluidhinder, voor de navolgende geprojecteerde woonlocaties, te weten:

in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die inhoudt dat de gevels van de betreffende woningen en/of appartementen voor zover gelegen binnen de 48 dB-contour van de Baron van Sternbachlaan moeten worden uitgevoerd als een "dove gevel". Daartoe is op de verbeelding voor die locaties de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" opgenomen. Diezelfde regels voorzien ook in de mogelijkheid om daar met een omgevingsvergunning van af te wijken voor (delen van)gebouwen indien ter plaatse geen sprake is van vestiging van een functie die is aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder dan wael indien er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat bij dit gebouw.

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN
In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zij-erven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN
Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor met een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan worden afgeweken. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

  1. LEIDING-WATER

Het gaat hier om een (dubbel)bestemming ten behoeve van een hoofdtransportleiding voor drinkwater

 

 

Vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening
Als gevolg van het inwerkingtreden per 19 november 2014 van de Reparatiewet BZK (= Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de (model) bouwverordening geheel te vervallen; daarmee is ook de aanvullende werking van bouwverordening gebaseerd op artikel 9 van de Woningwet te vervallen.

 

Voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen, waaronder deze herziening valt, is inmiddels op een andere manier in deze stedenbouwkundige bepalingen voorzien.

 

Gemeenten hebben daartoe een aantal nieuwe bevoegdheden gekregen van de wetgever.

 

  1. Wat betreft deze nieuwe bevoegdheden, gaat het dan in het bijzonder om:
    De wetgever heeft per 19 november 2014 de reikwijdte van de zogenaamde kruimelgevallenlijst verruimd.

  2. Daarnaast is aan artikel 3.1.2 van het Bro (= Besluit ruimtelijke ordening) de mogelijkheid toegevoegd dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van later vast te stellen beleidsregels.

 

De vervallen stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn vervangen door in plaats daarvan regels in de standaardplanregels op te nemen voor het parkeren en het laden en lossen(op basis van een door de raad vastgestelde Parkeernota, inclusief een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om daar met een omgevingsvergunning van af te wijken), voor erf- en perceelsafscheidingen (op basis van een vastgesteld schuttingenbeleid met een afwijkingsbevoegdheid voor het college) en een anti-dubbeltelbepaling.

 

Hoofdtransportleiding voor drinkwater

In het plangebied van het bestemmingsplan "Kruidenwijk-Zuid, Eerste fase 2018" ligt een hoofdtransportleiding voor drinkwater.

In de planregels is voorzien in een specifieke beschermende regeling voor deze hoofdtransportleiding voor drinkwater. Het komt er op neer, dat als men iets in de directe nabijheid van deze hoofdtransportleiding voor drinkwater wil bouwen, daarvoor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van moet worden verleend (waarvoor vooraf aan de leidingbeheerder c.q. Vitens om advies moet worden gevraagd).

 

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de Wet geluidhinder, externe veiligheid, mogelijke bodemverontreiniging, water, ecologie en archeologie.

 

7.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

  1. Toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen).

  2. Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen.

  3. Wegverkeerslawaai (behalve 30 km/h-wegen).

  4. Spoorweglawaai.

  5. Geluidsbelastingkaarten en actieplannen (uitwerking Europese richtlijn Omgevingslawaai)..

 

Ad a. Toestellen en geluidwerende voorzieningen.

Het gaat hier om een woonwijk. Behoudens aan een woning gebonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten in de dienstverlenende of ambachtelijke sfeer die zodanig weinig milieubelastend voor de omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd, zijn in het plangebied geen gronden opgenomen die de vestiging van bedrijven toelaat.

 

Ad b. Industrielawaai.

Het plangebied ïs gesitueerd buiten de contouren van het gezoneerde bedrijventerrein "Nijverdal Noord" (met diverse venootschappen behorende tot de Holding Koninklijke Ten Cate en de rioolwaterzuivering Nijverdal) waardoor geen sprake is van industrielawaai in het plangebied.

 

Ad c. Wegverkeerslawaai.

De Baron van Sternbachlaan is een bestaande weg met twee rijstroken. Ter plaatse van het plangebied Kruidenwijk-Zuid, eerste fase - dat wordt begrensd door de Baltinksweg, de Dille, de Lupinelaan en de Baron van Sternbachlaan - gaat het om een stedelijk (woon)gebied als bedoeld in de Wgh.

In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat een weg in stedelijk gebied bestaande uit één of twee rijstroken een zone heeft, die zich uitstrekt van de as van de weg tot een breedte van 200 meter aan weerszijden van de weg.

 

Op grond van artikel 76, eerste lid, Wgh wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een geluidzone van een weg, terzake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van ondermeer de gevel van woningen binnen die zone de (geluids)waarden in acht genomen die als hoogst toelaatbaar worden aangemerkt.

 

Volgens het tweede lid van artikel 76 Wgh worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan daarbij eerder vastgestelde hogere geluidswaarden in acht genomen.

 

Volgens artikel 76, derde lid, Wgh geldt het eerste en het tweede lid van artikel 76 bWgh niet indien op het tijdstip van vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is met betrekking tot ondermeer de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

 

Dit betekent concreet dat formeel geen akoestisch onderzoek nodig is voor reeds gebouwde en/of vergunde woningen doch wel voor geprojecteerde woningen.

Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen of nog niet aanwezige gebouwen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

 

In het Besluit geluidhinder is vastgelegd dat de geluidsbelasting vanwege een weg van binnen de geluidszone van die weg geprojecteerde woningen niet hoger mag zijn dan 48 dB.

 

Vóór de aanleg van de Baron van Sternbachlaan (de noord-zuidverbinding) is in opdracht van de gemeente Hellendoorn onderzoek gedaan ("Noord-zuidverbinding Kruidenwijk-Zuid, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai", Royal Haskoning, april 2006) naar de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de Noord-Zuidverbinding tussen de nieuwe (verlegde) Rijksweg 35 en de Helmkruidlaan. Het onderzoek heeft ondermeer uitgewezen op welke afstand van de Noord-Zuidverbinding en de nieuwe Rijksweg 35 nieuwe woningbouw mogelijk is zonder dat een hogere waarde Wgh aangevraagd behoeft te worden. Daarbij is onderscheid gemaakt in het al dan niet toepassen van een "dove" of "blinde" gevel.

 

De gemeente Hellendoorn beschikt over een zogeheten Verkeersmilieukaart (VMK) welke op basis van het verwachte verkeersbeeld in 2030 indicatief inzicht verschaft in de dan heersende geluidsbelasting op basis van de huidige wet- en regelgeving.

Uit deze VMK blijkt dat de contour voor de huidige voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder overeenkomt met de 50 dB(A) contour uit het onderzoek van Royal Haskoning uit 2006. Hierdoor is dit onderzoek nog als actueel te beschouwen voor deze bestemmingplanprocedure.

Tussen de bestaande Baron van Sternbachlaan en deze contour kunnen daarom geen nieuwe woningen gebouwd worden tenzij deze worden voorzien van een dove gevel.

 

Op basis van dit verkeersmodel blijkt de voorkeurswaarde van 48 dB bij de bouw van de navolgende geprojecteerde woningbouwlocaties, geheel of gedeeltelijk te worden overschreden:

 

Toetsing aan de voorkeurswaarde is niet aan de orde indien deze woningen en/of appartementen binnen de geluidszone worden uitgevoerd zonder te openen delen (voorzien van een "dove" of "blinde"gevel). Om die reden is voor de genoemde drie locaties op de verbeelding de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" opgenomen.

In de planregels is vastgelegd dat daar waar aangeduid, de gevels van woningen die gericht zijn op de Baron van Sternbachlaan dienen te worden uitgevoerd als dove gevels. Zoals hiervoor opgemerkt in § 6.2 van deze plantoelichting, voorzien de planregels ook in de mogelijkheid om daar met een omgevingsvergunning van af te wijken voor (delen van)gebouwen indien ter plaatse geen sprake is van vestiging van een functie die is aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder dan wael indien er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat bij dit gebouw.

 

Ad d. Spoorweglawaai

De onderhavige woonwijk is gelegen buiten de geluidszone van de spoorweg Zwolle-Enschede.

 

Ad e.Geluidbelastingkaarten en actieplannen

Deze zijn in dit plangebied niet aan de orde.

 

7.2 Externe veiligheid

 

7.2.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  2. de Regeling externe veiligheid (Revi)

  3. het Registratiebesluit externe veiligheid;

  4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  5. het Vuurwerkbesluit.

 

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

In de gemeente Hellendoorn is alleen de Burgemeester Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. De route gaat via de Burgemeester Boersingel, Wierdensestraat richting Wierden en sluit aan op de aangewezen routes van de naburige gemeenten Rijssen-Holten en Wierden. De betreffende route ligt buiten het plangebied en heeft geen gevolgen voor de woningbouwlocatie.

 

Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het externe veiligheidsbeleid gemeente Hellendoorn is vastgesteld op 11 december 2012, nummer 12int02213 door de raad. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

7.2.2 Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

 

 [image]

 

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat in het plangebied geen risicobronnen zijn gesitueerd.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicobronnen toegestaan en/of kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten. Het gaat hier om een herziening op onderdelen van een geldend bestemmingsplan; de kwetsbare objecten die planologisch mogelijk worden gemaakt in de vorm van woningen, waren al als zodanig bestemd in de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan.. Risicocontouren en afwegingen op grond van externe veiligheid zijn niet aanwezig in het plangebied.

 

Routes gevaarlijke stoffen

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen in de gemeente Hellendoorn dient voor vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

 

 

7.3 Bodemkwaliteit

Algemeen:

Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.

 

Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald.

 

Bodemgegevens:

In de Kruidenwijk zijn uit de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken geen significante bodemverontreinigingen gebleken.

Aan de orde is thans het actualiseren en digitaliseren van een geldend bestemmingsplan dat ten opzichte van de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat.

 

Algemene conclusie:

Ten aanzien van de bodemaspecten wordt door de gemeente geconcludeerd op basis van uitgevoerd historisch onderzoek, de gegevens van uitgevoerde bodemonderzoeken er geen ruimtelijke beperkingen worden vwacht voor de ontwikkeling en realisatie van het plan.

 

7.4 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

7.4.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

7.4.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

7.4.3 Provinciaal beleid

De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in de Omgevingsvisie Oerijssel 2017. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.

Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.

7.4.4 Beleid Waterschap

Het waterschap Vechtstromen en het waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met de waterschappen Rijn en IJssel en Reest en Wieden een gezamenlijk beleid op hoofdlijnen opgesteld voor stedelijk waterbeheer onder de titel “Water raakt”.

 

Water is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving in stedelijk gebied. Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten en dat we nu en in de toekomst droge voeten houden- door te anticiperen op klimaatverandering.

 

De stedelijke wateropgaven zijn maatschappelijke opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. De waterschappen hebben hier een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen, inwoners en andere betrokkenen. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren. Dat vraagt eigenaarschap, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit betekent voor de waterschappen dat we maatschappelijke doelen centraal stellen in plaats van technische normen. “Water Raakt” is een uitnodiging om samen met de waterschappen te werken aan water.

 

De waterschappen richten zich hierbij primair op de gemeente omdat de gemeente de natuurlijke partner is in het stedelijk gebied en bovendien het meest logische aanspreekpunt voor inwoners. Samen met de gemeente zijn de waterschappen verantwoordelijk voor een goed stedelijk waterbeheer, nu en in de toekomst. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om deze samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau.

 

In “Water raakt” wordt de rol-en taakopvatting in het stedelijk waterbeheer van de waterschappen in Rijn-Oost verhelderd. De beleidsnotitie is ook het resultaat van samenwerking van vier waterschappen om meer eenduidigheid op de inhoud te krijgen. Deze beleidsafstemming zorgt ervoor dat (inwoners van) gemeenten die nu met meerdere waterschappen te maken hebben, niet langer met verschillende opvattingen worden geconfronteerd.

 

In de beleidsnotitie zijn de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  1. een visie op samenwerking in het stedelijk waterbeheer;

  2. de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van (stedelijk) oppervlaktewater;

  3. bescherming van inwoners tegen overstromingen;

  4. de wijze waarop geanticipeerd kan worden op klimaatverandering;

  5. de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (stedelijk) oppervlaktewater;

  6. optimalisatie van de afvalwaterketen;

  7. grondwaterbeheer in stedelijk gebied;

  8. beïnvloeding van de beleving van de openbare door de betekenis van water te benadrukken;

  9. financiering.

 

Waterkwaliteitsspoor

De vijf waterschappen in Rijn-Oost hebben een concept document opgesteld over hoe men in de toekomst om wil gaan met het waterkwaliteitsspoor. Uitgangspunt is een gezamenlijke visie op het waterkwaliteitsspoor.

 

In de gezamenlijke visie voor het waterkwaliteitsspoor is de kern het ‘op orde’ krijgen van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Met ‘op orde’ wordt bedoeld dat door het waterschap en de gemeente gezamenlijk geconstateerde knelpunten in het oppervlaktewater zijn opgelost.

 

Uitgangspunten daarbij zijn:

 

Specifiek beleid Drents Overijsselse Delta

Het actuele beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta in relatie tot riolering is vastgelegd in de strategische nota rioleringsbeleid 2007.

 

7.4.5 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (GRP4).

In het GRP4 is aangegeven op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat. Navolgende uitsnede geeft de essentie aan van het beleid voor de drie wettelijke zorgplichten.

Afvalwaterzorgplicht.

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert

Hemelwaterzorgplicht.

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid

Grondwaterzorgplicht.

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

In het GRP4 is de navolgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen opgenomen.

Voorkeursvolgorde:

  1. Het ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken.

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft.

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI.

  5. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.

  6. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen

 

7.4.6 Watertoets

Het beleid van het Waterschap Vechtstromen vloeit feitelijk voort uit de uit te voeren digitale watertoets

 

Digitale watertoets

Voor het plangebied is op 31 augustus 2016 eendigitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over deze planherziening. Omdat het om nagenoeg hetzelfde bestemmingsplan gaat dat door de raad van Helendoorn op 26 september 2017 is vastgesteld (hiertoe wordt verwezen naar de uiteenzetting onder het "kopje" aanleiding in hoofdstuk 1 van deze plantoelichting) is er geen aanleiding om een nieuwe watertoets uit te voeren, daar deze tot hetzelfde resultaat zal leiden..

 

Uit de beantwoording van de vragen van de uitgevoerde watertoets (dossiercode 20160831-63-13604) volgt dat de normale procedure moet worden gevolgd omdat er een "beperkingsgebied" is geraakt. Naar aanleiding van deze digitale toets dient contact te worden opgenomen met het

waterschap Vechtstromen via tel.nr. 088-2203333.

 

Naar aanleiding hiervan, is op maandag 5 september 2016 ambtelijk contact opgenomen met het waterschap Vechtstromen.

Uitgelegd is dat het hier gaat om een conserverende herziening waarin geen nieuwe ontwikkelingen vervat zijn, behoudens reeds geprojecteerde woningen. Onder geprojecteerde woningen wordt verstaan nog niet aanwezige woningen of nog niet aanwezige gebouwen, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

 

Er is dus geen sprake van een nieuwe situatie, als bedoeld in de hiervoor uiteengezette planregels.

 

De praktische invulling hoe wordt omgegaan met water in het plangebied, komt dus op het volgende neer:

 

Hemelwater

Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar de rand van het plangebied en in de bodem geïnfiltreerd via ter plaatse gesitueerde wadi's.

 

In bijlage 1, behorende bij de planregels van dit bestemmingsplan is in § 5.5.1 van het door de raad vastgestelde gemeentelijk rioleringsplan (GRP4) nader uiteengezet hoe de gemeente omgaat met haar hemelwaterzorgplicht. De gemeente is zelf eigenaar van alle uit te geven gronden en ziet toe op de naleving daarvan.

 

Afvalwater

Afvalwater van de woningen wordt afgevoerd naar de RWZI (Riool Water Zuiverings Installatie) door middel van een gescheiden rioolstelsel. De RWZI biedt voldoende capaciteit voor de toename van het aantal woningen, zoals vervat in dit bestemmingsplan.

 

Oppervlaktewater

In het plangebied is, behoudens een door het Waterschap Vechtstromen beheerde sloot langs de Baron van Sternbachlaan, geen sprake van oppervlaktewater.

 

Conclusie

Naar aanleiding van telefonisch overleg met het waterschap op 5 september 2016 is de conclusie dat met dit bestemmingsplan geen waterschapsbelangen worden geraakt.

7.5 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.

In dit plan worden qua plancapactieit geen woningen toegevoegd ten opzichte van het nu nog ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het gaat hier louter om een herziening op onderdelen van een in 2017 vastgesteld bestemmingsplan (verwezen wordt naar hoofdstuk 1 van de plantleichting).

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg

 

7.6 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en de provinciale archeologische verwachtingskaart.

Daaruit blijkt dat een klein deel van het gebied (het "witte" gebied) een lage archeologische verwachtngswaard heeft, het overgrote deel van het gebied een middelhoge archeologische verwachtingsaarde heeft en een klein deel van het plangebied (tussen de Baltinksweg en de Baron van Sternbachlaan een hoge archeologische verwachtingswaarde heert

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd: in het gebied met de hoge archeologische verwachtingswaarde zijn alle geprojecteerde woningen reeds gerealiseerd op twee na die in aanbouw zijn.. In het resterende plangebied is het overgrote deel van de woningen reeds gerealiseerd, dan wel is er al een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend.

Per saldo zullen archeologische waarden door deze planherziening niet worden aangetast.

 

 [image]

 

7.7 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden (waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen) te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning of ontheffing.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Het plangebied betreft een bestaand woongebied en dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Verder zal ten aller tijde rekening moeten worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

7.8 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij echt nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. Echter, zoals in paragraaf 7.6 Archeologie reeds is verwoord; het gaat hier om een louter herziening op onderdelen van een geldend bestemmingsplan met een plancapaciteit van 155 woningen, waarvan het merendeel inmiddels gerealiseerd is. Van echt nieuwe ontwikkelingen die verstorend werken op vogel- en habitatrichtlijngebieden is dus geen sprake.

 

7.9 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

 

PLANSCHADEVERHAALSOVEREENKOMST

Het gaat hier om een conserverende herziening (en digitalisering) van een geldend bestemmingsplan. Er is geen sprake van een wijziging van het planologisch regime, dus vallen er ook geen planschadekosten te verwachten..

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mocht dat nodig zijn, dan zullen met ontwikkelaars anterieure overeenkomsten over het verhaal van kosten worden gemaakt

 

 

HOOFDSTUK 9 Inspraak en (voor)overleg met instanties

Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 2 behorende bij deze plantoelichting.