Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDCONSSTR31EN33-VG01

TOELICHTING

 

Bestemmingsplan Constantijnstraat 31 en 33 te Nijverdal

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Ligging van het plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

1.4 Huidige planologisch regime

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 De huidige situatie

2.1 Historische ontwikkeling Nijverdal

2.2 Het plangebied en de omgeving

HOOFDSTUK 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.2 Milieuzonering

3.3 Uitwerking

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

4.2 Rijksbeleid

4.3 Provinciaal beleid

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke woonvisie

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet van de verbeelding

5.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

6.1 Luchtkwaliteit

6.2 Ecologie

6.3 Archeologie

6.4 Geluid

6.5 Water

6.6 Bodemkwaliteit

6.7 Externe veiligheid

6.8 Overige aspecten

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

De Kerkgenootschappen van de Gereformeerde Kerk Nijverdal en de Nederlands Gereformeerde Gemeente zijn op 1 januari 2015 gefuseerd tot één kerkgenootschap "De Levensbron". Voor de kerkdiensten maakt men gebruik van een kerkgebouw dat is gevestigd aan de Nijkerkendijk 20 te Nijverdal.

Gedurende geruime tijd heeft kerkgenootschap "De Levensbron" vruchteloos geprobeerd het kerkgebouw op het adres Constantijnstraat 31 te Nijverdal, gecombineerd met de bijbehorende dienstwoning op het perceel Constantijnstraat 33 te Nijverdal te verkopen. De kerk en de dienstwoning stonden voorheen beiden op het kadastrale perceel C9260.

 

In februari 2018 heeft kerkgenootschap "De Levensbron" via makelaardij Krikken de gemeente Hellendoorn verzocht om medewerking aan het kadastraal opsplitsen van het perceel C9260 in twee zelfstandige kadastrale percelen, waarbij men de dienstwoning separaat van het kerkgebouw wilde verkopen als reguliere woning en het kerkgebouw wilde verkopen aan een ander kerkgenootschap.

 

De beoogde plannen zijn evenwel niet passend binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Derhalve is daarvoor een herziening van dat bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging van het plangebied

Zoals hiervoor opgemerkt, bevindt het plangebied zich op de percelen Constantijnstraat 31 en 33 te Nijverdal. Het perceel ligt in het centrumgebied van Nijverdal. In onderstaande figuur is de ligging ten opzichte van de omgeving weergegeven

 

 

 [image]

 

1.3 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Constantijnstraat 31 en 33 te Nijverdal" bestaat uit de volgende stukken:

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologisch regime

 

1.4.1 Algemeen

De locatie is gelegen in het op 1 juli 2014 door de raad van Hellendoorn vastgestelde bestemmingsplan "Nijverdal Centrum" en heeft daarin de bestemming "Maatschappelijk". In onderstaande figuur is een uitsnede van het bestemmingsplan "Nijverdal Centrum" ter plaatse van de percelen Constantijnstraaat 31 en 33 opgenomen.

 

 [image]

 

 

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Maatschappelijk

De tot "Maatschappelijk" bestemde gronden zijn bestemd voor:

  1. onderwijs en educatieve voorzieningen;

  2. sociaal/medische voorzieningen;

  3. culturele voorzieningen;

  4. levensbeschouwelijke doeleinden;

  5. wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;

  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  7. garageboxen voor zover ter plaatse op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding (ga) "garage" is aangegeven;

  8. sport- en speelvoorzieningen;

  9. ondergrondse parkeergarages, bovengrondse parkeergarages, stallingsruimten;

  10. water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen,

  11. functies zoals gesteld onder a tot en met e moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "nota parkeernormen, vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage,

met daarbij behorende erven, parkeervoorzieningen, water- en groenvoorzieningen.

 

Wonen-2

De tot "Wonen-2" bestemde gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis verbonden beroepen;

  3. water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen,

  4. functies zoals gesteld onder a en b moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "nota parkeernormen, vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage

1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen tot opsplitsing van het kadastrale percel C9260 in twee zelfstandige kadastrale percelen is, qua milieuzonering, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om het gewenste plan mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch en planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de historische ontwikkeling van Nijverdal en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omliggend gebied weergegeven.

Hoofstuk 3 bevat een beschrijving van het gewenste plan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de planopzet. Hoofdstuk 6 gaat in op milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridsche aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat tot slot in op het vooroverleg en inspraak.

 

HOOFDSTUK 2 De huidige situatie

 

2.1 Historische ontwikkeling Nijverdal

 

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge. In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oostwestverbinding. Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals ‘De Blokken’ langs de Blokkendijk en ‘De Verdeling’ langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat. Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden.

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Als spoedig bleek dat de spoorlijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden en dat geldt ook voor bijvoorbeeld het vroegere tracé van de voormalige spoorlijn langs de Meester Ponsteenlaan/Oranjestraat/Meijboomstraat. Ook ter hoogte van het plangebied is deze historische lijn nog duidelijk aanwezig. Ter plaatse van de huidige Parallelweg bevond zich vroeger het tracé van de spoorlijn.

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter. Aan de westzijde van De Joncheerelaan is de Zeeheldenbuurt tot stand gekomen. De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard. Andere belangrijke ontwikkelingen zijn onder andere de aanleg van de combitunnel en de aanleg van Kruidenwijk-Zuid. In figuur 2.1 is de ontwikkeling van Nijverdal in de periode 1850 tot 1950 weergegeven.

 

 

 

 

 

 [image]

 

2.2 Het plangebied en de omgeving

Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Nijverdal, op de percelen Constantijnstraat 31 en 33 te Nijverdal, tegenover het Huis voor Cultuur en Bestuur. De belangrijkste ruimtelijke structuurdrager van het plangebied betreffen de ligging tussen de Zonnebloemstraat als woonstraat, de Rijssensestraat als aanloopgebied naar het kernwinkelgebied en de tegenover de betreffende gebouwen gelegen ontsluitingsweg, de Constantijnstraat, naar het centrum van Nijverdal.

 

Hieronder in figuur 2.2 en figuur 2.3 zijn de luchtfoto en het straatbeeld weergegeven.

 

Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied

 [image]

 

 

 

 

Figuur 2.3 Straatbeeld

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Planbeschrijving

 

3.1 Gewenste ontwikkeling

Aanleiding

Makelaar Krikken, gevestigd Grotestraat 150, 7443 BN Nijverdal heeft namens een vertegenwoordiger van Kerkgenootschap "De levensbron aan de gemeente gevraagd om medewerking aan het “verkleuren” van de dienstwoning Constantijnstraat 33 te Nijverdal tot reguliere woning. Daartoe wil men het kadastrale perceel C9260, opsplitsen in twee zelfstandige kadastrale percelen.

 

Het gaat hier om het (kerk)gebouw op Constantijnstraat 31 te Nijverdal en om de naastgelegen dienstwoning op Constantijnstraat 33 te Nijverdal. Bedoeling is om de dienstwoning en het (kerk)gebouw afzonderlijk van elkaar aan verschillende partijen te verkopen, waarbij men de dienstwoning wil laten “verkleuren” tot reguliere woning

 

Geldende bestemming

Het (kerk)gebouw op het adres Constantijnstraat 31 te Nijverdal en de bijbehorende dienstwoning op het perceel Constantijnstraat 33 te Nijverdal vormen één kadastraal perceel C9260. Het perceel ligt in het bestemmingsplan “Nijverdal Centrum”. De raad heeft bij de vaststelling van genoemd bestemmingsplan op 1 juli 2014 aan dit perceel de bestemming “Maatschappelijk (artikel 8 planregels)” toegekend.

Volgens de bestemmingsomschrijving zijn de voor “maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:

  1. onderwijs en educatieve voorzieningen;

  2. sociaal/medische voorzieningen;

  3. culturele voorzieningen;

  4. levensbeschouwelijke doeleinden;

  5. wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;

  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  7. garageboxen voor zover ter plaatse op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding (ga) "garage" is aangegeven;

  8. sport- en speelvoorzieningen;

  9. ondergrondse parkeergarages, bovengrondse parkeergarages, stallingsruimten;

  10. water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

  11. functies zoals gesteld onder a tot en met e moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.

met daarbij behorende erven, parkeervoorzieningen, water- en groenvoorzieningen.

 

 

 

Probleemstelling

Als de gemeente medewerking wil verlenen aan het opsplitsen in twee zelfstandige percelen, dient de gemeente:

 

Koopcontract

De eigenaar (kerkgenootschap “De Levensbron”) van het kadastrale perceel C9260 heeft een koopcontact gesloten met een koper. De koper wenste deze (dienst)woning uiterlijk op 1 april 2018 in gebruik nemen als reguliere (burger) woning. De koper had voor de financiering van deze aankoop een hypothecaire geldlening van een bank nodig. De bank eiste daarvoor een afschrift van een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning.

 

Huurkoopovereenkomst kerkgenootschap “The Cross”

Kerkgenootschap “The Cross” heeft een huurkoopovereenkomst met de huidige eigenaar kerkgenootschap “De Levensbron” afgesloten. Men gaat het (kerk)gebouw Constantijnstraat 31 te Nijverdal eerst gedurende een aantal jaren huren van kerkgenootschap "De Levensbron" om daarna tot aankoop over te gaan.

 

3.2 Milieuzonering

Gevolgen van ontbreken afstand tussen beide gebouwen.

Door het ontbreken van enige afstand tussen het (kerk)gebouw Constantijnstraat 31 en de (dienst)woning Constantijnstraat 33, verdragen deze functies zich - na kadastrale opsplitsing van het perceel C9260 in twee zelfstandige percelen – qua milieuzonering niet met elkaar. Dit gelet op alle, volgens de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Maatschappelijk” bij recht toegelaten functies.

 

Geen sturingsmogelijkheid Wet milieubeheer, alleen met Wet ruimtelijke ordening

Opgemerkt wordt dat men voor wat betreft de Wet milieubeheer kan volstaan met het doen van een melding bij de gemeente ingevolge het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer als de functie van het (kerk)gebouw Constantijnstraat 31 te Nijverdal wordt gewijzigd in één van de andere, volgens de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Maatschappelijk” bij recht toelaatbare functies. Met de Wet milieubeheer kan de gemeente dus niet “bijsturen”. Dat kan de gemeente alleen met het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Milieuzonering

Volgens het boekje “Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009 van de VNG, vallen veel van de - volgens de hiervoor uiteengezette bestemmingsomschrijving - bij recht op het perceel C9260 toegelaten functies, onder milieucategorie 2, waarbij veel toelaatbare culturele functies in een nóg hogere milieucategorie vallen.

Genoemde VNG-uitgave beveelt voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar afstanden aan tussen woningen en andere activiteiten c.q. functies. Bij de aanduiding van de diverse activiteiten gaat men uit van de Standaardbedrijfsindeling (SBI 1993) van het CBS (=(Centraal Bureau voor de Statistiek). Er dient gemeten te worden tussen de grens van de bestemming die bedrijven of andere functies toelaat en de gevel van de dichtstbij gelegen woning.

Om enkele concrete voorbeelden te geven: voor de factor geluid wordt bijvoorbeeld voor:

een afstand van 30 meter aanbevolen tussen de grens (na kadastrale opsplitsing van het perceel) van de bestemming “Maatschappelijk” tot de gevel van de woning Constantijnstraat 33 te Nijverdal.

Deze afstand wordt aanbevolen voor het omgevingstype “rustige woonwijk”.

 

Het hier gaat om het omgevingstype “gemengd gebied” (naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca, kleine bedrijven). Bij dat omgevingstype mag de voor een rustige woonwijk aanbevolen afstand met één stap worden verlaagd tot 10 meter.

 

De werkelijke afstand ter plaatse is echter 0 meter.

 

In een dergelijke situatie rust op de gemeente een motiveringsplicht waarom een dergelijke afstand uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening acceptabel wordt geacht.

 

Gelet op:

wordt in deze situatie een “versmalling” van de bestemmingsomschrijving voor de bestemming “Maatschappelijk” onontkoombaar geacht.

De gemeente moet een totaalafweging maken waarbij de gemeente, naast milieuaspecten, ook andere zwaarwegende aspecten kan betrekken. Hierbij spelen bijvoorbeeld zaken als doelmatig ruimtegebruik, tegengaan van verpaupering et cetera.

 

Wetende dat er voor de verkoop van het (kerk)gebouw in combinatie met een dienstwoning geen belangstelling in de markt bestaat, ontstaat het risico van bijvoorbeeld langdurige leegstand met mogelijk verpaupering als gevolg. Anderzijds zijn er momenteel potentiele kopers voor zowel de kerk als de woning afzonderlijk.

Om die reden heeft de gemeente, conform verzoek van makelaardij Krikken, vóór 1 april 2018 de mogelijkheid geboden tot het “verkleuren” van de dienstwoning naar een reguliere (burger)woning door daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen.

Dit vooruitlopend op een versmalling van de bestemming “Maatschappelijk” , zodat – na planherziening – ter plaatse alleen nog een levensbeschouwelijke functie toegestaan is op basis van een functieaanduiding "sm-ld" (dat wil zeggen: specieke vorm van maatschappelijk-levensbeschbuwelijke doeleinden). Hiermee wordt de “verkleuring” van de dienstwoning tot een reguliere woning mogelijk en worden de mogelijk ongewenste effecten van de huidige bestemming “Maatschappelijk” op deze woning beperkt.

 

Alle drie betrokken partijen, te weten:

hebben schriftelijk verklaard dat zij instemmen met de door de gemeente voorgestane bestemmingsvermalling van de bestemming "Maatschappelijk" via de hiervoor uiteengezette functieaanduiding "sm-ld".

 

Gegeven de omstandigheid dat:

is de gemeente van mening dat de voorgestelde bestemmingsversmalling via een bestemmingsplan- herziening het meest tegemoet komt aan een doelmatig ruimtegebruik.

 

3.3 Uitwerking

Compensatie bestemmingsversmalling.

Om de noodzakelijk geachte bestemmingsversmalling haalbaar en acceptabel te maken voor de huidige eigenaar, heeft het college van burgemeester en wethouders - ter compensatie van de bestemmingsversmalling - de bereidheid uitgesproken om een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders in het bestemmingsplan op te nemen voor het wijzigen van de bestemming “Maatschappelijk" (met de functieaanduiding "SM-LD") naar de bestemming “Wonen-2” voor maximaal één woning in bouwklasse 2, er van uitgaande dat de gemeenteraad als terzake bevoegd gezag daarmee instemt.

 

Vertegenwoordigers van Kerkgenootschap “The Cross” hebben aan het college van B&W gevraagd om meer zekerheid dat het college van burgemeester en wethouders deze wijzigingsbevoegdheid daadwerkelijk gaat toepassen als daarom wordt gevraagd. Zij stelden die zekerheid nodig te hebben vóórdat zij een huurkoopovereenkomst aan zouden kunnen gaan met de huidige eigenaar kergenootschap "De Levensbron" van het (kerk) gebouw. Dit om bij een bank te zijner tijd een hypothecaire lening te kunnen verkrijgen voor de door hen gewenste aankoop op termijn van het gebouw. Door de uiteengezette bestemmingsversmalling, worden de gebruiksmogelijkheden van het gebouw Constantijnstraat 31 te Nijverdal immers beperkter dan voorheen en zal daarmee de waarde van het gebouw, volgens de bank, dalen.

 

Omdat het gaat om een wijzigingsbevoegdheid en geen wijzigingsplicht biedt dit voor kerkgenootschap "The Cross" onvoldoende financiële zekerheid! Om die reden heeft het college van burgemeester en wethouders op 6 maart 2018 besloten aan beide kerkgenootschappen schriftelijk toe te zeggen dat het college deze wijzigingsbevoegdheid voor één extra woning daadwerkelijk zal gaan toepassen als daarom gevraagd wordt.

 

Ingebruikname kerkgebouw

Kerkgenootschap “The Cross” kan - voor wat betreft het bestemmingsplan "Nijverdal Centrum" - bij recht het kerkgebouw in gebruik nemen op het moment dat zij daarover - door middel van een huurkoopovereenkomst - privaatrechtelijk met kerkgenootschap “De Levensbron” overeenstemming heeft bereikt. Immers de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Maatschappelijk” die bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Nijverdal Centrum" staat een gebruik van het gebouw Constantijnstraat 31 te Nijverdal voor levensbeschouwelijke doeleinen (kerk), bij recht toe.

 

De kadastrale opsplitsing van de dienstwoning en het kerkgebouw in twee zelfstandige percelen heeft echter wel tot gevolg dat er de nodige bouwkundige voorzieningen in het kerkgebouw dienen te worden getroffen uit een oogpunt van brandveiligheid.

 

Omdat er in het (kerk)gebouw ’s-nachts geen personen overnachten, kan men - voor wat betreft brandveiligheid - volstaan met het doen van een “melding brandveilig gebruik” via het Omgevingsloket.

 

Voor het aanbrengen van een, door de gemeente Hellendoorn noodzakelijk geachte, nieuwe nooduitgang in het kerkgebouw, is een omgevingsverguninng voor de activiteit bouwen noodzakelijk. Het (kerk)gebouw op Contantijnstraat 31 te Nijverdal is inmiddels in gebruik genomen door kerkgenootschap "The Cross", nadat de door de gemeente noodzakelijk geachte brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen en er een nieuwe nooduitgang van het gebouw is gecreëerd.

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau belicht.Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen vastgesteld om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan, verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

 

 

 

 

4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro art. 1.1.1 als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In voorliggend geval betreft het grotendeels slechts een functiewijziging. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij een toevoeging van 12 of meer woningen. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

 

4.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en voor de stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. Of - generieke beleidskeuzes.

  2. Waar - ontwikkelingsperspectieven.

  3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht

4.2.3.1 Of – generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke omgeving als in de groene omgeving en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater-/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen

4.2.3.2 Waar – ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene omgeving en voor de stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe – gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus, kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.

 [image]

 

Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

 

 

 

4.3.4 Toetsing van het inititatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Het gaat hier om een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij louter en alleen sprake is van een gebruiksverandering van bestaande functies: het kadastraal opsplitsen van een perceel met de bestemming "Maatschappelijk" met een bijbehorende dienstwoning in twee zelfstandige functies, waarbij de dienstwoning verkleurt tot reguliere woning. In het vorige hoofdstuk 3, is uiteengezet waarom de gemeente van mening is dat er - na het doorvoeren van de voorliggende planherziening - sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

 

4.3.5 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het provinciaal beleid.

 

 

4.4 Gemeentelijk beleid

 

 

4.4.1 Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk

4.3.1.1 Algemeen

De ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’ (vastgesteld d.d. 12 februari 2014) bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie:

Identiteit: is gericht op het versterken en en de kwaliteit van een gebied: deze geeft deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

Context: is gericht op de functionele opgave: Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken natuur en verkeer.

Kernvisie: In de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/wisselwerking de focus ligt.

4.3.1.2 Identiteit, Context en Kernvisie

4.3.1.2.1 Identiteit: ‘Sterke kernen’

De gemeente Hellendoorn is ingedeeld in zes identiteitsgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich in het identiteitsgebied ‘Sterke kernen’. De leefbaarheid van de dorpen (Nijverdal en Hellendoorn), de kernen (Daarle, Daarlerveen, Hulsen en Haarle) en de buurtschappen (Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate) is goed. De lichte daling van het aantal inwoners, ontgroening en vergrijzing zullen ook in de gemeente Hellendoorn hun impact hebben op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie. Ondanks deze demografische veranderingen spant de gemeente Hellendoorn zich in om in alle dorpen, kleine kernen en buurtschappen een duurzaam samengestelde samenleving in stand te houden, met een voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormen daarbij het uitgangspunt. Dat betekent dat de gemeente Hellendoorn kiest voor vraaggerichte nieuwbouw voor speciale doelgroepen met de nadruk op combinaties van wonen, welzijn en zorg. Creatieve initiatieven van alle mogelijke marktpartijen en particulieren op dit gebied worden nadrukkelijk gefaciliteerd. Bij voorkeur wordt daarbij gekozen voor inbreiding in plaats van uitbreiding.

4.3.1.2.2 Context: ‘Woongebied – te beheren’

Dit deel geeft een beschrijving van de gemeente Hellendoorn en schetst in het kort de verwachte ontwikkelingen op ruimtelijk, economisch en maatschappelijk vlak. De indeling is gebaseerd op de leidraad van de provincie Overijssel voor structuurvisies (april 2010). In dit geval is het thema ‘woningbouw’ van belang. Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat op basis van de context-laag is aangemerkt als ‘woongebied – te beheren’. Deze bestaande woongebieden functioneren in algemene zin goed. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

4.3.1.2.3 Kernvisie

Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke opgaven en vier procesmatige opgaven. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.

4.4.2 Toetsing van het initatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

De beoogde (her)ontwikkeling sluit goed aan bij de beleidsdoelen zoals verwoord in de ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’. Het initiatief draagt bij aan de identiteit ‘sterke kernen’ en draagt bij aan een aantrekkelijk en gemêleerd woon- en leefmilieu.

 

4.4.3 Wooonvisie gemeente Hellendoorn 2012

4.3.2.1 Algemeen.

De ‘Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012’ is vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2012. In de woonvisie wordt het beleid vanaf 2003 geëvalueerd en is de woningmarktsituatie in kaart gebracht en doorvertaald naar een visie tot 2020. De rode draad in de woonvisie is het op peil brengen en houden van een hoog kwaliteitsniveau in de bestaande woningvoorraad. Daarbij dienen grenzen aan de inbreiding te worden gesteld om te veel verdichting en verstening te voorkomen. Tevens dienen de uitleggebieden van de kernen en dorpen ruimtelijk afgerond worden

4.3.2.2 Beleid in hoofdlijnen.

Kwaliteit is de beste garantie voor toekomstbestendigheid: ambities voor de komende planperiode Het stedelijke vernieuwingsbeleid staat de komende jaren in het teken van de afronding van het WOP (= Wijk Ontwikkelings Plan) De Blokken, (Parkzone, Westzone) en het Centrumplan. Grote projecten die op stapel staan zijn ruimtelijke inpassing van het Combiplan in Nijverdal/inrichting De Centrale Strip, recreatieve projecten zoals De Paarse Poort (entree Nationaal Park Sallandse Heuvelrug) en Koemaste (o.a. Reggeherstel), diverse inbreidingsplannen en de vormgeving van woonservicegebieden.

Door de realisatie van het Centrumplan en autonome ontwikkelingen in de detailhandel verwacht de gemeente Hellendoorn dat in de randgebieden van het centrum en de toegangsroutes naar het centrum ruimte voor nieuwe functies ontstaat waarbij wonen een rol kan spelen.

4.3.2.3 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma van de gemeente Hellendoorn is dynamisch en bestaat uit initiatieven vanuit de gemeente, woningstichting, particulieren en ontwikkelaars/bouwers. Het college kan besluiten om in specifieke gevallen en onder voorwaarden af te wijken van het woningbouwprogramma en nieuwe initiatieven toe te staan. Voorwaarde vanuit de provincie Overijssel is echter dat wanneer nieuwe initiatieven worden toegestaan, andere plannen uit het woningbouwprogramma moeten worden geschrapt. Het woningbouwprogramma wordt voortdurend gemonitord en waar mogelijk afgestemd op actuele inzichten in de woningbehoefte en de uitgangspunten van de woonvisie. De potentiële plancapaciteit voor uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2017-2026 is teruggebracht tot 825 woningen. Er wordt voor deze periode uitgegaan van een uitbreidingsbehoefte van circa 370 tot 445 woningen woningen, conform de met de provincie overeengekomen plancapaciteit.

 

4.4.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke woonvisie

Zoals verwoord in paragraaf 4.1 sluit de gewenste ontwikkeling kwalitatief goed aan bij de woningbouwbehoefte; kwantitatief is de ontwikkeling neutraal zolang er geen gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van "Maatschappelijk-Levens beschouwelijke doeleinden" naar "Wonen". De ontwikkeling voegt geen nieuwe woning toe. Een bestaande dienstwoning wordt - met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid - verkleurd tot reguliere (burger) woning, waarmee het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente besloten om de bestemmingssystematiek aan te passen. Hierbij is gekozen voor een globalere regeling voor met name de bestemming Wonen.

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit:

 

Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting.

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

 

In dit bestemmingsplan komen alleen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen-2" voor.

In de bestemming Wonen-2 zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; voor de bestemming "Maatschappelijk" zijn deze op de verbeelding aangegeven.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de bestemming "Wonen-2" ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling werd eerst gewijzigd in ontheffing. Sedert de invoering op 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de terminologie andermaal gewijzigde en spreken we nu over het met een omgevingsvergunning afwijken van een bestemmingsplan.

 

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro (= Besluit ruimtelijke ordening). Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

  1. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

  2. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

De algemene gebruiksregels behorende bij bestemmingsplannen zijn sedert 1 oktober 2010 opgenomen in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.:

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een projedt uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat ujit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1 derde lid, of 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeveven aan artikel 4.7 vierde lid, tweede volzin van die wet.

 

Bestemmingsregels

In het plan zijn twee bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

  1. bestemmingsomschrijving;

  2. bouwregels;

en voorzover nodig:

  1. nadere eisen;

  2. ontheffing van de bouwregels;

  3. specifieke gebruiksregels;

  4. ontheffing van de gebruiksregels;

  5. aanlegvergunning;

  6. sloopvergunning (karakteristieke panden);

  7. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hoofdstuk 6 Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

 

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

 

6.1 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer, welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan worden feitelijk geen woningen toegevoegd. Wel kan de bestemming "Maatschappelijk-levensbeschouwelijke doeleinden" voor het perceel Constantijsstraat 33 te Nijverdal worden gewijzigd in "Wonen 2" voor maximaal één woning, waardoor er in potentie één woning kan worden toegevoegd.

 

Conclusie

De luchtwetgeving staat de planologische procedure niet in de weg.

6.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurscherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland, voorheen EHS (= Ecologische Hoofdstructuur).

6.2.1 Gebiedsbescherming

 

6.2.1.1 Natura 2000-gebieden

 

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden dien zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG).Deze gebieden worden in Nederland op grond vanb de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De meest nabij gelegen gebieden die zijn beschermd in het kader van de NBW betreffen de Natura 2000-gebieden "Sallandse Heuvelrug" en "Wierdense veld" op respectievelijk 1,6 en 2,4 kilometer afstand.

 

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op de natuurgebieden buiten het onderzoeksgebied optreedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van de genoemde Natura 2000-gebieden, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van de genoemde Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft derhalve geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden.

 

6.2.1.2 Natuur Netwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur)

 

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in de provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het "nee, tenzij"-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

 

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtsbijzijnde onderdeel van de natuur dat onderdeel uitmaakt van het NNN bevindt zich op circal 900 meter afstand. Het onderzoeksgebied behoort niet tot het NNN en het grenst niet aan gronden die tot het NNN behoren. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging van het onderzoeksgebied op enige afstand van het NNN, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

 

6.2.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er een ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

 

Algemeen.

In geval van een ruimtelijke ontwikkeling, gelden voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten een vrijstelling van de verbodsbepaling "doden, verwonden en opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties", als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen verstoren en vernielen.

 

De voorgenomen activeit betreft echter feitelijk geen "ruimtelijke ontwikkeling". Het gaat hier feitelijk alleen om het opleggen van een gebruiksbeperking aan een bestaand pand Constantijnstraat 31 te Nijverdal. De ruime mogelijkheden van de bestemming "Maatschappelijk" worden versmald tot alleen levensbeschouwelijke doeleinden, wat al jarenlang het bestaande gebruik van het pand is. Daarnaast wordt er een wijzigingsbevoegheid geïntroduceerd om de bestemming van het pand te mogen veranderen tot één reguliere woning. Tevens wordt een bestaande bedrijfswoning qua bestemming "verkleurd" tot reguliere woning. Er vind dus geen intensivereng van het gebruik plaats.

6.2.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

6.3 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

 

Van de in dit hoofdstuk opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

Zoals in § 6.2 reeds is uiteengezet, betreft de voorgenomen activeit feitelijk geen "ruimtelijke ontwikkeling". Het gaat hier feitelijk louter en alleen om het opleggen van een gebruiksbeperking aan een bestaand pand Constantijnstraat 31 te Nijverdal.

 

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

6.4 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Situatie plangebied

Het gaat hier om een gebruiksverandering van een bestaande woning; een dienstwoning bij de behorende bij de bestemming "Maatschappelijk" wordt een reguliere (burger)woning. Wonen is weliswaar een geluidsgevoelige functie, doch zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, verandert de woonfunctie van het perceel Constantijnstraat 33 te Nijverdal niet, of er nu sprake is van een gebruik als dienstwoning dan wel als reguiere (burger)woning.

Wel is aan het perceel Constantijnstraat 31 te Nijverdal met de bestemming "Maatschappelijk" dat op basis van deze herziening alleen mag worden gebruikt voor levensbeschouwelijke doeleinde, een wijzigingsbevoegdheid toegekend naar de geluidsgevoelige functie "Wonen-2".

In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd:

Voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder dat vereist, geeft het bestemmingsplan aan:

1.

  1. de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

  2. de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wt geluidhinder.

2.

Voor zover een bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordeningkan worden gewijzigd, kan in afwijking van het bepaalde in arrtikel 3.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden volstaan met het aangeven van de voor die woning ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg (in dit geval de Constantijnstraat), op de gevel van de woning welke bij wijziging in acht moet worden genomen.

Om die reden is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB opgenomen in de algemene wijzigingsregels die betrekking hebben op de wijzigingsvoegdheid voor het wijzigen van de bestemming "Maatschappelijk" naar "Wonen-2".

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

 

6.5 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

6.5.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. Dit op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

6.5.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Eén van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

De trits "vasthouden, bergen en afvoeren" houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

 

 

6.5.3 Provinciaal beleid

De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in het Streekplan Overijssel 2000+. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.

Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.

6.5.4 Beleid Waterschap

Het Waterschap Vechtstromen en het Waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met de Waterschappen Rijn en IJssel en Reest en Wieden een gezamenlijk beleid op hoofdlijnen opgesteld voor stedelijk waterbeheer onder de titel “Water raakt”.

 

Water is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving in stedelijk gebied. Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten en dat we nu en in de toekomst droge voeten houden- door te anticiperen op klimaatverandering.

 

De stedelijke wateropgaven zijn maatschappelijke opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. De waterschappen hebben hierin een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen, inwoners en andere betrokkenen. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren. Dat vraagt eigenaarschap, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit betekent voor de waterschappen dat ze maatschappelijke doelen centraal stellen, in plaats van technische normen. “Water Raakt” is een uitnodiging om, samen met de waterschappen, te werken aan water.

 

De waterschappen richten zich hierbij primair op de gemeente omdat de gemeente de natuurlijke partner is in het stedelijk gebied en bovendien het meest logische aanspreekpunt voor inwoners. Samen met de gemeenten zijn de waterschappen verantwoordelijk voor een goed stedelijk waterbeheer, nu en in de toekomst. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om deze samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau.

 

In “Water raakt” wordt de rol-en taakopvatting in het stedelijk waterbeheer van de waterschappen in Rijn-Oost verhelderd. De beleidsnotitie is ook het resultaat van samenwerking van vier waterschappen om meer eenduidigheid op de inhoud te krijgen. Deze beleidsafstemming zorgt ervoor dat (inwoners van) gemeenten die nu met meerdere waterschappen te maken hebben, niet langer met verschillende opvattingen worden geconfronteerd.

 

In de beleidsnotitie zijn de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  1. een visie op samenwerking in het stedelijk waterbeheer;

  2. de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van (stedelijk) oppervlaktewater;

  3. bescherming van inwoners tegen overstromingen;

  4. de wijze waarop geanticipeerd kan worden op klimaatverandering;

  5. de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (stedelijk) oppervlaktewater;

  6. optimalisatie van de afvalwaterketen;

  7. grondwaterbeheer in stedelijk gebied;

  8. beïnvloeding van de beleving van de openbare ruimte door de betekenis van water te benadrukken;

  9. financiering.

 

Waterkwaliteitsspoor

De vijf waterschappen in Rijn-Oost hebben een concept document opgesteld over hoe men in de toekomst om wil gaan met het waterkwaliteitsspoor. Uitgangspunt is een gezamenlijke visie op het waterkwaliteitsspoor.

 

In de gezamenlijke visie voor het waterkwaliteitsspoor is de kern het ‘op orde’ krijgen van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Met ‘op orde’ wordt bedoeld dat door het waterschap en de gemeente gezamenlijk geconstateerde knelpunten in het oppervlaktewater zijn opgelost.

 

Uitgangspunten daarbij zijn:

 

Specifiek beleid Drents Overijsselse Delta

Het actuele beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta in relatie tot riolering is vastgelegd in de strategische nota rioleringsbeleid 2007.

 

Specifiek beleid Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd met het Waterschap Velt en Vecht tot het Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld.

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

6.5.5 Gemeentelijk beleid

 

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (GRP4).

In het GRP4 is aangegeven op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat. Navolgende uitsnede geeft de essentie aan van het beleid voor de drie wettelijke zorgplichten.

 

Afvalwaterzorgplicht.

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

 

Hemelwaterzorgplicht.

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen, binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

 

Grondwaterzorgplicht.

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

In het GRP4 is de navolgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen opgenomen.

 

Voorkeursvolgorde:

  1. Het ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken.

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft.

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI.

  5. Andere waterstromen, zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.

  6. Andere waterstromen, zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.

6.5.6 Watertoets

Digitale watertoets

Voor het plangebied is op maandag 20 augustus 2018 een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over deze planherziening.

 

Uit de beantwoording van de vragen van deze toets (dossiercode 20180820-63-18573) volgt dat met deze ontwikkeling geen waterschapsbelangen zijn gemoeid. Het gaat hier alleen om een functieverandering van bestaande bebouwing die geen invloed heeft op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterschapsbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op het oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het Waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

 

6.6 Bodemkwaliteit

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740. 5.2.2

Situatie plangebied

In voorliggend geval gaat het om een ontwikkeling waarbij geen nieuw object wordt mogelijk gemaakt waarbij sprake is van langdurig menselijk bedrijf. Het gaat uitsluitend om een gebruiksverandering van een bestaand pand (van dienstwoning naar reguliere woning) Wel is er een bevoegdheid opgenomen om de bestemming "Maatschappelijk" te mogen wijzigen in "Wonen -2". Op het moment dat gebuik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid, zal een bodemonderzoek dienen te worden uitgevoerd ten behoeve van het realiseren van een woning binnen het plangebied.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake bodemkwaliteit.

6.7 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, of door de lucht.

De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het is noodzakelijk inzicht te hebben in:

Situatie in het plangebied en de omgeving

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

 [image]

Figuur uitsnede risicokaart

 

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

Gelet op het feit dat de planologische wijzigingen geen toename van personendichtheid of gewijzigde situering van de woning met zich meebrengt, en er in de omgeving geen risicobronnen gelegen zijn, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

 

6.8 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen.

 

NIEUWE ONTWIKKELINGEN

In het bestemmingsplan zijn enkele nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

De functies van een bestaand gebouw op het perceel Constantijnstraat 31 te Nijverdal met de bestemming "Maatschappelijk" en een bijbehorende dienstwoning op het perceel Constantijnstraat 33 te Nijverdal worden herzien:

 

PLANSCHADEOVEREENKOMST

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten.

Omdat:

  1. sprake is van een bestemmingsversmalling van het gebouw op Constantijnstraat 33 te Nijverdal met een wijzigingsbevoegdheid naar "Wonen-2";

  2. sprake is van een verandering van de bestemming "Maatschappelijk" naar "Wonen-2" van de dienstwoning op Constantijnstraat 33;

  3. alle drie betrokken partijen, te weten:

  1. Kerkgenootschap De Levensbron;

  2. Kerkgenootschap "The Cross"

  3. De kopers van de woning Constantijnstraat 33 te Nijverdal,

schriftelijk hebben ingestemd met de geschetste planologische ontwikkeling, waardoor er naar deze drie partijen toe sprake is van voorzienbaarheid;

  1. de ontwikkeling niet leidt tot een ander gebruik dan wel tot een intensivering van het gebruik van de panden Constantijstraat 31 en 33 te Nijverdal,

is de inschatting dat deze ontwikkeling niet leidt tot het uitbetalen van een tegemoetkoming in de planschade aan derden.

 

EXPLOITATIEPLAN EN/OF EEN ANTERIEURE OVEREENKOMST OVER DE GRONDEXPLOITATIE

Bij deze planherziening zijn geen gronden betrokken die in eigendom toebehoren aan de gemeente Hellendoorn. Er zijn ook geen aanpassingen nodig aan het openbaar gebied ter plaatse.

Om die reden is een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst over de grondexploitatie wordt voor dit bestemmingsplan niet nodig.

 

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

Inspraak:

Gezien de beperkte veranderingen die dit bestemmingsplan voor de woonomgeving ter plaatse met zich brengt, is afgezien van het doorlopen van een inspraakprocedure en is er voor gekozen om direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen/

 

(Voor)overleg met instanties

Wat betreft het wettelijke vooroverleg met instanties ex artikel 3.8, lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening:

 

Provincie

De ambtelijke eenheid Ruimte en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen de met dit bestemmingsplan voorgestane planontwikkeling.

 

Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen heeft niet expliciet op het haar toegezonden ontwerpbestemmingsplan gereageerd. Wel is genoemd waterschap over deze ontwikkeling geïnformeerd via de uitgevoerde (digitale) watertoets. Conclusie van deze watertoets (die als bijlage bij de plantoelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen) is dat met deze planologisch ontwikkeling geen waterbelangen zijn gemoeid. De ontwikkeling leidt niet tot nieuwe lozingen op het oppervlakte water en in het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het Waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.