Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Toelichting bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013"

 


HOOFDSTUK 1 INLEIDING

 

1.1 Aanleiding

In de gemeente Hellendoorn zijn een groot aantal verouderde bestemmingsplannen van kracht. Om diverse redenen is ervoor gekozen om deze gedateerde bestemmingsplannen te actualiseren en digitaal beschikbaar te maken. Voor diverse plangebieden zijn inmiddels geactualiseerde bestemmingsregelingen onherroepelijk geworden en digitaal beschikbaar gemaakt. Voor een aantal gebieden is een herziening van de bestemmingsregeling in procedure.

Het bestemmingsplan voor bedrijventerrein 't Lochter is een van de volgende in de herzieningenreeks. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Boomcateweg, de Derde Kampsweg, de Industrieweg, de spoorlijn Zwolle - Enschede - rijksweg 35/Wierdensestraat en de Burgemeester H. Boersingel.

Op 16 december 2008 heeft de raad van Hellendoorn het bestemmingsplan "Bedrijvenpark 't Lochter III" vastgesteld, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 13 juni 2009. Dit betreft een actuele bestemmingsregeling voor een noodzakelijk geachte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 't Lochter dat buiten het kader van de onderhavige herziening van de bestemmingsregeling voor bedrijventerrein 't Lochter valt.

Dit deel van het bedrijventerrein wordt begrensd door de Burgemeester H. Boersingel, rijksweg 35/Wierdensestraat, de Notterveldsweg en de onverharde weg tussen de Fuutweg en de Notterveldsweg.

 

 

luchtfoto plangebied bedrijventerrein 't Lochter met naastgelegen bedrijvenpark 't Lochter III

 [image]

 

 

 

 

 

 

1.2 Bestemmingsregeling

Ten behoeve van een reeks aan herzieningen van de bestemmingsregeling voor diverse woongebieden, zijn uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanregelingen toegepast. Deze regelingen betroffen evenwel met name de woongebieden in onze gemeente.

Voor het bedrijventerrein zijn specifieke regelingen, met het oog op de noodzakelijk geachte milieuzonering, een vereiste. De gekozen systematiek is ook aangepast naar aanleiding van de per 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en voorts naar aanleiding van het in werking treden per 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008).

 

1.3 Voorgaande bestemmingsplannen

 

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013" vervangt (al dan niet geheel of gedeeltelijk) de volgende verouderde bestemmingsplannen:

  • "Nijverdal" (diverse herzieningen daarvan);

  • "Bedrijventerrein" 't Lochter (diverse herzieningen daarvan);

  • "Serbo Serres Nijverdal";

  • "Buitengebied 1995";

  • "Buitengebied gemeente Hellendoorn" (1977).

 

1.4 Aard van het plan

 

Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. De gemeente streeft er naar om de gebruiksmogelijkheden van het bestaande bedrijventerrein 't Lochter als geheel te optimaliseren. Efficiënter ruimtegebruik kan worden gerealiseerd door een adequate milieuzonering, categorisering en inrichting van het terrein. Uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein is niet aan de orde omdat de uitbreidingsmogelijkheden reeds zijn geregeld in het hiervoor genoemde bestemmingsplan "Bedrijvenpark 't Lochter III".

 

1.5 Opzet van de toelichting

 

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • de historische ontwikkeling;

  • de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied;

  • de voor dit bestemmingsplan relevante beleidskaders van het rijk, van de provincie Overijssel en van de gemeente Hellendoorn;

  • een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving;

  • de milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten, waarin naast de reguliere milieuaspecten nader wordt ingegaan op externe veiligheid, water, archeologie en ecologie;

  • de resultaten van inspraak en vooroverleg met instanties.

HOOFDSTUK 2 HUIDIGE SITUATIE

 

2.1 Historische ontwikkeling

 

 

SITUATIE TOT 1850

 

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog bevaarbare rivier de Regge. In die tijd werd bij vele boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij "etablissement Ainsworth" opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs de Hoge Dijk.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Vóór 1830, toen Nijverdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden.

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden de oost-west lopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkendijk en de Hoge Dijk. Dit wegenpatroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

De landgoederen Boomcate, Eversberg en Duivecate waren in 1850 al aanwezig. Rond landgoed de Eversberg (ten oosten van de Regge) lag een kleinschalig bouwlandgebied, ontsloten door een grillig wegenpatroon met veel bomenrijen en bosjes. De structuren van deze landgoederen zijn nu nog goed herkenbaar en cultuurhistorisch en ecologisch waardevol.

 

SITUATIE 1850 - 1900

 

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo - Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-west verbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals "De Blokken" langs de Blokkendijk en "De Verdeling" langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied bleef het gebied tot 1900 nog open, alleen nabij de fabriek en langs de wegverbinding tussen Hellendoorn en Nijverdal, de huidige De Joncheerelaan, stond rond 1900 al enige bebouwing.

 

1900 - 1950

 

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Als spoedig bleek dat de spoorlijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden en dat geldt ook voor bijvoorbeeld het vroegere tracé van de voormalige spoorlijn langs de Meester Ponsteenlaan/Oranjestraat/Meijboomstraat. In de jaren twintig zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

 

 

1950 - 2000

 

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van bedrijventerrein 't Lochter.

Verder heeft in deze periode een verdere uitbreiding van Nijverdal plaatsgehad in noordelijke richting. Aan de westzijde van De Joncheerelaan is de Zeeheldenbuurt tot stand gekomen.

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

HOOFDSTUK 3 RUIMTELIJKE BESCHRIJVING

 

3.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied

 

Nijverdal beschikt over vijf bedrijventerreinen, te weten:

  1. Het Bedrijvenpark Nijverdal Noord gelegen ter weerszijden van de G. van der Muelenweg (waar, naast Koninklijke ten Cate als verreweg grootste gebruiker, het Bouwbedrijf Hegeman, een waterzuiveringsinstallatie van het waterschap Regge en Dinkel en een hoogspanningsschakelstation van Enexis gevestigd zijn);

  2. PC Stamstraat (Koninklijke ten Cate);

  3. Salomonsonstraat/Hoge Dijkje (Koninklijke ten Cate);

  4. Bedrijventerrein 't Lochter;

  5. Bedrijvenpark 't Lochter (betreft feitelijk een uitbreiding van het onder 4. genoemde Bedrijventerrein 't Lochter.

 

Op termijn worden verschillende, nu nog op diverse percelen in Nijverdal gevestigde bedrijfsonderdelen van Koninklijke ten Cate geconcentreerd op het Bedrijvenpark Nijverdal-Noord, in welk geval de locaties P.C. Stamstraat en Salomonsonstraat-Hoge Dijkje voor andere doeleinden zullen worden herbestemd en benut. Het tijdstip waarop dit gebeurd, is onder meer afhankelijk van de bedrijfsstrategie van Koninklijke ten Cate zelf, van de economische conjunctuur, van de demografische ontwikkelingen en van concreet beschikbare en economisch gezien haalbare plannen.

 

Alleen bedrijventerrein 't Lochter is voor alle bedrijven beschikbaar en heeft een gezamenlijk oppervlak van 104 hectare, waarvan 82 hectare uitgeefbaar is.

Het is een gemengd bedrijventerrein. Op enkele bedrijven na, betreft het hier de vestiging van van oudsher in de gemeente Hellendoorn gevestigde bedrijven.

Het overgrote deel van die bedrijven valt in de (milieu)categorieën 3 of 4. Verspreid over het plangebied komen enkele afwijkende functies voor zoals volumineuze detailhandel (diverse autohandelaren, een bedrijf dat handelt in campers en een bouwmarkt), een kartcentrum, een gemeentelijk afvalbrengpunt, een kringloopbedrijf en een parkachtig terrein waar doorlopend serres en aanverwante volumineuze artikelen worden geshowd tijdens beurzen en waar evenementen worden gehouden. Verder zijn er enkele zelfstandige kantoren gevestigd die zich vooral bevinden nabij rijksweg 35 c.q. de Wierdensestraat.

 

De gebouwen beslaan, enkele recent gerealiseerde kantoorgebouwen in meerdere etages daargelaten, veelal één laag, waarbij soms een apart bijgebouw of kantoorgedeelte is gevestigd, waarbij de hoofdvorm een rechthoekige plattegrond is en veelal één laag beslaat met overwegend een plattte kap.

 

Zoals in hoofdstuk I is opgemerkt, heeft de raad van Hellendoorn op 16 december 2008 het bestemmingsplan "Bedrijvenpark 't Lochter III" vastgesteld. Dit betreft een actuele bestemmingsregeling voor een noodzakelijk geachte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 't Lochter dat in de toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen in Nijverdal moet voorzien en dat buiten het kader van de onderhavige herziening van de bestemmingsregeling voor bedrijventerrein 't Lochter valt.

 

Op bedrijventerrein 't Lochter beschikt de gemeente zelf niet meer over uit te geven bedrijfskavels. De nog wel beschikbare, relatief geringe oppervlakte aan uitgeefbare gronden zijn in handen van marktpartijen.

3.2 Wegenstructuur en ontsluiting plangebied

 

Het bedrijventerrein kent een rechtlijnige opzet met brede wegen, waarvan de meeste zijn voorzien van boombeplanting aan één kant of ter weerszijden.

 

De hoofdontsluiting van bedrijventerrein 't Lochter mondt via de Industrieweg uit op de Burgemeester H. Boersingel. Een tweede ontsluiting mondt via de verlegde Wierdensestraat en een rotonde eveneens uit op de Burgemeester H. Boersingel. Tot slot is er een, niet voor zwaar vrachtverkeer bedoelde, ontsluiting van het bedrijventerrein via de Van den Bergsweg op de Boomcateweg.

 

Plattegrond met stratenpatroon

 [image]

 

HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADERS

 

4.1 Rijksbeleid

 

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;

  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;

  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);

  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

 

3.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte.In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

4.1.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

 

 

4.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel heeft dan de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet.

  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer.

  • Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk.

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

  • Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties.

  • Algemene bijlage.

  • Catalogus gebiedskenmerken.

  • Waterbijlage.

  • Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling.

  • Visie op de Ondergrond.

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening 2009 vastgesteld.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en Ongrondingenwet.

  • Waterverordening in de zin van de Waterwet.

  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilig en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en de kwaliteit ervan.

 

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitseisen geformuleerd, te weten:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elke buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;

  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;

  • natuur als ruggengraat;

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;

  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk;

  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;

  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke omgeving. De gronden binnen het plangebied van bedrijventerrein 't Lochter zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied 't Lochter.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden.

Nu is het zo dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2012" een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijk ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen, zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel.

 

1. generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel groene als stedelijke omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd.

 

In haar Nota Ruimtelijk Economisch beleid heeft de Sociaal Economische Raad de SER-ladder geïntroduceerd. Een ladder waarvan de sporten als volgt zijn omschreven:

  1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering weer beschikbaar kan worden gemaakt.

  2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.

  3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van het uitbreiden van het ruimtegebruik aan de orde.

 

De Provincie Overijssel stelt in de Omgevingsverordening als eis dat de SER-ladder actief wordt toegepast bij het toekennen van een nieuwe ruimtevraag op bedrijventerreinen.

De bedrijvencontactfunctionaris is daarbij de persoon die met de ondernemer de stappen uit de SER-ladder aflegt en toezicht houdt op de naleving daarvan

 

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

 

2. ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zouden kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

  • Realisatie Groene en blauwe hoofdstructuur

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

  • Buitengebied - accent productie

Gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin een plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

  • Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte

Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken

 

  • Steden als motor

Gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waarin de kwantiteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding

 

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus

Veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De indentiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding

 

  • Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en kanalen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten, die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijke vervoersrelaties vlot en veilig bedient.

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de "waar"-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de "hoe"-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in "lagen".

 

4.3 Gemeentelijk beleid

 

In de in 1999 vastgestelde structuurvisie "Ruimte voor de mensen van morgen" vormt de natuur de drager voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het spanningsveld dat daarbij optreedt, is dat de zogenaamde "kroonjuwelen" (landschap en cultuurhistorie) enerzijds het wervende woonmilieu en recreatieve potenties bepalen en anderzijds beperkingen stellen aan de verdere ontwikkeling op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Door de kiezen voor kwalitatieve groei (beheerst en duurzaam) wordt getracht dit dilemma te ondervangen. De gemeente gaat daarbij uit van organische ontwikkeling die voortbouwt op het bestaande, de reeds aanwezige infrastructuur optimaal benut en eventuele tekortkomingen corrigeert.

De gemeente is in 2012 gestart met een procedure om te komen tot een nieuwe Structuurvisie voor de gemeente Hellendoorn.

 

WONEN

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

In 2011 zijn prestatieafspraken gemaakt met de provincie Overijssel over de te bouwen woningbouwaantallen in de gemeente. Op 3 juli 2012 heeft de raad van Hellendoorn een nieuwe woonvisie vastgesteld.

 

WERKEN

Doelstelling van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid is om naast een gematigde groei van het inwonertal, gebaseerd op sociaal-economisch gebondenen, samen met het bedrijfsleven en andere overheden te streven naar een gecontroleerde groei van de werkgelegenheid. Inbreidingslocaties met een zo gering mogelijke milieubelasting en herstructurering van bestaande terreinen hebben voorrang. De nadruk ligt op het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid.

 

Een toekomstige uitbreiding verder in oostelijke richting ('t Lochter III) is inmiddels bouwrijp gemaakt en de eerste bouwplannen worden ontwikkeld.

 

Toetsingskader vestiging detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen.

 

Op 7 augustus 2007 heeft het college van Burgemeester en Wethouders een toetsingskader vastgesteld voor de vestiging van bepaalde detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen.

 

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft bij de vaststelling van het te hanteren beleid inzake het toetsingskader voor de vestiging van detailhandel, sportscholen en horecavestigingen op bedrijventerreinen uitgesproken dat dit als leidraad zal dienen voor de handhaving van bestaande en nieuwe bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen in de gemeente.

 

De gemeente heeft de navolgende beleidsuitgangspunten vastgesteld:

 

  • De gemeente steekt in op vitale centra als in beginsel eerste plek voor detailhandel. Daarnaast is er voor de grotere detailhandelsbedrijven plek op een bedrijventerrein.

Toelichting: De eerste plek voor een detailhandelsbedrijf blijft het centrum van Nijverdal of Hellendoorn. Echter voor bepaalde categorieën detailhandelsbedrijven is de keus voor het centrum problematisch, want de winkelcentra sluiten veelal direct aan op aangesloten woongebieden (enkele aanloopgebieden daargelaten). Daarom is er daarnaast voor de grotere detailhandelsbedrijven plek op een bedrijventerrein.

 

  • De gemeente dient ruimte te laten voor dynamiek in detailhandel waarbij de gemeente de ruimtelijke kaders aangeeft.

Toelichting: Het rijksbeleid geeft aan dat de regierol wordt verschoven naar de provincies als het gaat om voorzieningen met bovenlokale consequenties, zoals grootschalige detailhandelsvestigingen. Deze zijn echter in onze gemeente niet aan de orde.

 

  • Elke nieuwvestiging dient zelf onderzoek te doen naar (al dan niet) duurzame ontwrichting van de bestaande structuur. De gemeente bepaalt daarbij welke onderzoeksbureau's geschikt zijn. Grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

Toelichting: Het provinciaal beleid geeft aan dat het voor bepaalde branches mogelijk is zich te vestigen op een bedrijventerrein, mits wordt aangetoond dat er geen duurzame ontwrichtling is van de bestaande structuur. Gemeentelijke beleid dient aan te geven welke branches dat zijn. Grootschalige detailhandel (meubelboulevards, weidewinkels et cetera) is in onze gemeente niet toegestaan. Initiatiefnemers dienen zelf aan te tonen dat geen sprake is van duurzame ontwrichting van de bestaande structuur. Ingevolge constante jurisprudentie mag de gemeente niet aan economische ordening doen.

 

  • De gemeente kan, door daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen, afwijken van het bestemmingsplan voor detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke of anderszins milieuhinderlijke goederen. Detailhandel in goederen welke naar hun aard zodanig brandgevaar en/of explosiegevaar kunnen opleveren worden in een winkelgebied niet wenselijk geacht (zoals professioneel vuurwerk en brandstoffen). Een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits door de initiatiefnemer is aangetoond dat de vestiging voldoet aan de geldende milieu-, en externe veiligheidsnormen en door de aanvrager is aangetoond dat de bestaande detailhandelsstructuur niet duurzaam worden aangetast. Daarbij is ook het externe veiligheidsbeleid van belang.

Toelichting: De aard van de te verkopen goederen (detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, of stoffen welke anderszins milieuhinder kunnen opleveren) maakt het dat een locatie in een winkelgebied dient te worden uitgesloten. Het bedrijventerrein is daarin in beginsel de juist locatie, onafhankelijk de grootte van het bedrijf. Echter ook op het bedrijventerrein dient een passende locatie te worden gevonden, want daar komen ook (bedrijfs)woningen of andere gevoelige objecten voor. Een locatie nabij drukbezochte detailhandel- of horecagelegenheden is ook niet wenselijk. Een locatie in eenzelfde "milieucategorie-omgeving" is hierbij het uitgangspunt.

 

  • De gemeente kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor detailhandel in volumineuze goederen.

 

  1. automobielen, (landbouwmachines) en boten en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsartikelen, onderdelen en/of materialen mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. caravans, tenten, zwembaden en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals specifieke onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, recreatie en campingbenodigdheden mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. detailhandel in grove bouwmaterialen en bouwstoffen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke, zoals stenen, zand, beton, bestratingsmateriaal, hout;

 

  1. detailhandel in keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, inbouwapparatuur en tegels, mits het in gebruik te nemen oppervlak van laatstgenoemde artikelen maximaal 20% van het netto verkoop vloeroppervlak van het desbetreffende bedrijf bedraagt;

 

  1. hiermee naar aard en omvang van de producten gelijk te stellen bedrijven, uitgezonderd de wit- en bruingoedbranche.

 

 

Toelichting: De omvang van de te verkopen goederen of stoffen kan leiden tot een dusdanig groot benodigde vloeroppervlak dat een dergelijke detailhandelsvestiging zich redelijkerwijs niet kan vestigen in de binnenstad of andere centra's. Te denken valt aan auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en bouwstoffen en zwembaden. Soms is ook sprake van verkoop van niet-volumineuze artikelen (zoals autoaccessoires bij automobielen). Dit wordt niet ontoelaatbaar geacht mits deze samenhangen met de in hoofdzaak verkochte artikelen. Wel is een nadere specificatie van het aandeel van het netto verkoopvloeroppervlak nodig. Het netto verkoop vloeroppervlak is dat deel van de winkel of dienst dat toegankelijk is voor het publiek en waar producten zijn uitgestald. In ieder geval dient dit een percentage te zijn welke uitdrukking geeft aan de ondergeschiktheid van deze artikelen. Een maximum van 20% van het netto verkoop vloeroppervlak wordt daarvoor gehanteerd.

 

Om verder te voorkomen dat er in deze bedrijven goederen worden verkocht die op zich zelf beschouwd normaliter in winkels in de binnenstad en andere centra's worden verkocht en als branchevreemd kunnen worden aangemerkt (zoals computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen) wordt hieraan een maximum netto vloeroppervlak gesteld van 5%. Bij een aanvraag dient een productenlijst, gekoppeld aan een weergave van het aantal m2 dat zal worden gebruikt voor deze artikelen, daar inzicht in te geven.

Ten aanzien van wit- en bruingoed ("wit" = afwasmachines, wasmachines, droogtrommels etc.; "bruin" = audio, video, computers e.d.) kan worden geopperd dat de aard van deze producten deels ook volumineus is. Ter bescherming van het winkelapparaat in het centrum wordt gesteld dat deze branche niet als volledig zelfstandige formule wordt toegelaten op het bedrijventerrein.

 

  • De gemeente kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de volgende branches detailhandel:

 

  1. detailhandel in meubelen en woninginrichting en/of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen als vloerbedekking, parket, verlichting, kachels en zonwering;

 

  1. bouwmarkten: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoop vloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad zowel vakman als particulier op basis van zelfbediening wordt aangeboden;

 

  1. tuincentra: detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoop vloeroppervlak, waarop artikelen voor de inichting en het onderhoud van particuliere tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen worden aangeboden.

 

 

Het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan is alleen mogelijk indien:`

  1. er bij bouwmarkten in de kern Nijverdal via een distributie-planologisch-onderzoek is aangetoond dat er nog voldoende marktruimte aanwezig is;

  2. er bij bovengenoemde branches niet meer dan 5% van het netto vloeroppervlak wordt gebruikt voor goederen die als branchevreemd kunnen worden genoemd (zoals computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen);

  3. het bedrijf beschikt over een minimum netto vloeroppervlakte van 600 m2 met een maximum van 1500 m2.

 

  1. hiermee naar aard en omvang van de producten gelijk te stellen bedrijven.

 

Toelichting: Bepaalde branches detailhandel beschikken niet zozeer (of gedeeltelijk) over "volumineuze" goederen, doch hebben niettemin (gezien de marktontwikkelingen) een groot vloeroppervlak nodig voor een economisch rendabele bedrijfsvoering. Het gaat daarbij om bepaalde formules als bouwmarkten, tuincentra, detailhandel in meubelen en woninginrichting (waaronder vloerbedekking, verlichting, parket en zonwering). Dit geldt ook voor sportscholen. Vestiging van deze branches wordt in het centrum niet reëel geacht omdat vanwege de grootte van het bedrijf de ruimte daarvoor ontbreekt. Daarbij speelt ook de relatief kleine schaal van de bestaande centra in Nijverdal en Hellendoorn een rol met kleinere winkels: (te) grote formules zouden daarin een dissonant zijn..

 

Om te voorkomen dat te kleine bedrijven zich vestigen op het bedrijventerrein dient het bedrijf te beschikken over een minimaal netto verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 tot een maximum van 1500 m2. Zo onderscheiden zich de kleinere bedrijven van het centrum, waar veelal een maximum verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 wordt gehanteerd.

 

Om verder te voorkomen dat er in deze bedrijven goederen worden verkocht die op zichzelf normaliter in winkels in de binnenstad en andere centra's worden verkocht en die als branchevreemd kunnen worden aangemerkt (computers, fietsen, bruin- en witgoed, kleding, babykleding, sportartikelen) wordt hieraan een maximum netto verkoop vloeroppervlak gesteld van 5%. Bij een aanvraag dient een productenlijst, gekoppeld aan een opgave van het aantal m2 dat zal worden gebruikt voor deze artikelen, daar inzicht in te geven.

 

Status beleidsnotitie.

Status van deze beleidsnotitie is dat deze kan worden gebruikt bij de overwegingen om al dan niet met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Deze beleidsnotitie is vastgesteld als beleidsregel in de zin van artikel 4:81 t/m 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De notitie is indertijd bekendgemaakt conform het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet.

Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden of, gelet op het bepaald in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, bijzondere omstandigheden rechtvaardigen om gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregels. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een qua aard en omvang kleine, ondergeschikte nevenactiviteit in of bij een bedrijf, hetgeen als hobbymatig en niet als zelfstandig economisch rendabel is te beschouwen.

Bij te verlenen omgevingsvergunningen kan voor de onderbouwing worden volstaan om te wijzen naar het relevante onderdeel van het beleid.

 

Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020

 

Op 19 april 2011 heeft de raad van de gemeente Hellendoorn de "Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020 "Ruimte voor bedrijvigheid" vastgesteld. Deze bedrijventereinenvisie bevat de meest recente beleidskaders op het gebied van bedrijventerreinen, een schets van het economisch profiel van de gemeente Hellendoorn en de ruimtelijke ambities. Daarbij wordt vanuit de vraag- en aanbodsituatie gekeken naar het huidige en toekomstige areaal aan bedrijventerreinen. Uitgangspunt bij verdere ontwikkeling is inbreiding voor uitbreiding.

De visie is voorgelegd aan diverse organisaties, buurgemeenten en de provincie. De visie spreekt zich uit voor het nastreven van een goede bereikbaarheid, niet alleen fysiek maar ook digitaal (via een goed faciliterend glasvezelnetwerk).

 

 

RECREATIE EN TOERISME

De aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan het toerisme en de recreatie in de gemeente. In het dorp Hellendoorn met zijn vele musea en historische gebouwen heeft het toerisme zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. Nijverdal is als winkel- en verblijfscentrum van belang voor toeristen en verblijfsrecreanten. Het zogenaamde binnenstedelijk gebied Duivecate-Reggedal - het open gebied begrensd door de dorpen Hellendoorn, Nijverdal en de Kruidenwijk - heeft een belangrijke recreatieve functie.

 

 

VOORZIENINGEN

Het op peil houden en versterken van het voorzieningenniveau acht de gemeente van essentieel belang voor de leefbaarheid van de kernen. Het is verder met name voor ouderen, jeugd en minder mobiele inwoners van groot belang dat zoveel mogelijk voorzieningen op loop- en/of fietsafstand bereikbaar zijn. De vraag naar culturele en jongerenvoorzieningen tracht de gemeente in te lossen.

 

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte in de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals het Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum "Het Ravijn", woningbouw). In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt, De meest relevante voor dit plan worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

  • opwaarderen van de N35 tot stroomweg met 2 x 2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

  • optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

  • doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontslutingswegen);

  • opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal:

  • autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

  • de Smidsweg en de Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverkeer wordt geweerd;

  • de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

  • verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

  • nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

  • de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer

  • voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

  • Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

  • waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontslutingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

  • kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur-gebieden;

  • afronden inrichten 60 km/uur-zones buiten de bebouwde kom.

 

 

 

Fietsverkeer

  • fietssnelweg F35 realiseren als "drager" van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

  • verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

  • nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

 

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad. Uitgangspunt is de invoering van betaald parkeren in het centrum van Nijverdal in 2011. Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is met ingang van 1 oktober 2011 ingevoerd.

Voor het overige deel van de gemeente is het beleid dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen slechts verleend wordt indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat op eigen terrein of elders in voldoende mate in parkeergelegenheid is of zal worden voorzien. Daarvoor heeft de raad van de gemeente Hellendoorn een op artikel 2.5.30 van de bouwverordening gebaseerde Parkeerbijdrageregling vastgesteld, die gedurende geruime tijd als toetsingskader heeft gefungeerd.

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Naar verwachting zal artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening toch op enig moment in werking gaan treden.Om is op 11 december 2012 een "nota Parkeernormen" vastgesteld. In deze verordening wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b het overige, niet-centrumgebied.

De parkeernormen zijn op 12 januari 2013 in werking getreden.

 

Deze parkeernota met de parkeernormen zijn als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013" - opgenomen.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 UITGANGSPUNTEN BESTEMMINGSREGELING

 

5.1 Algemeen

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een juridisch bindende verbeelding. Bij een bestemmingsplan behoort tevens een juridisch niet-bindende toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt die informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie uit de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2008). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

 

5.2 Opzet van de verbeelding

 

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding "karakteristiek", welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke

 

5.3 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is ingegaan op 1 januari 2010. Ook de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

 

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

1.Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten;

2.Bestemmingsregels;

3.Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels);

4.Overgangs- en slotregels.

 

5.3.1 Inleidende regels

 

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels opgenomen ;

  • Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisten betreffende de maatvoering begrepen moeten worden

 

5.3.2 Bestemmingsregels

 

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercen- tage et cetera) en, voor zover nodig;

  3. nadere eisen;

  4. afwijken van de bouwregels;

  5. specifieke gebruiksregels;

(n.b. een algemene gebruiksregel is reeds opgenomen in artikel 2.1 lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, luidend: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan).

  1. afwijken van de gebruiksregels

  2. aanlegvergunning;

  3. sloopvergunning;

  4. wijzigingsbevoegdheid

 

 

In het hierna volgende hoofdstuk 6 Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

5.3.3 Algemene regels

 

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregeling.

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.

  • Overige regels

In dit artikel is bepaald welke wettelijke regelingen, waarnaar vanuit het plan wordt verwezen, van toepassing zijn.

 

5.3.4 Overgangs- en slotregels

 

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

 

HOOFDSTUK 6 PLANOPZET

 

6.1 Beheersmatig karakter plangebied

 

In het plangebied worden geen ingrijpende veranderingen in de functionele en ruimtelijke structuur voorzien. De bestemmingsregeling heeft daarom een beheersmatig karakter. Ontwikkelingen die voortborduren op de huidige situatie in het plangebied, die noodzakelijk zijn voor een goed beheer en functioneren van het plangebied, worden in de bestemmingsregeling direct mogelijk gemaakt.

 

Alle bestaande bedrijven op het bedrijventerrein worden als zodanig bestemd. Om optimaal gebruik te maken van de ruimte en toch voldoende zekerheid te bieden voor omwonenden en voor bedrijven onderling, is een milieuzonering opgenomen.

 

Onder milieuzonering wordt verstaan: het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende actviteiten en milieugevoelige gebieden en functies.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitwaartse en inwaartse zonering.

 

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (zoals een bedrijventerrein). In een zone rondom het bedrijventerrein worden woningen of andere milieugevoelige functies geweerd.

Bij inwaartse zonering worden beschermende bufferfuncties rondom milieugevoelige functies gecreëerd. Op het naburige bedrijventerrein zijn op korte afstand van de gevoelige functie slechts weinig belastende activiteiten toelaatbaar. Hoe groter de afstand tot de woonbebouwing, hoe groter de toelaatbare hinder zal zijn.

 

Benadrukt moet worden dat milieuzonering zich uitsluitend richt op het sturen van nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties, waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan.

Echter bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie eveneens noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven. Bestaande bedrijven dienen in beginsel altijd zodanig te worden bestemd dat zij duurzaam kunnen blijven functioneren, tenzij sprake is van een milieuknelpunt en bedrijfsbeëindiging is gewaarborgd (door bijvoorbeeld te verhuizen naar een beschikbare alternatieve locatie).

 

Deze milieuzonering staat aan de randen nabij woonwijken alleen bedrijven toe met een lagere milieucategorie. De "zwaardere bedrijven" vallend onder een hogere milieucategorie worden uitsluitend op grotere afstanden van woonwijken toegestaan. De bedrijven die nu een te hoge milieucategorie hebben voor de zone waarin zij komen te liggen, krijgen een specifieke aanduiding (zie hiervoor verder de nadere toelichting in § 6.2 bij de bestemming "Bedrijf"). Op die locatie mogen in de toekomst uitsluitend bedrijven terugkomen vallend onder een lagere milieucategorie dan wel bedrijven in dezelfde branche als het bedrijf dat nu op die locatie is gevestigd.

Door deze bepalingen wordt de kwaliteit van het bedrijventerrein gewaarborgd.

6.2 Bestemmingen

 

 

6.2.1 Agrarisch

 

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid met uitzondering van intensieve veehouderij, grasland, akkerbouw- en tuinbouwgewassen, instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m en voor voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen.

In de bestemming is niet begrepen de opslag van mest en voer.

 

Bouwregels.

Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m².

 

6.2.2 Bedrijf

 

Gronden met de bestemming "Bedrijf" zijn bestemd voor industriële bedrijven, bouwnijverheid, groothandel en opslag, reparatie van consumentenartikelen en handels- en installatiebedrijven, verhuurbedrijven, transportbedrijven en daarmee vergelijkbare bedrijven.

Genoemde bedrijven zijn bij recht toelaatbaar voorzover die zijn vermeld:

 

  1. in bijlage 1 bij de regels "Staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein 't Lochter 2013", én

  2. in deze "Staat van bedrijfsactiviteiten" zijn aangeduid als:

  1. categorie 1, 2 of 3.1 ter plaatse van de aanduiding t/m categorie 3.1;

  2. categorie 1, 2, 3.1 of 3.2 ter plaatse van de aanduiding t/m categorie 3.2;

  3. categorie 1, 2, 3.1, 3.2, of 4.1 ter plaatse van de aanduiding t/m categorie 4.1;

  4. categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.1 ter plaatse van de aanduiding t/m categorie 4.2,

op de verbeelding.

 

De Staat van Bedrijven is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, uitgave 2009.

 

Verder zijn op gronden met de bestemming "Bedrijf" uitsluitend kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven toegestaan, tenzij anders is aangeduid.

 

Zoals hiervoor opgemerkt, is door middel van aanduidingen op de verbeelding bepaald waar welke categorie bedrijven is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn voor diverse bedrijven voor diverse milieufactoren, zoals geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden aangegeven. Het gaat daarbij om richtafstanden van bedrijven tot woonbebouwing die is gelegen in een "rustige woonwijk" (of uiterlijk op de rand daarvan). De bij een bepaald bedrijf aangegeven grootste afstand is bepalend voor de categorie-indeling.

 

grootste afstand

categorie

10 m

1

30 m

2

50 m

3.1

100 m

3.2

200 m

4.1

300 m

4.2

 

Wijze van meten van de richtafstanden: de richtafstand geldt enerzijds tussen de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn, mits deze afwijkingen worden benoemd en gemotiveerd.

 

Binnen een bestemmingsvlak in de directe nabijheid van woonbebouwing zijn:

  • op een afstand van 10 - 30 m bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 vallen;

  • op een afstand van 30 - 50 m bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 2 vallen;

  • op een afstand van 50-100 m bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 3.1 vallen

  • op een afstand van 100-200 m bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 3.2 vallen

  • op een afstand van 200-300 m bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 4.1 vallen

  • op een afstand van 300 m of meer bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 4.2 vallen

 

Omdat het om een bestaand bedrijventerrein gaat, wordt het reëel geacht om de milieuzonering te beginnen bij categorie 3.1.

 

Zoals in de inleidende § 6.1 reeds opgemerkt, moet benadrukt moet worden dat milieuzonering zich uitsluitend richt op het sturen van nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties, waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan.

Echter bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie eveneens noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven. Bestaande bedrijven dienen in beginsel altijd zodanig te worden bestemd dat zij duurzaam kunnen blijven functioneren, tenzij sprake is van een milieuknelpunt en bedrijfsbeëindiging is gewaarborgd (door bijvoorbeeld te verhuizen naar een beschikbare alternatieve locatie).

 

Op en nabij het bedrijventerrein komen diverse (veelal geclusterd gelegen) burgerwoningen voor die door milieuzonering zo optimaal mogelijk worden beschermd tegen overlast door bedrijvigheid.

 

Bedrijven zijn toelaatbaar voor zover genoemd in de van de regels deeluitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten én passend binnen de op de verbeelding aangeduide milieucategorie. Bestaande bedrijven die als zodanig in een hogere categorie vallen dan ter plaatse blijkens de categorie-aanduiding is toegestaan, worden specifiek bestemd, via een specifieke functieaanduiding. Daarbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede ten behoeve van het gebruik door bedrijven in een naast hogere (milieu)categorie, mits het bedrijven betreft die gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die ter plaatse bij recht zijn toegestaan conform de aangeduide milieuzonering (dus die redelijkerwijs gelijk kunnen worden gesteld aan bedrijven die opgenomen zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten én passend binnen de op de verbeelding aangeduide milieucategorie). Als zo'n situatie zich voordoet, behoeft een dergelijk bedrijf niet specifiek te worden bestemd via een specifieke aanduiding.

Als er gerede twijfel is of een bedrijf inderdaad gelijk kan worden gelijkgesteld met bedrijven die bij recht zijn toegestaan (dus bijvoorbeeld een bedrijfstype dat niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld, of een bedrijf in een naast hogere {milieu}categorie), zal een nadere onderbouwing op basis van een rapportage van een ter zake deskundig bureau worden gevraagd.

 

Daarnaast zijn inrichtingen met een bepaalde uitstraling ook aangeduid met een specifieke functie-aanduiding. Het betreft hier onder andere een inpandige kartbaan met ondersteunende horecafaciliteiten, een bedrijf waar opslag van propaan plaatsvindt, een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten met verpleeg- en orthopedische artikelen en laboratoriumbenodigdheden waarbij een zuurstofreservoir aanwezig is, een bedrijf dat een multifunctionele ruimte exploiteert, een evenementen- en beurzencomplex en een indoorspeeltuin, met een ondersteunende horecafaciliteit, een bestaand Bevi-bedrijf dat een groothandel in olie en benzine exploiteert, een horecabedrijf en een viertal verkooppunten van motorbrandstoffen zonder LPG.

 

De bestemmingsregels bevatten een wijzigingsbevoegdheid waarmee een specifieke aanduiding kan worden verwijderd als vast komt te staan dat het bestaande bedrijf daar niet meer wordt uitgeoefend.

Daarna kan op die locatie alleen nog een bedrijf worden toegestaan, dat binnen de op de verbeelding aangeduide (milieu)categorie valt, al dan niet via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of voor bedrijven in een naast hogere categorie dan qua milieuzonering is toegestaan, mits de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs gelijk kunnen worden gesteld met bedrijven die op de betreffende locatie bij recht zijn toegestaan.

 

Op gronden met de bestemming "Bedrijf" zijn niet toegestaan;

  • Bedrijven die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (inrichtingen als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht). Deze bedrijven zijn weergegeven in Bijlage 3 behorende bij de regels.

  • Inrichtichtingen voor de opslag of het bewerken van consumentenvuurwerk van meer dan 10.000 kilogram per bedrijf en de opslag of het bewerken van professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit

Wel is het college van burgemeester en wethouders bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor de vestiging van inrichtingen met een bewaarplaats of een bewerkingsruimte waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit is opgeslagen, alsmede detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen. Een omgevingsverguning zal alleen verleend worden als het vuurwerkopslag- c.q. vuurwerkbewerkingsbedrijf alsmede de detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen voldoet aan het Vuurwerkbesluit, de bijbehorende zoneringsafstanden met betrekking tot gevaar en verder vestiging van toegestane bedrijvigheid op het bedrijventerrein niet onevenredig wordt beperkt.

  • Detailhandelsbedrijven. Wel is het college bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor volumineuze detailhandel alsmede voor detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen.

  • (Bedrijfs)Woningen, met uitzondering van bestaande (bedrijfs)woningen

  • M.e.r.-plichtige inrichtingen.

In bijlage C behorende bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten beschreven, terwijl in bijlage D van datzelfde besluit de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn opgenomen.

Bedrijven genoemd in bijlage C van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 zijn niet toegestaan en bedrijven genoemd in bijlage D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 die mer-beoordelingsplichtig zijn, doch waarvan na beoordeling blijkt dat die eveneens mer-plichtig zijn, zijn evenmin toegestaan.

 

Daarbij moet nog worden opgemerkt dat Nederland enige tijd geleden is veroordeeld door het Europese Hof van Justitie, omdat de absolute "D-drempels" voornamelijk gaan over de omvang van de activiteit en geen rekening houden met andere criteria uit bijlage III van de M.e.r.-richtlijn, te weten de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Daarom heeft het Nederlandse Kabinet er voor gekozen om in de D-lijst te spreken over indicatieve drempelwaarden: onder de drempelwaarden zal waarschijnlijk geen sprake zijn van aanzienlijke milieugevolgen, maar het bevoegd gezag moet dit echter altijd nagaan aan de hand van de criteria uit bijlage III.

 

Indien de gemeente medewerking tóch wenst te verlenen aan de vestiging van een bedrijf dat een m.e.r.-plichtige inrichting is, kan daarvoor ofwel een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld of een "Wabo-projectbesluit" als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3° worden genomen. In het kader van deze herziening of dat projectbesluit kan dan een specifiek op de betreffende inrichting gerichte milieu effect rapportage worden opgesteld.

  • Inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bestaande inrichtingen (op dit moment is er één Bevi-inrichting op het terrein gevestigd, te weten Eurol Oil b.v.) zijn niet bij recht toegestaan. Bij recht is ook niet toegestaan de vestiging van inrichtingstypen die zijn weergegeven op de Drempelwaarden Risicokaart-relevant (Leidraad Risico Inventarisatie - Gevaarlijke Stoffen) voor zover het inrichtingen betreft vallende bovende de op deze lijst aangegeven drempelwaarden, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van de regels deel uitmakende bijlage 4 Drempelwaarden Risicokaart-relevant

 

Wel is er de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om met gebruikmaking van een wijzigingsvoegdheid die is opgenomen in de Algemene aanduidingsregels, de bestemming te wijzigen

  1. ten behoeve van de vestiging of verplaatsing van een risicovolle inrichting onder de voorwaarde dat:

  1. uit nader milieuonderzoek blijkt dat de 10-6 contour voor het plaatsgevonden risico is gelegen:

  1. binnen het bedrijfsperceel van de risicovolle inrichting,

  2. daarbuiten uitsluitend op gronden met de bestemmingen "Groen" of "Verkeer - Verblijf",

  1. ter plaatse een aanduiding "veiligheidszone -bevi" dan wel een andere van toepassing zijnde "veiligheidszone" wordt aangebracht en er binnen de zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn en bij wijziging worden uitgesloten;

  1. door de gebiedsaanduiding "veiligheidszone -bevi" te verwijderen, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel indien er geen sprake meer is van een te hoog veiligheidsrisico.

 

Functieaanduidingen voor gebied met afwijkende regeling.

 

Voor het bestemmingplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013" is voor één, conform de uitgave "Bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009 van de VNG" gezoneerde bedrijfsbestemming gekozen, namelijk de bestemming "Bedrijf".

 

In thans nog vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter" zijn drie onderscheiden bedrijfsbestemmingen geïntroduceerd, te weten de bestemmingen "Ambachtelijke bedrijven", "Industriële bedrijven" en "Bedrijfsdoeleinden".

 

De bestemming "Ambachtelijke bedrijven" is bedoeld voor niet voor bewoning bestemde bebouwing voor handel en ambacht, niet zijnde detailhandel.

 

De op de plankaart voor bestemming "Industriële bedrijven" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1, 2, 3 of 4 van de aan de regels (voorheen voorschriften) gekoppelde lijst "Bedrijven en milieuzonering".

 

Tot slot mogen op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" bij recht een manege met twee dienstwoningen, garagebedrijven (met inbegrip van tankstations); woninginrichtingsinzaken, (zelfstandige) kantoren, caravan- en kampeerbedrijven worden gevestigd en kan er vrijstelling worden verleend voor het oprichten van maximaal één horecabedrijf.

 

De bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is vigerend voor een perceel aan de Van den Bergsweg waar een manege met twee dienstwoningen is gesitueerd.

De bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is ook vigerend" voor de gronden gelegen tussen de Burgemeester H. Boersingel vanaf de Wierdensestraat tot aan de eerstvolgende rotonde en vervolgens tussen deze rotonde en de (verlegde) Wierdensestraat en het vervolgens nog feitelijk door te trekken gedeelte van de verlegde Wierdensestraat (vanaf de rotonde A. Voltastraat/ L. Pasteurstraat tot aan de huidige Wierdensestraat).

 

De bestemming "bedrijfsdoeleinden" is voor het eerst op deze percelen gelegd bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter, vierde herziening (vastgesteld door de raad van Hellendoorn op 28 septemer 1999, nummer 99.8260 en (goedgekeurd door gs op 25 april 2000, nummer RWB/1999/4010). Naderhand zijn wat wijzigingen doorgevoerd in de planregels bij respectievelijk de vijfde en de zesde herziening van dit bestemmingsplan.

Het genoemde, nog aan te leggen weggedeelte is reeds planologisch geregeld (vaststelling B&W 21 februari 2006, nummer 05.12775. goedkeuring door gs op 4 april 2006, nummer RWB/2006/704).

 

Op het overgrote deel van deze gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" zijn daadwerkelijk een aantal zelfstandige kantoren, een horecabedrijf en diverse volumineuze detailhandelsbedrijven gevestigd.

 

De aanwezige manege wordt in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 't Lochter 2013" met de functieaanduiding "manege" op de verbeelding weergeven.

 

Omdat voor de hiervoor aangeduide percelen met de vigerende bestemming "Bedrijfsdoeleinden" van de overige op het bedrijventerrein aanwezige percelen afwijkende regels gelden, is - in plaats van een op de situatie toegesneden afzonderlijke bestemming - er voor gekozen met functieaanduidingen op de verbeelding duidelijk te maken dat op deze locaties horeca, volumineuze detailhandel en kantoren bij recht zijn toegestaan.

 

 

Bedrijfswoningen

Vestiging van nieuwe bedrijfswoningen binnen de bestemming Bedrijfsdoeleinden wordt niet toegestaan. De gemeente Hellendoorn is van mening dat hierdoor de gebruiks- en ontwikkelings- mogelijkheden van kleinschalige bedrijven niet worden beperkt.

 

Hoe gaat de gemeente om met milieuzonering van bedrijven rondom bestaande bedrijfswoningen?

 

In het verleden was het "denkbeeld" over bedrijfswoningen op bedrijventerreinen anders. Bedrijfswoningen werden vrijwel overal op aanvraag en conform de toen geldende bestemmingsregeling toegaan, totdat er een kentering kwam in de opvattingen hierover, waarbij men tot het inzicht kwam dat dienstwoningen op een bedrijventerrein teveel belemmmeringen zouden opleveren voor naburige bedrijven.

 

Aangezien bedrijfswoningen altijd gelieerd zijn aan bedrijvigheid, is het gerechtvaardigd om bij een dergelijke functie kleinere richtafstanden te hanteren dan ten opzichte van een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Door op een bedrijventerrein te gaan wonen, moet immers in zekere mate een minder goed woonklimaat worden aanvaard.

 

Omdat bedrijfswoningen in het verleden vrijwel overal bij recht werden toegestaan, is het in de bestaande situatie nauwelijks mogelijk deze bestaande woningen op een eveneens bestaand bedrijventerrein te beschermen door met het bestemmingsplan afstanden te creëren tussen de gevel van deze bedrijfswoningen en de grens van omliggende bedrijfspercelen.

 

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maakt geen onderscheid tussen burgerwoningen en bedrijfswoningen die niet bij de desbetreffende inrichting behoren. Een bedrijfswoning die niet bij de desbetreffende inrichting behoort, is - gelet op het bepaalde in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit - een gevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit en kan een beperkend effect hebben bij verlening van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu.

 

Dat betekent dat bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu rekening wordt gehouden met (bedrijfs)woningen van derden.

 

Vanwege de gevoeligheid van bedrijfswoningen, zijn in het verleden vergunde bedrijfswoningen op de verbeelding aangeduid.

 

Als een bedrijfswoning niet meer wordt gebruikt als bedrijfswoning (dus als de bewoner geen relatie meer heeft met dat bewuste bedrijf), wordt deze woning ook voor het eigen bedrijf gezien als een woning van derden. Dit is een oneigenlijk gebruik van deze bedrijfswoning.

 

Detailhandel

Het vestigen van nieuwe detailhandelsbedrijven op gronden met de bestemming "Bedrijf" is niet toegestaan. Wel is het college bevoegd om onder bepaalde voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de (nieuw)vestiging van volumineuze detailhandel en/of voor de vestiging van detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen.

 

Sportvoorzieningen

De op het bedrijventerrein voorkomende sportschool/fitnesscentrum is specifiek aangeduid als "sportcentrum" en een aanwezige kartbaan is aangeduid als "kartbaan".

 

Wegen en andere bijbehorende voorzieningen

Op gronden binnen de bestemming "Bedrijf" zijn naast bedrijfsvestigingen ook wegen met bijbehorende voorzieningen toegestaan, ter ontsluiting van deze bedrijven. Ook fiets- en voet paden, water en groen, parkeervoorzieningen, nutsgebouwtjes et cetera zijn toegestaan.

 

Bouwregels

Aan het bouwen van gebouwen op het bedrijventerrein zijn alleen die eisen gesteld betreffende situering, oppervlakte en andere maatvoeringen, die nodig worden geacht voor een ruimtelijk en planologisch verantwoorde invulling van het gebied.

 

Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen bouwvlakken op een afstand van minimaal 2 m tot de perceelsgrens indien de hoogte van een gebouw of overkapping ter plaatse 7m of minder bedraagt en op een afstand van minimaal 3m tot de perceelsgrens indien de hoogte van het gebouw of de overkapping meer dan 7m bedraagt, tenzij door een bouwgrens op de verbeelding is bepaald dat de minimale afstand tot de perceelsgrens meer dient te bedragen.

De op de verbeelding aangegeven minimale en maximale bouwhoogten van gebouwen dienen in acht te worden genomen.

 

In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat bij de bestemming bedrijf genoemde functies alleen zijn toegestaan als bij de aanvraag wordt aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of elders aanwezig is. Dit is gebaseerd op de op 11 december 2012 door de raad van Hellendoorn vastgestelde Parkeernota. Deze Parkeernota is op 12 januari 2013 in werking getreden.

Deze Parkeernota is vastgesteld daar de eerder door de raad van Hellendoorn vastgestelde parkeerbijdrageregeling, gebaseerd op artikel 2.5.30 van de bouwverordening, op niet al te lange termijn zal verdwijnen.

Achtergrond hiervan is artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening waarin is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 van de Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad (als opvolger van de Wet op de Ruimtelijke Ordening), is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt.

 

Afwijken van bouwregels

Deze bepalingen bevatten afwijkingsmogelijkheden voor het overschrijden van bouwgrenzen langs wegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdwegen en overige wegen,

 

Specifieke gebruiksregels

Voor buitenopslag is een minimumafstand tot wegen opgenomen en maximum hoogte maten.

 

Afwijking van de gebruiksregels

In de afwijkingsregels voor het gebruik is bepaald dat het college bevoegd is af te wijken van de bestemmingsomschrijving voor het toestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie,

 

Voorts kan het college met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels (onder de in de regels aangegeven nadere voorwaarden) voor de vestiging van:

  1. bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijven in een naast hogere milieucategorie dan qua milieuzonering is toegestaan,

  2. detailhandel:

  1. in volumineuze goederen

  2. in bouwmarktprodukten en tuincentra;

  3. als ondergeschikte nevenactiviteit van produktiebedrijven;

  4. in grove bouwmaterialen en bouwstoffen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke;

  1. inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  2. inrichtingen met een bewaarplaats of bewerkingsruimte waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit is opgeslagen alsmede detailhandel in brand - en/of explosiegevaarlijke stoffen

 

6.2.3 Bos

 

 

Deze gronden zijn bestemd voor bos, water, toegangswegen, nutsvoorzieningen, behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone (voor zover aangeduid op de verbeelding).

 

Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 3m mag bedragen.

 

Nadere eisen

Met het oog op de landschappelijke inpassing kan het college nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

In de regels is een verbodsbepaling opgenomen om zonder verleende omgevingsvergunning in de regels opgesomde werken of werkzaamheden uit te voeren, met een aantal uitzonderingen.

 

 

6.2.4 Groen

 

Uitsluitend de belangrijkste groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden en water (met name retentievijvers) zijn onder deze bestemming gebracht.

 

Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, wel andere bouwwerken zoals bruggen, steigers en beschoeiingen met een maximale bouwhoogte van 4m. De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 10m.

 

 

 

6.2.5 Natuur

 

Deze gronden zijn bestemd voor bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos, natuurgebieden en watergangen, voorzieningen ten behoeve van faunapassages, bescherming van natuurwaarden van aangrenzende, voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, behoud van aanwezige zandwegen, agrarisch medegebruik en bij een en ander behorende parkeer en andere voorzieningen.

 

Bouwregels

Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2m.

 

Uitsluiting toepassing artikel 2.12 lid 2 Algemene wet omgevingsrecht

Op gronden met de bestemming "Natuur" is de toepasselijkheid van artikel 2.12 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor een bepaalde tijd) uitgesloten.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

In de regels is een verbodsbepaling opgenomen om zonder verleende omgevingsvergunning in de regels opgesomde werken of werkzaamheden of werkzaamheden uit te voeren, met een aantal uitzonderingen.

 

 

6.2.6 Verkeer-Verblijf

 

Onder deze bestemming zijn begrepen wegen, voet- en fietspaden, insteken en toegangswegen, alsmede water, openbare nutsvoorzieningen en ondergeschikte groenvoorzieningen.

 

Bouwregels

Op de gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 10m.

 

 

6.2.7 Wonen

 

Deze gronden zijn bestemd voor wonen (voor de ter plaatse aanwezige burgerwoningen), aan huis verbonden beroepen en water.

 

Bouwregels

Het toegestane aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak is aangeduid. Er zijn bouwvlakken op de verbeelding aangegeven. Verder zijn bepalingen opgenomen voor de toegestane aftmetingen en inhoudsmaat van de woning en van toegestane aan- uit- en bijgebouwen.

 

Nadere eisen

Het college is bevoegd om nadere eisen aan de plaats en afmetingen van hoofdgebouwen en de plaats van aan- uitbouw- en bijgebouwen te stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

 

Afwijken van de bouwregels

In de regels is een scala aan bevoegdheden opgenomen voor het college om met een omgevingsver- gunning af te wijken van de bouwregels.

 

Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsregeling, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.

 

Afwijken van de specifieke gebruiksregels

Het college is bevoegd onder de in de regels aangegeven voorwaarden met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor:

  • kleinschalige bedrijfsactiviteiten t.b.v. een aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf;

  • het in gebruik nemen van een aanbouw of bijgebouw als (tijdelijke) zelfstandige wooneenheid ten gevolge van het mantelzorgbeleid dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2007.

 

 

 

6.2.8 Wonen-Woonwagens

 

Deze gronden zijn bestemd voor het wonen op standplaatsen ten behoeve van woonwagens. Aan de Industrieweg zijn, nabij de noord-/oosthoek van de kruising Industrieweg/Van den Bergsweg direct naast een perceel met de bestemming "Bedrijf", twee woonwagenstandplaatsen aanwezig.

 

Bouwregels

Er mogen niet meer woonwagens worden geplaatst dat het aantal dat op de verbeelding is aangegeven. Verder worden de maximale afmetingen van woonwagens geregeld alsmede van andere, niet voor bewoning bestemde gebouwen.

 

Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats van de gebouwen met het oog op een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzenden gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

 

Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval begrepen het gebruik voor doeleinden van handel en nijverheid en het gebruik als stort- of opslagplaats anders dat tijdelijk huisvuil of tuinafval ten behoeve van onderhoud.

 

 

6.3 Algemene en overgangsregels

 

6.3.1 Anti-dubbeltelbepaling

 

Deze bepaling beoogt te voorkomen dat hetzelfde perceel meerdere malen wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen, waardoor er op een bepaald perceel in de praktijk meer zou worden gebouwd dan qua bestemmingsplan de bedoeling is.

 

6.3.2 Algemene aanduidingsregels

 

Deze bepaling bevat een juridische regeling voor de aanduiding "Veiligheidszone-bevi: ter4 plaatse van deze aanduiding zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan vanwege een te hoog veiligheidsrisico. Ook bevat deze bepaling een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vestiging, verplaatsing of beëindiging van een risicovolle inrichting mits aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan.

 

6.3.3 Algemene afwijkingsregels

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om:

  1. kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut;

  2. liftschachten;

  3. afwijking van in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen voor zover dat voor een definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor en goede uitvoering van het plan, mits de afstanden van de bouwgrenzen tot de weg niet worden verminderd.

  4. afwijking van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10%, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet worden verminderd;

  5. de bouwhoogte van antennemasten;

  6. bouwen buiten het bouwvlak voorzover volledig beneden peil wordt gebouwd tot een diepte van 6m;

  7. het afwerken van het maaiveld.

6.3.4 Algemene wijzigingsregels

 

Deze bepaling bevat wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders voor:

  1. de wijziging van de ligging van bestemmings- en bouwvlakken voor het maximaal met 10% vergroten, verkleinen of verschuiven van de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken;

  2. de wijziging van de bestemming "Wonen-Woonwagenstandplaats" in de bestemming "Bedrijf" als de behoefte aan een woonwagenstandplaats niet meer aanwezig is. Na wijziging mag op deze gronden tezamen met de direct naastgelegen gronden met de bestemming "Bedrijf", een bouwvlak van maximaal 800 m2 worden gerealiseerd waarop een maximale bouwhoogte van 10 m is toegestaan; er mag na deze wijziging een bedrijf worden gevestigd vallend onder maximaal (milieu)categorie 3.2

  3. het actueel houden van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  4. het actueel houden van de Bijlage Inrichtingen Wet geluidhinder;

  5. het actueel houden van de Bijlage drempelwaardenlijst ( Leidraad Risico Inventarisatie - Gevaarlijke Stoffen).

 

 

6.3.5 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

In de bijzondere bepalingen zijn ondermeer enkele afstemmingsregels opgenomen. Deze regels verwijzen naar van belang zijnde zaken in andere regelingen. In artikel 9, lid 2, van de Woningwet is bijvoorbeeld bepaald dat de voorschriften uit de Bouwverordening van toepassing blijven als het betreffende bestemmingsplan geen regels bevat die het zelfde onderwerp regelen. Ook het welstandsbeleid werkt aanvullend.

 

 

6.3.6 Overgangsregels

 

Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsregels in een bestemmingsplan moeten worden geredigeerd.

 

 

HOOFDSTUK 7 MILIEUTECHNISCHE EN RUIMTELIJKE AANDACHTSPUNTEN

 

7.1 Milieuaspecten

 

Milieuaspecten zijn heel vaak bepalend voor de ruimtelijke mogelijkheden van gronden. Uitbreiding van bedrijventerrein 't Lochter is niet aan de orde, daarvoor heeft de raad van Hellendoorn op 16 december 2008 het afzonderlijke bestemmingsplan "Bedrijvenpark 't Lochter III" vastgesteld, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 13 juni 2009.

De actualisering van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein 't Lochter krijgt daarom hoofdzakelijk het karakter van een beheersregeling. Onderzoeken zijn dan ook alleen noodzakelijk wanneer er nieuwbouw wordt gerealiseerd waarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

 

7.2 Geluid

In de Wet geluidhinder worden grenswaarde benoemd die specifiek aangeven aan welke belasting gevoelige bestemmingen vanuit wegverkeerslawaai mogen worden blootgesteld.

Op het bedrijventerrein zelf worden geen knelpunen verwacht omdat het nieuwe bestemmingsplan wordt voorzien van een milieuzonering. Ook het voorheen geldende bestemmingsplan bevatte al een milieuzonering. Er zijn weliswaar een aantal geluidgevoelige bestemmingen aanwezig in de vorm van een aantal burger- en bedrijfswoningen, doch ook in het verleden is bij de verlening van de vereiste vergunningen Wet milieubeheer bij de vestiging van bedrijven altijd rekening gehouden met de aanwezigheid van een aantal burger- en bedrijfswoningen. De verwachting is dat de situatie qua wegverkeerslawaai in de toekomst niet verandert, in die zin dat er meer knelpunten ontstaan. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen toegestaan: alleen bestaande burger- en bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Voorts moet worden opgemerkt dat het bedrijventerrein geen geluidsgezoneerd bedrijventerrein is, waardoor het bedrijventerrein 't Lochter geen negatieve effecten met betrekking tot geluidhinder heeft voor geluidsgevoelige objecten in de omgeving.

 

Zoals in hoofdstuks 6 is opgemerkt, zijn op gronden met de bestemming "Bedrijf" niet toegestaan bedrijven die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (inrichtingen als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D, van het Besluit omgevingsrecht). Deze bedrijven zijn weergegeven in Bijlage 3 behorende bij de regels.

 

7.3 Bodem

Op het perceel Nijverheidsweg 17 te Nijverdal is een bodemsanering in uitvoering welke, naar het zich nu laat aanzien, medio 2013 zal zijn afgerond waarna het bevoegd gezag, in casu de provincie Overijsssel voor de Wet bodembescherming, vóór eind 2013 de sanering zal goedkeuren.

Het perceel Nijverheidsweg 2 te Nijverdal is in de periode 2012 nader onderzocht op de aanwezigheid en omvang van reeds bekende verontreinigingsplekken in de grond en het grondwater een en ander binnen en buiten de bestaande bebouwingen.

Uit de gegevens van het onderzoek blijken verontreinigingen van beperkte omvang aanwezig ter plaatse van de voormalige wasplaats en afscheider, olie- en accuopslagplaats, een voormalige ondergrondse hbo-tank en een deel onder de vloer van de voormalige autowerkplaats.

Eventuele sanering van een of meer onderdelen of van het geheel binnen dit perceel is afhankelijk van de ernst en de urgentie van een eventueel  noodzakelijke bodemsanering per onderdeel. Hiervoor is het rapport met bijlagen gezonden aan het bevoegd gezag, in casu de provincie Overijssel voor de Wet bodembescherming.

  

Voor het overige wordt het aspect bodemkwaliteit binnen het voorliggende bestemmingssplangebied buiten beschouwing gelaten omdat uit bekende onderzoeksgegevens geen verontreinigingen blijken c.q. de functie van het gebied niet verandert.

Het gaat hier om het actualiseren van de bestemmingsregeling voor een bestaand, nagenoeg geheel bebouwd bedrijventerrein waar geen sprake is van urgente bodemverontreinigingen.

Bij afgifte van nieuwe of wijzigingen en uitbreidingen van omgevingsvergunningen voor percelen gelegen op dit bedrijventerrein wordt altijd voor zowel de activiteit bouwen, de uitvoering van grondwerken als voor bodembedreigende activiteiten het bodemaspect beoordeeld. 

7.4 Flora en fauna

 

Doelstelling van dit bestemmingsplan is om het bedrijventerrein te handhaven. De zwaarte van het type bedrijven dat zich op het terrein mag vestigen, verandert niet (deze zwaarte wordt eerder lichter doordat bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen in tegenstelling tot het thans nog vigerende bestemmingsplan, in het nieuwe bestemmingsplan niet meer bij recht zijn toegestaan). Daarmee zijn er geen ecologische effecten te verwachten als gevolg van de actualisatie van het bestemmingsplan.

7.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid enerzijds verbetering van de luchtkwaliteit realiseren, maar anderzijds ook gewenste ruimtelijke ontwikkelingen doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitsweisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

 

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2 en fijn stof (PM10).

 

Situatieplangebied verkeer en luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit in relatie tot het wegverkeer is berekend door Goudappel Coffeng. Zij hebben in 2011 voor de gehele gemeente een verkeersmodel opgesteld. Dit betekent dat het verkeersmodel gebaseerd is op actuele verkeerscijfers en werkt met recente berekeningsmodellen.

Uit de berekeningen is op te maken dat luchtkwaliteit in de huidige situatie geen belemmering vormt voor het te actualiseren bestemmingsplan voor bedrijventerrein 't Lochter.

 

Voor de toekomstige situatie zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar. Het is echter niet waarschijnlijk dat de normen voor luchtkwaliteit in de toekomst wel overschreden worden vanuit het wegverkeer. Door autonome ontwikkelingen verbetert de luchtkwaliteit in Nederland significant. Het is niet aannemelijk dat door de actualisatie zoals vormgegeven in dit bestemmingsplan het aantal verkeersbewegingen dusdanig toeneemt, dat het de verbetering van autonome ontwikkelingen teniet doet.

 

Situatie plangebied industrie en luchtkwaliteit

Het plangebied betreft een bedrijventerrein. De bedrijven kunnen naast een verkeersaantrekkende werking eventueel ook direct emissies naar de lucht veroorzaken. In onderstaande tekst wordt kwalitatief ingegaan op de verwachte effecten van industriële emissies.

 

Doorgaans blijkt dat bedrijven lokaal slechts een beperkte invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit (maximaal enkele procenten; dit komt overeen met maximaal circa 1 microgrogram/m3

als jaargemiddelde). Kenmerkend van industriële emissies is namelijk dat indien sprake is van emissies dat deze via schoorstenen op hoogte worden geëmitteerd, zodanig dat een goede verspreiding wordt gerealiseerd.

 

De aard van de gevestigde bedrijven in categorie 1 tot en met 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 van de regels).

 

Voor de effecten op de luchtkwaliteit zijn in het bijzonder grotere bedrijven van belang. Het betreft vooral bedrijven met een hoog energiegebruik (NOx emissie) en bedrijven met veel stofemissie (met name op- en overslagactiviteiten in de buitenlucht). Deze bedrijven zijn in zeer beperkte mate aanwezig.

 

Op basis van de aard van de gevestigde bedrijven en achtergrondconcentraties in het gebied, is het niet aannemelijk dat de emissies van bedrijven maatgevend zijn voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit wordt bepaald door de achtergrondconcentratie en de bijdrage door verkeer. De lokale bijdrage door bedrijven is minimaal.

 

7.6 Waterparagraaf

 

7.6.1 Europees- en rijksbeleid

 

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

 

 

7.6.2 Provinciaal beleid

 

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

 

7.6.3 Beleid Waterschap Regge en Dinkel

 

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;

  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water

 

 

 

7.6.4 Beleid Gemeente Hellendoorn

 

De gemeente Hellendoorn heeft, in overleg met het waterschap Regge en Dinkel en het waterschap Groot Salland, voor in- en uitbreidingen onderstaande beleidsregels geformuleerd.

 

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater voert af naar het gemeentelijk riool). Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem, waarbij dit water zodanig wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem en lucht kan optreden;

 

  • Hierbij vindt er geen afwenteling van het waterbezwaar plaats. Hiervoor dient bij een toename van verhard oppervlak groter of gelijk aan 5000m2 een voorziening (wadi, retentievijver, ondergrondse infiltratievoorziening e.d.) te worden gemaakt om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen.

 

  • Voor Groot Salland geldt een landelijke afvoernorm tussen de 0.6 en maximaal 1.1 l/s/ha. Hiervoor dient een voorziening (wadi, retentievijver, ondergrondse infiltratievoorziening e.d.) te worden gemaakt om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen;

 

  • deze voorzieningen dienen in verband met de grootte van de te ontwateren oppervlakken en de bodemgesteldheid ter plaatse gelegen te zijn op voldoende afstand van de perceelsgrenzen en de bebouwing op het perceel;

 

  • het afstromende hemelwater van wegen, parkeerplaatsen e.d. (licht vervuild) mag niet rechtstreeks naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Dit water dient bij voorkeur een behandeling via een bodempassage te ondergaan;

 

  • infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling wordt gerealiseerd.

 

 

  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd mag worden;

 

  • voor de gewenste ontwatering wordt het perceel opgehoogd, e.e.a. afhankelijk van de plaatselijke (geohydrologische) situatie;

 

  • te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden eventueel beteugelen met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, de drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden

 

  • drainage voert af naar een wadi of naar het oppervlaktewater: dus niet naar de rwzi;

 

  • in de bouwwerken kan vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd worden door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.

 

7.6.5 Waterparagraaf

 

 

7.6.5.1 Algemeen

 

In het moderne waterbeheer in de 21e wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sedert 1 november 2003 is verankerd in ruimtelijke plannen. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

 

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op het oppervlaktewater).

 

 

7.6.5.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Regge en Dinkel is op 10 oktober 2012 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording heeft er toe geleid dat de "normale procedure" van toepassing is, dit houdt in dat het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg ingezonden dient te worden naar het dagelijks bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft medegedeeld dat een standaard waterparagraaf in de plantoelichting dient te worden opgenomen. Deze luidt als volgt:

 

"Uitgangspunten waterschap Regge en Dinkel.

 

Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan. Het waterbeheerplan kunt u downloaden via de website http://www.wrd.nl van het waterschap Regge en Dinkel.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

 

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.

  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.

  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

 

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

 

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.

  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.

  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.

  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.

  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.

  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.

  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.

  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.

  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.

  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

 

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.

  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.

  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.

  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

 

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.

  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren."

7.7 Cultuurhistorie

 

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

 

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig en deze worden ook niet verwacht. Het gaat hier om een actualisering van de bestemmingsregeling van een bestaand, nagenoeg geheel bebouwd industrieterrein,

 

7.8 Archeologie

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het Verdrag van Malta verplicht. Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg van kracht (Wamz) geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Binnen het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.

Het plangebied is getoetst aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) en aan de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

Daarbij blijkt dat een deel van het plangebied niet is gekarteerd, een deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft, een deel van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Provincie Overijssel: archeologisch verwachtingskaart

 

 

 [image]

Omdat het hier louter gaat om een actualisering van de bestemmingsregeling voor een bestaand bebouwd bedrijventerrein, is het een gegeven dat op verreweg het grootste deel van het bedrijventerrein de bodem reeds is geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord, (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zullen bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich brengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

7.9 Externe veiligheid

Ongelukken met gevaarlijke stoffen in fabrieken, opslagloodsen of langs transportroutes, zijn vaak ook gevaarlijk voor de omwonenden. Zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Het Rijk probeert de risico’s voor de externe veiligheid zoveel mogelijk te beperken.

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is verantwoordelijk voor de externe veiligheid in Nederland. Het ministerie werkt daarvoor samen met gemeenten, provincies en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie EL&I.

Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligheidssituatie in de omgeving van risicovolle bedrijven in hun gemeente of provincie. Ze hebben onder meer de taak om ervoor te zorgen dat de milieuvergunning en het bestemmingplan aan de eisen voor externe veiligheid voldoen.

 

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen (de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport) tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

 

Wet- en regelgeving Externe Veiligheid

 

 

Nu

Binnenkort

Inrichtingen

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en (Revi)

 

Spoor, weg en water

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen

Besluit transporrt externe veiligheid (Btev)

Basnet

Buisleidingen

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

 

 

 

Voor risicovolle bedrijven gelden:

1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

2. de Regeling externe veiligheid (Revi);

3. het Registratiebesluit externe veiligheid;

4. het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo'99).

 

Van belang is voorts de zogenaamde drempelwaardenlijst (Leidraad Risico Inventarisatie -Gevaarlijke stoffen) waarin voor diverse gevaarlijke stoffen drempelwaarden zijn aangegeven; bij overschrijding van deze drempelwaarden is een veiligheidszone (een 10-6 plaatsgebonden risicocontour) van toepassing.

 

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt nu nog de Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen die binnenkort zal worden vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).

Voor transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

Toetsing van ruimtelijke plannen aan het externe veiligheidsbeleid vind voor inrichtingen plaats op basis van artikel 5 en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit maakt onderscheid tussen:

  • Plaatsgebonden risico (PR): risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

  • Groepsrisico (GR): cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

Daarnaast maakt het Bevi onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het Bevi geeft een overzicht van het type gebouwen en functies die onder één van deze twee categorieën valt. Dit komt samengevat neer op het navolgende:

  • Kwetsbaar: a. Woningen en woonwagens; b. gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten; c. gebouwen waarin grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn; d. kampeer- en recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

  • Beperkt kwetsbaar: a. woningen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare; b. kleinere kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen, zwembaden, speeltuinen, bedrijfsgebouwen, objecten met een hoge infrastructurele waarde.

 

Van belang zijnde begrippen:

grenswaarde: waarde die niet mag worden overschreven;

richtwaarde ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico: van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afweken.

 

De toetsingswaarden uit het Bevi zijn:

  • Plaatsgebonden risico (PR):

  1. De grenswaarde voor kwetsbaar objecten in een gebied is 10-6 jaar;

  2. De richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten in een gebied is 10-6 jaar waarvan alleen op basis van een zorgvuldige onderbouwing mag worden afgeweken.

  • Groepsrisico (GR): De berekening van de cumulatieve kans dat 10, 100 of 1000 mensen komen te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting warbij een gevaarlijke stof betrokken is. Deze wordt uitgedrukt in een F(N)-curve. Deze F(N)-curve wordt afgezet tegen de toetsingsnorm. De toetsingsnorm is een oriënterende waarde waar alleen met gewichtige redenen van afgeweken mag worden. In principe dient iedere toename van het groepsrisico te worden onderbouwd.

 

Andere belangrijke begrippen:

  • Categoriale inrichtingen: inrichtingen, zoals aangewezen in het Bevi, waarvoor het plaatsgebonden risico wordt bepaald conform bij ministriële regeling vastgestelde afstanden. Voor de bepaling van het groepsrisico mag worden uitgegaan van bij ministriële regeling aangegeven personendichtheden, maar mag het groepsrisico ook worden bepaald met een QRA (risicoanalyse).

  • Niet-categoriale inrichtingen: inrichtingen waarbij voor de bepaling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico een risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

 

Bevi-bedrijf

Eurol B.V., Energiestraat 12 te Nijverdal

Eurol B.V. is een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan 10.000 kg per opslagvoorziening. Het betreft een categoriale inrichting.

De opslagvoorziening heeft een beschermingsniveau 1 en is voorzien van een automatische Hi-ex inside air installatie. Voor Eurol B.V. is een QRA opgesteld om het plaatsgebonden en groepsrisico te bepalen.

 

Het plaatsgebonden risico voldoet aan de richt- en grenswaarde. Het groepsrisico ligt ver beneden de oriënterende waarde.

Omdat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf Eurol bv een Bevi-bedrijf is, is qua externe veiligheid een risicoberekening voor dit bedrijf noodzakelijk. Deze berekening met toelichting is als bijlage A aan deze toelichting verbonden.

Uit de berekening van het Groepsrisico en Plaatsgebonden Risico blijkt:

  • dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten in de 10-6 risicocontour liggen

  • dat het berekende groepsrisico beneden de oriënterende waarde ligt

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Het groepsrisico ligt ver beneden de oriënteerde waarde

 

Leidraad Risico Inventarisatie Gevaarlijke Stoffen)

Lohuis Brandstoffen Nijverdal, Handelsweg 26 te Nijverdal

Lohuis Brandstoffen is een bedrijf, type C Activiteitenbesluit, dat handelt in brandstoffen en een eigen vulstation heeft voor propaan. Hiervoor is er een 8.000 liter propaan reservoir op het terrein aanwezig. In de vergunning is geen aantal bevoorradingen per jaar opgenomen. Er wordt aangenomen dat dit maximaal is. Op het terrein mag volgens de vigerende wabo-vergunning in totaal 18.200 kg gasflessen worden opgeslagen. Deze worden opgeslagen in de buitenlucht in ‘gasflessenbatterijen’.

Lohuis valt niet onder het Bevi maar is een ‘drempelwaarde’ bedrijf. De gemeente Hellendoorn heeft in het EV-beleid opgenomen dat voor drempelwaarde bedrijven dezelfde systematiek wordt toegepast al bij Bevi-bedrijven. Voor het bepalen van het plaatsgebonden risico en voor het bepalen van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m3’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006.

Uit de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m3’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006 blijkt dat de afstand tot PR 10-6/jaar contour 24 meter is vanaf het vulpunt en het reservoir. Binnen een straal van 24 meter vanaf het vulpunt en reservoir bevindt zich een beperkt kwetsbaar object.

 

Conform artikel 8 lid 2 van het Bevi houdt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit (ook bestemmingsplan actualisatie) rekening met de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten van 10-6 per jaar. Voor deze bestaande situatie geldt er echter geen saneringsplicht. Conform paragraaf 7. “Sanering” van het Bevi geldt sanering alleen voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten. In de toekomst moet er dus rekening gehouden worden met een risicocontour van 24 meter rondom het vulpunt en het reservoir.

 

Het maximaal toelaatbare personendichtheid voor een 8.000 liter reservoir en meer dan 20 bevoorradingen per jaar buiten de PR 10-6 contour bedraagt 35 per ha. Het invloedgebied is 6,89 ha groot. Hierin bevinden zich maximaal gedurende de dag periode 127 personen. Dit komt overeen met 18,43 personen per ha. Dit ligt beneden de toegestane 35 personen per ha. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan het groepsrisico.

De gemeente Hellendoorn heeft in haar Extere Veiligheidsbeleid opgenomen dat voor drempelwaardebedrijven dezelfde systematiek wordt opgenomen als bij Bevi-bedrjven. Omdat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf Lohuis Brandstoffen Nijverdal een drempelwaardebedrijf is, is qua externe veiligheid een risicoberekening voor dit bedrijf noodzakelijk. Deze berekening met toelichting is als bijlage B aan deze toelichting verbonden.

Omnizorg, Alexander Bellstraat 10 te Nijverdal

Omnizorg is een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten, verpleeg- en orthopedische artikelen en laboratoriumbenodigdheden. Hiervoor heeft het een zuurstofresrevoir van 1.640 liter. Voor deze opslag is het Bevi niet van toepassing. In de PGS 9, Vloeibare zuurstof

Opslag van 0,45-100 m3, worden vooral interne veiligheidsafstanden weergegeven. De externe afstanden is dat het reservoir minimaal 3 meter afstand moet hebben tot de erfscheiding, openbare wegen of paden. Hieraan wordt voldaan.

 

Aanwezigheid beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten

Op het bedrijventerrein zijn tal van beperkt kwetsbare functies aanwezig. De bedrijfswoningen zijn afzonderlijk op de kaart aangegeven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn volgens het bestemmingsplan niet toegestaan. De bij veel bedrijven aanwezige kantoorruimten zijn niet apart aangegeven. Binnen de contouren van het plaatsgebonden risico mogen kantoren in principe niet uitgebreid worden, doch deze situatie komt op het bedrijventerrein niet voor.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om in de directe omgeving van risicobronnen bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare functies toe te laten. Daarbij gaat het om nieuwe bedrijfswoningen en nieuwe kantoorruimte. Zoals hiervoor vermeld, zijn nieuwe bedrijfswoningen niet toegestaan. Nieuwe kantoren zijn alleen toegestaan als ondergeschikt bedrijfsonderdeel van bedrijven, behoudens in dat deel van het bedrijventerrein waar dat met een functieaanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Daarbij zal het in de meeste gevallen om relatief kleine oppervlakten gaan.

Maatregelen.

Zowel qua "risicobronnen" als qua "beperkt kwetsbare/kwetsbare objecten" is in overwegende mate sprake van een bestaande situatie. In een bestaande situatie hebben met name bronmaatregelen en maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid het meeste effect en wordt ook gekeken naar beheers- en bestrijdbaarheid van rampen.

Zelfredzaamheid

Door zelfredzaamheid en het zoveel mogelijk bevorderen daarvan, kan het aantal slachtoffers bij een incident worden verlaagd. Daarbij moet men denken aan vluchtwegen, alarmering, voorlichting. In het plangebied zullen voornamelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. Ook zijn er voldoende wegen die van de aanwezige risicobronnen wegleiden.

Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

Naast aandacht voor zelfredzaamheid is ook aandacht nodig voor rampenbestrijding. Voorzieningen voor bluswater en bereikbaarheid voor de hulpdiensten zijn van wezenlijk belang voor een effectieve bestrijding van zich voordoende incidenten, zodat de effecten van voorzienbare incidenten zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. In het gebied zijn bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen aanwezig. Ook is open water aanwezig uit de retentievijvers rondom het bedrijventerrein aan de Burgemeester H. Boersingel en aan Rijksweg 35/de Wierdensestraat.

 

Route voor gevaarlijke stoffen:

De in het plangebied gelegen Burgemeester H. Boersingel is aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen in de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een ontheffing te worden aangevraagd.

7.10 Milieuzonering

Algemeen

Zowel bij het ruimtelijke ordeningsbeleid als bij het milieubeleid wordt er naar gestreefd om een goed leefmilieu te bevorderen en te handhaven. Een belangrijk instrument daarbij is milieuzonering.

Zoals hiervoor al is verwoord in § 6.1 en § 6.2, wordt onder milieuzonering verstaan het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding wordt doorgaans gerealiseerd door een bepaalde afstand in acht te nemen tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

 

Zoals verwoord in § 6.2 bij de nadere toelichting op de bestemming "Bedrijf" wordt bij milieuzonering onderscheid gemaakt tussen uitwaartse en inwaartse zonering.

(Milieu)categorieën

Op basis van zowel een veldinventarisatie als op basis van een bedrijvenlijst verstrekt door de Kamer van Koophandel is een bedrijvenlijst samengesteld waarop alle bedrijven op het bedrijventerrein vermeld staan. Hierna is aan al deze bedrijven een (milieu)categorie gekoppeld. Een (milieu)categorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoever deze milieuhinder reikt. Het gaat daarbij om milieuhinder voor de aspecten: geluid, stof, geur en/of externe veiligheid. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Als basis voor het toekennen van de milieucategorieën zijn de SBI-codes gebruikt zoals die zijn weergegeven in het boekje "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Er wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande zones:

Milieucategorieën

Afstanden

Categorie 1

10 meter

Categorie 2

30 meter

Categorie 3.1

50 meter

Categorie 3.2

100 meter

Categorie 4.1

200 meter

Categorie 4.2

300 meter

Milieuzones

Op basis van de hiervoor genoemde milieucategorieën is het plangebied opgedeeld in een aantal zones. Daarbij is gekeken naar de afstand tot omliggende woningen. In de praktijk blijkt echter dat er enkele bedrijven zijn die dichter bij de omliggende woonwijk liggen dan is toegestaan op basis van de hier uiteengezette milieuzonering. In dit bestemmingsplan krijgen deze bedrijven een specifieke aanduiding binnen de bestemming "Bedrijventerrein". Deze specifieke aanduiding regelt dat het betreffende bedrijf zijn huidige bedrijfsvoering mag voortzetten. Deze specifieke bedrijven worden opgenomen op de verbeelding en in de regels bij het bestemmingsplan. Zodra het bedrijf stopt met zijn activiteiten mag uitsluitend het huidige bedrijfstype of het bedrijfstype met een lagere milieucategorie terugkomen. Op deze manier wordt het huidige bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering en wordt op termijn een sanering van het bedrijventerrein veilig gesteld.

Zoals in § 6.2.2 al is opgemerkt, moet daarbij echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijfstypen die niet zijn vermeld op de "Staat van Bedrijfsactiviteiten"alsmede voor het gebruik ten behoeve van de vestiging van bedrijven in een naast hogere (milieu)categorie dan qua milieuzonering is toegestaan, voor zover deze wat betreft geur, stof en geluid gelijk kunnen worden gesteld met bedrijfscategorieën die wel aan de milieuzonering: als zo'n situatie zich voordoet, behoeft een dergelijk bedrijf niet specifiek te worden bestemd via een specifieke aanduiding.

Als er gerede twijfel is of een bedrijf inderdaad gelijk kan worden gelijkgesteld met bedrijven die bij recht zijn toegestaan (dus bijvoorbeeld een bedrijfstype dat niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld, of een bedrijf in een naast hogere {milieu}categorie), zal een nadere onderbouwing op basis van een rapportage van een ter zake deskundig bureau worden gevraagd.

 

7.11 Sociale veiligheid

Bij sociale veiligheid gaat er erom dat de omstandigheden in de openbare buitenruimte, met name wegen, langzaam verkeersroutes, paden en groenvoorzieningen zodanig zijn dat mensen zich daar redelijk veilig voelen en dat ook zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Bij eventuele wijzigingen in het plangebied zal waar mogelijk aandacht worden besteed aan maatregelen ter handhaving en verbetering van de sociale veiligheid. Omdat er, een enkele bedrijfswoning daargelaten, geen woningbouw in het plangebied aanwezig is, kan er sprake zijn van een lage mate van sociale controle op de openbare ruimte in de avonduren. Op het bedrijventerrein kan van een dergelijke sociale controle alleen overdag en dan nog in beperkte mate sprake zijn vanuit bedrijfs- of kantoorruimten waar regelmatig mensen aanwezig zijn met zicht op de openbare ruimte.

Bij dergelijke siutaties betreft sociale veiligheid aspecten als "zichtbaarheid", "overzichtelijkheid", "aanwezigheid van (andere) weggebruikers", "uitwijkmogelijkheden", maar ook "toegankelijkheid": en "duidelijkheid van route en bewegwijzering". Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen worden deze aspecten in acht genomen.

HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Dit bestemmingsplan heeft met name tot doel om de bestaande situatie qua bestemmingsregeling te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.

 

Planschadeovereenkomst

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten door de actualisering van hert planologisch regime.

De gemeente zal bij iedere aanvraag om zich op het bedrijventerrein te mogen vestigen, in die situaties waar vestiging niet bij recht mogelijk is, bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

Geen exploitatieplan

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan wordt daarvoor een eigen planologische procedure gevolgd met een eigen kostenverhaal.

HOOFDSTUK 9 INSPRAAKPROCEDURE EN WETTELIJK VOOROVERLEG

Verwezen wordt naar bijlage f behorende bij deze plantoelichting.

HOOFDSTUK 10 BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING

 

Bijlage A bij toelichting; berekening groepsrisico Eurol BV

 

 

Bijlage B bij toelichting; berekening groepsrisico Lohuis

 

 

Bijlage C bij toelichting; Adviesaanvraag Bevi

 

 

Bijlage D bij toelichting; Advies Brandweer Twente

 

Bijlage E bij toelichting; Verantwoording groepsrisico herziening bestemmingsregeling Bedrijventerrein t Lochter

 

Bijlage F bij toelichting; Eindverslag inspraakprocedure en verslag vooroverleg met instanties