Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kerkstraat 40-42 Nijverdal
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0163.BPNDKERKSTRAAT40-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In het plan wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Kerkstraat 40-42 Nijverdal’ met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDKERKSTRAAT40-VG01 van de gemeente Hellendoorn;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm, alsmede bijgebouwen die aan het hoofdgebouw of de aan- of uitbouw zijn verbonden en een directe toegang hebben tot het hoofdgebouw;
 
1.6 appartement:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;
 
1.7 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt;
 
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.10 bestemmingsplan 'Nijverdal-Midden'
het bestemmingsplan 'Nijverdal-Midden' met identificatiecode NL.IMRO.0163.BPNDMIDDEN-VG01;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijgebouw:
een gebouw dat, of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van het bouwperceel;
 
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.21 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
 
1.22 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;
 
1.23 (straat)peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
 
1.24 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;
 
1.25 voorgevel:
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;
 
1.26 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;
 
1.27 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheiddingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen-3
 
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning in de vorm van appartementen met bergingen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen en stallingsruimten.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal appartementen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  3. de maximum bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  4. de maximum bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 6 m.
  5. de maximum bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
  6. In afwijking van het gestelde onder a t/m e geldt dat er ter plaatse van de aanduiding "garage", garageboxen mogen worden gebouwd overeenkomstig de volgende regels: 1. garageboxen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "garage"; 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m bedraagt.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Voor lid 3.2.1 geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of de bestemmingsgrens bedraagt.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige (vakantie)woning.
 
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting – Bodem
  1. Het in gebruik nemen van de percelen en het uitvoeren van bodemroerende werkzaamheden, waaronder maar niet uitsluitend sloop-, graaf- en bouwactiviteiten overeenkomstig de bestemming, op deellocatie rood omkaderd in bijlage 3, mogen slechts plaatsvinden:
    1. indien uit een verkennend asbestonderzoek of saneringsevaluatie blijkt dat dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie passend bij de (beoogde) bestemming ter plekke of;
    2. indien de betreffende gronden, zo nodig, ter plaatse van de voorgenomen bodemingreep door middel van een door IL en T goedgekeurd saneringsplan zijn gesaneerd;
    3. bovenstaande verplichting is van toepassing op de gronden gelegen binnen de rode contour zoals aangegeven in Bijlage 3 van deze regels.
 
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting – Vleermuizen
  1. Het in gebruik nemen van de percelen en het uitvoeren van bodemroerende werkzaamheden, waaronder maar niet uitsluitend sloop-, graaf- en bouwactiviteiten overeenkomstig de bestemming, op deellocatie rood omkaderd in bijlage 4 van deze regels, mogen slechts plaatsvinden:
    1. indien uit een nader onderzoek naar functie bebouwing voor vleermuizen conform vleermuizenprotocol blijkt dat er geen vleermuizen worden geschaad of gedood of vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield worden, of;
    2. indien een ontheffing voor de Wet natuurbescherming is afgegeven door het bevoegd gezag.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene afwijkingsregels
 
5.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat:
  1. kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  2. liftschachten worden gebouwd;
  3. van de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  4. van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  5. ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte niet meer dan 40 m ten opzichte van het maaiveld bedraagt;
  6. buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:
    1. een diepte van 6 m niet wordt overschreden;
    2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
    3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.
 
5.2 Voorwaarden
De afwijkingen als bedoeld in lid 5.1 worden niet verleend indien:
  1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
  3. het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.
Artikel 6 Overige regels
 
6.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
 
6.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein dat bij het bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, behoort. Daarbij moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage 1 "Nota parkeernormen, herziening uitgave 2021", vastgesteld door de raad op 12 oktober 2021. Indien deze "Nota parkeernormen, herziening 2021" wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a ten behoeven van normen voor het parkeren overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota parkeernormen, herziening 2021", vastgesteld op 12 oktober 2021 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
 
6.3 Laden en lossen
  1. Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, op het eigen terrein worden voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
 
6.4 Voldoende infiltratie van hemelwater op eigen terrein
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, dient te worden voorzien in voldoende infiltratie van hemelwater op eigen terrein, conform de eisen gesteld in het beleidsplan "Samen leven met water 2021-2025, gemeente Hellendoorn" (vastgesteld door de raad op 15 december 2020). De regels hiertoe zijn vermeld in Bijlage 2. Indien de betreffende regels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
 
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
7.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtredingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kerkstraat 40-42 Nijverdal' van de gemeente Hellendoorn.