Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Regels

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels 5

Artikel 1 Begrippen 5

Artikel 2 Wijze van meten 10

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels 11

Artikel 3 Agrarisch met waarden 12

Artikel 4 Groen - Landschapswaarden 13

Artikel 5 Tuin 15

Artikel 6 Verkeer 16

Artikel 7 Wonen - 1 17

HOOFDSTUK 3 Algemene regels 20

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling 20

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels 20

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels 20

Artikel 11 Overige regels 21

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels 22

Artikel 12 Overgangsrecht 22

Artikel 13 Slotregel 22

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

a. plan:
het bestemmingsplan De Branderij van de gemeente Hellendoorn;

 

b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0163.BPNDBRANDERIJ-VG01 met de bijbehorende regels;

 

c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

e. aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

f. aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm, alsmede bijgebouwen die aan het hoofdgebouw of aan een aan- of uitbouw zijn verbonden en een directe toegang hebben tot het hoofdgebouw of de aan- of uitbouw;

 

g. agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, met uitzondering van kwekerij, paardenhouderij en manege;

 

h. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

i. bebouwingspercentage:
een ter plaatse aangeduide of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

j. bestaande:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;

het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

 

k. bestemmingsgrens:
een grens van een bestemmingsvlak;

 

l. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

m. bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

n. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

o. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

 

p. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

q. bouwperceelgrens:
een grens van het bouwperceel;

 

r. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

s. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

t. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

u. zakelijke dienstverlening:
kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening, waaronder zijn begrepen een adviesbureau en advocatenkantoor en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

 

v. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

 

w. extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

 

x. geluidsgevoelig object:
gebouw welke dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

 

y. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

z. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

aa. intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het 'biologisch' houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

 

bb. kampeerboerderij:
voorzieningen binnen agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

 

cc. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

 

dd. kampeerterrein:
een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans;

 

ee. kas:
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;

 

ff. kwekerij:
het bedrijfsmatig telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten, bollen en bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

 

gg. manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;

 

hh. niet-agrarische nevenactiviteiten:

      1. ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;

    1. aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerkbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;

    2. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;

    3. opslag- en stallingsbedrijven;

    4. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;

    5. bezoekers- en cursuscentrum;

    6. atelier, museum, galerie en kunsthandel;

    7. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;

    8. horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;

    9. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;

    10. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;

    11. sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord;

    12. andere niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld;

 

ii. onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar-, vlieg- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

 

jj. overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

 

 

 

kk. paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht, houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

 

ll. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

 

mm. plattelandsappartement:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in een zelfstandige eenheid, met eigen keuken en sanitair, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;

 

nn. plattelandskamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;

 

oo. seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

pp. (straat)peil:

      1. voor een bouwwerk in een bouwvlak waar het peil door middel van een aanduiding is aangegeven: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van het punt waar de aanduiding is aangegeven;

en indien ter plaatse geen aanduiding is aangegeven;

      1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;

 

qq. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

rr. zijgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;

 

 

 

ss. voorgevel:
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;

 

tt. voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Bij het meten van de bouwhoogte worden dakkapellen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, zodat deze niet maatgevend zijn voor de bepaling van het hoogste punt.

 

Bij het meten van de goothoogte zijn de volgende constructiedelen uitgezonderd:

  • de snijlijn, niet zijnde de noklijn, van dakvlakken, zoals in geval van horizontale gedeelten van afgeknotte daken en mansardekappen;

  • de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van dakkapellen;

  • dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter ten opzichte van de bouwgrens of het hoofdgebouw bedraagt. Hieronder worden onder meer verstaan:

  • plinten;

  • pilasters;

  • kozijnen;

  • gevelversieringen;

  • ventilatiekanalen;

  • schoorstenen;

  • gevel- en kroonlijsten;

  • uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner;

  • overstekende daken;

  • luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw.

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden

 

3.1 bestemmingsomschrijving

 

De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische bedrijvigheid, met uitzondering van intensieve veehouderij;

b. instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;

c. instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m langs watergangen;

d. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;

e. een waterberging of wadi, ter plaatste van de aanduiding "waterberging".

 

3.2 Bouwregels

 

a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;

2. per bouwperceel mogen uitsluitend de bij één agrarische bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen en paardenhouderijen, worden gebouwd;

3. per bouwperceel mogen ter plaatste van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitsluitend één bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd;

4 de afstand tussen gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, mag niet meer dan 25 m bedragen;

5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer bedraagt;

6. binnen elk bouwperceel mag de gezamenlijke oppervlakte van kassen niet meer dan 1.000 m² bedragen, of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 1.000 m² bedraagt;

7. de goothoogte van gebouwen en de hoogte van gebouwen bedragen respectievelijk niet meer dan 6 m en 10 m, met dien verstande dat:

- de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen niet meer dan 3,5 m en 9 m bedragen.

 

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels

1. bouwwerken voor mestopslag, andere silo's en windturbines mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

2. de bouwhoogte bedraagt binnen het bouwperceel niet meer dan 10 m en daarbuiten niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van:

- mestopslagplaatsen niet meer 6 m bedraagt;

- overige silo's niet meer dan 12 m bedraagt;

- erf- en perceelafscheidingen binnen het bouwvlak op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 2 m bedraagt en daarbuiten ten hoogste 1 m.

 

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een Omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

- het kappen van bomen;

- het planten van bomen en niet-inheemse heesterbeplanting;

- het vellen, rooien van houtgewas, opgaande begroeiing of wegbeplanting, met uitzondering van bomen die op grond van de Kapverordening kapvergunningplichtig zijn.

- het ophogen, verlagen, afgraven of ontginnen van gronden;

- het graven en dempen van sloten en andere watergangen en/of het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen;

- het aanleggen van nieuwe paden en (onverharde) wegen en het aanbrengen van verhardingen.

 

b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

 

c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden.

 

d. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.

 

c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

 

 

 

Artikel 4 Groen - Landschapswaarden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'groen-landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. plantsoen, gazon, groenstroken;

b. sport- en speelvoorzieningen;

c. voet- en fietspaden;

d. nutsvoorzieningen;

e. parkeren, aansluitend op de bestemming Verkeer;

f. water;

g. extensieve openluchtrecreatie;

h. instandhouding van ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden.

4.2 Bouwregels

 

a. Op deze gronden mogen, met uitzondering van bestaande gebouwen, geen gebouwen worden gebouwd.

 

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedraagt.

4.3 Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een Omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van de aanleg van parkeervoorzieningen, zoals haaksparkeren, tot een maximum van 5% van het bestemmingsvlak.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een Omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

- het kappen van bomen;

- het planten van bomen en niet-inheemse heesterbeplanting;

- het vellen of het rooien van houtgewas, opgaande begroeiing of wegbeplanting;

- het vellen, rooien van houtgewas, opgaande begroeiing of wegbeplanting, met uitzondering van bomen die op grond van de Kapverordening kapvergunningplichtig zijn.

 

b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

 

c. De onder a bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

 

Artikel 5 Tuin

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin.

 

De in de bestemming begrepen gronden dienen niet als erf te worden beschouwd in de zin van Bijlage II behorende bij de artikelen 2.3 en 2.7 van het Besluit omgevingsrecht van 25 maart 2010.

5.2 Bouwregels

 

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

- de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat, de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedraagt, en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.

5.3 Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het straat- en/of bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

- de woonsituatie;

- de sociale veiligheid;

middels een Omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 4.2, sub a:

ten behoeve van een uitbouw aan een woning op een naastgelegen bestemming met maximaal 1,5 m uit de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de gevelbreedte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 60% van de voorgevelbreedte(s) van het hoofdgebouw, de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en er een onbebouwde tuin van minimaal 4 m resteert tot het openbaar gebied.

Artikel 6 Verkeer

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wegen;

b. fiets-/voetpad;

c. verblijfsgebied;

d. parkeervoorzieningen;

e. evenementen;

 

met de/het daarbij behorende:

f. groenvoorzieningen;

g. speelvoorzieningen;

h. water;

 

alsmede voor:

i. additionele voorzieningen ten behoeve van het telecommunicatieverkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening en andere doeleinden van openbaar nut.

6.2 Bouwregels

 

a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

b. De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

Artikel 7 Wonen - 1

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. aan huis verbonden beroepen;

c. water;

e. de instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten, zoals die blijkt uit de maatvoering, dakvorm en situering, voorzover deze objecten ter plaatse zijn aangeduid als 'karakteristiek'.

 

7.2 Bouwregels

 

a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1. per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;

2. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend hoofdgebouwen gebouwd worden;

3. hoofdgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig de bijlage is gerealiseerd;

4. de inhoud van een hoofdgebouw mag met toepassing van lid 2.3 (wijze van meten van de inhoud van een bouwwerk):

- niet meer dan 750 m³ bedragen of niet meer dan de bestaande inhoud, indien die meer dan 750 m³ bedraagt;

5. de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

6. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;

7. voor hoofdgebouwen dient in acht te worden genomen dat de minimale goothoogte 2,5 m, de maximale goothoogte 3,5 m en de maximale bouwhoogte 9 m bedragen en de minimale en de maximale dakhellingen respectievelijk 35° en 60° bedragen;

8. de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van minimaal 3 m uit de perceelgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;

9. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m², of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt, met dien verstande dat:

a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;

b. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;

10. daar waar in het plan gebouwen zijn aangeduid als 'karakteristiek' dient de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkend uit de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en situering, te worden gehandhaafd. Sub a, onder 6 is niet van toepassing op deze woningen;

 

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;

2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;

3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

7.3 Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het straat- en bebouwingsbeeld;

middels een Omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 7.2, sub a, onder 5:

1. ten behoeve van een uitbouw voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of voor de in lid 7.2, sub a, onder 5 genoemde 3 m met maximaal 1,5 m uit de gevel van het hoofdgebouw, voorzover de gevelbreedte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 60% van de gevelbreedte(s) van het hoofdgebouw, de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en er een onbebouwde tuin van minimaal 4 m resteert tot het openbaar gebied;

2. ten behoeve van de plaatsing van ten hoogste één tuinhuisje met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits deze wordt geplaatst op ten minste 1 m uit de perceelgrens en achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

3. ten behoeve van een aan- of uitbouw met een breedte van ten hoogste 2,5 m aan de zijgevel van een hoofdgebouw die is gericht naar het openbaar gebied, mits deze wordt gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter het verlengde van de voorgevel en er een ruimte van minimaal 4 m tussen de erfgrens en deze bebouwing overblijft;

4. ten behoeve van een overkapping voor de in lid 7.2, sub a, onder 5 genoemde 3 m, mits deze overkapping wordt gerealiseerd vanaf minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan en deze overkapping een bouwhoogte heeft van maximaal 3 m;

b. lid 7.2, sub a, onder 7:

en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot ten behoeve van een gedeeltelijke kapverhoging over de volledige breedte van de kap van het hoofdgebouw voorzover deze wordt gebouwd op het dakvlak dat afloopt naar de achtergevel van het hoofdgebouw en de gevel van de opbouw minimaal 1 m uit de achtergevel van de woning wordt gebouwd;

c. lid 7.2, sub a, onder 8:

1. uitsluitend in het geval van een afwijking als bedoeld in lid 7.2, sub a, onder 8 voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;

2. voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m², uitsluitend in het geval dat:

- de bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer bedraagt dan de 75 m², genoemd in lid 7.2, sub a onder 8;

- dit meerdere geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt;

- de oppervlakte van de nieuwbouw ten hoogste de helft bedraagt van de oppervlakte die wordt gesloopt;

d. lid 7.2, sub a, onder 9:

voor het aanbrengen van veranderingen aan de bestaande uitwendige hoofdvorm, mits de karakteristiek van de bebouwing als totaal niet verandert;

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van karakteristieke panden

 

a. Gehele of gedeeltelijke afbraak van gebouwen of andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is uitsluitend toegestaan indien daarvoor vooraf door burgemeester en wethouders een Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is verleend.

 

b. De Omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde karakteristiek zal plaatsvinden, dan wel indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het karakteristieke bouwwerk tegen te gaan.

7.5 Specifieke gebruiksregel

 

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige (vakantie)woning.

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

 

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' gelden de volgende aanvullende regels.

9.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de bestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd, met uitzondering van geluidgevoelige gebouwen wanneer de geluidbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, verkregen hogere grenswaarde of vastgestelde maximaal toegestane geluidbelasting.

9.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidgevoelig object.

9.3 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een Omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

 

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Algemene afwijkingen

 

Burgemeester en wethouders kunnen middels een Omgevingsvergunning toestaan dat:

a. kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m² en geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan respectievelijk 3 m en 5 m;

b. van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;

c. ten aanzien van de bouwhoogte van antenne-installaties en antennemasten mag worden afgeweken voorzover:

- de bouwhoogte niet meer dan 40 m ten opzichte van het maaiveld bedraagt;

d. buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:

- een verticale diepte van 6 m niet wordt overschreden;

- het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;

- er geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.

 

De afwijkingen als bedoeld in sub a t/m d worden niet verleend indien:

1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;

2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;

3. het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.

 

 

Artikel 11 Overige regels

 

11.1 Afstemming welstandstoets

 

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;

b. de dakhelling;

c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

- de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:

1. gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;

2. in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;

- de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.

11.2 Uitsluiting seksinrichting

 

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 12 Overgangsrecht

 

A Overgangsrecht bouwwerken

 

1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

 

2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

B Overgangsrecht gebruik

 

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 13 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan de Branderij'.